Etaamb.openjustice.be
Wet van 17 maart 2004
gepubliceerd op 02 april 2004

Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2004009247
pub.
02/04/2004
prom.
17/03/2004
ELI
eli/wet/2004/03/17/2004009247/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

17 MAART 2004. - Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK II. - Werkingssfeer

Art. 2.Deze wet geldt voor het vast en het stagedoend personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat. HOOFDSTUK III. - Onderhandelingen

Art. 3.§ 1. Behoudens in de door de Koning bepaalde spoedgevallen, in de andere door Hem bepaalde gevallen en in gevallen die schade kunnen berokkenen aan het goede verloop van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat, kunnen de bevoegde overheden enkel na onderhandeling met de representatieve vakorganisaties in het daartoe opgerichte comité, vaststellen : 1° De voorontwerpen van wet en grondregelingen terzake van : a) het administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling;b) de bezoldigingsregeling;c) de pensioenregeling;d) de betrekkingen met de vakorganisaties. De Koning wijst de grondregelingen aan, met opgaaf, hetzij van de daarin behandelde stof, hetzij van de daarin opgenomen bepalingen. Aan de daartoe vast te stellen besluiten gaan de in dit artikel voorgeschreven onderhandelingen vooraf. 2° Verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van orde en algemene richtlijnen met het oog op de latere vaststelling van de personeelsformatie of inzake arbeidsduur en organisatie van het werk. De Koning bepaalt wat onder organisatie van het werk dient te worden verstaan in de zin van deze wet. Aan de daartoe vast te stellen besluiten gaan de in dit artikel voorgeschreven onderhandelingen vooraf. § 2. De Koning bepaalt de nadere regelen voor de onderhandelingsprocedure.

De onderhandelingen waarvan sprake is in dit artikel, worden gevoerd met inachtneming van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.

Art. 4.De Koning stelt het onderhandelingscomité in van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, hierna « het onderhandelingscomité » genoemd.

Dit comité is bevoegd voor de in artikel 3 opgesomde aangelegenheden die het personeel aangaan waarvan sprake is in artikel 2 van de wet.

In afwijking van het tweede lid, gelden de protocollen gesloten in het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, opgericht krachtens artikel 3, § 1, 3°, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekking tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, eveneens voor het personeel waarvan sprake is in artikel 2, ingeval zij betrekking hebben op de intersectorale sociale programmaties en op de procedure van de minimale rechten.

Art. 5.De Koning stelt de samenstelling en de werking van het onderhandelingscomité vast.

In het onderhandelingscomité maken onder meer deel uit van de afvaardiging van de overheid, enerzijds, de Ministers die bevoegd zijn voor Ambtenarenzaken en Begroting en de minister van Justitie of hun behoorlijk gemachtigde afgevaardigden, en anderzijds, de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat en één of meer leden gemachtigd door de administrateurgeneraal van de Veiligheid van de Staat.

Van de afvaardiging van de overheid maakt ook deel uit de minister van Binnenlandse Zaken of zijn behoorlijk gemachtigde afgevaardigde indien : 1° de beslissingen opgesomd in artikel 3, § 1, rechtstreeks invloed hebben op de uitvoering van de opdrachten inzake het handhaven van de openbare orde en de bescherming van de personen waartoe de Veiligheid van de Staat door de Minister van Binnenlandse Zaken wordt verzocht krachtens de organieke wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst;2° de medeondertekening of het eensluidend advies van de Minister van Binnenlandse Zaken vereist is krachtens artikel 6, § 2 en § 3, van de organieke wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst.

Art. 6.In het onderhandelingscomité hebben de representatieve vakorganisaties zitting.

Art. 7.De conclusies van iedere onderhandeling worden vermeld in een protocol waarin worden opgetekend : 1° ofwel het eenparig akkoord van al de afgevaardigden;2° ofwel het akkoord tussen de afvaardiging van de overheid en de afvaardiging van één of meer vakorganisaties alsook het standpunt van de delegatie van één of meer vakorganisaties;3° ofwel het respectieve standpunt van elke afvaardiging. HOOFDSTUK IV. - Overleg

Art. 8.De Koning stelt een overlegcomité in voor de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, hierna « het overlegcomité » genoemd.

Hij bepaalt de regelen inzake zijn samenstelling en werkwijze.

