Etaamb.openjustice.be
Wet van 11 mei 2003
gepubliceerd op 06 juni 2003

Wet tot wijziging van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2003011309
pub.
06/06/2003
prom.
11/05/2003
ELI
eli/wet/2003/05/11/2003011309/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

11 MEI 2003. - Wet tot wijziging van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.In artikel 3 van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 1° en 2°, worden de woorden « Hoge Raad voor de Middenstand » telkens vervangen door de woorden « Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen »;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Onder intersectorale beroepsbekwaamheid wordt verstaan de gemeenschappelijke eisen voor de uitoefening van verwante beroepsactiviteiten, die behoren tot een intersectorale categorie die wordt vastgesteld door de Koning.»

Art. 3.In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt : « De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, bepalen dat de bepaling van het eerste lid niet van toepassing is op de uitoefening van de beroepsactiviteiten die Hij aanwijst.In afwijking van het eerste lid, wordt elke K.M.O., natuurlijke of rechtspersoon, tijdelijk vrijgesteld van het voorleggen van het bewijs van de basiskennis van het bedrijfsbeheer wanneer zij zich onderwerpt aan een begeleiding in bedrijfsbeheer, georganiseerd door een erkende privé- of publieke begeleidingsstructuur die werd erkend, hetzij door het Participatiefonds, hetzij door de overheden die bevoegd zijn voor steun bij het oprichten van een onderneming, hetzij door de Koning in uitvoering van deze wet. De duur van deze vrijstelling is beperkt tot de duur van de vereiste ervaring om te voldoen aan § 3, 2°, van dit artikel. Na deze periode wordt de praktijkervaring bedoeld in § 3, 2°, van artikel, als volbracht beschouwd.

In geval van erkenning van de in het vorige lid bedoelde structuur door het Participatiefonds of door de overheden die bevoegd zijn voor steun bij het oprichten van een onderneming, bepaalt de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit de duur, de minimale inhoud van de begeleiding in bedrijfsbeheer en de wijze waarop die wordt bevestigd.

Wanneer de Koning zelf de erkenning geeft, bepaalt hij voorafgaandelijk ook de erkenningsvoorwaarden, de erkenningsprocedure, het verloop van de begeleidingsstructuur en het toezicht erop. »; 2° in § 1, derde lid, vervalt het woord « evenwel »;3° in § 2, eerste lid, worden de woorden « de in § 1 bedoelde verplichting » vervangen door de woorden « de in § 1, eerste lid, bedoelde verplichting »;4° in § 2, eerste lid, worden de woorden « of de wettelijk samenwonende, » ingevoegd tussen het woord « echtgenoot » en de woorden « of door de partner »;5° in § 2, eerste lid, worden de woorden « drie jaar » vervangen door de woorden « zes maanden »;6° in § 2, eerste lid, worden de woorden « wordt geleverd door een uittreksel uit de bevolkingsregisters », vervangen door de woorden « blijkt uit het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij wet van 8 augustus 1983 »;7° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Het bewijs van de basiskennis van het bedrijfsbeheer wordt geleverd door één van de volgende elementen : 1° één van de akten die daartoe door de Koning worden aangewezen;2° een voldoende praktijkervaring onder de door de Koning vastgestelde voorwaarden;3° een gelijkwaardige akte van bekwaamheid, uitgereikt door de gefederaliseerde overheden die bevoegd zijn voor de voortdurende beroepsopleiding;4° een ander bewijsmiddel, waarvan de bewijswaarde volgt uit internationale verplichtingen.»

Art. 4.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, worden de woorden « of de wettelijk samenwonende, » ingevoegd tussen het woord « echtgenoot » en de woorden « of door de partner »;2° in § 2, eerste lid, worden de woorden « drie jaar » vervangen door de woorden « zes maanden »;3° in § 2, eerste lid, tweede volzin, worden de woorden « wordt geleverd door een uittreksel uit de bevolkingsregisters », vervangen door de woorden « blijkt uit het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij wet van 8 augustus 1983 »;4° § 3 wordt vervangen als volgt : « § 3.Het bewijs van de beroepsbekwaamheid, zowel intersectoraal als sectoraal, wordt geleverd door één van de volgende elementen : 1° één van de akten die daartoe door de Koning worden aangewezen;2° een voldoende praktijkervaring onder de door de Koning vastgestelde voorwaarden;3° een ander bewijsmiddel, waarvan de bewijswaarde volgt uit internationale verplichtingen.»

