Etaamb.openjustice.be
Wet van 13 december 2010
gepubliceerd op 31 december 2010

Wet tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector en tot wijziging van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2010011511
pub.
31/12/2010
prom.
13/12/2010
ELI
eli/wet/2010/12/13/2010011511/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Senaat (fiche)
Document Qrcode

13 DECEMBER 2010. - Wet tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector en tot wijziging van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Deze wet zet Richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap om. HOOFDSTUK 2. - Wijziging aan de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven

Art. 2.In artikel 43ter van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, ingevoegd bij de wet van 21 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, 2°, worden de woorden « en waarvan de aanbieding krachtens artikel 148sexies van deze wet een vergunning vereist » weggelaten;2° paragraaf 1, 3° wordt opgeheven;3° in paragraaf 3, 2°, b), worden de woorden « ondernemingen waarnaar verwezen wordt in § 1, 2° en 3° » vervangen door de woorden « ondernemingen waarnaar verwezen wordt in § 1, 2° »;4° paragraaf 4 wordt aangevuld met vijf leden, luidende : « De gebruiker kan zich ofwel richten tot de Nederlandstalige of de Franstalige ombudsman of -vrouw.De registratie van de klachten door de ombudsdienst gebeurt volgens de CEN14012-norm.

De ombudsdienst stuurt eerstelijnsklachten voor de behandeling door naar de aanbieder van postdiensten, en informeert de gebruiker daarover. De ombudsdienst informeert steeds de gebruiker en de aanbieder van postdiensten, ook wanneer de ombudsdienst zich onbevoegd verklaart of een einde maakt aan de behandeling van de klacht.

Binnen tien werkdagen na ontvangst van de melding van de ombudsdienst, maakt de aanbieder van postdiensten ofwel alle elementen over om zijn initiële positie te argumenteren, ofwel, in het andere geval, doet het bedrijf een voorstel tot minnelijke schikking.

Als een minnelijke schikking is bereikt, sluit de ombudsdienst voor de postsector het dossier af, en stuurt daarvan een bevestiging aan beide partijen.

De Koning kan de verdere praktische regels bepalen met betrekking tot de ontvangst van klachten door de ombudsdienst voor de postsector, de registratie ervan en de informatieuitwisseling »; 5° een paragraaf 8 wordt ingevoegd, luidende als volgt : « De gebruiker en de aanbieder van postdiensten hebben recht op inzage van het dossier bij de ombudsdienst.»; 6° een paragraaf 9 wordt ingevoegd, luidende als volgt : « De ombudsdienst voor de postsector nodigt op regelmatige tijdstippen de personen bedoeld in artikel 148bis, § 2, uit voor een dialoog, met het oog op het voorkomen van conflicten.De Koning kan de verdere praktische bepalingen uitvaardigen met betrekking tot dit permanent overleg. »

Art. 3.In artikel 45ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 21 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 4 wordt opgeheven;2° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt : « Het bedrag van de ombudsbijdrage komt overeen met het bedrag van de financiële middelen die nodig zijn voor de werking van de ombudsdienst dat ingeschreven is op de begroting van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie voor het lopende jaar, na advies van de Inspectie van Financiën en van het Raadgevend Comité voor de postdiensten. De individuele ombudsbijdrage, In genaamd, wordt berekend als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de toepassing van de bovenstaande formule worden de bovenstaande elementen als volgt gedefinieerd : - X = het bedrag van de financiële middelen die nodig zijn voor de werking van de ombudsdienst dat ingeschreven is op de begroting van het Instituut voor het lopende jaar, na advies van de Inspectie van Financiën en van het Raadgevend Comité voor de postdiensten; - Kn = aantal vorig jaar ontvankelijke klachten (K) tegen de onderneming (n) op voorwaarde dat er vorig jaar meer dan 12 ontvankelijke klachten waren tegen de onderneming (n) en de omzet van onderneming (n) in het vorig jaar hoger was dan 500 000 EUR;

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 4.Artikel 130 van dezelfde wet wordt aangevuld met twee leden, luidende : « De woorden « DE POST » in al de artikelen van de wet van 6 juli 1971 houdende oprichting van de Regie des Posterijen, de wet van 26 december 1956 op de Postdienst en de wet van 2 mei 1956 op de postcheque, worden, wanneer zij krachtens het eerste lid werden opgenomen, vervangen door de woorden « bpost ».

In alle wetten en reglementen worden de woorden « DE POST », wanneer zij krachtens het tweede lid werden opgenomen, vervangen door het woord « bpost ».

