Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 juni 1996
gepubliceerd op 21 oktober 1999

Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek ten oosten van de Uruguay inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, en van het Protocol, ondertekend te Brussel op 4 november 1991 (2) (3)

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking
numac
1999015101
pub.
21/10/1999
prom.
10/06/1996
ELI
eli/wet/1996/06/10/1999015101/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 JUIN 1996. - Wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek ten oosten van de Uruguay inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, en van het Protocol, ondertekend te Brussel op 4 november 1991 (1) (2) (3)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77, eerste lid, 6°, van de Grondwet.

Art. 2.De Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek ten oosten van de Uruguay inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, en Protocol, ondertekend te Brussel op 4 november 1991, zal volkomen uitwerking hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 10 juni 1996.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Buitenlandse Handel, Ph. MAYTSTADT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota (1) Zitting 1995-1996. Senaat : Documenten. - Ontwerp van wet, nr. 1-216/1. - Verslag, nr. 1-216/2.

Tekst aangenomen in vergadering en overgezonden aan de Kamer, nr. 1-216/3.

Parlementaire handelingen. - Indiening van het ontwerp van wet, zitting van 22 december 1995. - Bespreking van 5 maart 1996.Zitting van 7 maart 1996.

Kamer van volksvertegenwoordigers : Documenten. - Ontwerp, overgezonden door de Senaat, nr. 477/1.

Parlementaire handelingen. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, zitting 22 april 1996. - Bespreking, zitting van 3 april 1996.

Stemming, zitting van 4 april 1996. (2) Decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 (Belgisch Staatsblad van 10 september 1997, blz.23420-23421). Decreet van het Waalse Gewest van 9 april 1998 (Belgisch Staatsblad van 22 april 1998, blz. 12321-12322). Ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest van 17 april 1997 (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1997, blz. 21559-21560). (3) De uitwisseling van de bekrachtigingsoorkonde heeft plaats gehad op 23 maart 1999.Overeenkomstig de bepalingen van artikel 13, treedt deze Overeenkomst in werking op 23 april 1999. Deze publicatie is rechtsgeldig. (Deze van 18 september 1997 (blz. 24251-24257) was ter informatieve titel).

Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Oosterse Republiek Uruguay inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIE, krachtens bestaande overeenkomsten mede uit naam van de Regering van het Groothertogdom Luxemburg, en DE REGERING VAN DE REPUBLIEK TEN OOSTEN VAN DE URUGUAY, Verlangend hun economische samenwerking te ontwikkelen door gunstige voorwaarden te scheppen voor de verwezenlijking van investeringen door investeerders van één Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, Overwegende de gunstige invloed die dergelijke Overeenkomst kan uitoefenen voor de verbetering van de zakelijke kontakten en de versteviging van het vertrouwen op het vlak van de investeringen, Zijn overeengekomen als volgt : Artikel 1 1. Het begrip "investeerders" betekent : a) elk natuurlijk persoon die volgens de Belgische, Luxemburgse of Uruguayaanse wetgeving onderdaan is van respectievelijk het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg of de Republiek ten Oosten van de Uruguay;b) elke rechtspersoon die is opgericht overeenkomstig de Belgische, Luxemburgse of Uruguayaanse wetgeving en die zijn maatschappelijke zetel heeft op het grondgebied van respectievelijk het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg of de Republiek ten oosten van de Uruguay.2. Het begrip "investering" betekent om het even welke vorm van activa en elke rechtstreekse of onrechtstreekse inbreng in speciën, in natura of in werk, die worden belegd of herbelegd in om het even welke economische sector. Als investeringen in de zin van deze Overeenkomst gelden namelijk, maar niet uitsluitend : a) de roerende en onroerende goederen alsook alle andere zakelijke rechten, zoals hypotheken, voorrechten, panden, vruchtgebruik en gelijkaardige rechten;b) de aandelen, deelbewijzen en alle andere vormen van deelneming, zelfs minoritair of onrechtstreeks, in vennootschappen die zijn opgericht op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij;c) de obligaties, vorderingen en rechten op enige prestatie met economische waarde;d) de auteursrechten, rechten van industriële eigendom (zoals octrooien, licenties, gedeponeerde merken, modellen en industriële maquettes), technische procédés, know-how, gedeponeerde namen en handelsfondsen;e) de publiekrechtelijke of contractuele concessies, waaronder die op het gebied van de prospectie, de teelt, de ontginning of winning van natuurlijke rijkdommen. Veranderingen van de juridische vorm waarin de activa en kapitalen werden geïnvesteerd of geherinvesteerd brengen hun kwalificatie als "investering" als bedoeld in deze Overeenkomst niet in het gedrang. 3. Het begrip "inkomsten" betekent de bedragen die voortvloeien uit een investering en namelijk maar niet uitsluitend, de winsten, intresten, kapitaalaangroei, dividenden, royalties of vergoedingen. Artikel 2 1. Elk Overeenkomstsluitende Partij moedigt de investeringen op haar grondgebied door investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij aan en laat die investeringen toe in overeenstemming met haar wetgeving.2. Elke Overeenkomstsluitende Partij laat in het bijzonder het sluiten en uitvoeren toe van licentiekontrakten en van akkoorden inzake commerciële, administratieve of technische bijstand, voor zover die activiteiten verband houden met investeringen.3. Deze Overeenkomst is van toepassing op de investeringen op het grondgebied van elk van de Overeenkomstluitende Partijen door investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij, zelfs wanneer die werden verricht vóór haar inwerkingtreding.Ze is niet van toepassing op geschillen die ontstaan zijn vóór haar inwerkingtreding.