Art. 9.§ 1. Behoudens in de door de Koning bepaalde spoedgevallen, in de andere door Hem bepaalde gevallen en in gevallen die schade kunnen berokkenen aan het goede verloop van de opdrachten van de Veiligheid van de Staat, kunnen de bevoegde administratieve overheden enkel na onderhandeling met de representatieve vakorganisaties in het overeenkomstig artikel 8 opgerichte comité : 1° beslissingen nemen tot vaststelling van de personeelsformatie van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;2° de regelingen vaststellen welke de Koning krachtens artikel 3, § 1, 1°, onder punten a), b) en c), niet als grondregelingen heeft beschouwd alsook die welke betrekking hebben op de arbeidsduur en op de organisatie van het werk, die eigen zijn aan voormelde diensten. Evenzo moet vooraf overleg worden gepleegd over maatregelen van orde en over richtlijnen betreffende een van de aangelegenheden bedoeld in het eerste lid, 2°. § 2. Het overlegcomité brengt een met redenen omkleed advies uit over de voorstellen die het op grond van § 1 worden voorgelegd. Volgens dezelfde regelen kunnen bij dit comité ook voorstellen aanhangig worden gemaakt, strekkend tot verbetering van de menselijke betrekkingen of tot verbetering van de dienstverlening. § 3. Het overlegcomité oefent eveneens de bevoegdheden uit die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor preventie en veiligheid op het werk. § 4. De Koning bepaalt de nadere regelen voor de overlegprocedure. Het overleg waarvan sprake is in dit artikel, wordt gevoerd met inachtneming van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen.

Art. 10.De in het onderhandelingscomité vertegenwoordigde representatieve vakorganisaties zijn gerechtigd afgevaardigden voor te dragen om zitting te hebben in het overlegcomité. HOOFDSTUK V. - Sociale dienstverlening

Art. 11.De personeelsleden van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat genieten de sociale dienstverlening die werd ingevoerd voor de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Justitie. HOOFDSTUK VI Representativiteitsvoorwaarden en representativiteitscriteria

Art. 12.Om hun afgevaardigden te mogen zenden naar het onderhandelings- en het overlegcomité, moeten de representatieve vakorganisaties volgende voorwaarden vervullen : 1° in hun statuten of in hun werking geen doelstellingen nastreven die de opdrachten in het gedrang brengen die aan de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat werden toevertrouwd door de organieke wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst;2° bij een ter post aangetekende brief een kopie van hun statuten en de lijst van hun leidinggevenden aan de Minister van Justitie hebben overgezonden;3° erop toezien dat hun afgevaardigden de verplichtingen die voortvloeien uit de organieke wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingenen veiligheidsdienst en de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen in acht nemen.De representatieve vakorganisaties mogen slechts zitting hebben in het onderhandelings- en in het overlegcomité indien ze blijven voldoen aan bovenstaande voorwaarden en indien ze de wijzigingen aan hun statuten of aan de lijst van hun leidinggevenden aan de overheid meedelen.

Art. 13.Als representatief wordt beschouwd : 1° elke vakorganisatie die : a) op nationaal vlak werkzaam is;b) de belangen verdedigt van al de categorieën van het personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;c) aangesloten is bij een vakorganisatie die in de Nationale Arbeidsraad vertegenwoordigd is.2° elke vakorganisatie die voldoet aan de eerste twee voorwaarden van het 1° en die een aantal bijdrageplichtige leden telt dat ten minste vijfentwintig procent vertegenwoordigt van het voltallige personeel van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

Art. 14.Vanaf een door de Koning vastgestelde datum, onderzoekt de commissie bedoeld in artikel 14, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, overeenkomstig de in hetzelfde artikel bepaalde procedure, of de vakorganisaties die zitting hebben of vragen om zitting te mogen hebben in de comités van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat voldoen aan het criterium inzake het aantal bijdrageplichtige leden dat is vastgesteld in artikel 13, 2°, van deze wet.