Art. 5.Artikel 131 van dezelfde wet, vervangen bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en gewijzigd bij de wet van 1 april 2007, wordt vervangen als volgt : « Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° postdiensten : diensten die bestaan uit het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen. De aanbieding van postdiensten door de natuurlijke of rechtspersoon van wie de post afkomstig is wordt van het toepassingsveld van de definitie uitgesloten; 2° aanbieder van postdiensten : elke onderneming die één of meer postdiensten aanbiedt;3° postnetwerk : het geheel van de organisatie en alle middelen, waarvan door de aanbieder(s) van de universele dienst gebruik wordt gemaakt om met name : a) op de toegangspunten op het gehele grondgebied de onder een verplichting tot universeledienstverlening vallende postzendingen op te halen;b) deze postzendingen tussen de punten van toegang tot het postnetwerk en het distributiecentrum te verzenden en te verwerken;c) deze postzendingen op het vermelde adres te bestellen;4° toegangspunten : fysieke plaatsen, met inbegrip van brievenbussen voor het publiek aan de openbare weg of in de gebouwen van de aanbieder(s) van postdiensten, waar de postzendingen door de afzenders in het postnetwerk kunnen worden gebracht;5° ophalen : de handeling waarmee een aanbieder van postdiensten postzendingen ophaalt;6° distributie : het proces gaande van het sorteren in distributiecentra tot het bestellen van postzendingen aan de geadresseerden;7° postzending : geadresseerde zending in definitieve vorm die een aanbieder van postdiensten verzorgt. Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt : boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten; 8° brievenpost : een op enigerlei fysieke drager aangebrachte schriftelijke mededeling die wordt vervoerd en besteld op het door de afzender op de zending zelf of op de omslag daarvan vermelde adres. Boeken, catalogi, kranten en tijdschriften worden niet als brievenpost aangemerkt; 9° aangetekende zending : een dienst die op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies, diefstal of beschadiging waarborgt, waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de datum van afgifte of van de bestelling van de postzending aan de geadresseerde;10° zending met aangegeven waarde : een dienst die bestaat in de verzekering van de postzending voor de door de afzender aangegeven waarde tegen verlies, diefstal of beschadiging;11° ingeschreven zending : een aangetekende zending of een zending met aangegeven waarde;12° grensoverschrijdende post : post afkomstig uit of verzonden naar een andere Staat;13° aanbieder van de universele dienst : de aanbieder van postdiensten die in België een universele postdienst of een deel daarvan aanbiedt, en waarvan de identiteit aan de Commissie is meegedeeld overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 97/67/EG, gewijzigd bij Richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 97/67/EG wat betreft de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap;14° vergunning : een machtiging die door het Instituut wordt verleend en waarbij aan een aanbieder van nationale en inkomende grensoverschrijdende brievenpost binnen de werkingssfeer van de universele dienst specifieke rechten worden verleend en waarbij de activiteiten van die onderneming aan specifieke verplichtingen worden onderworpen en waarbij de aanbieder niet gerechtigd is de desbetreffende rechten uit te oefenen alvorens hij het door het Instituut genomen besluit heeft ontvangen;15° eindkosten : vergoeding aan de aanbieders van de universele dienst voor de distributie van de inkomende grensoverschrijdende post, bestaande uit postzendingen die uit een andere Staat afkomstig zijn;16° afzender : natuurlijke of rechtspersoon van wie de postzending afkomstig is;17° gebruiker : natuurlijke of rechtspersoon aan wie de postdienst aangeboden wordt, als afzender of als geadresseerde;18° Instituut : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, afgekort BIPT zoals bedoeld in hoofdstuk III van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;19° essentiële eisen : niet-economische redenen van algemeen belang die de Staat ertoe kunnen bewegen voorwaarden inzake het aanbieden van postdiensten op te leggen.Deze redenen zijn het vertrouwelijke karakter van de brievenpost, de veiligheid van het functioneren van het netwerk op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de naleving van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en regelingen voor sociale zekerheid die in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgelegd en/of via collectieve onderhandelingen tussen sociale partners zijn overeengekomen, in overeenstemming met het communautaire en het nationale recht, en, in gerechtvaardigde gevallen, de bescherming van gegevens, de bescherming van het milieu en de ruimtelijke ordening. Gegevensbescherming kan bestaan uit de bescherming van persoonsgegevens, het vertrouwelijke karakter van informatie die wordt doorgegeven en/of opgeslagen, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; 20° tegen enkelstukstarieven aangeboden diensten : postdiensten waarvoor het tarief is vastgesteld in de algemene voorwaarden van aanbieder(s) van de universele dienst voor postzendingen die per individueel stuk worden afgegeven;21° De Post : het autonome overheidsbedrijf bedoeld in artikel 1, § 4, 3°;22° financiële postdiensten : de bewerkingen met chartale, scripturale of elektronische geldmiddelen, kosteloos of tegen betaling verwezenlijkt door De Post en uitgevoerd voor haar eigen rekening of voor rekening van derden;23° adres : geheel van gegevens die de aanbieder van postdiensten in staat stelt de plaats van distributie vast te stellen en die minstens het huisnummer, de straatnaam en de naam van de gemeente bevatten of een door de betrokken aanbieder van postdiensten aanvaarde andere vermelding of informatie die hem op een ondubbelzinnige manier in staat stelt minstens het huisnummer, de straatnaam en de naam van de gemeente te bepalen;24° direct mail : een mededeling die uitsluitend uit reclame-, marketing- of publiciteitsmateriaal bestaat, die dezelfde boodschap bevat, met uitzondering van de naam, het adres en het identificatienummer van de geadresseerde, alsmede andere variabelen/parameters die de aard van de boodschap niet wijzigen, en die aan een aanzienlijk aantal geadresseerden wordt toegezonden met het oog op vervoer naar en bestelling op het adres dat de afzender op de eigenlijke zending of op de verpakking ervan heeft vermeld;25° routage-activiteiten : routage-activiteiten worden verricht door een natuurlijke persoon of rechtspersoon in opdracht van een afzender. Routage-activiteiten bestaan uit activiteiten van gereedmaking van postzendingen volgens de normen van de aanbieder van postdiensten eventueel in combinatie met andere activiteiten ter voorbereiding van postzendingen zoals de verpakking, het afdrukken of de frankering van de postzendingen.

Art. 6.Artikel 134 van dezelfde wet, opgeheven bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt hersteld als volgt : «

Art. 134.§ 1. Het Instituut vraagt op gemotiveerde en proportionele wijze bij de aanbieders van postdiensten alle informatie, met inbegrip van financiële informatie en informatie over het aanbieden van de universele dienst, op die nodig is : a) om het in staat te stellen de naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten te waarborgen;b) voor duidelijk omschreven statistische doeleinden, voor marktanalyses en voor alle maatregelen die tot de transparantie kunnen bijdragen. De doeleinden worden verduidelijkt in de informatievraag van het Instituut. § 2. De aanbieders van postdiensten verstrekken deze informatie onmiddellijk op verzoek en zo nodig vertrouwelijk overeenkomstig de principes van artikel 23 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector. De informatie wordt verstrekt binnen de termijnen en met de mate van gedetailleerdheid die door het Instituut zijn vastgesteld.

Inbreuken op de informatieplicht worden door het Instituut bestraft overeenkomstig artikel 21 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector. »

Art. 7.Artikel 135 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 135.§ 1. Het Instituut kan op zijn website mededelingen publiceren voor de postsector.

Het Instituut geeft een gemotiveerd advies aan de minister inzake de voorstellen van de aanbieder van de universele dienst met betrekking tot de postnummers, de brievenbussen en aangetekende zendingen en inzake de wijzigingen aan deze wet die betrekking hebben op de postsector. § 2. Aan alle verplichtingen opgenomen in deze en alle andere wetten die betrekking hebben op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en hun uitvoeringsbesluiten die betreffende de aangetekende zendingen de woorden « ter post », » bij de post », « per post » of elke andere soortgelijke verwijzing bevatten is voldaan wanneer gebruik wordt gemaakt van een aangetekende zending zoals gedefinieerd in artikel 131, 9° van deze wet of gebruik wordt gemaakt van een elektronisch aangetekende zending overeenkomstig de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen, de elektronisch aangetekende zending en certificatiediensten.

Art. 8.Artikel 136 van dezelfde wet, opgeheven door de wet van 17 januari 2003 wordt hersteld als volgt : «

Art. 136.§ 1. Teneinde te waken over gelijke mededingingsvoorwaarden in de postsector mag het Instituut de sector raadplegen over mogelijke voorrechten of specifieke rechten die aan de aanbieders van postdiensten werden toegekend. § 2. De resultaten van de raadpleging worden gepubliceerd op de website van het Instituut. Bovendien worden deze resultaten weergegeven in een rapport dat samen met de aanbevelingen van het Instituut wordt overgezonden aan de minister bevoegd voor de postsector. »

Art. 9.In artikel 141, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, gewijzigd bij de wet van 1 april 2007, worden onder A de woorden « al of niet voorbehouden » weggelaten en onder H, de woorden « stukpost - aangetekende zendingen » vervangen door de woorden « tegen enkelstuktarief aangeboden aangetekende zendingen ».

Art. 10.In de artikelen 142, § 4, vervangen bij de wet van 1 april 2007, 144bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en 144septies ingevoegd bij hetzelfde besluit, van dezelfde wet, wordt het woord « leverancier » telkens vervangen door het woord « aanbieder ».

Art. 11.In de eerste zin van artikel 144 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 1 april 2007, worden de woorden « volle tarieven » vervangen door de woorden « enkelstukstarieven » en worden de woorden « door de aanbieder van de universele dienst », ingevoegd na de woorden « Belgisch Staatsblad ».