Artikel 3 1. Alle bestaande en toekomstige investeringen door inves-teerders van één Overeenkomstsluitende Partij genieten op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij een billijke en rechtvaardige behandeling.2. Tenzij maatregelen nodig zijn ter handhaving van de openbare orde, genieten die investeringen een voortdurende zekerheid en bescherming, met uitsluiting van elke ongerechtvaardigde of discriminatoire maatregel die, in rechte of in feite, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vereffening ervan zou kunnen belemmeren.3. De in de paragrafen 1 en 2 omschreven behandeling en bescherming zijn ten minste gelijk aan die welke de investeerders van een derde Staat genieten en mogen in geen geval minder gunstig zijn dan die welke het internationaal recht waarborgt.4. Die behandeling en bescherming strekken zich evenwel niet uit tot de voorrechten die een Overeenkomstsluitende Partij toekent aan investeerders van een derde Staat, op grond van : a) haar lidmaatschap van of associatie met een vrijhandelszone, een douane-unie, een gemeenschappelijke markt of een internationale economische organisatie van enige andere aard;b) een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting of enige andere belastingovereenkomst. Artikel 4 1. Elke Overeenkomstsluitende Partij verbindt zich ertoe.geen enkele rechtstreekse of onrechtstreekse maatregel tot onteigening of nationalisatie, noch enige andere maatregel met een gelijkaardige uitwerking te treffen ten aanzien van investeringen op haar grondgebied die toebehoren aan investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij. 2. Wanneer een afwijking van paragraaf 1 wordt gerechtvaardigd door het openbaar nut, de veiligheid of het nationaal belang, dan moeten de volgende voorwaarden vervuld worden : a) de maatregelen worden genomen volgens wettelijke procedures;b) ze zijn noch discriminatoir, noch strijdig met een bijzondere verbintenis;c) ze gaan vergezeld van maatregelen die voorzien in de betaling van een aangepaste en reële schadeloosstelling.3. Het bedrag van de schadeloosstelling moet overeenstemmen met de werkelijke waarde van de betrokken investeringen op de dag vóór de datum waarop de maatregelen worden getroffen of bekendgemaakt. De schadeloosstelling wordt betaald in de munt van de Staat waartoe de investeerden behoort of in een andere convertibele munt. Ze levert rente op tegen het normale handelstarief van de gebruikte munt vanaf de datum van vaststelling tot de datum van uitbetaling. Ze wordt onverwijld uitgekeerd en kan vrij worden overgemaakt, ongeacht de verblijfplaats of zetel van de rechthebbende. 4. De investeerders van een Overeenkomstsluitende Partij waarvan de investeringen schade zouden lijden ingevolge een oorlog of een ander gewapend conflict, een revolutie, een nationale noodtoestand of een opstand op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, genieten vanwege die laatste een behandeling die ten minste gelijk is aan die welke aan investeerders van de meest begunstigde natie wordt verleend op het vlak van de teruggaven, vergoedingen, compensaties of andere schadeloosstellingen.5. Voor de in dit artikel behandelde kwesties verleent elke Overeenkomstsluitende Partij aan de investeerders van de andere Partij een behandeling die ten minste gelijk is aan die welke ze op haar grondgebied geeft aan de investeerders van de meest begunstigde natie. Die behandeling is in geen geval minder gunstig dan die welke het internationale recht waarborgt.