Art. 5.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.- De Koning kan onder meer, op verzoek van of na advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, de koninklijke besluiten wijzigen of opheffen, die genomen zijn ter uitvoering van de wet van 24 december 1958 waarbij beroepsuitoefeningsvoorwaarden kunnen worden ingevoerd in de ambachts, de kleine en middelgrote handels- en de kleine nijverheidsondernemingen en van de wet van 15 december 1970 op de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen. »

Art. 6.Artikel 10 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 10.- De volgende personen worden vrijgesteld van bewijs van ondernemersvaardigheden : 1° de overlevende echtgenoot, de wettelijk samenwonende of de overlevende partner als meewerkende echtgenoot onderworpen aan het sociaal statuut der zelfstandigen geregeld bij het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967, hetzij in een eerste fase tot 1 januari 2006 enkel op basis van de verplichte regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector der uitkeringen en uitgevoerd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen, hetzij tot 1 januari 2006 op vrijwillige basis en vanaf dezelfde datum op verplichte basis aan het volledige statuut der zelfstandigen en die de beroepsactiviteit voortzet van een ondernemingshoofd dat zelf voldeed aan de gestelde eisen of er definitief van vrijgesteld was; 2° de vennootschap die aan de gestelde eisen voldeed in hoofde van een overleden zaakvoerder of orgaan, wanneer diens overlevende echtgenoot, de wettelijk samenwonende of diens overlevende partner zaakvoerder of orgaan is geworden van de vennootschap.Gaat het om een partner, andere dan echtgenoot of wettelijk samenwonende, dan moet uit het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij wet van 8 augustus 1983, een samenwonen blijken van minstens zes maanden. »

Art. 7.Artikel 13 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 13.- Voor het vaststellen van de beroepsbekwaamheid, bedoeld in artikel 3, neemt de Koning minstens de volgende criteria in overweging : 1° de noodzaak aan kwaliteitsgaranties voor de consument;2° de bestaande onderwijs- en vormingsmogelijkheden, inzonderheid op het vlak van permanente vorming, en hun geografische spreiding;3° de technologische evolutie binnen de sector;4° de bestaande beroepsreglementering in de andere lid-Staten van de Europese Unie;5° de wetten en besluiten die niet genomen zijn in uitvoering van deze wet, en die specifiek van toepassing zijn op de betrokken sector.»

Art. 8.In artikel 15, §§ 1 en 3, van dezelfde wet, worden de woorden « rijkswacht » en « gemeentelijke politie » respectievelijk vervangen door de woorden « federale politie » en « lokale politie ».

Art. 9.In artikel 17 van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In § 1 wordt het tweede lid opgeheven;2° In § 3 worden de woorden « op basis van de evaluatie, bedoeld in artikel 13 » vervangen door de woorden « overeenkomstig artikel 6 ».

Art. 10.Hoofdstuk II van Titel II van dezelfde wet, bestaande uit de artikelen 19 tot 22, wordt opgeheven.

Art. 11.De Koning bepaalt de datum waarop deze wet in werking treedt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 11 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Gewone zitting 2002-2003. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire stukken. - Wetsontwerp, nr. 50-2285/1. - Amendementen, nr. 50-2285/2. - Verslag, nr. 50-2285/3. - Tekst aangenomen door de commissie, nr. 50-2285/4.

Handelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 27 februari 2003.

Senaat.

Stukken van de Senaat. - Ontwerp geëvoceerd door de Senaat, nr. 2-1517/1. - Amendementen, nr. 2-1517/2. - Verslag, nr. 2-1517/3.

Amendementen opnieuw ingediend na de goedkeuring van het verslag, nr. 21517/4. - Beslissing om niet te amenderen, nr. 2-1517/5.

Handelingen van de Senaat : 3 april 2003.

^