Art. 12.In artikel 144ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2002, alsook bij de wetten van 27 december 2005 en 6 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De tarieven voor elk van de diensten die deel uitmaken van de universele dienstverlening door de aanbieder van de universele dienst worden met inachtneming van de volgende beginselen vastgesteld : 1° de prijzen moeten betaalbaar zijn en moeten het mogelijk maken diensten aan te bieden die voor alle gebruikers, ongeacht hun geografische locatie, toegankelijk zijn. Een geheel van representatieve diensten voor particulieren en voor de zakelijke kleine gebruiker wordt « kleingebruikerpakket » genoemd. Dat pakket, waarvoor de enkelstukstarieven gelden, omvat : - binnenlandse prioritaire en niet-prioritaire zendingen waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg; - de prioritaire of niet-prioritaire uitgaande grensoverschrijdende post waarvan het gewicht lager is dan of gelijk aan 2 kg; - de uitgaande binnenlandse en grensoverschrijdende postpakketten tot 10 kg; - de aangetekende zendingen en de uitgaande binnenlandse en grensoverschrijdende zendingen met aangegeven waarde.

De aanbieder van de universele dienst beperkt zijn jaarlijkse tariefverhogingen voor de producten die tot het kleingebruikerpakket behoren volgens een price cap, procedures en nadere regels inzake tussenkomst van het Instituut, naast diegene waarvan sprake in § 2, die door de Koning, voor 31 december 2011, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad zijn bepaald. De price cap-regeling zoals bepaald in de artikelen 29, 31 en 32 van het koninklijk besluit van 11 januari 2006 tot toepassing van titel IV (Hervorming van de Regie der Posterijen) van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven zal van toepassing zijn en behouden worden in dit besluit.

Voor de brievenpost die deel uitmaakt van de universele dienstverlening, dient de aanbieder van de universele dienstverlening minstens één openbaar verminderd tarief aan te bieden dat afhangt van minimale afgiftehoeveelheden. Deze korting is georiënteerd op de vermeden kosten ten opzichte van de standaarddiensten; 2° de tarieven zijn kostengeoriënteerd;3° het tarief is identiek over het gehele grondgebied van het Rijk, ongeacht de plaats van ophaling en distributie;4° de tarieven zijn transparant en niet-discriminerend.Zowel prijzen als voorwaarden worden zonder discriminatie toegepast; 5° wanneer een aanbieder van de universele dienst speciale tarieven toepast, bijvoorbeeld voor diensten voor zakelijke gebruikers, aanbieders van grote partijen post of tussenpersonen die post van verschillende gebruikers samenvoegen, past hij de beginselen van transparantie en non-discriminatie toe ten aanzien van zowel de eigenlijke tarieven als de betreffende voorwaarden.De tarieven en de betreffende voorwaarden worden steeds op dezelfde wijze toegepast zowel tussen derden onderling als tussen derden en aanbieders van de universele dienst die gelijkwaardige diensten aanbieden. Al deze tarieven zijn ook beschikbaar voor de gebruikers, met name de particulieren en de kleine en middelgrote ondernemingen, die onder gelijkwaardige omstandigheden van de postdiensten gebruikmaken; b) paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.In geval van tariefverhoging van de universele postdiensten voor de producten die behoren tot het kleingebruikerpakket waarvan sprake in § 1, 1° worden alle documenten met betrekking tot de kostprijsberekening voorafgaandelijk aan de wijziging en uiterlijk op 1 september van het jaar n-1 meegedeeld aan het Instituut met het oog op de goedkeuring van de tariefverhoging. Het Instituut gaat na of de tarifaire principes van kostenoriëntatie, uniformiteit, non-discriminatie en transparantie worden nageleefd en ook de betaalbaarheid. Het Instituut gaat de betaalbaarheid na op basis van de naleving van de beginselen uiteengezet in § 1, 1°. Indien één van deze principes niet gerespecteerd wordt, zal het Instituut de voorgestelde tariefverhoging van de aangewezen aanbieder van de universele dienst weigeren. » c) paragraaf 3 wordt opgeheven;d) in paragraaf 4 worden de woorden « niet-voorbehouden » opgeheven en worden de woorden « 144ter, § 3 » vervangen door « 144ter, § 1 ».

Art. 13.In artikel 144quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden tussen de woorden « de » en « universele » de woorden « aanbieder van » gevoegd en wordt het woord « leverancier » vervangen door de woorden « aangewezen aanbieder van de universele dienst »;2° paragraaf 2 wordt als volgt vervangen : « De ombudsdienst voor de postsector publiceert jaarlijks in zijn jaarverslag het aantal klachten en de wijze waarop deze zijn behandeld.»; 3° in paragraaf 3 worden de woorden « leverancier van de universele dienst » vervangen door de woorden « aanbieder van de universele dienst »;4° paragraaf 4 wordt opgeheven.

Art. 14.Artikel 144quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 144quinquies.De aanbieder van de universele dienst houdt in zijn interne boekhouding afzonderlijke rekeningen bij om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen elk van de diensten en producten die onder de universele dienst vallen en diensten en producten die er niet onder vallen.

Deze interne boekhouding steunt op coherent toegepaste en objectief gerechtvaardigde normen van de kostentoerekening en de analytische boekhouding. »

Art. 15.In artikel 144sexies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.In de boekhouding worden de kosten als volgt toegerekend : a) kosten die direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden aldus toegerekend;b) gemeenschappelijke kosten, hetzij kosten die niet direct kunnen worden toegerekend aan een bepaalde dienst of aan een bepaald product, worden als volgt toegerekend : i) indien mogelijk worden gemeenschappelijke kosten toegerekend op basis van een directe analyse van de herkomst van de kosten; ii) indien een directe analyse niet mogelijk is, worden de gemeenschappelijke kostencategorieën toegerekend op basis van een indirecte koppeling met een andere kostencategorie of groep van kostencategorieën waarvoor een directe toerekening mogelijk is; de indirecte koppeling is gebaseerd op vergelijkbare kostenstructuren; iii) indien directe noch indirecte kostentoerekening mogelijk is, wordt de kostencategorie toegerekend op basis van een algemene kostenverdeling die wordt berekend op grond van de verhouding tussen, enerzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de universele dienst worden toegerekend en, anderzijds, alle uitgaven die direct of indirect aan de andere diensten worden toegerekend; iv) gemeenschappelijke kosten die nodig zijn voor het aanbieden van zowel universele diensten als niet-universele diensten, worden dienovereenkomstig toegerekend; voor universele diensten en niet-universele diensten worden dezelfde kostendrijvers gehanteerd. »; 2° een paragraaf 3 wordt toegevoegd, luidende als volgt : « § 3.Het Instituut verifieert of de boekhoudkundige kostentoewijzingsregels die worden voorgesteld door de aanbieder van de universele dienst overeenstemmen met de principes omschreven in § 1 van dit artikel.

De verdeling van de kosten die in staat stelt de kosten van de universele dienst te berekenen wordt gedaan door de aanbieder van de universele dienst overeenkomstig de principes bedoeld in § 1. »

Art. 16.Het opschrift van hoofdstuk Vter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt gewijzigd als volgt : « Hoofdstuk Vter. Aanwijzing van de aanbieder van de universele dienst ».

Art. 17.Artikel 144octies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 en het koninklijk besluit van 7 oktober 2002, wordt vervangen als volgt : «

Art. 144octies.§ 1. De Post verleent de universele dienst zoals omschreven in artikel 142 van deze wet tot 31 december 2018. § 2. Na afloop van de in § 1 vermelde termijn worden één of meer aanbieders van de universele dienst aangewezen voor een periode van tien jaar.

