Etaamb.openjustice.be
Wet van 21 december 2018
gepubliceerd op 31 december 2018

Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2018015683
pub.
31/12/2018
prom.
21/12/2018
ELI
eli/wet/2018/12/21/2018015683/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2018. - Wet houdende diverse bepalingen betreffende justitie


De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

TITEL 2. - Vereenvoudiging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek betreffende de onbekwaamheid, en van de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2.In artikel 145/1 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 18 juni 2018, wordt het derde lid opgeheven.

Art. 3.In artikel 186 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 17 maart 2013, wordt het derde lid opgeheven.

Art. 4.In artikel 231 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 17 maart 2013, wordt het derde lid opgeheven.

Art. 5.In artikel 328, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt het derde lid opgeheven.

Art. 6.Artikel 489 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013, wordt aangevuld met de woorden "en de personen, en op daden van beheer zoals bedoeld in artikel 494, g)".

Art. 7.In artikel 490 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden ", wordt geregistreerd" vervangen door de woorden ", en de beëindiging van deze lastgeving krachtens het vijfde lid worden geregistreerd"; 2° in het vijfde lid wordt de zin die begint met de woorden "De lasthebber en de meerderjarige of ontvoogde minderjarige lastgever" en eindigt met de woorden "de redenen voor deze beslissing.", vervangen door de volgende zinnen: "De lasthebber, de meerderjarige lastgever die wilsbekwaam is of de ontvoogde minderjarige voor wie geen beschermingsmaatregel werd getroffen als bedoeld in artikel 492/1, delen hun beslissing om de overeenkomst te beëindigen aan de in het tweede lid bedoelde griffier of notaris mee. De lasthebber deelt deze informatie mee aan de vrederechter.".

Art. 8.In artikel 490/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zin "De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing." opgeheven; 2° in paragraaf 2, derde lid, wordt de zin "De bepalingen van deel IV, boek IV, hoofdstuk X, afdeling I van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing." opgeheven; 3° in paragraaf 3 wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 9.In artikel 490/2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 wordt het derde lid vervangen als volgt: "De lasthebber betrekt de lastgever zoveel mogelijk en in verhouding tot diens begripsvermogen bij de uitoefening van zijn opdracht.Hij pleegt bij de uitvoering van zijn opdracht op regelmatige tijdstippen en ten minste eenmaal per jaar overleg met de lastgever en, in voorkomend geval, de door de lastgever aangewezen personen."; 2° in paragraaf 1, vierde lid, wordt de zin "De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure is van toepassing." opgeheven; 3° in paragraaf 1 wordt het zesde lid vervangen als volgt: "Heeft de lastgever meerdere lasthebbers aangewezen, dan worden de geschillen tussen hen beslecht in het belang van de lastgever, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek."; 4° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt: " § 2.De vrederechter kan te allen tijde de bijzondere of algemene lastgeving bedoeld in artikel 490 geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien de wijze waarop de lasthebber de opdracht uitvoert van die aard is dat de belangen van de lastgever in het gedrang komen. Hij kan deze lastgeving geheel of gedeeltelijk vervangen door rechterlijke beschermingsmaatregelen die beter overeenstemmen met de belangen van de lastgever. Hij kan de tenuitvoerlegging van de lastgeving of de uitoefening van de bevoegdheden van de lasthebber onderwerpen aan dezelfde vormvereisten als degene die van toepassing zijn op de rechterlijke beschermingsmaatregelen.

De vrederechter kan ofwel ambtshalve, ofwel op verzoek van enige belanghebbende of van de procureur des Konings, uitspraak doen over de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of over de bevoegdheden van de lasthebber. In geval van niet-naleving van de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving of van de bevoegdheden van de lasthebber, gelden dezelfde sancties als degene waarin is voorzien voor een rechterlijke beschermingsmaatregel."; 5° in paragraaf 3 wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: "1° ingeval niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2;"; 6° in paragraaf 3, 2° en 3°, worden de woorden "de kennisgeving" telkens vervangen door de woorden "de registratie".

Art. 10.In artikel 492 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2014, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 11.In artikel 492/1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2014, 31 juli 2017 en 7 januari 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 1, derde lid, wordt de bepaling onder 15° opgeheven;b) in paragraaf 1, derde lid, wordt de bepaling onder 17° aangevuld met de woorden "of het verzet daartegen overeenkomstig artikel 10 van dezelfde wet"; c) in paragraaf 1, derde lid, wordt de bepaling onder 19° vervangen als volgt: "19° het verlenen van de toestemming tot de wegneming van lichaamsmateriaal bij levenden bedoeld in de artikelen 10, 12 en 20, § 1, van de wet van 19 december 2008 inzake het verkrijgen en het gebruik van menselijk lichaamsmateriaal met het oog op de geneeskundige toepassing op de mens of het wetenschappelijk onderzoek, of het verzet daartegen overeenkomstig de artikelen 12 en 20, § 2, van dezelfde wet;"; d) paragraaf 1, derde lid, wordt aangevuld met de bepalingen onder 21° en 22°, luidende: "21° de ondertekening of authenticatie met behulp van de elektronische identiteitskaart overeenkomstig artikel 6, § 7, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen; 22° de aflegging van de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit."; e) in paragraaf 1 wordt tussen het derde lid en vierde lid een lid ingevoegd, luidende: "De rechter spreekt zich in alle gevallen ook uit over de bevoegdheid van de bewindvoerder om de rechten van de patiënt uit te oefenen op basis van artikel 14, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt voor het geval hij zelf deze rechten niet kan uitoefenen volgens voornoemde wet."; f) in paragraaf 2, derde lid, 4°, worden de woorden "van meer dan negen jaar" opgeheven;g) paragraaf 2, derde lid, wordt aangevuld met de bepalingen onder 19° en 20°, luidende: "19° de uitoefening van zijn rechten en plichten in fiscale en sociale zaken; 20° het aangaan van periodieke schulden."; h) paragraaf 2, vierde lid, wordt aangevuld met de woorden "en of en onder welke voorwaarden de beschermde persoon een bankkaart kan gebruiken om die handelingen te stellen".

Art. 12.In artikel 492/4 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de zin "Artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek en, ingeval het een verzoek tot beëindiging van de rechterlijke beschermingsmaatregel betreft, artikel 1241 van het Gerechtelijk Wetboek, zijn van toepassing." opgeheven; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt: "De vrederechter evalueert de rechterlijke beschermingsmaatregel ambtshalve indien hij het nodig acht of indien er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan en handelt, in voorkomend geval, overeenkomstig het eerste lid.De bewindvoerder brengt de vrederechter op de hoogte telkens er zich een fundamentele wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan.".

Art. 13.Artikel 492/5 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt opgeheven.

Art. 14.In artikel 493, § 3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wetten van 12 mei 2014 en 31 juli 2017, wordt de zin "De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure is van toepassing." opgeheven.

Art. 15.In artikel 496 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 17 maart 2013, wordt het zesde lid opgeheven.

Art. 16.In artikel 496/7, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt de zin "De in artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde procedure is van toepassing." opgeheven.

Art. 17.In artikel 497/2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 oktober 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de inleidende zin worden de woorden ", in zoverre de beschermde persoon daarvoor handelingsonbekwaam werd verklaard" ingevoegd tussen de woorden "De volgende handelingen zijn" en de woorden "niet vatbaar voor"; b) de bepaling onder 17° wordt vervangen als volgt: "17° de in artikel 135/1 bedoelde aangifte van de overtuiging dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit;"; c) het artikel wordt aangevuld met de bepaling onder 28°, luidende: "28° het verlenen van de toestemming tot het wegnemen van organen bedoeld in artikel 5 of 10 van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen.".

Art. 18.In artikel 497/3, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het enige lid wordt vervangen als volgt: "Geschillen tussen de bewindvoerder over de persoon en de bewindvoerder over de goederen of tussen de bewindvoerders over de goederen worden beslecht in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek."; 2° de paragraaf wordt aangevuld met een lid, luidende: "De in het eerste lid bedoelde procedure is ook van toepassing op de geschillen tussen enerzijds de bewindvoerder over de persoon of de bewindvoerder over de goederen en anderzijds de beschermde persoon.".

Art. 19.In artikel 497/4 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 20.In artikel 497/5 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "de goedkeuring van het verslag bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/14 of 499/17" vervangen door de woorden "onderzoek van het verslag bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/14 of 499/17, overeenkomstig artikel 497/8, en de goedkeuring ervan";2° in het derde lid wordt de tweede zin aangevuld met de woorden "en de wijze bepalen waarop de vergoeding van deze kosten wordt begroot";3° in het vierde lid wordt de derde zin aangevuld met de woorden "en kan bepalen welke ambtsverrichtingen als buitengewoon kunnen worden beschouwd";4° in het vierde lid wordt het woord "overlegging" vervangen door het woord "mededeling".

Art. 21.Artikel 497/6 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 497/6.De vrederechter kan de maatregelen bedoeld in artikel 1246 van het Gerechtelijk Wetboek nemen om inlichtingen in te winnen over de familiale, morele en materiële toestand van de te beschermen persoon alsook over diens levensomstandigheden.".

Art. 22.Artikel 497/8 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 497/8.De vrederechter onderzoekt en keurt de verslagen bedoeld in de artikelen 498/3, 498/4, 499/6, 499/14 of 499/17 goed nadat minstens werd nagegaan of: 1° het verslag en, indien nodig, de bij het verslag gevoegde documenten, zijn neergelegd;2° het verslag ten minste de wettelijk vereiste elementen bevat;3° het verslag in overeenstemming is met het door de Koning opgestelde model;4° indien er meerdere bewindvoerders zijn, de wijze van opmaak van het verslag bedoeld in artikel 498/3, § 2, derde lid, werd nageleefd;en 5° er geen ernstige aanwijzingen zijn van tekortkomingen of fraude in het beheer van de bewindvoerder.".

Art. 23.In artikel 498/3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "brengt de bewindvoerder jaarlijks schriftelijk verslag uit" vervangen door de woorden "deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee";2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "brengt jaarlijks schriftelijk verslag uit" vervangen door de woorden "deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee";3° er wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, luidende: " § 2/1.Wanneer slechts één bewindvoerder wordt aangewezen als bewindvoerder over de persoon en over de goederen, brengt die bewindvoerder jaarlijks één enkel verslag uit."; 4° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de eerste zin vervangen door de zin "De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed" en worden de woorden "aan hem overgezonden" vervangen door de woorden "hem ter kennis gebracht".

Art. 24.In artikel 498/4 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de eerste en de tweede zin vervangen als volgt: "De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht een eindverslag, opgesteld overeenkomstig artikel 498/3, § 1, derde lid, en/of 498/3, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder.Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon."; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt: "De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8.Naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren."; 3° het derde lid wordt opgeheven;4° in het vierde lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "en het proces-verbaal worden" vervangen door het woord "wordt".

Art. 25.In artikel 499/1, § 3, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de woorden "en ten minste één maal per jaar" ingevoegd tussen de woorden "op regelmatige tijdstippen" en de woorden "overleg met de beschermde".