De controle door de commissie wordt uitgevoerd met inachtneming van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen. HOOFDSTUK VII Prerogatieven van de representatieve vakorganisaties

Art. 15.Onder de voorwaarden bepaald door de Koning en overeenkomstig de regelingen die Hij vaststelt, mogen de representatieve vakorganisaties : a) stappen zetten bij de overheid in het gemeenschappelijk belang van het personeel dat zij vertegenwoordigen of in het bijzonder belang van een ambtenaar;b) een ambtenaar die zijn daden moet verantwoorden voor de tuchtoverheid op zijn verzoek terzijde staan;c) in de lokalen van de diensten berichten uithangen;d) de algemene documentatie ontvangen betreffende het beheer van het personeel dat zij vertegenwoordigen;e) de vakbondsbijdragen innen in de lokalen, tijdens de diensturen;f) aanwezig zijn op de vergelijkende examens en op de examens welke voor de ambtenaren worden georganiseerd, onverminderd de prerogatieven van de examencommissies;g) in de lokalen vergaderingen beleggen. HOOFDSTUK VIII Bepalingen betreffende de vakbondsafgevaardigden

Art. 16.De Koning stelt de regelen vast die voor de vakbondsafgevaardigden gelden terzake van hun activiteit in de overheidsdiensten. Hij bepaalt de administratieve stand van de personeelsleden die deze hoedanigheid bezitten, en onder meer de gevallen waarin de tijd dat zij een vakbondsopdracht vervullen, met diensttijd wordt gelijkgesteld.

De Koning bepaalt de regels inzake de terugbetaling aan de overheid door de vakorganisaties van de sommen betaald aan sommige van hun afgevaardigden in hun hoedanigheid van personeelslid.

De Koning kan evenwel, volgens de voorwaarden en de criteria die Hij vaststelt, de representatieve vakorganisaties geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de terugbetaling. HOOFDSTUK IX - Sociale bemiddeling

Art. 17.Gezien de opdrachten van de Veiligheid van de Staat, bestaat er onverenigbaarheid tussen de uitoefening van het stakingsrecht en de hoedanigheid van personeelslid van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

Art. 18.Onverminderd de toepassing van de tuchtregeling wegens enige overtreding van de artikelen 7 tot 10 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, stelt de ambtenaar van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat die artikel 17 niet naleeft zich aan een tuchtstraf bloot, met uitzondering van de afzetting.

Art. 19.§ 1. Op voorstel van het Ministerieel Comité voor inlichtingen en veiligheid, na eensluidend advies van de representatieve vakorganisaties, wordt door de Koning een sociaal bemiddelaar aangewezen. § 2. De Koning bepaalt de bekwaamheden van de sociaal bemiddelaar en de voorwaarden waaraan hij moet voldoen om in die functie te worden aangewezen.

Art. 20.De sociaal bemiddelaar voert een bemiddelingsopdracht uit indien er een conflict bestaat tussen de overheid en de representatieve vakorganisaties van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat.

Art. 21.§ 1. Het geschil wordt bij de sociaal bemiddelaar aanhangig gemaakt op initiatief van ten minste twee representatieve vakorganisaties of op initiatief van de overheid. § 2. Binnen zeven kalenderdagen na het verzoek brengt de sociaal bemiddelaar de bevoegde ministers, de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat en de vertegenwoordigers van de representatieve vakorganisaties samen.

De termijn van zeven dagen neemt een aanvang de dag volgend op de dag van de kennisgeving van het verzoek bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs. Als de termijn op een zaterdag, zondag of wettelijke feestdag afloopt, wordt hij verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

De bevoegde ministers nemen persoonlijk deel aan de gesprekken tijdens de bemiddelingsvergaderingen. § 3. De sociaal bemiddelaar maakt notulen op van elke bemiddelingsvergadering.

Art. 22.§ 1. Indien de bemiddeling mislukt, voegt de sociaal bemiddelaar bij de notulen die hij opmaakt, zijn advies over de oplossing van het conflict en legt beide binnen drie dagen na de aanvang van de bemiddeling over aan de betrokken ministers. § 2. De Ministerraad beraadslaagt over het geschil in de eerste vergadering van de Ministerraad na de overlegging van de documenten waarvan in § 1 sprake is, voorzover de termijn dat toelaat.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 17 maart 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justice, Mevr. L. ONKELINX Met 's Lands gezegeld : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's Zitting 2003 - 2004 Kamer van volksvertegenwoordigers Doc. 51-0633 : 001 : Wetsontwerp. 002 : Verslag. 003 : Aangenomen text.

Integraal verslag. - 4 maart 2004.

^