Etaamb.openjustice.be
Wet van 14 maart 2005
gepubliceerd op 23 mei 2005

Wet houdende instemming met volgende Internationale Akten : 1ø Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart, 2ø Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat gedaan te Rome op 10 maart 1988

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2005015052
pub.
23/05/2005
prom.
14/03/2005
ELI
eli/wet/2005/03/14/2005015052/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 MAART 2005. - Wet houdende instemming met volgende Internationale Akten : 1ø Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart, 2ø Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat gedaan te Rome op 10 maart 1988 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart, gedaan te Rome op 10 maart 1988, zal volkomen gevolg hebben.

Art. 3.Het Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat, gedaan te Rome op 10 maart 1988, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 14 maart 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Zitting 2004-2005. Senaat.

Documenten Ontwerp van wet ingediend op 18 november 2004, nr. 3-920/1.

Tekst aangenomen door de Commissie nr. 3-920/2.

Parlementaire Handelingen Bespreking, vergadering van 21 december 2004.

Stemming, vergadering van 21 december 2004.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Documenten Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 51-1524/1.

Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning te bekrachtiging voorgelegd, nr. 51-1524/2.

Parlementaire Handelingen Bespreking, vergadering van 20 januari 2005.

Stemming, vergadering van 20 januari 2005.

Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart De Staten-Partijen bij dit verdrag, Indachtig de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties betreffende de handhaving van de internationale vrede en veiligheid en de bevordering van vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen Staten, Erkennend in het bijzonder dat een ieder recht heeft op leven, vrijheid en veiligheid van zijn persoon, zoals uiteengezet in de Universele verklaring van de rechten van de mens en het Internationale Verdrag inzake de burgerrechten en de politieke rechten, Ernstig bezorgd over de toeneming over de gehele wereld van daden van terrorisme in al zijn vormen, waardoor onschuldigen in gevaar worden gebracht of van het leven worden beroofd, fundamentele vrijheden worden bedreigd en de menselijke waardigheid ernstig wordt aangetast, Overwegend dat wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart de veiligheid van personen en goederen in gevaar brengen, de exploitatie van zeediensten ernstig aantasten en het vertrouwen dat de volkeren der wereld stellen in de veiligheid der zeevaart ondermijnen, Overwegend dat dergelijke gedragingen de gehele internationale gemeenschap ernstig verontrusten, Overtuigd van de dringende behoefte aan de totstandkoming van internationale samenwerking tussen Staten bij de opstelling en het nemen van doeltreffende en praktische maatregelen ter voorkoming van alle wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart, alsmede bij de vervolging en bestraffing van de daders, In herinnering brengend resolutie 40/61 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 9 december 1985 die, onder andere, « alle Staten dringend verzoekt om hetzij eenzijdig, hetzij in samenwerking met andere Staten, alsook de desbetreffende organen van de Verenigde Naties, een bijdrage te leveren aan de geleidelijke uitbanning van de oorzaken van het internationale terrorisme en bijzondere aandacht te besteden aan alle omstandigheden - met inbegrip van kolonialisme, racisme en omstandigheden waarin sprake is van massale en flagrante schendingen van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsmede omstandigheden waarin sprake is van een vreemde bezetting - die aanleiding kunnen geven tot internationaal terrorisme en die de internationale vrede en veiligheid in gevaar kunnen brengen », Voorts in herinnering brengend dat resolutie 40/61, « alle daden, methoden en praktijken van terrorisme, ongeacht waar en door wie gepleegd of toegepast, met inbegrip van die welke de vriendschappelijke betrekkingen tussen Staten en hun veiligheid in gevaar brengen, ondubbelzinnig bestempelt als misdadig », Tevens in herinnering brengend dat de Internationale Maritieme Organisatie in resolutie 40/61 was verzocht « het vraagstuk van het terrorisme aan boord van of gericht tegen schepen te bestuderen, teneinde passende maatregelen te kunnen aanbevelen », Indachtig resolutie A.584(14) van 20 november 1985 van de Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie, die opriep tot het treffen van maatregelen ter voorkoming van wederrechtelijke gedragingen die de veiligheid van schepen en die van hun passagiers en bemanningen bedreigen, Vaststellend dat gedragingen van de bemanning die zijn onderworpen aan de gewone scheepstucht buiten de werkingssfeer van dit Verdrag vallen, Bevestigend dat het wenselijk is de regels en normen met betrekking tot de voorkoming en bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen schepen en personen aan boord van schepen nauwlettend te volgen, teneinde deze indien nodig te kunnen aanpassen, en in dat kader met voldoening nota nemend van de maatregelen tot voorkoming van wederrechtelijjke gedragingen gericht tegen passagiers en bemanningen aan boord van schepen, aanbevolen door de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie, Voorts bevestigend dat aangelegenheden die niet voor dit Verdrag worden geregeld, beheerst blijven door de regelen en beginselen van algemeen internationaal recht, Erkennend de noodzaak dat alle Staten bij de bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart de regelen en beginselen van algemeen internationaal recht strikt naleven, Zijn als volgt overeengekomen : ARTIKEL 1 Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder « schip » : een vaartuig, ongeacht het type, dat niet permanent met de zeebodem is verbonden, met inbegrip van dynamisch gedragen vaartuigen, onderwatervaartuigen en andere vaartuigen in drijvende toestand.