Art. 26.In artikel 499/6 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "bezorgt uiterlijk zes weken na de aanvaarding van zijn aanwijzing een verslag over de leefsituatie van de beschermde persoon" vervangen door de woorden "deelt uiterlijk zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen is een verslag over de leefsituatie van de beschermde persoon mee";2° in het tweede lid worden de woorden "één maand na de aanvaarding van zijn aanwijzing" vervangen door de woorden "zes weken na de kennisgeving van de beslissing waarbij een maatregel ter bescherming van de persoon bevolen werd" en worden de woorden "zendt hij dit verslag over" vervangen door de woorden "deelt hij dit verslag mee".

Art. 27.In artikel 499/7 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 31 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 1 worden het eerste lid, 2°, het tweede en het derde lid opgeheven;b) in paragraaf 3 worden de woorden "de bewindvoerder tevens machtigen" vervangen door de woorden "een bewindvoerder tevens machtigen" en worden de zinnen "Indien de zaak slechts door de bewindvoerder over de persoon of de bewindvoerder over de goederen bij hem aanhangig wordt gemaakt, wordt de andere gehoord of tenminste bij gerechtsbrief opgeroepen.Door die oproeping wordt hij partij in het geding." opgeheven; c) in paragraaf 4 wordt de zin "De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing." opgeheven.

Art. 28.In artikel 499/10 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de woorden "bij artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek" vervangen door de woorden "in deel 4, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, van het Gerechtelijk Wetboek".

Art. 29.In artikel 499/11 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de woorden "overeenkomstig de in artikel 1252 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde procedure" opgeheven.

Art. 30.In artikel 499/14 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "brengt de bewindvoerder jaarlijks schriftelijk verslag uit" vervangen door de woorden "deelt de bewindvoerder jaarlijks een schriftelijk verslag mee"; 2° in paragraaf 1, vierde lid, wordt de eerste zin vervangen door de zin "De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed." en worden de woorden "aan hem overgezonden" vervangen door de woorden "hem ter kennis gebracht"; 3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "bezorgt jaarlijks een schriftelijk verslag" vervangen door de woorden "deelt jaarlijks een schriftelijk verslag mee"; 4° in paragraaf 2 wordt het derde lid vervangen als volgt: "Met het verslag wordt voor elke bankrekening een kopie meegedeeld van de door de bank uitgebrachte lijst van de verrichtingen tijdens de periode waarop het verslag betrekking heeft, met vermelding van het saldo ter staving van de in het verslag vermelde saldi alsook, in voorkomend geval, een attest van de financiële instelling betreffende de belegde kapitalen."; 5° in paragraaf 2, vijfde lid, wordt de zin "De vrederechter keurt in een proces-verbaal het verslag goed." vervangen door de zin "De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en indien dat het geval is, keurt hij het verslag goed."; 6° in paragraaf 3 worden de woorden "en het proces-verbaal worden" vervangen door het woord "wordt".

Art. 31.In artikel 499/15 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt de zin "De procedure van artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing." opgeheven.

Art. 32.Artikel 499/17 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "Art 499/17. De bewindvoerder deelt binnen een maand na de beëindiging van zijn opdracht, een eindverslag opgesteld overeenkomstig artikel 499/14, § 1, derde lid en/of artikel 499/14, § 2, tweede lid, mee aan de vrederechter, aan de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd of aan de nieuwe bewindvoerder. Het verslag wordt in laatstgenoemd geval eveneens meegedeeld aan de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon.

De vrederechter gaat na of het verslag voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 497/8 en naargelang van het resultaat keurt hij het verslag goed of weigert hij het. In voorkomend geval wordt melding gemaakt van de reden voor de weigering om het verslag goed te keuren.

Het verslag wordt toegevoegd aan het administratief dossier bedoeld in artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek.

Bij betwisting wordt overeenkomstig de artikelen 1358 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek rekening en verantwoording voor de rechtbank afgelegd.".

Art. 33.Artikel 499/18 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 499/18.Zolang het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, niet goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling, kunnen tussen de persoon ten aanzien van wie de rechterlijke beschermingsmaatregel is beëindigd en zijn vroegere bewindvoerder over de goederen geen geldige overeenkomsten worden gesloten en blijft artikel 908 van toepassing.

De nieuwe bewindvoerder over de goederen of de vroeger beschermde persoon kan slechts opheffing van de zekerheidstelling die de bewindvoerder inzake zijn beheer heeft gegeven verlenen ten vroegste nadat het verslag bedoeld in artikel 499/17, eerste lid, goedgekeurd en meegedeeld is overeenkomstig die bepaling.".

Art. 34.In artikel 499/19, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en vervangen bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste en tweede lid worden vervangen als volgt: "Indien de beschermde persoon tijdens de duur van het bewind overlijdt, kan de vrederechter, ambtshalve of op verzoek van de bewindvoerder, van de vertrouwenspersoon of van elke belanghebbende evenals van de procureur des Konings, in afwijking van paragraaf 1, de bewindvoerder over de goederen, bij afwezigheid van erfgenamen die zich bij deze bewindvoerder hebben aangemeld, machtigen om diens opdracht uit te oefenen tot uiterlijk zes maanden na dit overlijden. In dat geval zijn de bevoegdheden van de bewindvoerder beperkt: 1° tot de eventuele teruggave van een goed dat de beschermde persoon als hoofdverblijfplaats had gehuurd, met inbegrip van het recht om te beschikken over de huurwaarborg;2° voor zover dat ze het overlijden van de beschermde persoon voorafgaan, tot de betaling bij voorafneming op de tegoeden van de nalatenschap: a) de bezoldigingen en vergoedingen bedoeld in artikel 497/5;b) de begrafeniskosten;c) de andere bevoorrechte schuldvorderingen vermeld in de artikelen 19 en 20 van de hypotheekwet van 16 december 1851;d) de rusthuiskosten;3° tot het vragen van de aanwijzing van een curator bij een onbeheerde nalatenschap, van een sekwester of van een voorlopige bewindvoerder voor de nalatenschap. De opdracht van de bewindvoerder eindigt in ieder geval op het tijdstip waarop de curator over de onbeheerde nalatenschap zijn opdracht aanvat of op het tijdstip waarop een erfgenaam zich aanmeldt.

De bewindvoerder deelt deze informatie mee aan de vrederechter."; 2° in het vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "artikel 499/17, § 2," vervangen door de woorden "artikel 499/17, eerste lid" en worden de woorden "legt de bewindvoerder binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, zijn definitief verslag en rekening neer ter griffie" vervangen door de woorden "deelt de bewindvoerder, binnen de termijn bedoeld in het eerste lid, zijn definitief verslag en rekening mee aan de griffie,".

Art. 35.In artikel 500/2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 worden de woorden "binnen een maand nadat het verslag bedoeld in artikel 499/6 bij het administratief dossier is gevoegd, na de ouders, de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon te hebben gehoord" vervangen door de woorden "in de beschikking die de ouders als bewindvoerders van de beschermde persoon aanstelt".

Art. 36.In artikel 500/3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "waarbij de voorkeur wordt gegeven aan de bemiddeling overeenkomstig de artikelen 1724 tot 1737 van het Gerechtelijk Wetboek en bij ontstentenis daarvan overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 1252 van het Gerechtelijk Wetboek" vervangen door de woorden "na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek";2° in paragraaf 2 worden de woorden "overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 1252 van het Gerechtelijk Wetboek" opgeheven.

Art. 37.In artikel 501 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 17 maart 2013, wordt het vijfde lid opgeheven.

Art. 38.In artikel 501/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 39.In titel XI, hoofdstuk II/1, afdeling 4, onderafdeling 5, van hetzelfde Wetboek, wordt een artikel 501/3 ingevoegd, luidende: "

Art. 501/3.De geschillen tussen de vertrouwenspersoon en de beschermde persoon of één van de bewindvoerders en tussen de vertrouwenspersonen worden geregeld in het belang van de beschermde persoon, na getracht te hebben het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen, overeenkomstig artikel 1247 van het Gerechtelijk Wetboek.".

Art. 40.In artikel 905 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt het zesde lid opgeheven.

Art. 41.Artikel 908 van hetzelfde Wetboek, hersteld bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 908.De in boek 1, titel XI, hoofdstuk II/1, bedoelde bewindvoerder en eenieder die een gerechtelijk mandaat uitoefent, kunnen geen voordeel genieten van beschikkingen onder de levenden of bij testament die de beschermde persoon of de persoon ten aanzien van wie dit mandaat wordt uitgeoefend tijdens de rechterlijke bescherming of dit mandaat te hunnen behoeve mocht hebben gemaakt. Deze bepaling is niet van toepassing op de personen bedoeld in artikel 496, eerste lid, en artikel 909, derde lid, 2° en 3°. ".

Art. 42.In artikel 1100/2, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 juli 2017, wordt de zin "De artikelen 1241 en 1246 van het Gerechtelijk Wetboek zijn van toepassing." opgeheven.

Art. 43.In artikel 1397/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het tweede lid wordt opgeheven;2° in het derde lid wordt de zin "De bij artikel 1250 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde rechtspleging is van toepassing" opgeheven.

Art. 44.In artikel 1426, § 4, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 14 juli 1976 en gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, worden de woorden "Artikel 1249" vervangen door de woorden "Artikel 1250".

Art. 45.In artikel 1475, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998 en gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, wordt het vierde lid opgeheven.

Art. 46.In artikel 1476, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998 en gewijzigd bij de wet van 17 maart 2013, wordt het negende lid opgeheven.

Art. 47.In artikel 2003 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "Wat de lastgevingen bedoeld in artikel 489 betreft" vervangen door de woorden "Wat betreft de algemene lastgevingen bedoeld in artikel 1987 of de lastgevingen bedoeld in artikel 489"; 2° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Van het voorgaande kan worden afgeweken indien dit uitdrukkelijk werd bedongen in een contract van discretionair vermogensbeheer, een hypothecair mandaat of een burgerlijk maatschap."; 3° het artikel wordt aangevuld met twee leden, luidende: "De Koning kan de lijst met uitzonderingen, bedoeld in het tweede lid, uitbreiden. De lastgeving eindigt in alle gevallen indien de lasthebber komt te verkeren in een staat bedoeld in de artikelen 488/1 of 488/2.". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 48.In artikel 594 van het Gerechtelijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 juli 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 16° worden de woorden "490 tot 501/2" vervangen door de woorden "488/1 tot 502";2° in de bepaling onder 16° /1 wordt het woord "1252" vervangen door het woord "1251".

Art. 49.In artikel 764, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 mei 2014, worden de woorden ", het beheer over de goederen van een persoon ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen met toepassing van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke" opgeheven.

Art. 50.Artikel 765 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juli 2013 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, wordt opgeheven.

Art. 51.In het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X, van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van afdeling 1 vervangen als volgt: "Afdeling 1. Procedure van toepassing op de rechterlijke bescherming".

Art. 52.In het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, van hetzelfde Wetboek wordt voor artikel 1238 een onderafdeling 1 ingevoegd, luidende "Indiening van het verzoek".

