Etaamb.openjustice.be
Wet van 15 mei 2006
gepubliceerd op 02 juni 2006

Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het Wetboek van strafvordering, het Strafwetboek, het Burgerlijk Wetboek, de nieuwe gemeentewet en de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2006009444
pub.
02/06/2006
prom.
15/05/2006
ELI
eli/wet/2006/05/15/2006009444/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 MEI 2006. - Wet tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het Wetboek van strafvordering, het Strafwetboek, het Burgerlijk Wetboek, de nieuwe gemeentewet en de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming

Art. 2.In de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, wordt, in de plaats van artikel 37bis, hersteld bij de wet van 7 mei 2004, dat het artikel 38 wordt, een artikel 37bis ingevoegd, luidende : «

Art. 37bis.- § 1. De rechter of rechtbank kan een herstelrechtelijk aanbod doen van bemiddeling en herstelgericht groepsoverleg wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld : 1° er bestaan ernstige aanwijzingen van schuld;2° de persoon die ervan wordt verdacht een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, verklaart zijn betrokkenheid bij het als misdrijf omschreven feit niet te ontkennen;3° een slachtoffer is geïdentificeerd. Een herstelrechtelijk aanbod kan enkel worden toegepast indien de personen die eraan deelnemen er uitdrukkelijk en zonder voorbehoud mee instemmen en dit blijven doen zolang de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg duurt. § 2. De bemiddeling heeft tot doel de persoon die ervan wordt verdacht een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, de personen die ten aanzien van hem het ouderlijk gezag uitoefenen, de personen die hem in rechte of in feite onder hun bewaring hebben alsook het slachtoffer, de mogelijkheid te bieden om samen en met hulp van een onpartijdige bemiddelaar, onder meer aan de relationele en materiële gevolgen van een als misdrijf omschreven feit tegemoet te komen.

De rechter of de rechtbank stelt aan de personen bedoeld in het eerste lid schriftelijk voor om deel te nemen aan een bemiddeling. § 3. Het herstelgericht groepsoverleg strekt ertoe aan de persoon die ervan wordt verdacht een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, aan het slachtoffer, aan hun sociale omgeving, alsook aan alle dienstige personen, de mogelijkheid te bieden om in groep en met de hulp van een onpartijdige bemiddelaar, in overleg uitgewerkte oplossingen te overwegen over de wijze waarop het conflict kan worden opgelost dat voortvloeit uit het als misdrijf omschreven feit, onder meer rekening houdend met de relationele en materiële gevolgen van het als misdrijf omschreven feit.

De rechter of de rechtbank stelt een herstelgericht groepsoverleg voor aan de persoon die voor hem wordt gebracht en ervan wordt verdacht een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, aan de personen die ten aanzien van hem het ouderlijk gezag uitoefenen en aan de personen die hem in rechte of in feite onder hun bewaring hebben.

Het of de slachtoffers worden schriftelijk op de hoogte gebracht. § 4. De rechter of de rechtbank brengt de in § 2, eerste lid, en § 3, tweede lid, bedoelde personen ervan op de hoogte dat zij : 1° raad kunnen inwinnen bij een advocaat alvorens in te gaan op het herstelrechtelijk aanbod;2° zich kunnen laten bijstaan door een advocaat vanaf het ogenblik dat het akkoord dat de in § 2, eerste lid, en § 3, tweede lid, bedoelde personen bereiken wordt vastgelegd.»

Art. 3.In dezelfde wet wordt een artikel 37ter ingevoegd, luidende : «

Artikel 37ter.- § 1. De rechter of rechtbank laat een afschrift van haar beslissing toekomen aan de door de bevoegde overheden erkende bemiddelingsdienst of dienst voor herstelgericht groepsoverleg, die georganiseerd wordt door de gemeenschappen of beantwoordt aan de door de gemeenschappen gestelde voorwaarden. Deze dienst wordt belast met de tenuitvoerlegging van het herstelrechtelijk aanbod. § 2. Indien de personen bedoeld in artikel 37bis, § 2, eerste lid en § 3, tweede lid, binnen acht werkdagen te rekenen vanaf het voorstel van de rechtbank geen contact opnemen met de bemiddelingsdienst of de dienst voor herstelgericht groepsoverleg, neemt deze dienst contact op met genoemde personen om hen een herstelrechtelijk aanbod te doen. § 3. De dienst voor herstelgericht groepsoverleg neemt in overleg met de personen bedoeld in artikel 37bis, § 3, tweede lid, contact op met de personen uit hun sociale omgeving en alle andere dienstige personen.