Artikel 5 1. Elke Overeenkomstsluitende Partij verleent aan de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij die op haar grondgebied investeringen hebben verricht, de vrije overmaking van hun liquide middelen, en inzonderheid van : a) de inkomsten uit de investeringen, met inbegrip van de winsten, intresten, kapitaalopbrengsten, dividenden, royalties;b) de bedragen die nodig zijn voor de terugbetaling van regelmatig aangegane leningen;c) de opbrengst van schuldvorderingen of van een gehele of gedeeltelijke vereffening van de investeringen, met inbegrip van de meerwaarden of verhogingen van het geïnvesteerde kapitaal;d) de ingevolge artikel 4 betaalde schadeloosstellingen;e) de retributies en andere betalingen ingevolge licentierechten of commerciële, administratieve of technische bijstand.2. De onderdanen van een Overeenkomstsluitende Partij die uit hoofde van een toegelaten investering op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij mogen werken, mogen tevens een passend deel van hun loon overmaken naar hun land van oorsprong.3. Elke Overeenkomstsluitende Partij levert de nodige vergunningen af om ervoor te zorgen dat de overmakingen onverwijld kunnen gebeuren, zonder andere lasten dan de gebruikelijke taksen en kosten.De in dit artikel vermelde waarborgen zijn ten minste gelijk aan die welke in gelijkaardige gevallen worden gegeven aan de investeerders van de meest begunstigde natie.

Artikel 6 1. De in artikelen 4 en 5 van deze Overeenkomst bedoelde overmakingen gebeuren tegen de wisselkoersen die van toepassing zijn op de datum van overmaking en overeenkomstig de deviezenreglementering die van kracht is in de Staat op wiens grondgebied de investering werd gedaan.2. Die koersen mogen in geen geval minder gunstig zijn dan die welke voor investeerders van de meest begunstigde natie worden toegepast, onder meer wegens specifieke verbintenissen aangegaan in enige overeenkomst of regeling inzake bescherming van investeringen.3. In elk geval dienen de toegepaste wisselkoersen rechtvaardig en billijk te zijn. Artikel 7 1. Indien een Overeenkomstsluitende Partij of een openbare instelling ervan vergoedingen uitbetaalt aan eigen investeerders op grond van een garantie voor een investering, dan erkent de andere Overeenkomstsluitende Partij dat de rechten van de schadeloosgestelde investeerders zijn overgedragen aan de Overeenkomstsluitende Partij of de betrokken openbare instelling, die als verzekeraar is opgetreden.2. Net als de investeerders, en binnen de grenzen van de overgedragen rechten, kan de verzekeraar door subrogatie de rechten van deze investeerders doen gelden en de erop betrekking hebbende vorderingen uitoefenen. De subrogatie in de rechten strekt zich ook uit tot de rechten tot overmaking en arbitrage vermeld in de artikelen 5 en 11.

Die rechten kunnen door de verzekeraar worden uitgeoefend ten belope van de hoegrootheid van het risico die door de garantie wordt gedekt, en door de investeerden die de verzekering geniet, ten belope van de hoegrootheid van het risico die niet wordt gedekt. 3. In verband met de overgedragen rechten kan de andere Overeenkomstsluitende Partij aan de verzekeraar die in de rechten van de schadeloosgestelde investeerders is getreden, de verplichtingen opleggen die wettelijk of contractueel op die investeerders rusten. Artikel 8 Als een kwestie in verband met de investeringen niet alleen door deze Overeenkomst maar ook door de nationale wetgeving van een Overeenkomstsluitende Partij wordt geregeld, of door internationale overeenkomsten waarbij de Partijen partij zijn of worden, dan kunnen de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij zich beroepen op de bepalingen die voor hen het gunstigst zijn.