Art. 53.Artikel 1238 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1238.§ 1. De beschermde of te beschermen persoon, elke belanghebbende of de procureur des Konings kan om een rechterlijke beschermingsmaatregel verzoeken op grond van de artikelen 488/1 tot 502 van het Burgerlijk Wetboek of de bepalingen van dit hoofdstuk. § 2. In afwijking van paragraaf 1 kan de vrederechter ambtshalve een beschermingsmaatregel nemen: 1° als bij hem een verzoek als bedoeld in de artikelen 5, § 1, en 23 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke is neergelegd en als hem een omstandig verslag als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 25 van dezelfde wet wordt toegezonden;2° als de internering van een persoon werd bevolen;3° in de andere gevallen waarin uitdrukkelijk is voorzien in de wet, inzonderheid in de gevallen bedoeld in de artikelen 490/1, § 2, en 490/2, § 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek;of 4° als hij gevat is overeenkomstig paragraaf 1 en zulks nuttig acht, voor zover partijen geen verzoek in die zin hebben neergelegd. In het in het eerste lid, 1°, bedoelde geval wordt de beschermingsmaatregel bij afzonderlijke beschikking bevolen.

Het openbaar ministerie deelt de bevoegde vrederechter onverwijld de beslissing tot internering mee.".

Art. 54.Artikel 1239 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1239.Elk verzoek op grond van de artikelen 488/1 tot 502 van het Burgerlijk Wetboek of de bepalingen van dit hoofdstuk wordt ingediend bij verzoekschrift gericht aan de bevoegde vrederechter.

De artikelen 1025 tot 1034sexies zijn niet van toepassing.".

Art. 55.Artikel 1240 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1240.§ 1. Het verzoekschrift bevat de volgende vermeldingen: 1° de dag, de maand en het jaar;2° de naam, de voornamen, de verblijf- of woonplaats van de verzoeker en, in voorkomend geval, zijn rijksregisternummer;3° de naam, de voornaam, de verblijf- of woonplaats van de beschermde of de te beschermen persoon en, in voorkomend geval, haar rijksregisternummer;4° in voorkomend geval, de naam, de voornamen, de verblijf- of woonplaats van zijn vader en zijn moeder, zijn meerderjarige kinderen, zijn echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, voor zover de beschermde of de te beschermen persoon met hen samenleeft, of van de persoon met wie de beschermde of de te beschermen persoon een feitelijk gezin vormt, of, in voorkomend geval, de benaming en maatschappelijke zetel van de private stichting die zich uitsluitend inzet voor de beschermde persoon of een stichting van openbaar nut die voor de te beschermen persoon over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikt;5° de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die er bestaan tussen de verzoeker en de beschermde of de te beschermen persoon;6° het voorwerp en in het kort de gronden van het verzoek;7° de keuze van registratie van de verzoeker in het centraal register van bescherming van de personen en zo ja, zijn elektronisch adres;8° de inventaris van de bij het verzoekschrift gevoegde genummerde stukken. § 2. Het verzoekschrift bevat bovendien en voor zover mogelijk de volgende vermeldingen: 1° de plaats en de datum van geboorte van de beschermde of de te beschermen persoon;2° de aard en de samenstelling van de te beheren goederen;3° de naam, de voornaam en de woonplaats van de meerderjarige familieleden in de dichtste graad, doch niet verder dan de tweede graad;4° de naam, de voornaam en de woonplaats van de personen die zouden kunnen fungeren als vertrouwenspersoon;5° de familiale, morele en materiële leefomstandigheden waarvan de kennis voor de vrederechter nuttig kan zijn bij de aanwijzing van een bewindvoerder;6° in geval van een verzoek tot plaatsing onder bescherming bedoeld in de artikelen 488/1 en 488/2 van het Burgerlijk Wetboek, suggesties betreffende de keuze van de aan te stellen bewindvoerder, de aard en de omvang van diens bevoegdheden;7° in voorkomend geval, de naam, de voornamen en de verblijf- of woonplaats van de bewindvoerder, de bewindvoerders en de vertrouwenspersoon of lasthebber;8° het elektronisch adres en het telefoonnummer waarop de betrokken personen kunnen worden bereikt. § 3. Als het verzoek onvolledig is, stelt de rechter de verzoeker ervan in kennis dat hij het verzoek binnen acht dagen dient aan te vullen, tenzij die vermeldingen reeds zijn opgenomen in het register bedoeld in artikel 1253/2.".

Art. 56.Artikel 1241 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1241.§ 1. Wanneer het verzoek een mogelijke weerslag heeft op de bekwaamheid van de beschermde of de te beschermen persoon, in de zin van artikel 491, e) van het Burgerlijk Wetboek, wordt een omstandige geneeskundige verklaring, waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld, van ten hoogste vijftien dagen oud, afgeleverd door een erkende arts of een psychiater, bij het verzoekschrift gevoegd, tenzij het verzoek gegrond is op artikel 488/2 van het Burgerlijk Wetboek.

Die verklaring beschrijft de gezondheidstoestand van voornoemde persoon op grond van de actuele medische gegevens van het patiëntendossier bedoeld in artikel 9 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt of een recent onderzoek van de persoon.

Het model bedoeld in het eerste lid vermeldt minstens: 1° of de beschermde of de te beschermen persoon zich kan verplaatsen en, zo ja, indien zulks gelet op zijn toestand aangewezen is;2° de gezondheidstoestand van de beschermde of de te beschermen persoon;3° de weerslag van deze gezondheidstoestand op het behoorlijk beheren van zijn belangen van vermogensrechtelijke of andere aard. Wat betreft de belangen van vermogensrechtelijke aard bedoeld in het derde lid, 3°, wordt inzonderheid vermeld of de beschermde of de te beschermen persoon nog bij machte is kennis te nemen van de rekenschap van het beheer; 4° de zorgverlening die een dergelijke gezondheidstoestand normaal met zich meebrengt. Deze geneeskundige verklaring mag niet worden opgesteld door een arts die een bloed- of aanverwant is van de beschermde of te beschermen persoon of van de verzoeker of die op enigerlei wijze verbonden is aan de instelling waar de beschermde of te beschermen persoon zich bevindt.

De Koning bepaalt de procedures en de voorwaarden voor de erkenning van de artsen bedoeld in het eerste lid. § 2. In geval van nood of absolute onmogelijkheid om de geneeskundige verklaring bij te voegen om redenen die de verzoeker toelicht en voor zover het verzoekschrift voldoende elementen bevat om een beschermingsmaatregel te rechtvaardigen, duidt de rechter een erkende arts of psychiater aan om een advies uit te brengen over de gezondheidstoestand van de beschermde of te beschermen persoon.".

Art. 57.Artikel 1242 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1242.De griffie van het vredegerecht gaat na of in één van de centrale registers hiertoe bijgehouden door de Koninklijke federatie van het Belgisch Notariaat, een lastgevingsovereenkomst als bedoeld in artikel 490 van het Burgerlijk Wetboek, een beslissing om deze overeenkomst te beëindigen of een verklaring houdende keuze van een bewindvoerder en van een vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 496 van het Burgerlijk Wetboek, werd geregistreerd. Hij vraagt, in voorkomend geval, de notaris of de griffier van het vredegerecht waar de lastgevingsovereenkomst werd neergelegd of de akte tot aanwijzing van een bewindvoerder en van een vertrouwenspersoon werd verleden, dit eensluidend verklaard afschrift mee te delen.".

Art. 58.In het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, van hetzelfde Wetboek, wordt voor artikel 1243 een onderafdeling 2 ingevoegd, luidende "Verloop van de gerechtelijke procedure".

Art. 59.Artikel 1243 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 29 april 2001 en hersteld bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1243.In de gevallen waarin de wet de vrederechter toestaat ambtshalve de zaak aanhangig te maken, wordt een proces-verbaal opgesteld. Er wordt voorts gehandeld overeenkomstig dit hoofdstuk.".

Art. 60.Artikel 1244 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 december 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1244.§ 1. De rechter onderzoekt het verzoek. § 2. Hij roept ambtshalve de verzoeker op wanneer deze vraagt gehoord te worden.

Hij kan geen maatregel bevelen die raakt aan de bekwaamheid van de beschermde persoon of van de te beschermen persoon in de zin van artikel 491, e), van het Burgerlijk Wetboek zonder hem voorafgaandelijk te hebben opgeroepen, tenzij deze in de onmogelijkheid verkeert om zich te verplaatsen.

Hij kan bovendien de personen bedoeld in het eerste en tweede lid, de lasthebber, de bewindvoerder of bewindvoerders, de vertrouwenspersoon en de personen die zijn vermeld in artikel 1240, § 1, 4°, zelfs ingeval zij niet met de beschermde of de te beschermen persoon samenleven, oproepen telkens hij dit nuttig acht. Deze personen kunnen eveneens vrijwillig ter zitting verschijnen.

De oproepingen worden ter kennis gebracht door de griffier. Bij de oproepingen worden een afschrift van het verzoekschrift en desgevallend, een afschrift van de verklaring bedoeld in artikel 496 van het Burgerlijk Wetboek gevoegd.

De personen die worden opgeroepen en diegenen die overeenkomstig het derde lid vrijwillig zijn verschenen worden aldus partij in het geding, tenzij zij zich er ter zitting tegen verzetten. Zij worden hiervan op de hoogte gebracht in de oproeping of, bij gebrek ervan, ter zitting.".

Art. 61.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1244/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 1244/1.Telkens wanneer de beschermde persoon of te beschermen persoon verschijnt zonder bijstand van een advocaat vraagt de rechter de persoon of hij wenst dat een advocaat wordt aangewezen, hetzij door er zelf een aan te wijzen, hetzij op vraag van de griffier. In dit laatste geval vraagt de griffier de stafhouder of het bureau voor juridische bijstand om van ambtswege een advocaat aan te wijzen.

Wanneer hij zulks noodzakelijk acht, kan de rechter ambtshalve de aanwijzing bevelen.

Ingeval een advocaat moet worden aangewezen, wordt de zaak verdaagd naar een nabije datum.".

Art. 62.Artikel 1245 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1245.§ 1. De beschermde of de te beschermen persoon kan, tot op de dag van de zitting en, indien hij dit wenst, vergezeld van de vertrouwenspersoon, verzoeken om afzonderlijk door de vrederechter in raadkamer te worden gehoord, vóór de andere in het geding betrokken partijen.

De beschermde of de te beschermen persoon wordt op een geschikte plaats gehoord.

Indien de beschermde persoon of de te beschermen persoon wilsonbekwaam is en de vertrouwenspersoon uiterlijk op de dag van de zitting verzoekt om afzonderlijk in raadkamer te worden gehoord vóór de andere in het geding betrokken partijen willigt de vrederechter dat verzoek in, tenzij hij bij een met redenen omklede beschikking zijn weigering te kennen geeft. § 2. Van het verhoor wordt een proces-verbaal opgemaakt dat wordt neergelegd in het administratief dossier bedoeld in artikel 1253.

Indien de rechter tijdens het gesprek met de beschermde of de te beschermen persoon van oordeel is dat voornoemde persoon wilsonbekwaam is, wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal, met verduidelijking van de redenen hiervoor.".

Art. 63.Artikel 1246 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wetten van 25 april 2014 en 31 juli 2017, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1246.§ 1. De vrederechter wint alle nuttige inlichtingen in. § 2. Hij kan een erkende arts of een psychiater aanwijzen die advies uitbrengt over de gezondheidstoestand van de betrokken persoon.