ARTIKEL 2 1. Dit Verdrag is niet van toepassing op : (a) oorlogsschepen;of (b) schepen in eigendom of in beheer van een Staat die dienst doen als marinehulpschip of worden gebruikt ten behoeve van de douane of de politie;of (c) uit de vaart genomen of opgelegde schepen.2. Dit Verdrag laat de immuniteiten van oorlogsschepen en andere staatsschepen die niet voor handelsdoeleinden worden gebruikt onverlet. ARTIKEL 3 1. Aan een strafbaar feit maakt zich schuldig hij die wederrechtelijk en opzettelijk : (a) door geweld, bedreiging met geweld of enige andere vorm van vreesaanjaging een schip in zijn macht brengt of houdt;of (b) een daad van geweld begaat tegen een persoon aan boord van een schip, indien daardoor de veilige vaart van dat schip in gevaar kan worden gebracht;of (c) een schip vernielt of schade toebrengt aan een schip of zijn lading waardoor de veilige vaart van dat schip in gevaar kan worden gebracht;of (d) op een schip, op welke wijze dan ook, een voorwerp of substantie plaatst of doet plaatsen waarmee dat schip kan worden vernield of aan dat schip of aan zijn lading schade kan worden toegebracht waardoor de veilige vaart van dat schip in gevaar wordt gebracht of in gevaar kan worden gebracht;of (e) navigatiehulpmiddelen voor de zeevaart vernielt of ernstig beschadigt, dan wel hun werking ernstig stoort, indien daardoor de veilige vaart van een schip in gevaar kan worden gebracht;of (f) gegevens doorgeeft waarvan hij weet dat zij onjuist zijn, daardoor de veilige vaart van een schip in gevaar brengend;of (g) in verband met het plegen of de poging tot het plegen van één van de sub (a) tot en met (f) genoemde strafbare feiten een persoon verwondt of doodt.2. Aan een strafbaar feit maakt zich eveneens schuldig hij die : (a) een poging doet een in het eerste lid genoemd strafbaar feit te plegen;of (b) een in het eerste lid genoemd strafbaar feit uitlokt of anderszins medeplichtige is van een persoon die zulk een strafbaar feit pleegt; of (c) dreigt één der in het eerste lid sub (b), (c) en (e) genoemde strafbare feiten te plegen, indien door deze dreiging de veilige vaart van het betrokken schip in gevaar kan worden gebracht, al dan niet gepaard gaand met een voorwaarde zoals voorzien in de nationale wetgeving, die erop is gericht een natuurlijke persoon of rechtspersoon te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling. ARTIKEL 4 1. Dit Verdrag is van toepassing indien het schip wateren in-, uit- of doorvaart, dan wel volgens het vaarschema zal in-, uit- of doorvaren, welke zijn gelegen buiten de buitengrenzen van de territoriale zee van één Staat, of de zijgrenzen van zijn territoriale zee met aangrenzende Staten.2. Ingeval het Verdrag niet van toepassing is op grond van het eerste lid, is het niettemin van toepassing indien de dader of de vermoedelijke dader wordt aangetroffen op het grondgebied van een andere dan de in het eerste lid bedoelde Staat-Partij. ARTIKEL 5 Elke Staat-Partij stelt op het plegen van de in artikel 3 genoemde strafbare feiten passende straffen die rekening houden met de ernst van de feiten.