Een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van het Instituut, bepaalt de eventuele opsplitsing van de universele dienst in verschillende elementen, de aanwijzingscriteria, en kan de duur van de aanwijzing wijzigen. Voor de aanwijzing wordt een beroep gedaan op een open mechanisme waarvan de nadere regels door het voormelde besluit worden vastgesteld.

De aanwijzingsprocedure wordt uiterlijk drie jaar voorafgaand aan de beëindiging van de voorgaande aanwijzing voltooid. »

Art. 18.In dezelfde wet wordt het opschrift van hoofdstuk Vquater van Titel IV vervangen als volgt : « Compensatie voor de universele dienst ».

Art. 19.Artikel 144novies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en vervangen bij de wet van 3 juli 2000, wordt vervangen als volgt : «

Art. 144novies.De eventuele onredelijke last voortvloeiende uit de universeledienstverplichtingen en berekend overeenkomstig artikel 144undecies wordt vergoed ten laste van de Rijksbegroting.

Daartoe dient de aanbieder van de universele dienst het jaar volgend op het jaar waarvoor de betrokken dienst gepresteerd werd een gemotiveerd schriftelijk verzoek tot staatstussenkomst in bij de minister bevoegd voor de postsector waarin hij meer bepaald op grond van boekhoudkundige gegevens aantoont dat de verplichtingen van de universele dienst een onredelijke last voor hem uitmaken.

Een kopie van het verzoek om staatstussenkomst wordt door de aanbieder van de universele dienst overgezonden naar het Instituut voor de controle overeenkomstig artikel 144undecies. Het Instituut brengt twee maanden volgend op de ontvangst van de kopie van het naar behoren gemotiveerde verzoek om tussenkomst advies uit aan de minister bevoegd voor de postsector.

De Koning bepaalt vóór 31 december 2011, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de concrete regels voor de betaling. »

Art. 20.Artikel 144decies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, vervangen bij de wet van 3 juli 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en de wetten van 2 augustus 2000, 22 december 2003 en 27 december 2005, wordt opgeheven.

Art. 21.Artikel 144undecies, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2000 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, wordt vervangen als volgt : «

Art. 144undecies.§ 1. Het Instituut verifieert jaarlijks of de berekening van de nettokosten van de universeledienstverplichtingen van de aanbieder van de universele dienst overeenkomt met de methode bepaald in dit artikel. Voor het verifiëren van de nettokosten werkt de aangewezen universeledienstverlener samen met het Instituut.

De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn alle kosten in verband met en noodzakelijk voor het aanbieden van de universele dienst overeenkomstig de artikelen 142 tot en met 144quater van deze wet. De nettokosten van de universeledienstverplichtingen zijn te berekenen als het verschil in de nettokosten van een aangewezen aanbieder van de universele dienst die zich wel aan de universeledienstverplichtingen moet houden en de nettokosten die diezelfde aanbieder draagt wanneer die zich niet aan de universeledienstverplichtingen moet houden.

Bij de berekening dient met alle overige relevante elementen rekening te worden gehouden, zoals de eventuele immateriële en marktvoordelen die een als aanbieder van de universele dienst aangewezen aanbieder van postdiensten heeft genoten, het recht op een redelijke winst en maatregelen ter bevordering van de kostenefficiëntie.

De berekening wordt gebaseerd op de kosten die toe te schrijven zijn aan : - elementen van de diensten die slechts met verlies kunnen worden aangeboden of onder voorwaarden die buiten de normale commerciële standaarden vallen; - specifieke gebruikers of groepen van gebruikers die, rekening houdend met de kosten van het aanbieden van de gespecificeerde dienst, het gegenereerde inkomen en uniforme prijzen, slechts met verlies kunnen worden bediend of onder voorwaarden die buiten de normale commerciële standaarden vallen.

Deze categorie omvat die gebruikers of groepen van gebruikers die zonder de verplichting tot het aanbieden van de universele dienst niet zouden worden bediend door een commerciële exploitant.

De nettokosten van specifieke aspecten van universeledienstverplichtingen worden afzonderlijk berekend teneinde dubbeltelling van bepaalde directe of indirecte voordelen en kosten te vermijden. De totale nettokosten van universeledienstverplichtingen voor een aangewezen aanbieder van de universele dienst zijn te berekenen als de som van de nettokosten die uit de specifieke componenten van universeledienstverplichtingen voortvloeien, rekening houdend met alle immateriële voordelen.

De Koning bepaalt vóór 31 december 2011, op advies van het Instituut, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de methode voor de berekening van de nettokosten van de universele dienstverplichtingen overeenkomstig de wettelijke en reglementaire principes. § 2.De nettokosten houden een onredelijke last in voor de aanbieder van de universele dienst ingeval deze drie procent overschrijdt van de omzet die de aanbieder van de universele dienst realiseert in het segment van de universele dienst. »

Art. 22.In artikel 144duodecies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en gewijzigd bij de wet van 17 januari 2003, de wet van 22 december 2003 en de wet van 1 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de woorden « en/of de aanbieder van postdiensten schrappen van de lijst waarvan sprake in artikel 148ter » weggelaten en worden de woorden « artikel 21, § 2 » vervangen door de woorden « artikel 21 »;2° de paragrafen 3 en 4 worden opgeheven.

Art. 23.In dezelfde wet wordt het opschrift van Titel IV, Hoofdstuk VIIbis, Afdeling I, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, vervangen door het volgende opschrift : « Bepalingen met betrekking tot het verstrekken van postdiensten ».

Art. 24.Artikel 148bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000 en de wet van 21 december 2006, wordt vervangen als volgt : «

Art. 148bis.§ 1. De aanbieders van postdiensten verbinden zich ertoe het volgende na te leven en te doen naleven door de onderaannemers en, in voorkomend geval, door elke persoon die hen personeel ter beschikking stelt : - de essentiële eisen : de Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor 31 december 2011, de voorwaarden die de aanbieders van postdiensten dienen te respecteren voor de distributie en de behandeling van aangetekende postzendingen, van postzendingen met aangegeven waarde, en voor de behandeling van onbestelbare postzendingen.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de voorwaarden bepalen die de aanbieders van postdiensten dienen na te leven met het oog op het respecteren van het vertrouwelijk karakter van de brievenpost, de bescherming van gegevens, de bescherming van het milieu en de ruimtelijke ordening. de veiligheid van het netwerk op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de naleving van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden en regelingen voor sociale zekerheid die in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn vastgelegd en/of via collectieve onderhandelingen tussen sociale partners zijn totstandgekomen; - het verbod om met kennis van zaken zendingen te vervoeren of te bestellen die aan de buitenkant vermeldingen dragen die duidelijk in strijd zijn met de goede zeden of de openbare orde. § 2. De aanbieders van postdiensten verbinden zich ertoe het volgende na te leven : - de verplichting een transparante, eenvoudige en goedkope interne procedure in te stellen voor een billijke en snelle behandeling van klachten van gebruikers die betrekking hebben op het verlies, de diefstal, de beschadiging of de niet-naleving van de kwaliteitsnormen met inbegrip van een procedure voor het bepalen van hun verantwoordelijkheid in gevallen waarbij meer dan één exploitant betrokken is; - de verplichting op hun website en op alle commerciële contracten de gebruikers van postdiensten op de hoogte te brengen van de beroepsmogelijkheid bij de ombudsdienst voor de postsector; - de verplichting alle personeelsleden en in het bijzonder de personeelsleden van de commerciële diensten, klantenrelaties en informatiediensten, over beroepsmogelijkheden van de gebruikers bij de ombudsdienst te informeren en daarbij de meest aangewezen communicatiemiddelen gebruiken. Op verzoek van de gebruiker de coördinaten van de ombudsdienst voor de postsector te geven; - de verplichting om de personen belast met de verdeling van de geadresseerde postzendingen identificeerbaar te maken voor de bevolking en om ervoor te zorgen dat de postzendingen, met uitzondering van de kranten, een herkenningsteken dragen aan de hand waarvan de aanbieder van de dienst die deze zending heeft behandeld, kan worden bepaald; § 3. Er wordt bij de aanbieder van postdiensten een persoon aangewezen die naar behoren bevoegd wordt verklaard om de aanbieder van postdiensten te vertegenwoordigen in zijn betrekkingen met de ombudsdienst voor de postsector. »; § 4. Het Instituut controleert de naleving van de verplichtingen vermeld in dit artikel door de aanbieders van postdiensten en publiceert een jaarverslag over de controle en resultaten ervan. »