De Koning bepaalt de procedures en de voorwaarden voor de erkenning van de artsen bedoeld in het eerste lid. § 3. Wanneer het verzoek een mogelijke weerslag heeft op de bekwaamheid van de beschermde of de te beschermen persoon, in de zin van artikel 491, e), van het Burgerlijk Wetboek, wint de vrederechter nuttige inlichtingen in over de familiale, morele en materiële toestand en over de leefomstandigheden van die persoon bij de omgeving van de beschermde of te beschermen persoon of bij enige andere persoon die hem inlichtingen kan verschaffen. De bloedverwanten tot de tweede graad van de beschermde of de te beschermen persoon alsook de personen die belast zijn met zijn dagelijkse zorg of die hem begeleiden, worden als leden uit zijn omgeving beschouwd.

In de andere gevallen kan facultatief gebruik worden gemaakt van de onderzoeks- en opsporingsmaatregelen bedoeld in het eerste lid.

In elk geval kan de rechter de in het eerste lid bedoelde inlichtingen bij de procureur des Konings, via de bevoegde sociale dienst, inwinnen. § 4. Wanneer daartoe aanleiding bestaat of op verzoek van de beschermde of te beschermen persoon, mag de vrederechter zich begeven naar de verblijfplaats van de beschermde of de te beschermen persoon of naar de plaats waar hij zich bevindt, in voorkomend geval vergezeld door personen die hijzelf of de betrokken persoon aanwijst. Hij doet zulks ambtshalve wanneer het verzoek een mogelijke weerslag heeft op de bekwaamheid van de beschermde of de te beschermen persoon en indien laatstgenoemde zich niet kan verplaatsen. Hij stelt een proces-verbaal op van het bezoek.".

Art. 64.Artikel 1247 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1247.De rechter tracht het standpunt van de partijen dichter bij elkaar te brengen op verzoek van een van hen of zelfs ambtshalve, indien hij zulks mogelijk acht.".

Art. 65.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1247/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 1247/1.De rechter wijst de bewindvoerder aan nadat hij zich verzekerd heeft van zijn aanvaarding.".

Art. 66.Artikel 1248 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1248.De rechter stelt de regels vast inzake de kosten en uitgaven. De artikelen 1017 en volgende zijn niet van toepassing.

De rechter beslist in het licht van de omstandigheden van elke zaak of de kosten van de ambtshalve toegewezen advocaat in de gevallen bedoeld in artikel 1244/1 aan de verzoeker of de beschermde of te beschermen persoon in rekening worden gebracht, tenzij de verzoeker of de beschermde of te beschermen persoon voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 508/13 om te genieten van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de tweedelijns rechtsbijstand.".

Art. 67.Artikel 1249 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1249.De beschikking wordt in raadkamer gegeven.

Naast de vermeldingen opgesomd in artikel 780 vermeldt de beschikking het rijksregisternummer van de beschermde persoon.".

Art. 68.Artikel 1249/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1249/1.§ 1. De beschikkingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande voorziening en zonder borgstelling, tenzij de rechter anders heeft beslist. § 2. In afwijking van artikel 1047, eerste lid, kan tegen de beschikking die een weerslag heeft op de bekwaamheid van de beschermde of de te beschermen persoon, in de zin van artikel 491, e), van het Burgerlijk Wetboek steeds verzet worden gedaan, maar enkel door de beschermde of de te beschermen persoon. § 3. Onverminderd artikel 1057 bevat de door de oorspronkelijke verzoekende partij ingestelde akte van hoger beroep de in artikel 1240 bedoelde vermeldingen.

De artikelen 1249/3 en 1249/4 zijn niet van toepassing in hoger beroep.".

Art. 69.Artikel 1249/2 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1249/2.§ 1. Binnen drie dagen na de uitspraak geeft de griffier kennis van de beschikkingen aan de partijen en, in voorkomend geval, de bewindvoerders.

Een niet ondertekend afschrift wordt, in voorkomend geval, binnen dezelfde termijn aan de beschermde persoon, de vertrouwenspersonen en de advocaten van de partijen meegedeeld. § 2. De termijn om de rechtsmiddelen aan te wenden voor de partijen begint te lopen vanaf deze kennisgeving. De griffier brengt de partijen hiervan op de hoogte op het ogenblik van de kennisgeving. § 3. Een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte kan worden meegedeeld aan enige andere persoon die een bijzonder belang verantwoordt in verband met de bescherming van de betrokken persoon.".

Art. 70.In het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X, afdeling 1, wordt voor artikel 1243/3 een onderafdeling 3 ingevoegd, luidende "Kennisgevingen, mededelingen en neerleggingen".

Art. 71.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1249/3 ingevoegd, luidende: "

Art. 1249/3.De in artikel 1239 bedoelde verzoekschriften worden neergelegd via het in artikel 1253/2 bedoelde register, hierna "register" genoemd.

De als bijlage bijgevoegde stukken bij de verzoekschriften worden neergelegd ter griffie of neergelegd via het register.".

Art. 72.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1249/4 ingevoegd, luidende: "Art. 1249/4 § 1. Elke kennisgeving, elke mededeling of elke neerlegging ter griffie in het kader van het huidig hoofdstuk of van boek 1, titel XI, hoofdstukken II en II/1, van het Burgerlijk Wetboek gebeurt uitsluitend via het register tussen de volgende categorieën personen: 1° het vredegerecht, met inbegrip van de griffie;2° het openbaar ministerie;3° de andere openbare diensten;4° de advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders;5° de private stichtingen die zich uitsluitend inzetten voor de te beschermen persoon en de stichtingen van openbaar nut die voor de te beschermen personen over een statutair ingesteld comité belast met het opnemen van bewindvoeringen beschikken, gevestigd in België en die in het register zijn ingeschreven.6° elk ander persoon, in zover hij ingeschreven is in het register voor de betrokken procedure. De stichtingen bedoeld in het eerste lid, 5°, worden beschouwd als ingeschreven na ontvangst van de voorwaarden voor inschrijving in het register.

Ten aanzien van de personen bedoeld in het eerste lid, 5° en 6°, die in het register zijn ingeschreven ter gelegenheid van een eerdere procedure, maar nog niet voor de betrokken procedure zijn ingeschreven, doet de griffie de eerste mededeling of kennisgeving door middel van het register, met de vraag om de inschrijving binnen drie werkdagen te bevestigen. De bevestiging die binnen die termijn wordt gegeven geldt als inschrijving in het register voor de betrokken procedure. Bij gebreke van bevestiging binnen de termijn, wordt de elektronische mededeling of kennisgeving als ongedaan beschouwd en gaat de griffie over tot de mededeling of kennisgeving in papieren vorm. § 2. Ingeval een handeling niet kon worden verricht binnen de, zelfs op straffe van nietigheid of van verval voorgeschreven, termijnen wegens het disfunctioneren van het register, dient deze verricht te worden ten laatste op de eerste werkdag na de laatste dag van de termijn, hetzij op papier, hetzij op elektronische wijze, ingeval het register opnieuw gebruikt kan worden. § 3. Elke kennisgeving, elke mededeling of elke neerlegging die heeft plaatsgegrepen met schending van de eerste en tweede paragraaf wordt beschouwd als onbestaande. § 4. De tekst van dit artikel wordt overgenomen in elke mededeling of kennisgeving uitgaande van de griffie. In geval deze is bestemd voor een partij die niet is ingeschreven, bevat ze tevens de nadere regels tot inschrijving in het register.".

Art. 73.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1249/5 ingevoegd, luidende: "Art. 1249/5 § 1. Wanneer de kennisgeving niet op elektronische wijze gebeurt en deze wijze niet is opgelegd overeenkomstig deze onderafdeling, geschiedt iedere kennisgeving in het kader van dit hoofdstuk of in het kader van boek I, titel XI, hoofdstukken II en II/1, van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig dit artikel. § 2. Alle oproepingen gericht aan de beschermde of de te beschermen persoon, de bewindvoerders of de vertrouwenspersoon worden bij gerechtsbrief ter kennis gebracht door de griffier. § 3. De volgende beslissingen worden bij gerechtsbrief ter kennis gebracht door de griffier: 1° de beslissingen met het oog op het mandaat, de uitvoering of de beëindiging ervan, op grond van de artikelen 490/1, §§ 2 en 3, en 490/2, § 2, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek;2° de beslissingen betreffende de aanwijzing van een bewindvoerder, zijn vervanging, het einde van zijn mandaat of de wijziging van zijn opdrachten, op grond van de artikelen 490/1, § 1, vierde lid, 496/2, 496/3, eerste lid, 496/4, 496/7, 497/4 en 499/15 van het Burgerlijk Wetboek;3° de beslissingen betreffende de homologatie van de aanwijzing van een vertrouwenspersoon, zijn vervanging of het einde van zijn mandaat, op grond van de artikelen 501 en 501/1 van het Burgerlijk Wetboek;en 4° de beslissingen met het oog op de goedkeuring, de wijziging of de beëindiging van een rechterlijke beschermingsmaatregel op grond van de artikelen 490/1, § 2, derde lid, 490/2, § 2, eerste lid, 492/1, 492/4, 493, § 3, 499/4 en 498/1 van het Burgerlijk Wetboek. § 4. Alle andere kennisgevingen geschieden bij gewone brief.".

Art. 74.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1249/6 ingevoegd, luidende: "

Art. 1249/6.§ 1. De griffier converteert in elektronische vorm, verklaart gelijkvormig en laadt in het register de documenten en stukken op die hem worden meegedeeld of die worden neergelegd langs een andere weg dan het register, in geval dit is toegelaten ingevolge deze onderafdeling. De Koning kan de vorm bepalen waarin de verklaring wordt gedaan.

In geval van tegenstrijdigheid tussen de papieren documenten en stukken en deze opgeladen in het register hebben de papieren documenten en stukken voorrang op deze laatsten.

De Koning bepaalt de voorwaarden voor de verbetering van de gegevens in het register. § 2. De documenten en stukken die op het ogenblik van inwerkingtreding van deze bepaling in papieren vorm ter griffie worden gehouden worden geacht deel uit te maken van het register. Zij hoeven niet te worden opgeladen in het register en zijn raadpleegbaar ter griffie.".

Art. 75.In het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X, van hetzelfde Wetboek, wordt het opschrift van afdeling II vervangen als volgt: "Afdeling 2. Bekendmaking van beschermingsmaatregelen".

Art. 76.Artikel 1250 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt vervangen als volgt: "

Art. 1250.Elke beslissing waarbij een beschermingsmaatregel wordt bevolen, beëindigd of gewijzigd, wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad door toedoen van de griffier.

De bekendmaking geschiedt binnen vijftien dagen na de beslissing die de beschermingsmaatregel beveelt, beëindigt of wijzigt; de ambtenaren aan wie het verzuim of de vertraging te wijten is worden aansprakelijk gesteld ten aanzien van de betrokkenen, indien vaststaat dat het verzuim of de vertraging te wijten is aan een collusie.".

Art. 77.Artikel 1251 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 17 maart 2013, wordt hersteld als volgt: "

Art. 1251.Binnen de termijn van vijftien dagen bedoeld in artikel 1250, tweede lid, brengt de griffier een uittreksel van de beslissing ter kennis van de burgemeester van de woonplaats van de beschermde persoon teneinde te worden aangetekend in het bevolkingsregister. De burgemeester levert een uittreksel uit het bevolkingsregister af, met vermelding van de naam, het adres en de staat van bekwaamheid van een persoon, alsook de identiteit van de bewindvoerder, aan de persoon zelf of enige derde die een belang aantoont.".