ARTIKEL 6 1. Elke Staat-Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om zijn rechtsmacht vast te leggen met betrekking tot de in artikel 3 genoemde strafbare feiten, wanneer het strafbare feit wordt gepleegd : (a) tegen of aan boord van een schip dat onder de valg van die Staat vaart op het tijdstip waarop het strafbare feit wordt gepleegd;of (b) op het grondgebied van die Staat, met inbegrip van zijn territoriale zee;of (c) door een onderdaan van die Staat.2. Een Staat-Partij kan eveneens zijn rechtsmacht met betrekking tot genoemde strafbare feiten vastleggen, wanneer : (a) het feit wordt gepleegd door een staatloze die in die Staat zijn gewone verblijfplaats heeft;of (b) tijdens het plegen van het feit een onderdaan van die Staat wordt vastgehouden, bedreigd, verwond of gedood;of (c) het feit wordt gepleegd in een poging die Staat te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling.3. Elke Staat-Partij die de in het tweede lid bedoelde rechtsmacht heeft vastgesteld, stelt de Secretaris-Generaal van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna te noemen « de Secretaris-Generaal ») daarvan in kennis.Indien een Staat-Partij daarna deze wetgeving intrekt, stelt hij de Secretaris-Generaal daarvan in kennis. 4. Elke Staat-Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om zijn rechtsmacht vast te leggen met betrekking tot de in artikel 3 genoemde strafbare feiten ingeval de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij deze niet uitlevert aan een Staat-Partij die zijn rechtsmacht heeft vastgelegd in overeenstemming met het eerste en het tweede lid van dit artikel.5. Dit Verdrag sluit geen enkele in overeenstemming met de nationale wetgeving uitgeoefende rechtsmacht in strafrechtelijke aangelegenheden uit. ARTIKEL 7 1. Een Staat-Partij op het grondgebied waarvan de dader of de vermoedelijke dader zich bevindt, neemt deze, indien hij ervan overtuigd is dat de omstandigheden zulks wettigen, in overeenstemming met zijn wetgeving in hechtenis of neemt andere maatregelen ter verzekering van diens aanwezigheid gedurende de tijd die nodig is voor het instellen van strafvervolging of een uitleveringsprocedure.2. Deze Staat stelt terstond een voorlopig onderzoek in naar de feiten, in overeenstemming met zijn eigen wetgeving.3. Een ieder tegen wie de in het eerste lid genoemde maatregelen worden genomen heeft het recht : (a) zich onverwijld in verbinding te stellen met de dichtstbijzijnde daarvoor in aanmerking komende vertegenwoordiger van de Staat waarvan hij onderdaan is of die welke anderszins gerechtigd is om dit contact tot stand te brengen, of, indien het een staatloze betreft, de Staat waarin hij zijn gewone verblijifplaats heeft;(b) te worden bezocht door een vertegenwoordiger van die Staat.4. De in het derde lid bedoelde rechten worden uitgeoefend in overeenstemming met de wetten en voorschriften van de Staat op het grondgebied waarvan de dader of de vermoedelijke dader zich bevindt, met dien verstande dat de genoemde wetten en voorschriften met mogelijk maken dat de doeleinden die met de krachtens het derde lid verleende rechten worden beoogd, volledig kunnen worden verwezenlijkt.5. Wanneer een Staat-Partij krachtens dit artikel een persoon in hechtenis heeft genomen, stelt hij de Staten die overeenkomstig artikel 6, eerste lid, hun rechtsmacht hebben vastgelegd, alsmede, wanneer hij dit nodig acht, alle andere belanghebbende Staten, onverwijld in kennis van het feit dat de betrokken persoon in hechtenis is genomen en van de omstandigheden die zijn hechtenis rechtvaardigen.De Staat die het in het tweede lid van dit artikel bedoelde voorlopig onderzoek instelt, deelt zijn bevindingen onverwijld mede aan genoemde Staten en geeft tevens aan of hij voornemens is zijn rechtsmacht uit te oefenen.

