Etaamb.openjustice.be
Wet van 14 juni 2006
gepubliceerd op 12 juli 2006

Wet tot wijziging van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht met het oog op de toelating tot bepaalde politieke mandaten en houdende diverse bepalingen

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2006007188
pub.
12/07/2006
prom.
14/06/2006
ELI
eli/wet/2006/06/14/2006007188/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 JUNI 2006. - Wet tot wijziging van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht met het oog op de toelating tot bepaalde politieke mandaten en houdende diverse bepalingen(1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Artikel 15 van de wet van 14 januari 1975 houdende het tuchtreglement van de krijgsmacht, gewijzigd bij de wetten van 24 juli 1992 en 16 juli 2005, wordt vervangen als volgt : «

Art. 15.- § 1. Het is militairen verboden zich in te laten met politieke activiteiten in de schoot van de Krijgsmacht.

De militairen mogen lid worden van de politieke partij van hun keuze en er de aan hun lidmaatschap verbonden rechten uitoefenen.

Zij mogen er de ambten van deskundige, raadgever of lid van een studiecentrum vervullen.

Iedere andere actieve of publieke deelname aan het politieke leven in een andere hoedanigheid, zelfs buiten de periodes waarin prestaties in de schoot van de Krijgsmacht worden geleverd, is hen verboden. § 2. Onder voorbehoud van de toepassing van de in bijzondere wetten bepaalde onverenigbaarheden, kunnen de militairen van het actief kader die voldoen aan de in artikel 15bis, eerste lid, bepaalde voorwaarden, zich evenwel kandidaat stellen voor de volgende Belgische provinciale en gemeentelijke mandaten en deze uitoefenen : 1° voorzitter van de provincieraad;2° lid van de bestendige deputatie;3° burgemeester;4° schepen;5° voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn;6° voorzitter van een binnengemeentelijk territoriaal orgaan;7° elke andere uitvoerende functie in een aan de provincie of de gemeente gebonden orgaan;8° provincieraadslid;9° lid van een gemeenteraad;10° lid van een raad voor maatschappelijk welzijn;11° lid van een binnengemeentelijk territoriaal orgaan. § 3. Onder voorbehoud van de toepassing van andere wetten die de uitoefening van politieke activiteiten en mandaten beheersen, zijn de militairen van het reservekader evenwel gerechtigd politieke activiteiten en mandaten uit te oefenen voor zover de dienst het toelaat en dat zij plaats hebben buiten de perioden waarin prestaties in de schoot van de Krijgsmacht worden geleverd. § 4. De militairen moeten zich onthouden van elke politieke activiteit gedurende de diensturen. Zij moeten zich in het kader van hun politieke activiteit, altijd ervan onthouden de militaire kledij te dragen en gewag te maken van hun militaire hoedanigheid. Zij mogen evenwel hun beroep, zoals opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, vermelden. »

Art. 3.In dezelfde wet wordt een artikel 15bis ingevoegd, luidende : «

Art. 15bis.- De voorwaarden bedoeld in artikel 15, § 2, zijn de volgende : 1° ten vroegste de twaalfde maand voorafgaand aan de verkiezingen en ten laatste dertig dagen voor de einddatum van neerlegging van de voordrachten van kandidaten, de minister van Landsverdediging geïnformeerd hebben van de intentie om zich kandidaat te stellen;2° geen kandidaat-militair van het actief kader zijn; De intentieverklaring om zich kandidaat te stellen, bedoeld in het eerste lid, 1°, moet worden verzonden naar de minister van Landsverdediging met een bij de post aangetekende brief.

Het politieke engagement van de militair mag niet voor gevolg hebben dat betrokkene de militaire plichten, bedoeld in artikel 9, niet meer respecteert of dat hij een standpunt inneemt dat strijdig is met de rechten en vrijheden, gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag die in België van kracht zijn.