Art. 78.Artikel 1252 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2014, wordt opgeheven.

Art. 79.In artikel 1253 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in de inleidende zin van het eerste lid worden de woorden "Per beschermde persoon wordt op de griffie van het vredegerecht een administratief dossier gehouden," vervangen door de woorden "Onverminderd artikel 1249/6, § 2, houdt de griffier van het vredegerecht in het register bedoeld in artikel 1253/2, per beschermde persoon, een administratief dossier,";b) in het eerste lid wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden ", en, in voorkomend geval, van het verzoekschrift dat eraan ten grondslag ligt"; c) in het eerste lid wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt: "4° een afschrift van alle beschikkingen die in het kader van het bewind werden uitgesproken, alsook in het kader van de eventuele beroepsprocedures, en, in voorkomend geval, van het verzoekschrift dat eraan ten grondslag ligt;"; d) in het eerste lid wordt de bepaling onder 7° vervangen als volgt: "7° het proces-verbaal van verhoor van de beschermde of de te beschermen persoon bedoeld in artikel 1245, § 2."; e) het eerste lid wordt aangevuld met de bepaling onder 8°, luidende: "8° een afschrift van de in artikel 1241, § 1, bedoelde omstandige geneeskundige verklaringen en de in artikel 1246, § 2, eerste lid, bedoelde adviezen over de gezondheidstoestand van de betrokken persoon";f) in het derde lid worden de woorden "op de griffie" vervangen door de worden "in het register";g) in het vierde lid worden de woorden ", zendt de griffier het administratief dossier na het verstrijken van de beroepstermijn over aan de nieuw bevoegde vrederechter overeenkomstig artikel 628, 3° " vervangen door ", deelt de griffier het administratief dossier mee aan de nieuw bevoegde vrederechter overeenkomstig artikel 628, 3° ".

Art. 80.In artikel 1253/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "op de griffie van het vredegerecht" opgeheven;2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 1250" opgeheven.

Art. 81.In het vierde deel, boek II, hoofdstuk X, van hetzelfde Wetboek wordt, na artikel 1253/1 een afdeling 4 ingevoegd, luidende "Het centraal register van de bescherming van de personen".

Art. 82.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 1253/2.Het centraal register van bescherming van de personen, hierna "register" genoemd, is de geïnformatiseerde gegevensbank voor het beheer, de opvolging en de behandeling van procedures betreffende de beschermde personen.

Het register verzamelt alle stukken en gegevens met betrekking tot de procedures beoogd in dit hoofdstuk alsook in boek I, titel XI, hoofdstukken II en II/1, van het Burgerlijk Wetboek. Deze stukken en gegevens worden hierna "gegevens van het register" genoemd.

Het register geldt als authentieke bron voor alle akten en gegevens die erin zijn opgenomen.".

Art. 83.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253/3 ingevoegd, luidende: "

Art. 1253/3.De Federale Overheidsdienst Justitie, hierna "de beheerder" genoemd, staat in voor de inrichting en het operationeel beheer van het register en voorziet in de technische middelen voor de verwerking.".

Art. 84.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253/4 ingevoegd, luidende: "

Art. 1253/4.§ 1. De magistraten van de rechterlijke orde bedoeld in artikel 58bis, de griffiers en bewindvoerders, in het kader van de vervulling van hun wettelijke opdrachten alsook de beschermde persoon of de te beschermen persoon of, na zijn overlijden, zijn erfgenamen, de vertrouwenspersoon en, in het algemeen, elkeen die partij is in een procedure waarvan de behandeling door het register wordt verzekerd, hun advocaten, de notarissen, de gerechtsdeurwaarders en de beheerder hebben toegang tot de voor hen relevante gegevens van het register, volgens de nadere regels bepaald door de Koning, na het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit.

De Koning kan, na advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit, andere categorieën van personen of instellingen de toestemming geven om die gegevens te raadplegen onder de voorwaarden die Hij bepaalt. § 2. Het is de beheerder verboden om de gegevens van het register te verstrekken aan andere dan de in paragraaf 1 bedoelde personen.

Hij die, in welke hoedanigheid ook, deelneemt aan de verzameling, de verwerking of de mededeling van de gegevens van het register of kennis heeft van die gegevens moet het vertrouwelijk karakter ervan in acht nemen.

Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen van toepassing.".

Art. 85.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253/5 ingevoegd, luidende: "

Art. 1253/5.De beheerder verstrekt de operationele middelen om te kunnen voldoen aan de verplichtingen bedoeld in artikelen 13 en 14 van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.".

Art. 86.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253/6 ingevoegd, luidende: "

Art. 1253/6.De gegevens van het register worden bewaard gedurende vijf jaar te rekenen van het einde van de beschermingsmaatregelen.

Na afloop van deze termijn worden de gegevens van het register gewist, onverminderd de Archiefwet van 24 juni 1955 .".

Art. 87.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1253/7 ingevoegd, luidende: "

Art. 1253/7.De Koning bepaalt, na het advies te hebben ingewonnen van de Gegevensbeschermingsautoriteit, de gegevens van en de nadere regels voor de inrichting en werking van het register, alsook de nadere regels voor de toegang tot en de inschrijving in het register en de a posteriori controle van het belang om er toegang toe te hebben.". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt

Art. 88.In artikel 14, § 2, van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, vervangen bij de wet van 17 maart 2013, worden de woorden "na machtiging door de vrederechter overeenkomstig artikel 499/7, § 1" vervangen door de woorden "aangewezen door de vrederechter overeenkomstig artikel 492/1, § 1, vierde lid,". HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers

Art. 89.In artikel 54, § 4, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, gewijzigd bij de wetten van 10 januari 2010 en 17 maart 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, 1., worden de woorden "artikel 1240 van het Gerechtelijk Wetboek" vervangen door de woorden "artikel 1239 van het Gerechtelijk Wetboek" en worden de woorden "artikelen 1239 en 1247 van het Gerechtelijk Wetboek" vervangen door de woorden "artikelen 1238, § 2, en 1243 van het Gerechtelijk Wetboek"; 2° in het tweede lid worden de woorden "artikel 1249" vervangen door de woorden "artikel 1250". HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen

Art. 90.In artikel 3, eerste lid, 9° /1, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, ingevoegd bij de wet van 17 maart 2013 en vervangen bij de wet van 9 november 2015, worden de woorden "artikel 1249" vervangen door de woorden "artikel 1250". HOOFDSTUK 6. - Wijzigingen van de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid

Art. 91.In artikel 228 van de wet van 17 maart 2013 tot hervorming van de regeling inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2015, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 92.In artikel 229 van dezelfde wet wordt het derde lid opgeheven.

Art. 93.In artikel 230/1 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014, worden de woorden "artikel 488bis, B, § 2 en § 3" vervangen door de woorden "artikelen 392, eerste en tweede lid, en 488bis, B, §§ 2 en 3". HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen

Art. 94.Artikel 490 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd door deze wet, is van toepassing op alle lastgevingen verleend na de inwerkingtreding van deze wet.

Art. 95.De nadere regels inzake de evaluatie van de beschermingsmaatregelen bedoeld in artikel 12 zijn van toepassing op de gerechtelijke beschermingsmaatregelen die minder dan twee jaar voor de inwerkingtreding van deze wet getroffen werden.

Art. 96.De nadere regels voor de verslaggeving evenals die voor het toezicht en de goedkeuring van de verslagen bedoeld in artikelen 20, 22 tot 26, 30, 32 en 33 zijn van toepassing op de gerechtelijke beschermingsmaatregelen die werden getroffen voor de inwerkingtreding van deze wet.

Art. 97.Niet-erkende artsen kunnen ook de omstandige geneeskundige verklaring bedoeld in artikel 1241 van het Gerechtelijk Wetboek afleveren en aangewezen worden om een advies uit te brengen zoals bedoeld in artikel 1246, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek gedurende een periode van vijf jaar die volgt op de inwerkingtreding van de koninklijke besluiten die de procedures en erkenningsvoorwaarden van deze artsen vaststellen.

Art. 98.De artikelen 11, d), en 17, b), treden in werking op 31 maart 2019.

De artikelen 71, 72, 74 en 79, a) en c), treden in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 2020.

De andere bepalingen van Titel II van deze wet treden in werking op de eerste dag van de derde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

TITEL 3. - Wijzigingen van het afstammingsrecht HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 99.In artikel 313, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 1 juli 2006, worden de woorden "tenzij het huwelijk waardoor dat beletsel is ontstaan, nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding" opgeheven.

Art. 100.In artikel 314, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "tenzij het huwelijk waardoor dat beletsel is ontstaan, nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding" worden opgeheven;2° het lid wordt aangevuld met de woorden ", tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van de afstamming van moederszijde niet strijdig is met het belang van het kind".

Art. 101.In artikel 318, § 2, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2006 en 5 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden "binnen een jaar na zijn overlijden of na de geboorte" vervangen door de woorden "binnen een jaar na zijn overlijden of na de ontdekking van de geboorte of binnen een jaar na hun ontdekking van het feit dat de overledene niet de vader van het kind is"; 2° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Indien de echtgenoot overleden is vóór de geboorte van het kind kan zijn vaderschap worden betwist door zijn bloedverwanten in de opgaande en in de neerdalende lijn binnen een jaar na de ontdekking van de geboorte of binnen een jaar na hun ontdekking van het feit dat de overledene niet de vader van het kind is.".

Art. 102.In artikel 321 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 1 juli 2006, worden de woorden "tenzij het huwelijk waardoor dat beletsel is ontstaan, nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding" opgeheven.

Art. 103.In artikel 325 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 31 maart 1987 en gewijzigd bij de wet van 1 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "tenzij het huwelijk waardoor dat beletsel is ontstaan, nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding" worden opgeheven;2° het lid wordt aangevuld met de woorden ", tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van de afstamming van vaderszijde niet strijdig is met het belang van het kind".

Art. 104.In artikel 325/5 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 mei 2014, worden de woorden "tenzij het huwelijk waardoor dat beletsel is ontstaan, nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding" opgeheven.

Art. 105.In artikel 325/7, § 1, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 18 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het vijfde lid wordt aangevuld met de woorden ", of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is";2° het zesde lid wordt aangevuld met de woorden ", of binnen een jaar nadat hij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij de vader van het kind is".

Art. 106.In artikel 325/10 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "tenzij het huwelijk waardoor dat beletsel is ontstaan, nietig werd verklaard of werd ontbonden door overlijden of door echtscheiding" worden opgeheven;2° het enig lid wordt aangevuld met de woorden: ", tenzij de familierechtbank oordeelt dat de vaststelling van het meemoederschap niet strijdig is met het belang van het kind".