ARTIKEL 8 1. De kapitein van een schip van een Staat-Partij (« de vlaggestaat ») kan aan de autoriteiten van een andere Staat-Partij (« de ontvangende Staat ») elke persoon overdragen ten aanzien van wie hij redelijke gronden heeft om aan te nemen dat deze één van de in artikel 3 genoemde strafbare feiten heeft gepleegd.2. De vlaggestaat ziet erop toe dat de kapitein van zijn schip wordt verplicht, wanneer zulks uitvoerbaar is, en indien mogelijk voordat het schip de territoriale zee van de ontvangende Staat invaart met aan boord een persoon die de kapitein voornemens is over te dragen in overeenstemming met het eerste lid, de autoriteiten van de ontvangende Staat in kennis te stellen van zijn voornemen de betrokken persoon over te dragen, alsook van de redenen daarvoor.3. De ontvangende Staat aanvaardt de overdracht, tenzij hij gronden heeft om te menen dat het Verdrag niet van toepassing is op de gedragingen die tot de overdracht aanleiding geven, en handelt overeenkomstig de bepalingen van artikel 7.Een weigering een overdracht te aanvaarden gaat vergezeld van een opgave van de redenen voor de weigering. 4. De vlaggestaat ziet erop toe dat de kapitein van zijn schip wordt verplicht de autoriteiten van de ontvangende Staat het bewijsmateriaal te verstrekken waarover de kapitein beschikt met betrekking tot het beweerde strafbare feit.5. Een ontvangende Staat die de overdracht van een persoon overeenkomstig het derde lid heeft aanvaard, kan op zijn beurt de vlaggestaat verzoeken de overdracht van de betrokken persoon te aanvaarden.De vlaggestaat neemt een dergelijk verzoek in overweging en indien hij het verzoek inwilligt, handelt hij overeenkomstig artikel 7. Indien de vlaggestaat een verzoek afwijst, geeft hij de ontvangende Staat een opgave van de redenen daarvoor.

ARTIKEL 9 De regelen van internationaal recht met betrekking tot de bevoegdheid van Staten om rechtsmacht op het gebied van opsporing en tenuitvoerlegging uit te oefenen aan boord van schepen die niet onder hun vlag varen, worden op generlei wijze door dit Verdrag aangetast.

ARTIKEL 10 1. Een Staat-Partij op het grondgebied waarvan de dader of de vermoedelijke dader wordt aangetroffen is in de gevallen waarop artikel 6 van toepassing is, indien hij hem niet uitlevert, ongeacht of het strafbare feit op zijn grondgebied is gepleegd, zonder enige uitzondering verplicht de zaak terstond over te dragen aan zijn bevoegde autoriteiten voor vervolging door middel van een proces overeenkomstig de wetten van die Staat.Deze autoriteiten nemen hun beslissing op dezelfde wijze als in geval van elk ander strafbaar feit van ernstige aard krachtens de wetgeving van dit Staat. 2. Een ieder tegen wie een proces aanhangig wordt gemaakt in verband met de in artikel 3 genoemde strafbare feiten heeft recht op een eerlijke behandeling in alle stadia van het proces, met inbegrip van het genot van alle rechten en waarborgen die de wetgeving van de Staat op het grondgebied waarvan hij zich bevindt aan een dergelijk proces verbindt. ARTIKEL 11 1. De in artikel 3 genoemde strafbare feiten worden geacht in elk tussen de Staten-Partijen bestaand uitleveringsverdrag te zijn begrepen als uitleveringsdelicten.De Staten-Partijen verplichten zich ertoe bedoelde strafbare feiten op te nemen als uitleveringsdelicten in ieder uitleveringsverdrag dat tussen hen wordt gesloten. 2. Indien een Staat-Partij welke uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Staat-Partij waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan de aangezochte Staat-Partij, indien hij dit verkiest, dit Verdrag beschouwen als de juridische grondslag voor uitlevering wegens de in artikel 3 genoemde strafbare feiten.De uitlevering is onderworpen aan de overige voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat-Partij voorziet. 3. Staten-Partijen welke uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag erkennen de in artikel 3 genoemde strafbare feiten onderling als uitleveringsdelicten, onderworpen aan de voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Staat voorziet.4. Voor uitlevering tussen Staten-Partijen worden de in artikel 3 genoemde strafbare feiten, indien nodig, beschouwd als begaan niet alleen op de plaats waar zij zijn gepleegd, maar ook op een plaats die valt onder de rechtsmacht van de Staat-Partij die om uitlevering verzoekt.5. Een Staat-Partij die meer dan één verzoek om uitlevering ontvangt van Staten die overeenkomstig artikel 7 hun rechtsmacht hebben vastgelegd, en die besluit niet te vervolgen, neemt bij de keuze van de Staat waaraan de dader of de vermoedelijke dader zal worden uitgeleverd, de belangen en verantwoordelijkheden in acht van de Staat-Partij onder de vlag waarvan het schip voert op het tijdstip waarop het strafbare feit werd gepleegd.6. Wanneer de aangezochte Staat een verzoek om uitlevering van een vermoedelijke dader uit hoofde van dit Verdrag in overweging neemt, neemt hij daarbij in acht of deze diens rechten, zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, kan doen gelden in de verzoekende Staat.7. Met betrekking tot de in dit Verdrag omschreven strafbare feiten worden de bepalingen van alle uitleveringsverdragen en -regelingen die tussen de Staten-Partijen bestaan in hun onderlinge betrekkingen gewijzigd, voor zover zij niet verenigbaar zijn met dit Verdrag. ARTIKEL 12 1. De Staten-Partijen verlenen elkander de ruimst mogelijke rechtshulp in strafzaken wegens de in artikel 3 genoemde strafbare feiten, met inbegrip van rechtshulp ter verkrijging van bewijs in hun bezit dat nodig is voor het proces.2. De Staten-Partijen komen hun verplichtingen uit hoofde van het eerste lid na in overeenstemming met de verdragen inzake wederzijdse rechtshulp die tussen hen bestaan.Indien dergelijke verdragen ontbreken, verlenen de Staten-Partijen elkander rechtshulp overeenkomstig hun nationale recht.