Het feit dat een militair, in het kader van zijn politiek engagement, zijn militaire plichten, bedoeld in artikel 9, niet respecteert of een standpunt inneemt dat strijdig is met de rechten en vrijheden, gewaarborgd door het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, en door de aanvullende protocollen bij dat verdrag die in België van kracht zijn, wordt beschouwd als een ernstig feit onverenigbaar met zijn staat van militair, en kan bijgevolg aanleiding geven tot het nemen van statutaire maatregelen overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn op de personeelscategorie van de betrokken militair. »

Art. 4.In dezelfde wet wordt een artikel 15ter ingevoegd, luidende : «

Art. 15ter.- § 1. De militair, welke functie hij ook uitoefent, wordt met politiek verlof gezonden voor de uitoefening van één van de mandaten, bedoeld in artikel 15, § 2, 1° tot 7°. § 2. De militair wordt eveneens met politiek verlof gezonden voor de uitoefening van één van de mandaten, bedoeld in artikel 15, § 2, 8° tot 11°, als hij één van de volgende functies uitoefent : 1° een commandofunctie;2° een functie van korpsadjudant;3° een functie van diensthoofd binnen een staf van het niveau bataljon of hoger voor de officieren van het stafdepartement operaties en training;4° een functie met een operationele inzettermijn van dertig dagen of minder;5° een functie van exclusief wachtpersoneel;6° een functie aan boord van een Belgische of buitenlandse vlooteenheid;7° een functie in een internationaal of intergeallieerd organisme;8° een functie als onderrichter. De korpscommandant van de betrokken militair is de bevoegde overheid om vast te stellen dat de militair een functie uitoefent, bedoeld in het eerste lid.

De beslissing van de bevoegde overheid kan het voorwerp uitmaken van een beroep bij de minister van Landsverdediging. § 3. De militair met politiek verlof is voltijds met politiek verlof en gedurende deze periode bevindt hij zich in non-activiteit.

De periodes gedekt door een politiek verlof worden niet bezoldigd.

Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die tijdens dewelke het mandaat een einde neemt. Zodra het politiek verlof is beëindigd, wordt de militair heropgenomen in werkelijke dienst, met de graad en de anciënniteit in deze graad waarmee hij bekleed was bij aanvang van het politiek verlof.

De Koning bepaalt de nadere uitvoeringsregels van het politiek verlof. § 4. De uitoefening van één van de mandaten, bedoeld in artikel 15, § 2, 8° tot 11°, door een militair die niet met politiek verlof is, mag nooit voor gevolg hebben dat de betrokken militair niet kan deelnemen aan activiteiten in het kader van de paraatstelling en de aanwending van de Krijgsmacht. »

Art. 5.In artikel 20 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van de actieve kaders » vervangen door de woorden « van het actief kader »;2° het artikel wordt aangevuld met het volgende lid : « Dit hoofdstuk is eveneens niet van toepassing op de militairen van het actief kader tijdens de uitoefening van hun recht bedoeld in artikel 15, § 2.»

Art. 6.Artikel 1, tweede lid, van de wet van 10 januari 1974 tot regeling van de in aanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas, wordt opgeheven.

Art. 7.Artikel 6 van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003, wordt aangevuld als volgt : « 8° die zich in politiek verlof bevindt. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 14 juni 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Zitting 2005-2006 Kamer van volksvertegenwoordigers Parlementaire bescheiden : Wetsvoorstel nr.1809/1. - Amendementen nrs. 1809/2, 1809/3, 1809/4, 1809/5, 1809/7. - Advies van Raad van Staat nr. 1809/6. - Verslag nr. 1809/8. - Tekst aangenomen door de commissie nr. 1809/9 Parlementaire handelingen : Tekst aangenomen in plenaire vergadering op 4 mei 2006.

Senaat Parlementaire bescheiden : Wetsontwerp overgezonden door de Kamer, nr. 1695/1. Niet geëvoceerd.

^