Art. 107.In artikel 329bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2006 en gewijzigd bij de wetten van 17 maart 2013, 30 juli 2013 en 19 september 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden "Als het verzoek een kind betreft dat op het tijdstip van de indiening van het verzoek een jaar of ouder is, kan de rechtbank bovendien" vervangen door de woorden "De rechtbank kan bovendien" en wordt het woord "kennelijk" opgeheven;2° in paragraaf 3, vijfde lid, worden de woorden "kennelijk" en ", als dat kind op het tijdstip waarop de vordering wordt ingediend één jaar of ouder is" opgeheven.

Art. 108.In artikel 330, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 1 juli 2006 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden ", of binnen een jaar nadat hij of zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is" worden ingevoegd tussen de woorden "de ontdekking van het feit dat hij of zij de vader of de moeder van het kind is" en de woorden ";die van het kind"; 2° de tweede zin wordt aangevuld met de woorden ", of binnen een jaar nadat zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat zij de meemoeder van het kind is".

Art. 109.In artikel 332quinquies, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 1 juli 2006 en gewijzigd bij de wet van 19 september 2017, worden de woorden "ze betrekking heeft op een kind dat minstens één jaar ouder is op het ogenblik van de indiening ervan, en" en het woord "kennelijk" opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan

Art. 110.Artikel 25, § 1, van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, wordt aangevuld met de woorden ", of binnen een jaar nadat hij of zij kennis heeft genomen van de erkenning, indien deze na de inwerkingtreding van de wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie plaatsvindt.". HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepalingen

Art. 111.In afwijking van artikel 318, § 2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij deze wet, kunnen de bloedverwanten in de opgaande en in de neerdalende lijn van de overleden echtgenoot diens vaderschap betwisten gedurende een termijn van een jaar vanaf de inwerkingtreding van deze titel, zelfs indien er meer dan een jaar verstreken zou zijn sedert de ontdekking van de geboorte of het feit dat hij niet de vader is van het kind.

Art. 112.In afwijking van de artikelen 325/7, § 1, vijfde en zesde lid, en 330, § 1, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij deze wet, kan de erkenning worden betwist door de persoon die het moederschap, vaderschap of meemoederschap opeist gedurende een termijn van een jaar vanaf de inwerkingtreding van deze titel, zelfs indien er meer dan een jaar verstreken zou zijn sedert de kennisneming van de erkenning, indien deze plaatsvindt na de ontdekking van het feit dat hij of zij de moeder, de vader of de meemoeder van het kind is.

Art. 113.De persoon die het moederschap of vaderschap van het kind opeist op grond van artikel 25, § 1, van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, zoals gewijzigd bij deze wet, en wiens termijn in geval van een erkenning na de inwerkingtreding van de voormelde wet reeds verstreken is, kan deze erkenning betwisten gedurende een termijn van één jaar vanaf de inwerkingtreding van deze titel.

TITEL 4. - Wijzigingen van de artikelen 335 en 335ter van het Burgerlijk Wetboek teneinde een meerderjarig kind de mogelijkheid te bieden van zijn nieuwe naam akte te laten nemen als gevolg van de vaststelling van een nieuwe afstammingsband via gerechtelijke weg HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 114.Artikel 335, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014, wordt aangevuld met twee leden, luidende: "Bij vaststelling van een nieuwe afstammingsband van een meerderjarig kind van vaderszijde, van moederszijde of van meemoederszijde als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 318, §§ 5 en 6, of 330, §§ 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die laatstgenoemde heeft gekozen in voorkomend geval met inachtneming van de in paragraaf 1 of in artikel 335ter, § 1, vervatte regels.

De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop het vonnis betrekking heeft, ten gevolge van het in het tweede lid bedoelde vonnis.".

Art. 115.Artikel 335ter, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 mei 2014 en vervangen bij de wet van 18 december 2014, wordt aangevuld met twee leden, luidende: "Bij vaststelling van een nieuwe afstammingsband van een meerderjarig kind van vaderszijde, van moederszijde of van meemoederszijde als gevolg van een vordering tot betwisting van de afstamming op grond van de artikelen 312, § 2, 325/3, §§ 4 en 5, 325/7, §§ 3 en 4, of 330, §§ 3 en 4, neemt de rechter akte van de nieuwe naam van het kind die laatstgenoemde in voorkomend geval heeft gekozen met inachtneming van de in paragraaf 1 of in artikel 335, § 1, vervatte regels.

De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop het vonnis betrekking heeft, ten gevolge van het in het tweede lid bedoelde vonnis.". HOOFDSTUK 2. - Slotbepaling

Art. 116.Deze titel is van toepassing op de vorderingen tot betwisting van een afstammingsband bedoeld in de artikelen 114 en 115 van deze wet die werden ingediend bij de familierechtbank of een familiekamer van het Hof van Beroep voor de inwerkingtreding van deze wet.

Art. 117.Deze titel treedt in werking op 31 maart 2019.

TITEL 5. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het voorleggen van de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan bedoeld in de artikelen 164 en 353-13 van het Burgerlijk Wetboek aan de familierechtbank HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 118.Artikel 164 van Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 13 februari 2003 en gewijzigd bij de wetten van 13 februari 2005 en van 15 mei 2007, wordt vervangen als volgt: "

Art. 164.De rechtbank kan, om gewichtige redenen, het in artikel 161 bedoelde verbod voor aanverwanten en het in artikel 163 bedoelde verbod opheffen.

De procedure wordt op eenzijdig verzoekschrift ingeleid door een van de toekomstige echtgenoten. De rechtbank doet uitspraak na de toekomstige echtgenoten te hebben opgeroepen en na het advies van de procureur des Konings ter zake te hebben ingewonnen.".

Art. 119.In de artikelen 313, § 2, 314, tweede lid, 321, 325, 325/5, 325/10, en 343, § 1, b) en b)/1 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "de Koning" telkens vervangen door de woorden "de familierechtbank".

Art. 120.In artikel 353-13 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en vervangen bij de wet van 2 juni 2010, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "De Koning" vervangen door de woorden "De familierechtbank";2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende: "De procedure wordt op eenzijdig verzoekschrift ingeleid door een van de toekomstige echtgenoten.De rechtbank doet uitspraak na de toekomstige echtgenoten te hebben opgeroepen en na het advies van de procureur des Konings ter zake te hebben ingewonnen.". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 121.In artikel 629bis van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013 en gewijzigd bij de wetten van 8 mei 2014 en 6 juli 2017, wordt een paragraaf 2/2 ingevoegd, luidende: " § 2/2. De vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan bedoeld in de artikelen 164 en 353-13 van het Burgerlijk Wetboek worden voor de familierechtbank van de woonplaats of, bij ontstentenis daarvan, van de verblijfplaats van een van de toekomstige echtgenoten gebracht.

Indien de toekomstige echtgenoten geen woonplaats of geen verblijfplaats hebben in België, is de familierechtbank van Brussel bevoegd om kennis te nemen van de vordering.".

Art. 122.In artikel 764, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 3 augustus 1992 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 11 augustus 2017, wordt een bepaling onder 1° /1 ingevoegd, luidende: "1° /1 de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan bedoeld in de artikelen 164 en 353-13 van het Burgerlijk Wetboek;".

Art. 123.In artikel 872, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 juli 2013 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2014, worden de woorden "of in geval van vordering tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan bedoeld in de artikelen 164 en 353-13 van het Burgerlijk Wetboek" ingevoegd tussen de woorden "bedoelde aangelegenheden" en de woorden "kan de familierechtbank". HOOFDSTUK 3. - Slotbepaling

Art. 124.Deze titel is van toepassing op de vorderingen tot opheffing van het verbod een huwelijk aan te gaan ingediend na de inwerkingtreding ervan.

TITEL 6. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 19 maart 2010 tot bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen, met betrekking tot de werking van de Commissie voor Onderhoudsbijdragen, de vaststelling en afrekening van de buitengewone kosten en de vermeldingen in overeenkomsten die onderhoudsbijdragen vaststellen HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 125.Artikel 203bis, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 31 maart 1987 en vervangen bij de wet van 19 maart 2010 wordt aangevuld met drie leden, luidende: "In de gevallen waarin buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht, is aan de vereiste van een uitdrukkelijk voorafgaand akkoord voldaan wanneer de ouder aan wie het verzoek tot akkoord wordt gericht bij aangetekende zending, elektronische aangetekende zending of faxbericht, nalaat hierop op dezelfde wijze te reageren binnen eenentwintig dagen, te rekenen van de dag na de verzending. Als het verzoek tijdens de schoolvakanties van minstens één week of meer geformuleerd is, wordt deze termijn tot dertig dagen verlengd.

Wanneer een uitgave wordt geweigerd, zal de betwisting door de meest gerede partij worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.

De Koning stelt de buitengewone kosten vast, alsook de wijze van afrekening van deze kosten en bepaalt welke buitengewone kosten het voorwerp moeten zijn van een voorafgaand overleg en een uitdrukkelijk akkoord, behalve in geval van hoogdringendheid en overmacht. Bij gerechtelijke beslissing of overeenkomst kan worden afgeweken van de door de Koning vastgestelde buitengewone kosten en wijze van afrekening.".

Art. 126.In artikel 2277 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 2017, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende: "Schuldvorderingen van buitengewone kosten bedoeld in artikel 203bis, § 3.". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 127.In artikel 1321 van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 19 maart 2010 en gewijzigd bij de wetten van 30 juli 2013 en 21 juli 2017 worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de woorden "Behoudens akkoord van de partijen over het bedrag van de onderhoudsbijdrage in het belang van het kind, vermeldt elke rechterlijke beslissing die een onderhoudsbijdrage vaststelt op grond van artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek volgende elementen:" worden vervangen door de woorden "Elke rechterlijke beslissing die de onderhoudsbijdrage vaststelt op grond van artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, vermeldt de volgende elementen:"; b) paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende: "Elke overeenkomst tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage op grond van artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek rechtvaardigt het bedrag van die onderhoudsbijdrage in het licht van alle in het vorige lid bedoelde bestanddelen of van een deel ervan, op basis van de verklaringen van de partijen."; 2° in paragraaf 2 worden, tussen het woord "familierechtbank" en het woord "verduidelijkt", de woorden "of, in voorkomend geval, de overeenkomst, voor de bestanddelen die in aanmerking worden genomen met toepassing van § 1, tweede lid," ingevoegd; 3° paragraaf 2, 1°, wordt vervangen als volgt: "1° op welke manier de in paragraaf 1 bedoelde elementen in acht werden genomen;"; 4° in paragraaf 3 worden tussen de woorden "het vonnis" en het woord "vermeldt", telkens de woorden "of de overeenkomst" ingevoegd.

Art. 128.Artikel 1322, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 maart 2010, wordt vervangen als volgt: "Zij evalueert minstens elke twee jaar deze aanbevelingen en bezorgt een advies aan de minister van Justitie, voor 31 mei van het jaar volgend op het voorbije tweede burgerlijke jaar. De minister van Justitie legt dit advies neer in de Kamer van volksvertegenwoordigers, aangevuld met zijn bemerkingen.". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 19 maart 2010 tot bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen

Art. 129.In artikel 14, § 2, 2°, van de wet van 19 maart 2010 tot bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de woorden "bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis" worden vervangen door de woorden "bij bijzondere motivering";b) de woorden "op welke manier hij" worden vervangen door de woorden "op welke manier" en de woorden "heeft bepaald" door de woorden "werden bepaald";c) de woorden "hij afwijkt" worden vervangen door de woorden "zij afwijken". TITEL 7. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek om de vermelding van het beroep in de akten van rechtspleging te schrappen

Art. 130.In de artikelen 43, eerste lid, 2°, 949, 4°, 1026, 2°, 1034ter, 2°, 1057, eerste lid, 2°, 1158, 3°, 1173, 2° en 3°, 1183, 1°, 1226, § 2, eerste lid, 2°, 1311, eerste lid, 2°, 1337ter, § 1, 2°, 1340, eerste lid, 2°, 1343, § 3, derde lid, 2°, 1344bis, tweede lid, 2°, 1344octies, tweede lid, 2°. , 1557, tweede lid, 1564, vijfde lid, 1598, derde lid, en 1675/4, § 2, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, worden de woorden ", het beroep" telkens opgeheven.