De bemiddelingsdienst kan, met akkoord van de in artikel 37bis, § 2, eerste lid bedoelde personen, ook andere personen met een direct belang bij de bemiddeling betrekken. »

Art. 4.In dezelfde wet wordt een artikel 37quater ingevoegd, luidende : «

Art. 37quater.- § 1. Indien de bemiddeling of het herstelgericht groepsoverleg leidt tot een akkoord, wordt het door de persoon die verdacht wordt een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd, de personen die ten aanzien van hem het ouderlijk gezag uitoefenen, alsook het slachtoffer, ondertekende akkoord bij het gerechtelijk dossier gevoegd.

Bij een herstelgericht groepsoverleg wordt ook een intentieverklaring toegevoegd van de persoon die ervan wordt verdacht een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd. Hierin verklaart deze welke concrete stappen hij zal ondernemen om de relationele en materiële schade en de schade aan de gemeenschap te herstellen en om verdere feiten in de toekomst te voorkomen.

Het bereikte akkoord moet door de rechter of de rechtbank worden gehomologeerd. Deze kan de inhoud ervan niet wijzigen. De rechter of de rechtbank kan de homologatie slechts weigeren indien het akkoord strijdig is met de openbare orde. § 2. Ingeval het herstelrechtelijk aanbod niet tot een akkoord leidt, kunnen door de gerechtelijke overheden of de bij het herstelrechtelijk aanbod betrokken personen noch de erkenning door de persoon die verdacht wordt een als misdrijf omschreven feit te hebben gepleegd van de werkelijkheid van het als misdrijf omschreven feit, noch het verloop of het resultaat van het herstelrechtelijk aanbod worden gebruikt ten nadele van de jongere.

De bemiddelingsdienst of dienst voor herstelgericht groepsoverleg stelt een bondig verslag op over het verloop en over het resultaat van het herstelrechtelijk aanbod. Dit verslag wordt ter advies voorgelegd aan de personen bedoeld in artikel 37bis, § 2, eerste lid en § 3, tweede lid. Het wordt bij het dossier van de procedure gevoegd. § 3. De documenten die worden opgemaakt en de mededelingen die worden gedaan in het kader van de tussenkomst van de bemiddelingsdienst of dienst voor herstelgericht groepsoverleg zijn vertrouwelijk met uitzondering van datgene waarmee de partijen instemmen om het ter kennis van de gerechtelijke instanties te brengen. Ze kunnen niet worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis. »

Art. 5.In dezelfde wet wordt een artikel 37quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 37quinquies.- § 1. De bemiddelingsdienst of dienst voor herstelgericht groepsoverleg stelt een bondig verslag op over de uitvoering van het akkoord en richt het aan de rechter of de rechtbank evenals aan de bevoegde sociale dienst. § 2. Ingeval de uitvoering van het akkoord volgens de daarin bepaalde regels geschiedt vóór de uitspraak van het vonnis, moet de rechtbank rekening houden met dat akkoord en zijn uitvoering. § 3. Ingeval de uitvoering van het akkoord volgens de daarin bepaalde regels plaatsvindt na de uitspraak van het vonnis, kan de zaak bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt op grond van artikel 60, teneinde de ten opzichte van de persoon die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, bevolen definitieve maatregel of maatregelen te verlichten. »

Art. 6.Artikel 38 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994, wordt opgeheven.

Art. 7.In artikel 42 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 2 februari 1994, worden de woorden « 37, 3° en 4° » vervangen door de woorden « 37, § 2, eerste lid, 6° tot 11° ».

Art. 8.In artikel 45 van dezelfde wet gewijzigd bij de wetten van 21 maart 1969, 2 februari 1994, 4 mei 1999, 29 april 2001 en 24 april 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1 in 2, b), wordt het getal « 38 » vervangen door het getal « 57bis »; 2 in 2, c), worden de woorden « , 47, derde lid, » ingevoegd tussen de woorden « 37, § 3, 1° » en de woorden « en 60 ».

Art. 9.In artikel 46, eerste lid, van dezelfde wet wordt het woord « opvangouders, » ingevoegd tussen de woorden « ouders » en « voogden ».