ARTIKEL 13 1. De Staten-Partijen werken samen ter voorkoming van de in artikel 3 genoemde strafbare feiten, met name door : (a) alle uitvoerbare maatregelen te nemen ter voorkoming van voorbereidingen op hun onderscheiden grondgebied die zijn gericht op het plegen, al dan niet op hun grondgebied, van de bedoelde strafbare feiten;(b) in overeenstemming met hun nationale wetgeving gegevens uit te wisselen, en bestuurlijke en andere maatregelen die passend worden geacht ter voorkoming van de in artikel 3 genoemde strafbare feiten te coördineren.2. Wanneer ten gevolge van het plegen van een strafbaar feit zoals bedoeld in artikel 3 de doorvaart van een schip is vertraagd of onderbroken, dient de Staat-Partij op het grondgebied waarvan het schip, de passagiers of de bemanningsleden zich bevinden, alle mogelijke inspanningen te doen om te vermijden dat het schip, zijn passagiers, bemanningsleden of lading onnodig worden opgehouden of vertraagd. ARTIKEL 14 Een Staat-Partij die reden heeft om aan te nemen dat een strafbaar feit zoals bedoeld in artikel 3 zal worden gepleegd, verstrekt, in overeenstemming met zijn nationale wetgeving, zo spoedig mogelijk alle ter zake dienende inlichtingen waarover hij beschikt aan de Staten waarvan hij meent dat zij de Staten zijn die hun rechtsmacht hebben vastgelegd overeenkomstig artikel 6.