Art. 131.In de artikelen 816, eerste lid, 934, eerste lid, 941, eerste lid, 1253ter, eerste lid, 1371bis, eerste lid, 1390bis, tweede lid, 1°, 1432, tweede lid, 2°, en 1675/4, § 2, 6°, van hetzelfde Wetboek, wordt het woord ", beroep" telkens opgeheven.

Art. 132.In de artikelen 961/2, vierde lid, 1316, tweede lid, en 1571 van hetzelfde Wetboek worden de woorden ", de woonplaats en het beroep" telkens vervangen door de woorden "en de woonplaats".

Art. 133.In artikel 1501, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden ", de voornaam en het beroep" vervangen door de woorden "en de voornaam".

Art. 134.In artikel 1675/16bis, § 3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 13 december 2005, worden de woorden ", zijn beroep" opgeheven.

TITEL 8. - Wijziging van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 135.In artikel 1410, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek wordt de bepaling onder 9°, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, vervangen als volgt: "9° de financiële uitkering voorzien in de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen;".

Art. 136.Artikel 135 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2017.

TITEL 9. - Wijzigingen van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek en van bijzondere wetten met als doel een gemeenrechtelijk regime van vordering ter verdediging van collectieve belangen op te richten HOOFDSTUK 1. - Wijziging van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 137.Artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met een lid, luidende: "De rechtsvordering van een rechtspersoon, die de bescherming beoogt van de rechten van de mens of fundamentele vrijheden zoals zij zijn erkend in de Grondwet en in de internationale instrumenten die België binden, is eveneens ontvankelijk onder de volgende voorwaarden: 1° het maatschappelijk doel van de rechtspersoon is van bijzondere aard, onderscheiden van het nastreven van het algemeen belang;2° de rechtspersoon streeft op duurzame en effectieve wijze dit maatschappelijk doel na;3° de rechtspersoon treedt op in rechte in het kader van dat maatschappelijk doel, met het oog op de verdediging van een belang dat verband houdt met dat doel; 4° de rechtspersoon streeft met zijn rechtsvordering louter een collectief belang na.". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen met als doel bepaalde bijzondere wetten in overeenstemming te brengen met het nieuwe artikel 17, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 138.In artikel 32, 1°, van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de woorden "vereniging die op de dag van de feiten ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid bezit, en" worden vervangen door de woorden "rechtspersoon die";b) het artikel wordt aangevuld met de woorden "en die de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek vervult".

Art. 139.In artikel 1, eerste lid, van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu worden de woorden "zoals omschreven in artikel 2" vervangen door de woorden "die de bescherming van het leefmilieu tot doel heeft, die in zijn statuten het grondgebied heeft omschreven tot waar zijn bedrijvigheid zich uitstrekt en die de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede lid, 1° tot 4°, van het Gerechtelijk Wetboek vervult".

Art. 140.Artikel 2 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 141.In artikel 9ter, tweede lid, van de wet van 9 maart 1993 ertoe strekkende de exploitatie van huwelijksbureaus te regelen en te controleren, ingevoegd bij de wet van 11 april 1999, worden de woorden "In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, " vervangen door de woorden "De verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, kunnen".

Art. 142.In artikel 4 van de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, gewijzigd bij de wet van 17 augustus 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "vereniging die op het ogenblik van de feiten ten minste vijf jaar rechtspersoonlijkheid geniet, en" worden vervangen door het woord "rechtspersoon";2° de woorden "en die de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek vervult" worden ingevoegd tussen de woorden "te verdedigen" en de woorden ", kunnen in rechte".

Art. 143.In artikel 11, § 5, van de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de mensensmokkel, worden de woorden "De door de Koning daartoe erkende verenigingen en de instellingen van openbaar nut kunnen" vervangen door de woorden "Onverminderd artikel 17, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de door de Koning daartoe erkende verenigingen en de instellingen van openbaar nut".

Art. 144.In artikel 32duodecies, eerste lid, 4°, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, ingevoegd bij de wet van 11 juni 2002 en gewijzigd bij de wet van 28 maart 2014 : worden de woorden "stichtingen en de verenigingen zonder winstoogmerk bedoeld bij de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, met ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid op de dag waarop de vordering wordt ingesteld" vervangen door de woorden "rechtspersonen die de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek vervullen".

Art. 145.In artikel 7 van de wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "vereniging die op de datum van de feiten sinds ten minste vijf jaar rechtspersoonlijkheid bezit en" vervangen door de woorden "rechtspersoon die";2° in hetzelfde lid worden de woorden "en die de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek vervult" ingevoegd tussen de woorden "hun gezin" en de woorden ", kan met instemming";3° in het tweede lid wordt het woord "vereniging" vervangen door het woord "rechtspersoon".

Art. 146.In artikel 9, tweede lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties, worden de woorden "In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de instanties bedoeld in het vorige lid, 3°, " vervangen door de woorden "De instanties bedoeld in het vorige lid, 3°, kunnen".

Art. 147.In artikel 127, § 1, tweede lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002 en vervangen bij de wet van 31 juli 2013, worden de woorden "In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de verenigingen bedoeld in 4° en 5° " vervangen door de woorden "De verenigingen bedoeld in 4° en 5° kunnen".

Art. 148.In artikel 10, tweede lid, van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, worden de woorden "In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, " vervangen door de woorden "De verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, kunnen".

Art. 149.In artikel 30, 1°, van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de woorden "vereniging die op de dag van de feiten ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid bezitten, en" worden vervangen door de woorden "rechtspersoon die";b) het artikel wordt aangevuld met de woorden "en die de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek vervult".

Art. 150.In artikel 35, 1°, van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de woorden "vereniging die op de dag van de feiten ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid bezit, en" worden vervangen door de woorden "rechtspersoon die";b) het artikel wordt aangevuld met de woorden "en die de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek vervult".

Art. 151.In artikel 3, § 2, van de dienstenwet van 26 maart 2010 betreffende bepaalde juridische aspecten bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, worden de woorden "In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de verenigingen en groepen bedoeld in 3° en 4° " vervangen door de woorden "De verenigingen en groepen bedoeld in 3° en 4° kunnen".

Art. 152.In artikel 20, tweede lid, van de wet van 28 augustus 2011 betreffende de bescherming van de consumenten inzake overeenkomsten betreffende het gebruik van goederen in deeltijd, vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling, worden de woorden "In afwijking van de bepalingen van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de verenigingen bedoeld in de punten 3 en 4" vervangen door de woorden "De verenigingen bedoeld in de punten 3 en 4 kunnen".

Art. 153.In artikel 43 van de wet van 26 november 2011 tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare personen tegen mishandeling uit te breiden worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "vereniging die op de datum van de feiten sinds minstens vijf jaar rechtspersoonlijkheid bezit en" vervangen door de woorden "rechtspersoon die";2° in hetzelfde lid worden de woorden "en die de voorwaarden voorzien in artikel 17, tweede lid, 1° tot 3°, van het Gerechtelijk Wetboek vervult," ingevuld tussen de woorden "of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid," en de woorden "kan, met instemming";3° in het tweede lid worden de woorden "Dit recht om in rechte op te treden kan" vervangen door de woorden "Onverminderd artikel 17, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek kan dit recht om in rechte op te treden".

Art. 154.In artikel XI.336, § 2, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 10 april 2014, worden de woorden "In afwijking van de bepalingen in de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de verenigingen en groepen bedoeld in de punten 3° en 4° " vervangen door de woorden "De verenigingen en groepen bedoeld in de punten 3° en 4° kunnen".

Art. 155.In artikel XVII.7, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 december 2013, worden de woorden "In afwijking van de bepalingen in de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, " vervangen door de woorden "De verenigingen bedoeld in het eerste lid, 3° en 4°, kunnen".

Art. 156.In artikel XVII.30, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 december 2013 en gewijzigd bij de wet van 15 april 2018, worden de woorden "In afwijking van de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de bevoegde instanties" vervangen door de woorden "De bevoegde instanties kunnen".

TITEL 10. - Wijzigingen betreffende de rechterlijke organisatie HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 157.In artikel 259quater, § 4, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en vervangen bij de wet van 6 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste en tweede streepje worden de woorden "wordt benoemd tot kamervoorzitter"vervangen door de woorden "wordt aangewezen tot kamervoorzitter";2° in het negende streepje worden de woorden "wordt aangewezen tot substituut-procureur-generaal" vervangen door de woorden "wordt benoemd tot substituut-procureur-generaal";3° in het tiende streepje worden de woorden "wordt aangewezen tot substituut-generaal" vervangen door de woorden "wordt benoemd tot substituut-generaal".

Art. 158.In artikel 259septies, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 22 december 1998 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 juli 2017, worden de woorden "en van advocaat-generaal" vervangen door de woorden "en van eerste advocaat-generaal". HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het bijvoegsel bij het Gerechtelijk Wetboek

Art. 159.In artikel 1, afdeling 1 van het bijvoegsel bij het Gerechtelijk Wetboek, vervangen bij de wet van 25 december 2017, in de bepaling onder 18, worden de woorden "Puurs, Sint-Amands" vervangen door de woorden "Puurs-Sint-Amands".

Art. 160.In artikel 1, afdeling 2 van hetzelfde bijvoegsel, vervangen bij de wet van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 5, worden de woorden "en de gemeenten Neerpelt en Overpelt" vervangen door de woorden "en de gemeente Pelt" en worden de woorden "is gevestigd te Neerpelt" vervangen door de woorden "is gevestigd te Pelt";2° in de bepaling onder 8, worden de woorden ", Meeuwen-Gruitrode en Opglabbeek" vervangen door de woorden "en Oudsbergen".

Art. 161.In artikel 1, afdeling 6 van hetzelfde bijvoegsel, vervangen bij de wet van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de bepaling onder 10, worden de woorden ", Knesselare, Nevele" opgeheven;2° in de bepaling onder 11, wordt het woord "Lovendegem" vervangen door het woord "Lievegem" en worden de woorden ", Sint-Laureins, Waarschoot en Zomergem" vervangen door de woorden "en Sint-Laureins";3° in de bepaling onder 20, wordt het woord "Kruishoutem" vervangen door het woord "Kruisem" en wordt het woord ", Zingem" opgeheven.