Artikel 9 1. Investeringen waarvoor een specifiek akkoord werd gesloten tussen een Overeenkomstsluitende Partij en investeerders van de andere Partij, zijn onderworpen aan de bepalingen van deze Overeenkomst en aan die van het specifieke akkoord.2. Elke Overeenkomstsluitende Partij leeft steeds de verbintenissen na die ze tegenover investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij is aangegaan. Artikel 10 1. Elk geschil betreffende de interpretatie of de toepassing van deze Overeenkomst moet zo mogelijk worden geregeld langs diplomatieke weg.2. Bij gebrek aan een regeling langs diplomatieke weg wordt het geschil voorgelegd aan een gemengde commissie met vertegenwoordigers van beide Partijen;die commissie vergadert op verzoek van de meest gerede Partij en zonder ongerechtvaardigde vertraging. 3. Indien de gemengde commissie het geschil niet kan regelen, wordt het op verzoek van een van de Overeenkomstsluitende Partijen onderworpen aan arbitrage, die voor elk geval apart als volgt wordt ingesteld : Elke Overeenkomstsluitende Partij wijst een scheidsman aan binnen drie maanden vanaf de datum waarop één van de Overeenkomstsluitende Partijen de andere in kennis heeft gesteld van haar voornemen het geschil aan arbitrage te onderwerpen.Binnen twee maanden na hun aanwijzing wijzen de twee scheidsmannen in onderling overleg een onderdaan van een derde Staat aan als voorzitter van het scheidsgerecht.

Indien deze termijnen worden overschreden, kan één van de Overeenkomstsluitende Partijen de Voorzitter van het Internationaal Gerechtshof verzoeken de scheidsman of scheidsmannen te benoemen.

Indien de Voorzitter van het Internationaal Gerechtshof onderdaan is van een Overeenkomstsluitende Partij of van een Staat waarmee een Overeenkomstsluitende Partij geen diplomatieke banden heeft, of als hij om een andere reden is verhinderd, wordt de Ondervoorzitter van het Internationaal Gerechtshof verzocht die benoeming te doen. 4. Het aldus samengestelde scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast.Zijn beslissingen worden bij meerderheid van stemmen genomen en zijn definitief en bindend voor de Overeenkomstsluitende Partijen. 5. Elke Overeenkomstsluitende Partij draagt de kosten die zijn verbonden aan de aanwijziging van haar scheidsman.De uitgaven met betrekking tot de aanwijzing van de derde scheidsman en de werkingskosten van het scheidsgerecht worden gelijkelijk gedragen door de Overeenkomstsluitende Partijen.

Artikel 11 1. Van elk investeringsgeschil tussen een investeerder van een Overeenkomstsluitende Partij en de andere Overeenkomstsluitende Partij wordt door de meest gerede partij schriftelijk kennis gegeven, waarbij het voldoende gedetailleerd wordt omschreven. In de mate van het mogelijke wordt dat geschil op minnelijke wijze geregeld tussen de partijen bij het geschil. 2. Bij gebrek aan een minnelijke regeling tussen de partijen bij het geschil binnen zes maanden na de kennisgeving, kan het geschil op verzoek van één der partijen voorgelegd worden aan de bevoegde administratieve of gerechtelijke instantie van de Overeenkomstsluitende Partij op wiens grondgebied de investering zich bevindt.3. Indien de bovenvermelde jurisdictie, na een termijn van achttien maanden na kennisgeving van de rechtshandeling die de procedure inleidt, geen definitieve uitspraak voor dit geschil heeft gedaan of indien de uitspraak voor dit geschil niet overeenstemt met de beschikkingen van de huidige Overeenkomst of met de regels van het internationaal recht, kan dat geschil aan internationale arbitrage worden onderworpen. Met dat doel geeft elke Overeenkomstsluitende Partij door deze Overeenkomst haar voorafgaande en onherroepelijke toestemming om elk geschil aan die arbitrage te onderwerpen. 4. Van zodra een arbitrageprocedure wordt ingezet, neemt elke partij bij het geschil alle maatregelen die nodig zijn om afstand te doen van het eventuele lopende rechtsgeding.5. Als internationale arbitrage wordt gevraagd, wordt het geschil naar keuze van de investeerder voorgelegd aan een van de volgende scheidsgerechten : - een ad-hoc arbitragehof dat wordt samengesteld volgens de arbitrageregels van de Commissie van de Verenigde Naties voor Internationaal Handelsrecht (UNCITRAL); - het Internationaal Centrum voor Regeling van Investeringsgeschillen (ICSID), dat is opgericht door het "Verdrag tot regeling van investeringsgeschillen tussen Staten en onderdanen van andere Staten", ter ondertekening opengesteld te Washington op 18 maart 1965, zodra elke Overeenkomstsluitende Staat tot dat Verdrag is toegetreden.