Art. 25.§ 1. Artikel 148ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt vervangen als volgt : « § 1. Wanneer zulks noodzakelijk is om de belangen van de gebruikers te beschermen en/of daadwerkelijke mededinging aan te moedigen, verschaffen aanbieders van postdiensten elkaar op transparante en niet-discriminerende wijze wederzijds toegang tot de diensten die binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallen en de onderdelen van de postinfrastructuur die noodzakelijk zijn om postale activiteiten te ontwikkelen, onverminderd de toepassing van artikel 144ter, § 1, 5°. § 2. De technische en tarifaire regels voor de toegang tot deze elementen van postinfrastructuur of tot de diensten die binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallen worden vastgelegd in een overeenkomst afgesloten tussen de aanbieders van postdiensten.

De betrokken elementen van postinfrastructuur worden tegen een marktgerichte prijs ter beschikking gesteld.

Een kopie van de overeenkomst wordt overgezonden naar het Instituut.

Op verzoek van een aanbieder van postdiensten kan het Instituut met eerbied voor het objectiviteits-, het proportionaliteits- en het non-discriminatiebeginsel de wijzigingen die het noodzakelijk acht aanbrengen in de overeenkomsten.

In geval van mislukking van de commerciële onderhandelingen na een periode van zes maanden, kan elke aanbieder van postdiensten het Instituut verzoeken om wanneer zulks noodzakelijk is om de belangen van de gebruikers te beschermen en/of daadwerkelijke mededinging aan te moedigen de inhoud en de voorwaarden van de overeenkomst te bepalen.

In deze laatste twee gevallen hoort het Instituut op voorhand de betrokken aanbieders van postdiensten, met eerbied voor het objectiviteits-, het proportionaliteits- en het non-discriminatiebeginsel. § 3. Het Instituut is bovendien bevoegd om de aanbieders van postdiensten te verzoenen betreffende hun geschillen aangaande de toegang tot de in § 1 vermelde elementen van postinfrastructuur overeenkomstig artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector. »

Art. 26.Artikel 148quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, wordt opgeheven.

Art. 27.Artikel 148quinquies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en vervangen bij de wet van 3 juli 2000, wordt opgeheven.

Art. 28.In dezelfde wet wordt het opschrift van Titel IV, Hoofdstuk VIIbis, Afdeling II, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, vervangen als volgt : « Bepalingen met betrekking tot postdiensten onder het stelsel van vergunningen ».

Art. 29.In artikel 148sexies van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999 en gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000 en de wet van 21 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste zin, worden de woorden « niet voorbehouden dienst die deel uitmaakt van de universele dienst », vervangen door de woorden « dienst van brievenpost binnen de werkingssfeer van de universele dienst »;2° in paragraaf 1, 1° en 3°, wordt het woord « leverancier » vervangen door het woord « aanbieder » en wordt het woord « postoperator » vervangen door de woorden « aanbieder van postdiensten »;3° paragraaf 1, 2°, wordt vervangen als volgt : « 2° de toekenning van de individuele vergunning is afhankelijk van de verbintenis vanwege de aanvrager, natuurlijk of rechtspersoon, om : - na twee jaar activiteit tweemaal per week te distribueren; - te voldoen aan de territoriale dekkingsplicht van distributie in elk van de drie gewesten na vijf jaar volgend op de start van de activiteiten volgens de volgende progressiviteit : jaar 1 : 10 %, jaar 2 : 20 %, jaar 3 : 40 %, jaar 4 : 60 % en jaar 5 : 80 %. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad de nadere regels preciseren volgens welke aan de dekkingsplicht dient te worden voldaan; - een tarief per klant toe te passen dat identiek is op het gehele grondgebied dat onderworpen is aan de dekkingsplicht, ongeacht de plaats van ophaling en distributie; - te voldoen aan de regelmatigheid en de betrouwbaarheid van de dienstverlening. In geval van onderbreking of stopzetting van de verrichtingen is de aanbieder van postdiensten verplicht het Instituut onmiddellijk, en de gebruikers zo snel mogelijk, daarvan op de hoogte te stellen. Onder betrouwbaarheid wordt verstaan dat de dienstenaanbieder voldoende middelen inzet, en in het bijzonder een minimale infrastructuur, voldoende personeel en adequate operationele processen, om de verplichtingen van zijn vergunning te kunnen vervullen; - een dienst van onbestelbare zendingen te verzorgen volgens de nadere regels bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Het Instituut controleert de uitvoering door de houders van een individuele vergunning van de verplichtingen vermeld in deze paragraaf 1, 2°, en publiceert een jaarverslag over de controle en resultaten ervan; » 4° paragraaf 1 wordt aangevuld met een punt 4°, luidende als volgt : « 4°.Vergunninghouders informeren regelmatig het Instituut, de gebruikers en aanbieders van postdiensten met voldoende nauwkeurige en actuele inlichtingen over de prijzen en de kwaliteitsnormen en over de kenmerken van de aangeboden diensten van brievenpost die binnen de werkingssfeer vallen van de universele dienst. » 5° paragraaf 2 wordt aangevuld met de volgende zin : » « De vergunninghouders leven de in § 1 vermelde verplichtingen gedurende de volledige geldigheidsduur van de vergunning na.» 6° in paragraaf 3 wordt het woord « postoperator » vervangen door de woorden « aanbieder van postdiensten »;7° paragraaf 4 wordt vervangen als volgt : « De volgende postdiensten worden uitgesloten van de vergunningsplicht bedoeld in § 1 : a) het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen die duidelijk verschillend zijn van de universele dienst en aldus niet vallen binnen de werkingssfeer van de universele dienst. Zij beantwoorden minstens aan de volgende kenmerken : - de individualisering van de postzending en waarbij de aanbieder van postdiensten iedere postzending apart registreert zodra deze in behandeling wordt genomen op het moment van de ophaling en deze op een geïndividualiseerde manier volgt tijdens het hele traject en - het voorwerp uitmaken van een bijzondere overeenkomst tussen de afzender en de aanbieder van de postdienst waarin minimaal afspraken werden gemaakt over het tijdstip van ophaling en distributie, het tarief, de distributiegarantie, het geïndividualiseerde volgen van de postzending en de burgerlijke aansprakelijkheid.