ARTIKEL 15 1. Elke Staat-Partij verstrekt, in overeenstemming met zijn nationale recht, aan de Secretaris-Generaal zo spoedig mogelijk alle ter zake dienende inlichtingen waarover hij beschikt betreffende : (a) de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd;(b) de maatregelen die ingevolge artikel 13, tweede lid, zijn genomen;(c) de maatregelen genomen ten aanzien van de dader of de vermoedelijke dader, en in het bijzonder de resultaten van uitleveringsprocedures of andere gerechtelijke procedures.2. De Staat-Partij waarin de vermoedelijke dader wordt vervolgd, deelt, in overeenstemming met zijn nationale wetgeving, de afloop van de procedures mede aan de Secretaris-Generaal.3. De uit hoofde van het eerste en het tweede lid verstrekte inlichtingen worden door de Secretaris-Generaal medegedeeld aan alle Staten-Partijen, aan de leden van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna te noemen « de Organisatie »), aan de andere betrokken Staten en aan de desbetreffende internationale intergouvernementele organisaties. ARTIKEL 16 1. Elk geschil tussen twee of meer Staten-Partijen inzake de uitleg of toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke termijn door onderhandelingen kan worden beslecht, wordt op verzoek van één van hen onderworpen aan arbitrage.Indien de partijen binnen zes maanden na de datum van het verzoek om arbitrage er niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de regeling van deze arbitrage, kan ieder der betrokken partijen het geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof. 2. Elke Staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag, dan wel bij toetreding daartoe, verklaren dat hij zich niet gebonden acht door de bepalingen van het eerste lid, of door één daarvan.De overige Staten-Partijen zijn door die bepalingen niet gebonden tegenover een Staat-Partij die zulk een voorbehoud heeft gemaakt. 3. Een Staat die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig het tweede lid, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal. ARTIKEL 17 1. Dit Verdrag staat voor ondertekening open te Rome op 10 maart 1988 door Staten die hebben deelgenomen aan de Internationale Conferentie inzake de bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de zeevaart, alsmede op de zetel van de Organisatie door alle Staten van 14 maart 1988 tot 9 maart 1989.Daarna blijft het openstaan voor toetreding. 2. Staten kunnen van hun instemming door dit Verdrag te worden gebonden doen blijken door middel van (a) ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;of (b) ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of (c) toetreding.3. Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geschiedt door middel van nederlegging van een daartoe strekkende akte bij de Secretaris-Generaal. ARTIKEL 18 1. Dit Verdrag treedt in werking negentig dagen na de datum waarop vijftien Staten het hebben ondertekend zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, of een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben nedergelegd.2. Voor een Staat die een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding met betrekking tot dit Verdrag heeft nedergelegd nadat aan de voorwaarden voor inwerkingtreding is voldaan, treedt de bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding in werking negentig dagen na de datum van nederlegging. ARTIKEL 19 1. Dit Verdrag kan door elke Staat-Partij te allen tijde worden opgezegd na het verstrijken van een jaar na de datum waarop het Verdrag voor die Staat in werking is getreden.2. Opzegging geschiedt door middel van nederlegging van een akte van opzegging bij de Secretaris-Generaal.3. Een opzegging wordt van kracht één jaar, of zoveel later als aangegeven in de akte van opzegging, na de ontvangst van de akte van opzegging door de Secretaris-Generaal. ARTIKEL 20 1. Door de Organisatie kan een conferentie worden belegd met het oog op herziening of wijziging van dit Verdrag.2. Op verzoek van een derde der Staten-Partijen, of van tien Staten-Partijen, naargelang van welk aantal het grootst is, belegt de Secretaris-Generaal een conferentie van de Staten-Partijen bij dit Verdrag ter herziening of wijziging van dit Verdrag.3. Een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding die is nedergelegd na de datum van inwerkingtreding van een wijziging van dit Verdrag wordt geacht van toepassing te zijn op het gewijzigde Verdrag. ARTIKEL 21 1. Dit Verdrag wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal.2. De Secretaris-Generaal : (a) doet alle Staten die dit Verdrag hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden en alle leden van de Organisatie mededeling van : (i) elke nieuwe ondertekening of nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, alsook de datum daarvan; (ii) de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag; (iii) de nederlegging van een akte van opzegging van dit Verdrag, alsook de datum waarop deze werd ontvangen en de datum waarop de opzegging van kracht wordt; (iv) de ontvangst van elke verklaring of kennisgeving uit hoofde van dit Verdrag; (b) doet alle Staten die dit Verdrag hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dit Verdrag toekomen.3. Terstond na inwerkingtreding van dit Verdrag zendt de Depositaris een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift hiervan aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ter registratie en publikatie overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties. ARTIKEL 22 Dit Verdrag is opgesteld in één oorspronkelijk exemplaar in de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse taal, zijnde elke tekst gelijkelijk authentiek.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te Rome, de tiende maart negentienhonderdachtentachtig.

Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart, gedaan te Rome op 10 maart 1988 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat De Staten-partIjen bij dit Protocol, Als partijen bij het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de zeevaart, Erkennend dat de redenen waarom het Verdrag werd opgesteld ook gelden voor vaste platforms op het continentale plat, Rekening houdend met de bepalingen van dat Verdrag, Bevestigend dat aangelegenheden die niet door dit Protocol worden geregeld, beheerst blijven door de regelen en beginselen van algemeen internationaal recht, Zijn als volgt overeengekomen : ARTIKEL 1 1. De bepalingen van de artikelen 5 en 7 en van de artikelen 10 tot en met 16 van het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van de zeevaart (hierna te noemen « het Verdrag ») zijn mutatis mutandis ook van toepassing op de strafbare feiten genoemd in artikel 2 van dit Protocol, indien bedoelde strafbare feiten worden gepleegd aan boord van of zijn gericht tegen vaste platforms op het continentale plat.2. Ingeval dit Protocol niet van toepassing is op grond van het eerste lid, is het niettemin van toepassing indien de dader of de vermoedelijke dader wordt aangetroffen op het grondgebied van een andere Staat-Partij dan de Staat in de binnenwateren of de territoriale zee waarvan het vaste platform zich bevindt.3. Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder « vast platform » : een kunstmatig eiland, installatie of inrichting die permanent met de zeebodem is verbonden ten behoeve van de exploratie of exploitatie van rijkdommen of voor andere economische doeleinden. ARTIKEL 2 1. Aan een strafbaar feit maakt zich schuldig hij die wederrechtelijk en opzettelijk : (a) door geweld, bedreiging met geweld of enige andere vorm van vreesaanjaging een vast platform in zijn macht brengt of houdt;of (b) een daad van geweld begaat tegen een persoon aan boord van een vast platform, indien daardoor de veiligheid van dat platform in gevaar kan worden gebracht;of (c) een vast platform vernielt of daaraan schade toebrengt waardoor de veiligheid ervan in gevaar kan worden gebracht;of (d) op een vast platform, op welke wijze dan ook, een voorwerp of substantie plaatst of doet plaatsen waarmee het vaste platform kan worden vernield of de veiligheid ervan in gevaar kan worden gebracht; of (e) in verband met het plegen of de poging tot het plegen van één van de sub (a) tot en met (d) genoemde strafbare feiten een persoon verwondt of doodt.2. Aan een strafbaar feit maakt zich eveneens schuldig hij die : (a) een poging doet een in het eerste lid genoemd strafbaar feit te plegen;of (b) een dergelijk strafbaar feit uitlokt of anderszins medeplichtige is van een persoon die sulk een strafbaar feit pleegt;of (c) dreigt één der in het eerste lid sub (b) en (c) genoemde strafbare feiten te plegen, indien door deze dreiging de veiligheid van het vaste platform in gevaar kan worden gebracht, al dan niet gepaard gaand met een voorwaarde zoals voorzien in de nationale wetgeving, teneinde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling. ARTIKEL 3 1. Elke Staat-Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om zijn rechtsmacht vast te leggen met betrekking tot de in artikel 2 genoemde strafbare feiten, wanneer het strafbare feit wordt gepleegd : (a) tegen of aan boord van een vast platform dat is gelegen op het continentale plat van die Staat;of (b) door een onderdaan van die Staat.2. Een Staat-Partij kan eveneens zijn rechtsmacht met betrekking tot genoemde strafbare feiten vastleggen, wanneer : (a) het feit wordt gepleegd door een staatloze die in die Staat zijn gewone verblijfplaats heeft;of (b) tijdens het plegen van het feit een onderdaan van die Staat wordt vastgehouden, bedreigd, verwond of gedood;of (c) het feit wordt gepleegd in een poging die Staat te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling.3. Elke Staat-Partij die de in het tweede lid bedoelde rechtsmacht heeft vastgelegd, stelt de Secretaris-Generaal van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna te noemen « de Secretaris-Generaal ») daarvan in kennis.Indien een Staat-Partij daarna deze wetgeving intrekt, stelt hij de Secretaris-Generaal daarvan in kennis. 4. Elke Staat-Partij neemt de maatregelen die nodig zijn om zijn rechtsmacht vast te leggen met betrekking tot de in artikel 2 genoemde strafbare feiten ingeval de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij deze niet uitlevert aan een Staat-Partij die zijn rechtsmacht heeft vastgelegd in overeenstemming met het eerste en het tweede lid van dit artikel.5. Dit Protocol sluit geen enkele krachtens de nationale wetgeving uitgeoefende rechtsmacht in strafrechtelijke aangelegenheden uit. ARTIKEL 4 De regelen van internationaal recht met betrekking tot vaste platforms gelegen op het continentale plat worden op generlei wijze door dit Protocol aangetast.