Zolang die voorwaarde niet vervuld is, stemt elke Overeenkomstsluitende Partij ermee in dat het geschil aan arbitrage wordt onderworpen volgens de regels van het Aanvullend Mechanisme van het ICSID. 6. Geen Overeenkomstsluitende Partij, die partij is bij een geschil, zal in enig stadium van de arbitrageprocedure of van de uitvoering van een scheidsrechterlijke uitspraak als verweer aanvoeren dat de investeerden die tegenpartij is bij het geschil, een vergoeding ter uitvoering van een verzekeringspolis of van de in artikel 7 van deze Overeenkomst vermelde garantie heeft ontvangen, die het geheel of een gedeelte van zijn verliezen dekt.7. Het scheidsgerecht beslist op grond van het recht van de Overeenkomstsluitende Partij die partij is bij het geschil, met inbegrip van de regels inzake wetsconflicten, van de bepalingen van deze Overeenkomst, de bepalingen van de specifieke akkoorden die eventueel werden gesloten met betrekking tot de investering, en de beginselen van internationaal recht terzake.8. De arbitragebeslissingen zijn definitief en bindend voor de partijen bij het geschil.Elke Overeenkomstsluitende Partij verbindt zich ertoe de beslissingen uit te voeren overeenkomstig haar wetgeving. 9. Geen enkele van de twee Overeenkomstsluitende Partijen kan een internationale klacht indienen betreffende een twistpunt dat een van zijn investeerders en de andere Overeenkomstsluitende Partij aan arbitrage zou hebben voorgelegd in het kader van deze Overeenkomst, tenzij de andere Overeenkomstsluitende Partij het gevelde vonnis niet ter uitvoering brengt of zich hieraan niet houdt. Artikel 12 Voor alle kwesties met betrekking tot de behandeling van investeringen genieten de investeerders van elke Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied van de andere Partij de behandeling van de meest begunstigde natie.

Artikel 13 1. Deze Overeenkomst treedt in werking een maand na de datum waarop de Overeenkomstsluitende Partijen hun akten van bekrachtiging hebben uitgewisseld. Ze blijft van kracht gedurende een termijn van tien jaar.

Tenzij een Overeenkomstsluitende Partij ze ten minste zes maanden vóór het einde van de geldigheidstermijn opzegt, wordt ze telkens stilzwijgend verlengd voor een nieuwe termijn van tien jaar, en elke Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht ze op te zeggen met kennisgeving ten minste zes maanden vóór het einde van de lopende geldigheidstermijn. 2. Investeringen die vóór de datum van beëindiging van deze Overeenkomst werden verricht, blijven onder haar toepassing vallen gedurende een termijn van tien jaar na die datum. Ten blijke waarvan, de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe gemachtigd door hun onderscheiden regering, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Brussel, op 4 november 1991, in twee oorspronkelijke exemplaren in de Nederlandse, de Franse en de Spaanse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk rechtsgeldig.

Voor de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie : De Minister van Buitenlandse Zaken, M. EYSKENS Voor de Regering van de Republiek ten oosten van de Uruguay : De Minister van Buitenlandse Betrekkingen, H. GROS ESPIELL

Protocol betreffende de overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek ten oosten van de Uruguay inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen ondertekend te Brussel op 4 november 1991 Ter gelegenheid van de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Republiek ten oosten van de Uruguay inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, zijn de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door de Overeenkomstsluitende Partijen, het volgende overeengekomen dat zal beschouwd worden als een integrerend deel van de Overeenkomst : 1. Ad.Artikel 1 - § 1 - a).

De Overeenkomst is niet van toepassing op investeringen van natuurlijke personen die onderdaan zijn van het Koninkrijk België of van het Groothertogdom Luxemburg en van de Republiek ten oosten van de Uruguay tenzij indien op het ogenblik van de investering deze personen woonachtig zijn buiten het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partij waar de investering werd gedaan. 2. Ad.Artikel 1 - § 2.

Onder rechtstreekse investeringen moet met name verstaan worden de investeringen door investeerders van een der Overeenkomstsluitende Partijen op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij door bemiddeling van een vennootschap uit een derde Staat. Om van de beschikkingen van deze Overeenkomst te genieten kan deze investeerders gevraagd worden het bewijs van hun investeringen te leveren.

Gedaan te Brussel, op 4 november 1991, in twee oorspronkelijke exemplaren in de Nederlandse, de Franse en de Spaanse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk rechtsgeldig.

Voor de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie : De Minister van Buitenlandse Zaken, M. EYSKENS Voor de Regering van de Oosterse Republiek Uruguay : De Minister van Buitenlandse Betrekkingen, H. GROS ESPIELL

^