De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de kenmerken preciseren voor de postdiensten en postzendingen die niet behoren tot de universele dienst en aldus niet vallen binnen de werkingssfeer van de universele dienst; b) het louter transporteren van postzendingen;c) de routage-activiteiten zoals gedefinieerd in artikel 131, 25°, van deze wet.

Art. 30.In dezelfde wet wordt onder Titel IV, Hoofdstuk VIIbis, een afdeling IIbis ingevoegd met als opschrift : « Bijdragen van de aangewezen aanbieder van de universele dienst en de vergunninghouders in de financiering van het Instituut ».

Art. 31.In afdeling IIbis van dezelfde wet wordt een artikel 148septies /1 ingevoegd, luidende : « § 1. De aanbieder van de universele dienst en de vergunninghouders bedoeld in artikel 148sexies van deze wet, betalen jaarlijks aan het Instituut een bijdrage die vastgesteld is op grond van de kosten voor de financiering van de activiteiten op het gebied van postregulering van het Instituut, « reguleringsbijdrage » genoemd. § 2. Het Instituut bepaalt jaarlijks de elementen van zijn budget die noodzakelijk zijn voor en evenredig zijn met de opdrachten die het Instituut volbrengt in de postsector. Deze budgettaire elementen dienen te worden gefinancierd door de in § 1 bedoelde ondernemingen, in de vorm van een reguleringsbijdrage. § 3. De in § 1 bedoelde ondernemingen delen elk jaar uiterlijk op 30 juni aan het Instituut de omzet van hun postdienstactiviteiten mee die het voorgaande jaar behaald is in België. § 4. Het bedrag van de reguleringsbijdrage komt overeen met het bedrag van de financiële middelen voor de activiteiten op het gebied van postregulering die ingeschreven zijn op de begroting van het Instituut voor het lopende jaar. De reguleringsbijdrage bestaat uit een vast bedrag van 0,1 % van het omzetcijfer behaald in de activiteiten van postale diensten van de in § 1 bedoelde ondernemingen die een omzet heeft boven 500.000 euro. Indien er een nog te financieren saldo overblijft, wordt de reguleringsbijdrage aangevuld met het totaal van het te financieren saldo, vermenigvuldigd met een coëfficiënt die gelijk is aan het aandeel van de onderneming in de omzet die tijdens het voorgaande jaar is behaald door alle in § 1 bedoelde ondernemingen. § 5. De reguleringsbijdragen moeten uiterlijk op 30 september van het jaar waarvoor zij verschuldigd zijn, worden betaald op het rekeningnummer dat door het Instituut is opgegeven. Uiterlijk één maand voor de vervaldatum deelt het Instituut aan de in § 1 bedoelde ondernemingen het bedrag mee van de verschuldigde bijdragen. »

Art. 32.In dezelfde wet wordt een artikel 148decies ingevoegd, luidende : «

Art. 148decies.§ 1. Elke fysieke persoon die activiteiten van ophalen, sorteren of distributie van brievenpost, gedefinieerd overeenkomstig artikel 131, 8°, uitvoert, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in artikel 148sexies, § 4, wordt vermoed te zijn tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst met een aanbieder van postdiensten of een uitzendbureau voor rekening van wie één of meer van de bovenvermelde activiteiten worden uitgevoerd, zonder dat het bewijs van het tegendeel kan worden geleverd, buiten de tewerkstelling onder een administratiefrechtelijk statuut. Wanneer een beroep gedaan wordt op uitzendkrachten, is de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers van toepassing. § 2. Onverminderd de bevoegdheden van het Instituut inzake controle van de naleving en het beteugelen van de niet-naleving van de andere artikelen van deze wet, zijn de sociale inspecteurs van de Algemene Directie Toezicht op de sociale wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg bevoegd om de naleving van de eerste paragraaf te controleren. Die controle wordt uitgevoerd conform de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie. De ambtenaren die zijn aangewezen krachtens de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten lichten het Instituut in over het besluit om een administratieve boete op te leggen of over het besluit van de auditeur bij de arbeidsrechtbank. »

Art. 33.Het opschrift van hoofdstuk VIII. Opheffings-, overgangs- en wijzigingsbepalingen van dezelfde Titel IV van de wet wordt vervangen door « Hoofdstuk IX. Opheffings-, overgangs- en wijzigingsbepalingen ».

Art. 34.In dezelfde wet wordt een artikel 150/1 ingevoegd, luidende : § 1. Als overgangsmaatregel blijven de bepalingen van artikel 144ter, § 3, met uitzondering van de woorden « - de voorbehouden postdiensten met uitzondering van de binnenkomende grensoverschrijdende post opgesomd in artikel 144octies, ongeacht het gebruikte tarifair regime » van toepassing voor de door de aanbieder van de universele dienst gehanteerde tarieven tijdens het jaar 2011. § 2. Als overgangsmaatregel worden de tariefverhogingen die betrekking hebben op het jaar 2011 door de aanbieder van de universele dienst meegedeeld aan het Instituut uiterlijk op 1 maart 2011. Het Instituut gaat aan de hand van de verstrekte inlichtingen na of de voorgestelde tariefverhogingen in overeenstemming zijn met de tarifaire principes vermeld in artikel 144ter van deze wet. Het Instituut heeft vanaf de dag van ontvangst van de tariefverhogingen een maand tijd om zijn opmerkingen aan de vergunninghouder mee te delen. Bij ontstentenis van een antwoord binnen die termijn wordt de reactie van het Instituut geacht positief te zijn. HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen aan de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector

Art. 35.In artikel 14, § 1, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, vervangen bij de wet van 20 juli 2005 en de wet van 16 maart 2007, wordt een punt 6° ingevoegd, luidende : « Het Instituut houdt toezicht op de uitvoering van de opdrachten van openbare dienst die door de Staat uitbesteed worden in de postsector en in de sector van de elektronische communicatie. Het Instituut informeert zowel de Minister bevoegd voor de Postsector als de minister bevoegd voor Overheidsbedrijven over de uitvoering van het beheerscontract. »

Art. 36.In artikel 14, § 2, 6°, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 18 mei 2009, wordt een zin toegevoegd, luidende : « Het Instituut kan in een dergelijke vervanging tevens voorzien wanneer het vernietigde besluit betrekking heeft op de postsector en één of meer van de volgende doelstellingen niet langer worden gehaald : - waken over de kwaliteit en het voortbestaan van de universele dienst; - waken over de belangen van de gebruikers van postdiensten; - bijdragen tot de ontwikkeling van een interne markt voor postdiensten; - het bevorderen van de concurrentie in de postsector. »