Art. 10.Artikel 47 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Het verval van de strafvordering ten aanzien van de in artikel 36, 4, bedoelde persoon, ingevolge de tenuitvoerlegging van een in artikel 45quater bedoelde bemiddeling doet geen afbreuk aan de rechten van de slachtoffers en van de in hun rechten gesubrogeerde personen om een schadevergoeding te verkrijgen, mits het slachtoffer niet heeft deelgenomen aan de bemiddeling of heeft deelgenomen aan een bemiddeling waarvan het akkoord uitdrukkelijk aangeeft dat niet volledig tegemoetgekomen is aan de materiële gevolgen van het als misdrijf omschreven feit. Tegenover hen wordt de fout van de dader van het als misdrijf omschreven feit onweerlegbaar vermoed. »

Art. 11.In dezelfde wet wordt een artikel 48bis ingevoegd, luidende : «

Art. 48bis.- § 1. Ingeval een minderjarige ingevolge zijn aanhouding van zijn vrijheid is beroofd of in vrijheid is gesteld tegen de belofte om te verschijnen of tegen een ondertekende verbintenis, moet de voor zijn vrijheidsberoving verantwoordelijke politieambtenaar zo snel mogelijk de vader en de moeder van de minderjarige, diens voogd of de personen die hem in rechte of in feite in bewaring hebben, schriftelijk of mondeling in kennis stellen of laten stellen van de aanhouding, van de redenen hiervoor, alsook van de plaats waar de minderjarige wordt opgesloten. Indien de minderjarige gehuwd is, moet het bericht aan diens echtgenoot worden gegeven in plaats van aan bovengenoemde personen. » § 2. Als het bericht niet conform dit artikel is gegeven en niemand van degenen aan wie het had kunnen zijn gegeven, zich bij de jeugdrechtbank, waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, heeft aangemeld, kan de jeugdrechtbank hetzij de zaak uitstellen en bevelen dat bericht wordt gegeven aan de persoon die zij aanwijst, hetzij de zaak behandelen als zij dergelijk bericht niet noodzakelijk acht. In dit geval vermeldt zij in haar vonnis de redenen die aan haar beslissing ten grondslag liggen. »

Art. 12.In artikel 50 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 2 februari 1994, en gewijzigd bij de wet van 23 januari 2003, worden § 1, vierde lid, en § 2 opgeheven, met dien verstande dat de eerste drie leden van de eerste paragraaf artikel 50 vormen.

Art. 13.In artikel 52ter, vierde lid, van dezelfde wet ingevoegd bij de wet van 2 februari 1994, wordt de zin « Het afschrift van de beschikking vermeldt de rechtsmiddelen die ertegen open staan evenals de vormen en termijnen die terzake moeten worden nageleefd. » ingevoegd tussen de woorden « ter kennis gebracht. » en de woorder « De termijn voor hoger beroep ».

Art. 14.In dezelfde wet wordt een artikel 61bis ingevoegd, luidende : «

Art. 61bis.- Een afschrift van de vonnissen en arresten die in openbare terechtzitting zijn uitgesproken, wordt, onmiddellijk ter zitting, overhandigd aan de jongere die twaalf jaar is of ouder en aan zijn vader en moeder, voogden of personen die de betrokkene in rechte of in feite onder hun bewaring hebben, indien deze ter terechtzitting aanwezig zijn. In de gevallen waar deze overhandiging niet heeft kunnen plaatsvinden, wordt de beslissing per gerechtsbrief ter kennis gebracht.

Het afschrift van de vonnissen en arresten vermeldt de rechtsmiddelen die ertegen open staan, evenals de vormen en termijnen die terzake moeten worden nageleefd. ».

Art. 15.In de artikelen 52, eerste lid, 57, 60, gewijzigd bij de wet van 2 februari 1994 en 61 van dezelfde wet, wordt het woord « minderjarige » vervangen door de woorden « persoon bedoeld in artikel 36, 4°, ». HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van strafvordering

Art. 16.In artikel 594, laatste lid, van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1997, worden de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » vervangen door de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ».

Art. 17.In artikel 595, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1997, worden de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » vervangen door de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ».

Art. 18.Artikel 606 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 10 juli 1967, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 606.- De personen tegen wie, ingevolge een uithandengeving die uitgesproken is op grond van artikel 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, worden geplaatst in een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

Dit centrum wordt aangewezen door de Koning.