ARTIKEL 5 1. Dit Protocol staat voor ondertekening open te Rome op 10 maart 1988 en op de zetel van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna te noemen « de Organisatie ») van 14 maart 1988 tot 9 maart 1989 door alle Staten die het Verdrag hebben ondertekend.Daarna blijft het openstaan voor toetreding. 2. Staten kunnen van hun instemming door dit Protocol te worden gebonden doen blijken door middel van : (a) ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;of (b) ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of (c) toetreding.3. Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geschiedt door middel van nederlegging van een daartoe strekkende akte bij de Secretaris-Generaal.4. Slechts een Staat die het Verdrag zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring heeft ondertekend, of het heeft bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, dan wel daartoe is toegetreden, kan Partij bij dit Protocol worden. ARTIKEL 6 1. Dit Protocol treedt in werking negentig dagen na de datum waarop drie Staten het hebben ondertekend zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, of een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben nedergelegd.Dit Protocol treedt evenwel niet in werking voordat het Verdrag in werking is getreden. 2. Voor een Staat die een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding met betrekking tot dit Protocol heeft nedergelegd nadat aan de voorwaarden voor inwerkingtreding is voldaan, treedt de bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding in werking negentig dagen na de datum van nederlegging. ARTIKEL 7 1. Dit Protocol kan door elke Staat-Partij te allen tijde worden opgezegd na het verstrijken van een jaar na de datum waarop het Protocol voor die Staat in werking is getreden.2. Opzegging geschiedt door middel van nederlegging van een akte van opzegging bij de Secretaris-Generaal.3. Een opzegging wordt van kracht één jaar, of zoveel later als aangegeven in de akte van opzegging, na de ontvangst van de akte van opzegging door de Secretaris-Generaal.4. Opzegging van het Verdrag door een Staat-Partij wordt beschouwd als opzegging van het Protocol door die Partij. ARTIKEL 8 1. Door de Organisatie kan een conferentie worden belegd met het oog op herziening of wijziging van dit Protocol.2. Op verzoek van een derde der Staten-Partijen, of van vijf Staten-Partijen, naargelang van welk aantal het grootst is, belegt de Secretaris-Generaal een conferentie van de Staten-Partijen bij dit Protocol ter herziening of wijziging van dit Protocol.3. Een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding die is nedergelegd na de datum van inwerkingtreding van een wijziging van dit Protocol wordt geacht van toepassing te zijn op het gewijzigde Protocol. ARTIKEL 9 1. Dit Protocol wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal.2. De Secretaris-Generaal : (a) doet alle Staten die dit Protocol hebben ondertekend of hiertoe zijn toegetreden en alle leden van de Organisatie mededeling van : (i) elke nieuwe ondertekening of nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, alsook de datum daarvan; (ii) de datum van inwerkingtreding van dit Protocol; (iii) de nederlegging van een akte van opzegging van dit Protocol, alsook de datum waarop deze werd ontvangen en de datum waarop de opzegging van kracht wordt; (iv) de ontvangst van elke verklaring of kennisgeving uit hoofde van dit Protocol, of uit hoofde van het Verdrag met betrekking tot dit Protocol; (b) doet alle Staten die dit Protocol hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dit Protocol toekomen.3. Terstond na inwerkingtreding van dit Protocol zendt de Depositaris een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift hiervan aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ter registratie en publikatie overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties. ARTIKEL 10 Dit Protocol is opgesteld in één oorspronkelijk exemplaar in de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse taal, zijnde elke tekst gelijkelijk authentiek.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.

Gedaan te Rome, de tiende maart negentienhonderdachtentachtig.

Protocol tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen gericht tegen de veiligheid van vaste platforms op het continentale plat, gedaan te Rome op 10 maart 1988 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^