Art. 37.In artikel 21 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : « Onder voorbehoud van artikel 21/1, deelt de Raad, in geval van een overtreding op de wetgeving of reglementering waarvan de naleving door het Instituut wordt gecontroleerd, zijn grieven mee aan de overtreder, alsook het beoogde bedrag van de administratieve boete die aan de Schatkist toekomt ten bedrage van maximaal 5.000 euro voor natuurlijke personen of van maximaal 5 % van de omzet van de overtreder gedurende het jongste volledige referentiejaar in de postsector of in de sector voor de elektronische communicatie in België voor rechtspersonen »; 2° een paragraaf 6 wordt toegevoegd luidende als volgt : « Wanneer de overtredingen zwaar zijn of herhaaldelijk voorkomen en de overeenkomstig §§ 1 tot 5 genomen maatregelen niet hebben geleid tot de stopzetting ervan, kan de Raad, na de overtreder gehoord te hebben, de volledige of gedeeltelijke schorsing bevelen van de exploitatie van het netwerk of van de levering van de telecommunicatiedienst of van de postactiviteit, alsook van de verkoop of het gebruik van alle betreffende diensten of producten.» HOOFDSTUK 4. - Wijzigingen aan de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten

Art. 38.In het opschrift van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridische kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten worden de woorden « , de elektronisch aangetekende zending » ingevoegd tussen de woorden « handtekeningen » en « en ».

Art. 39.In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 2, eerste lid, van dezelfde wet, wordt het woord « onder meer » ingevoegd tussen « zet » en « de »;2° in het tweede lid, 10° de woorden « , diensten van elektronische aangetekende zending verleent, « ingevoegd tussen « beheert » en « of »; 3° in hetzelfde lid worden in het tweede lid, 12° de woorden « het bestuur van het Ministerie van Economische Zaken » vervangen door de woorden « de diensten van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie » en worden de woorden « , diensten van elektronisch aangetekende zending aanbieden » ingevoegd tussen « afgeven » en « en »; 4° het tweede lid aangevuld als volgt : 14° « elektronisch aangetekende zending » : elke dienst van elektronische gegevensoverdracht die bestaat in het waarborgen op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies, diefstal of beschadiging van de gegevens, waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de afgifte en/of van de bestelling van de zending aan de geadresseerde.»; 15° « dienst van elektronisch aangetekende zending » : dienst van elektronisch aangetekende zending die wordt verleend door een certificatiedienstverlener die voldoet aan de bepalingen van bijlage V van deze wet.».

Art. 40.In artikel 3 van dezelfde wet worden in het eerste lid de woorden « , elektronisch aangetekende zending » ingevoegd tussen « handtekeningen » en « en »

Art. 41.In artikel 4 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, tweede lid, worden de woorden « , of diensten van elektronisch aangetekende zending aanbieden, » ingevoegd tussen « afgeven » en « dienen ».2° aan hetzelfde artikel wordt een paragraaf toegevoegd als volgt : « § 6.Onder voorbehoud van de toepassing van bijzondere wettelijke of reglementaire vereisten op het gebied van aangetekende zendingen wordt een elektronisch aangetekende zending geacht aan de vereiste van een aangetekende zending te voldoen. »

Art. 42.De titel van Hoofdstuk V van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « of diensten van elektronisch aangetekende zending verlenen ».

Art. 43.De titel van Afdeling 1 bij Hoofdstuk V van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « of diensten van elektronisch aangetekende zending ».

Art. 44.De titel van Onderafdeling 2 bij Hoofdstuk V van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « of diensten van elektronisch aangetekende zending ».

Art. 45.Artikel 11 van dezelfde wet wordt aangevuld met een derde paragraaf luidende : « § 3. De certificatiedienstverleners die diensten van elektronisch aangetekende zending aanbieden, moeten voldoen aan de eisen van bijlage V van deze wet. »

Art. 46.De titel van Onderafdeling 4 bij Hoofdstuk V van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « of diensten van elektronisch aangetekende zending verlenen ».

Art. 47.In dezelfde wet wordt een artikel 14/1 toegevoegd die luidt als volgt : « § 1. Een certificatiedienstverlener die een dienst van elektronisch aangetekende zending aan het publiek verleent, is aansprakelijk voor de schade die hij toebrengt aan elke instelling of natuurlijke persoon of rechtspersoon die te wijten is aan het niet naleven van de eisen betreffende certificatiedienstverleners die een dienst van elektronisch aangetekende zending verlenen vermeld in bijlage V, tenzij de certificatiedienstverlener bewijst dat er van geen enkele nalatigheid sprake is. § 2. Een certificatiedienstverlener die een dienst van elektronisch aangetekende zending aan het publiek verleent, kan de beperkingen voor het gebruik van zijn dienst bepalen, op voorwaarde dat die beperkingen voor derden herkenbaar zijn. De certificatiedienstverlener is niet aansprakelijk voor de schade die voortvloeit uit het gebruik van de dienst waarbij de aangegeven beperkingen voor het gebruik worden overschreden. »

Art. 48.De titel van Onderafdeling 5 bij Hoofdstuk V van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : « of diensten van elektronisch aangetekende zending verlenen ».

Art. 49.In artikel 15 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « afgeeft, » vervangen door de woorden « afgeeft of diensten van elektronisch aangetekende zending verleent, »;2° in dezelfde paragraaf worden de woorden « ten minste één van » ingevoegd tussen « om » en « zijn ».3° in dezelfde paragraaf worden de woorden « ten minste één van » ingevoegd tussen « van » en « zijn ».4° in dezelfde paragraaf worden de woorden « herroept hij » vervangen door « herroept de certificatiedienstverlener die certificaten aflevert ».

Art. 50.In artikel 17 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in artikel 17, § 1 van dezelfde wet wordt na de eerste zin een zin toegevoegd die luidt als volgt : « Een certificatiedienstverlener die voldoet aan de eisen van bijlage V kan het Bestuur eveneens om een accreditatie voor de bedoelde dienst vragen.»; 2° in dezelfde paragraaf worden de woorden « de bijlagen I, II en III » vervangen door de woorden « de relevante bijlagen ».

Art. 51.In artikel 20 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht; 1° in artikel 20, § 2 wordt de eerste zin aangevuld als volgt « of die diensten van elektronisch aangetekende zending verlenen ».2° in § 3 worden de woorden « of die diensten van elektronisch aangetekende zending verleent » ingevoegd tussen « afgeeft » en « , zich »;3° in § 4 worden de woorden « , diensten van elektronisch aangetekende zending te verlenen » ingevoegd tussen « geven » en « en » en worden de woorden « , dan wel de afnemers van de diensten van elektronisch aangetekende zending » ingevoegd tussen « afgegeven » en « , op »;4° in § 5 worden de woorden « , dan wel de afnemers van de diensten van elektronisch aangetekende zending » ingevoegd tussen « certificaathouders » en « daarvan ».

Art. 52.In dezelfde wet wordt een bijlage V toegevoegd die luidt als volgt : « Bijlage V. Eisen betreffende certificatiedienstverleners die een dienst van elektronisch aangetekende zending verlenen.