Indien voornoemde personen veroordeeld zijn tot een hoofdgevangenisstraf of een bijkomende gevangenisstraf, zitten zij die straf uit in de strafvleugel van een gesloten federaal centrum voor minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd.

Wanneer deze personen achttien jaar of ouder zijn en het aantal plaatsen van voornoemd gesloten centrum op het tijdstip van de plaatsing of later ontoereikend is, worden zij evenwel in een strafinrichting voor volwassenen geplaatst.

Ingeval de jongere die de volle leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het leven in het centrum ernstig verstoort of de integriteit van de andere jongeren of van het personeel van het centrum in gevaar brengt, richt de directeur van het centrum een omstandig verslag aan de minister van Justitie. Deze kan de jongere dan naar een strafinrichting voor volwassenen verwijzen. » HOOFDSTUK IV. - Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek

Art. 19.Artikel 12 van het Strafwetboek, opgeheven bij de wet van 10 juli 1996, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 12.- Levenslange opsluiting of levenslange hechtenis wordt niet uitgesproken ten aanzien van een persoon die op het tijdstip van de misdaad de volle leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt. »

Art. 20.Artikel 30 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met het volgende lid : « Iedere voorlopige plaatsingsmaatregel in een gesloten opvoedingsafdeling als bedoeld in artikel 52quater van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade of in de wet van 1 maart 2002 betreffende de voorlopige plaatsing van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, wordt onder dezelfde voorwaarde toegerekend op de duur van de vrijheidsstraffen waartoe de persoon, verwezen overeenkomstig artikel 57bis van de voornoemde wet van 8 april 1965, is veroordeeld. »

Art. 21.In artikel 391bis, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2005, worden de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » vervangen door de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ».

Art. 22.In artikel 433bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2005, worden de woorden « de artikelen 37, 38, 39, 43, 59, 52 en 52quater van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » vervangen door de woorden « de artikelen 37, 39, 43, 49, 52, 52quater en 57bis van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ». HOOFDSTUK V Bepaling tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek

Art. 23.In artikel 397, 2°, van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 29 april 2001, worden de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » vervangen door de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ». HOOFDSTUK VI Bepaling tot wijziging van de nieuwe gemeentewet

Art. 24.In artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet, ingevoegd bij de wet van 13 mei 1999 en laatst gewijzigd bij de wet van 20 juli 2005, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1) In § 12, vijfde lid, worden de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » vervangen door de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ».2) In § 12, zevende lid, worden de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » vervangen door de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ».3) In § 12, achtste lid, worden de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » vervangen door de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ». HOOFDSTUK VII. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie

Art. 25.In artikel 15 van de wet van 24 april 2003 tot hervorming van de adoptie, worden de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming » vervangen door de woorden « de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade ». HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen

Art. 26.De Minister van Justitie brengt, in overleg met de gemeenschappen, verslag uit aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat over de uitvoering van deze wet en van de wet van 15 mei 2006 tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding ervan.

Art. 27.De Koning kan, bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de ordening, de nummering, de onderverdeling in titels, hoofdstukken en afdelingen, de redactie en de terminologie van de bepalingen van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, wijzigen met het oog op vereenvoudiging.

In dit geval past de Koning tevens de verwijzingen naar de genoemde wet of onderdelen of artikelen ervan die in andere bepalingen voorkomen, dienovereenkomstig naar de vorm aan. HOOFDSTUK IX. - Inwerkingtreding

Art. 28.Met uitzondering van huidig artikel, bepaalt de Koning de datum waarop elk van de bepalingen van deze wet in werking treden.

Deze treden uiterlijk op 1 januari 2009 in werking.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 15 mei 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Economie, van Energie, Buitenlandse Handel en van Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken : Doc.51 1951/ (2004/2005) : 001 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat (art. 78 van de Grondwet).

Zie ook : Integraal verslag : 14 juli 2005 Senaat : Stukken : 3-1313 - 2005/2006 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat.

Nrs. 2 tot 4 : Amendementen.

Nr. 5 : Verslag.

Nr. 6 : Tekst geamendeerd door de commissie.

Nr. 7 : Tekst geamendeerd door de Senaat en teruggezonden naar de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Handelingen van de Senaat : 30 maart 2006 Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken : Doc 51 1951/ (2005/2006) : 002 : Ontwerp geamendeerd door de Senaat. 003 : Verslag. 004 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd.

Zie ook : Integraal verslag : 4 mei 2006.

^