Deel 1. De certificatiedienstverleners dienen : a) het bewijs te leveren dat ze voldoende betrouwbaar zijn om certificatiediensten te leveren;b) de gegevens enkel te bewaren en te raadplegen voor zover noodzakelijk voor het vervullen van de dienst;c) rekening houdend met de stand der techniek, de gepaste technische en organisatorische maatregelen te treffen om de gegevens te beveiligen tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, verlies, wijziging, beschadiging of toegankelijk maken voor onbevoegde derden;d) transparantie te bieden betreffende de geboden dienstverlening tegenover de afnemers van de dienst;e) te werken met gespecialiseerd personeel, en in voorkomend geval onderaannemers, dat beschikt over de specifieke kennis, de ervaring en de kwalificaties die noodzakelijk zijn voor het verrichten van hun diensten en hen te onderwerpen aan een vertrouwelijkheidsplicht;f) te beschikken over voldoende financiële middelen om de dienst conform deze wet en haar koninklijke uitvoeringsbesluiten te kunnen aanbieden en in het bijzonder om de schadeaansprakelijkheid aan te kunnen, door in ieder geval een geschikte verzekering af te sluiten;g) op het ogenblik van de verzending van het bericht, aan de terdege geïdentificeerde afzender een bewijs van verzending af te leveren, voorzien van een elektronische handtekening in de zin van artikel 4, § 4, van deze wet of enig ander procedé dat contractueel erkend wordt als gelijkwaardig met een handgeschreven handtekening, met vermelding van : 1° identificatie van de dienstverlener : handelsnaam, postadres, elektronisch adres;2° de naam van de geadresseerde zoals meegedeeld door de afzender;3° de datum en het uur waarop het bericht door het systeem werd verwerkt;4° de identificatie van de aanbieder van postdiensten die in voorkomend geval belast is met de overhandiging van de gematerialiseerde aangetekende zending, in overeenstemming met deel 2 van deze bijlage;h) de originaliteit van de gegevens te waarborgen door middel van adequate beveiligingstechnieken, rekening houdend met de stand der techniek;i) te waarborgen dat de afzender correct wordt geïdentificeerd en dat het moment van verzending correct kan worden aangeduid;j) te garanderen dat, voordat de aangetekende zending, met of zonder ontvangstbewijs, afgeleverd wordt, op passende wijze de identiteit van de geadresseerde van de elektronisch aangetekende zending, of in voorkomend geval de identiteit van de gevolmachtigde gecontroleerd wordt;k) op verzoek van de afzender, naargelang van de omstandigheden, een bewijs van ontvangst of weigering van het bericht door de geadresseerde, of een bewijs van niet-afgifte af te leveren.Dit bewijs wordt voorzien van de datum waarop het bericht ontvangen of geweigerd werd door de geadresseerde en bevat een elektronische handtekening van zowel de dienstverlener als de geadresseerde in de zin van artikel 4, § 4, van deze wet of enig ander procedé dat contractueel erkend wordt als gelijkwaardig met een handgeschreven handtekening. Het bewijs van niet-afgifte wordt afgeleverd na het verstrijken van een termijn van vijftien dagen, vanaf de dag volgend op de datum van verzending van het bericht; l) blijk te geven van onpartijdigheid ten aanzien van de afnemers van hun diensten en van derden;m) gebruik te maken van een systeem van datering door middel van een elektronische registratie op basis van de gecoördineerde universele tijd telkens wanneer de datum en/of het uur moet worden vastgesteld. Deel 2. De hybride aangetekende zending De verlener van een elektronisch aangetekende zending kan op verzoek van de afzender de aangetekende zending materialiseren in papiervorm en het dan onder omslag steken.

In voorkomend geval overhandigt de dienstverlener de gematerialiseerde elektronisch aangetekende zending aan een aanbieder van postdiensten ten laatste op de werkdag volgend op de deponering van de verzending op het elektronisch platform. De aanbieder van postdiensten, met uizondering van de aanbieder van de universele dienst, moet in het bezit zijn van een vergunning toegekend door het Belgisch Instituut voor post- en telecommunicatie diensten (BIPT) op grond van de toepasselijke reglementaire bepalingen De dienstverlener moet de afzender informeren over de datum waarop de verzending fysiek bij de aanbieder van postdiensten werd gedeponeerd.

De datum van de hybride aangetekende zending is de datum op het bericht van verzending bedoeld in punt g) van het eerste deel van deze bijlage, voor zover de verzending niet meer door de verzender kan gewijzigd of geannuleerd worden. De datum op het bericht van verzending bedoeld in punt g) van het eerste deel van deze bijlage, moet eveneens op of in de gematerialiseerde verzending voorkomen.

De dienstverlener bewaart de bewijzen van de deponering van de verzendingen bij de aanbieder van postdiensten gedurende vijf jaar.

De verzender moet in de dienstvoorwaarden duidelijk worden ingelicht over de aansprakelijkheidsverdeling tussen de dienstverlener en de aanbieder van postdiensten. » HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 15 mei 2007 tot vaststelling van een juridisch kader voor bepaalde verleners van vertrouwensdiensten

Art. 53.Het artikel 2, 4°, het artikel 3, 3° en de woorden « , via elektronisch aangetekende zending doorgegeven gegevens » in artikel 16, 2° van de wet van 15 mei 2007 tot vaststelling van een juridisch kader voor bepaalde verleners van vertrouwensdiensten worden opgeheven. HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen

Art. 54.De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de bepalingen de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, de wet van 6 juli 1971 betreffende de oprichting van De Post en betreffende sommige postdiensten en de wet van 2 mei 1956 op de postcheque coördineren en codificeren met de bepalingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend wijzigingen hebben aangebracht tot aan het tijdstip van de coördinatie of codificatie.

Daartoe kan Hij : 1° de volgorde en de nummering van de te coördineren of codificeren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren of codificeren bepalingen, met de nieuwe nummering doen overeenstemmen;3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren of codificeren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen om ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen;4° het opschrift van de coördinatie of codificatie vaststellen.

Art. 55.Uiterlijk op 31 december 2012 brengen de ministers die respectievelijk bevoegd zijn voor de postsector en overheidsbedrijven aan de Kamer van volksvertegenwoordigers verslag uit over de toepassing van de wet.

Art. 56.Binnen de vierentwintig maanden die volgen op de inwerkingtreding van dit artikel, kan de Koning uit elke wettelijke of reglementaire bepaling, die betrekking hebben op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en hun uitvoeringsbesluiten betreffende de aangetekende zendingen, de woorden « ter post », « bij de post », « per post » of elke andere soortgelijke verwijzing opheffen.

Art. 57.Deze wet treedt in werking op 31 december 2010, met uizondering van : 1° artikel 4, dat in werking treedt op de door de Koning te bepalen datum;2° de artikelen 38 tot 53, die in werking treden op 30 juni 2011, ongeacht of de Koning de in artikel 56 bedoelde wijzigingen heeft aangebracht. De Koning kan voor de artikelen 38 tot 53 een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan de in het eerste lid, 2°, vermelde datum.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 13 december 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota (1) Gewone zitting 2010-2011. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementaire bescheiden. - Wetsontwerp, nr. 202/1. - Erratum, nr. 202/2. - Advies Raad van State, nr. 202/3. - Amendementen, nrs. 202/4, 202/5. - Verslag namens de Commissie, nr. 202/6. - Tekst aangenomen door de Commissie, nr. 202/7. - Amendement ingediend in de plenaire vergadering, nr. 202/8. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 202/9.

Integraal Verslag : 18 november 2010.

Senaat.

Parlementaire bescheiden. - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 5-477/1.

^