Art. 162.In artikel 1, afdeling 9, 1, van hetzelfde bijvoegsel, vervangen bij de wet van 25 december 2017, worden de woorden "De stad Aarlen en de gemeenten Attert, Aubange" vervangen door de woorden "De steden Aarlen en Aubange en de gemeenten Attert". HOOFDSTUK 3. - Overgangsbepalingen en inwerkingtreding

Art. 163.§ 1. De vrederechter van het kanton Neerpelt wordt op het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 160, 1°, vrederechter van het kanton Pelt, zonder dat artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is en zonder nieuwe eedaflegging. § 2. De plaatsvervangende rechters bij het vredegerecht van het kanton Neerpelt worden op het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 160, 1°, plaatsvervangend rechter bij het vredegerecht van het kanton Pelt, zonder dat artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is en zonder nieuwe eedaflegging.

Art. 164.Het gerechtspersoneel van niveaus C en D van de griffie van het vredegerecht van het kanton Neerpelt wordt op het tijdstip van de inwerkingtreding van artikel 160, 1°, lid van het personeel van het vredegerecht van het kanton Pelt, zonder dat artikel 287sexies van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is en zonder nieuwe eedaflegging.

Art. 165.De artikelen 157, 158, 159, 160, 161, 163 en 164 treden in werking op 1 januari 2019.

Artikel 162 en dit artikel treden in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

TITEL 11. - Wijzigingen van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing

Art. 166.In artikel 4 van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het ontworpen artikel 14, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt het woord "Rijksarchief" vervangen door de woorden "Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën";2° in het ontworpen artikel 28, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "41, § 1, 5°, a) en c)" vervangen door de woorden "41, § 1, 5° ";3° het ontworpen artikel 28 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende: " § 3.Voor akten van de burgerlijke stand opgemaakt op basis van een buitenlandse akte vermeldt een afschrift de oorspronkelijke gegevens van de Belgische akte op basis van een buitenlandse akte, de afdruk van de in gedematerialiseerde vorm in de DABS als bijlage opgenomen buitenlandse akte en, in voorkomend geval, de beëdigde vertaling ervan en de metadata van de wijzigingen van deze akte."; 4° het ontworpen artikel 29 van hetzelfde Wetboek wordt gewijzigd als volgt: a) paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt: "Eenieder heeft recht op een uittreksel of afschrift van: - akten van overlijden van meer dan vijftig jaar oud; - akten van huwelijk van meer dan vijfenzeventig jaar oud; - anderen akten van meer dan honderd jaar oud."; b) in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "van minder dan honderd jaar oud" vervangen door de woorden "bedoeld in het eerste lid van respectievelijk minder dan vijftig, vijfenzeventig en honderd jaar oud";c) in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden "van meer dan honderd jaar oud" vervangen door de woorden "bedoeld in § 1, eerste lid, van respectievelijk meer dan vijftig, vijfenzeventig en honderd jaar oud";5° het ontworpen artikel 32 van hetzelfde Wetboek wordt gewijzigd als volgt: a) in paragraaf 2, 3°, worden de woorden "artikel 63" vervangen door de woorden "artikel 63, 1°, 2° en 4° ".b) in paragraaf 2, 4°, worden de woorden "artikel 64" vervangen door de woorden "artikel 64, 1° en 3° ";6° het ontworpen artikel 33 van hetzelfde Wetboek wordt gewijzigd als volgt: a) in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand die een materiële vergissing vaststelt op een akte van de burgerlijke stand," vervangen door de woorden "De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die een materiële vergissing vaststellen op een akte van de burgerlijke stand,";b) in paragraaf 1, vierde lid, worden de woorden "de bevoegde ambtenaar" vervangen door de woorden "de ambtenaar";c) in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand" vervangen door de woorden "de ambtenaar van de burgerlijke stand als bedoeld in § 1, eerste lid,";7° het ontworpen artikel 35, § 1, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met twee leden, luidende: "De ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van opmaak van de akte die deze akte wil laten verbeteren, kan hiertoe een verzoekschrift indienen bij de familierechtbank. De procureur des Konings vordert de verbetering van een akte bij de familierechtbank indien hij een fout in de akte vaststelt."; 8° in het ontworpen artikel 41, § 1, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in het eerste lid, e), worden de woorden ", de datum van de beslissing en de datum waarop ze uitwerking heeft" vervangen door de woorden "en de datum van de beslissing". b) paragraaf 1 wordt aangevuld met het volgende lid: "De akten van de burgerlijke stand vermelden, voor zover nodig, de datum waarop het proces-verbaal, de beslissing of de akte op basis waarvan ze werden opgemaakt, uitwerking heeft."; 9° in het ontworpen artikel 47, § 2, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "Rijksarchief" vervangen door de woorden "Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën";10° in het ontworpen artikel 57, § 2, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "Rijksarchief" vervangen door de woorden "Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën";11° het ontworpen artikel 63 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt: "Art.63. De akte van naamsverandering vermeldt: 1° de datum van het verzoek;2° de naam en de voornamen van de betrokkene;3° de geboortedatum en geboorteplaats van de betrokkene; 4° de nieuwe naam van de betrokkene."; 12° het ontworpen artikel 64 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt: "Art.64. De akte van echtscheiding vermeldt: 1° in voorkomend geval, het aktenummer van de Belgische huwelijksakte;2° de autoriteit die de huwelijksakte heeft opgemaakt en de datum en plaats van opmaak;3° de naam en de voornamen van de personen die uit de echt gescheiden zijn; 4° de geboortedatum en geboorteplaats van de personen die uit de echt gescheiden zijn."; 13° In het ontworpen artikel 68, § 2, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "of wijziging" ingevoegd tussen de woorden "bij de opmaak" en "van een akte van de burgerlijke stand";14° in het ontworpen artikel 69, § 1, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) het eerste lid wordt aangevuld met de woorden: "en die erkend kunnen worden overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht"; b) het tweede lid wordt vervangen als volgt: "Indien de buitenlandse akte een materiële vergissing zoals bedoeld in artikel 34 bevat, vastgesteld op basis van een in de DABS opgenomen akte, vermeldt de akte op basis van een buitenlandse akte de door de ambtenaar van de burgerlijke stand verbeterde of aangevulde gegevens van de buitenlandse akte."; 15° in het ontworpen artikel 69, § 2, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "of een uittreksel" ingevoegd tussen de woorden "Een afschrift" en "van de buitenlandse akte";16° in het ontworpen artikel 72, 9°, van hetzelfde Wetboek wordt het woord "Rijksarchief" vervangen door de woorden "Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën"; 17° in het ontworpen artikel 73, § 2, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "artikel 1, § 4, tweede lid van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens" vervangen door de woorden "artikel 4, 7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG."; 18° in het ontworpen artikel 74, § 3, 7°, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "Algemeen Rijksarchief" vervangen door de woorden "Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën";19° in het ontworpen artikel 75 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in het tweede lid, 2°, worden de woorden "via het beheerscomité" opgeheven;b) het derde lid wordt vervangen als volgt: "Bij het uitoefenen van zijn opdrachten handelt de functionaris voor de gegevensbescherming volledig onafhankelijk.Hij brengt rechtstreeks verslag uit aan de Federale Overheidsdienst Justitie die het beheerscomité daarvan in kennis stelt, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn opdrachten."; 20° in het ontworpen artikel 76, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de woorden "Algemeen Rijksarchief" vervangen door de woorden "Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën";21° in het ontworpen artikel 78, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt de bepaling onder 8° opgeheven;22° het ontworpen artikel 80 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden: "en voor zover het voorleggen van de gegevens van de akten van de burgerlijke stand noodzakelijk is voor de uitvoering van hun wettelijke opdrachten".

Art. 167.In artikel 35 van dezelfde wet, in het ontworpen artikel 327/2, § 1, van het Burgerlijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in het eerste lid worden de woorden ", voor de persoon die het kind wil erkennen en, in voorkomend geval, voor de ouder ten aanzien van wie de afstamming vaststaat" opgeheven;b) in het tweede lid wordt het woord "geboorteakten" vervangen door de woorden "akte van geboorte".

Art. 168.Artikel 42 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt: "

Art. 42.In artikel 335, § 3, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 8 mei 2014 en gewijzigd bij de wet van 18 december 2014, wordt het vijfde lid vervangen als volgt: "De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de in het tweede lid bedoelde verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft of wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft ten gevolge van het in het vierde lid bedoelde vonnis.".".

Art. 169.Artikel 43 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt: "

Art. 43.In artikel 335ter, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 5 mei 2014, wordt het vijfde lid vervangen als volgt: "De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de in het tweede lid bedoelde verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft of wijzigt de akte van geboorte van het kind en de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft ten gevolge van het in het vierde lid bedoelde vonnis.".".

Art. 170.In dezelfde wet wordt een artikel 43/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 43/1.Artikel 335quater, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 6 juli 2017, wordt vervangen als volgt: "De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de in het eerste lid bedoelde verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft."."

Art. 171.In artikel 63 van dezelfde wet, in het ontworpen artikel 370/4, § 2, van het Burgerlijk Wetboek, wordt tussen het tweede en het derde lid een lid ingevoegd, luidende: "De ambtenaar van de burgerlijke stand staat de voornaamsverandering toe aan de in artikel 370/3, § 4, bedoelde personen".

Art. 172.In dezelfde wet wordt een artikel 69/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 69/1.In artikel 1428, derde lid, van hetzelfde Wetboek, wordt het woord "overschrijving" vervangen door het woord "melding" en worden de woorden "op de huwelijksakte" ingevoegd tussen de woorden "scheiding van tafel en bed" en de woorden "of de bekendmaking".".

Art. 173.In dezelfde wet wordt een artikel 70/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 70/1.Artikel 1231-4 van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en laatst gewijzigd bij de wet van 6 juli 2017, wordt vervangen als volgt: "Art. 1231-4. § 1. Om ontvankelijk te zijn worden bij het verzoekschrift volgende stukken of gegevens gevoegd, voor zover ze niet beschikbaar zijn in de DABS of in het bevolkings- of vreemdelingenregister: 1° een afschrift van de akte van geboorte of een hiermee gelijkgesteld stuk;2° een bewijs van de nationaliteit;3° een verklaring betreffende de plaats van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister, of bij gebrek hieraan, van de gewone verblijfplaats van de adoptant of van de adoptanten en van de geadopteerde;4° een uittreksel van de huwelijksakte of een uittreksel van de verklaring van wettelijke samenwoning of nog het bewijs van meer dan drie jaar samenwonen. § 2. Bij ontvangst van het verzoekschrift gaat de griffier na of de bij het verzoekschrift ontbrekende documenten of gegevens beschikbaar zijn in de DABS of in het bevolkings- of vreemdelingenregister.

Indien de akte van geboorte of de huwelijksakte in België werd opgemaakt of in België werd overgeschreven vóór de inwerkingtreding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing verzoekt hij de ambtenaar die de akte heeft opgemaakt of overgeschreven tot opname van de akte in de DABS. § 3. Als de vermeldingen van het verzoekschrift onvolledig zijn, of bepaalde informatie ontbreekt voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit om de nodige informatie te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen.

Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen. § 4. Binnen drie dagen na de ontvangst van het verzoekschrift, geeft de griffier ervan kennis aan de afstammelingen van de geadopteerde. De griffier maakt ook een afschrift van het verzoekschrift over aan de federale centrale autoriteit. De federale centrale autoriteit stelt vervolgens de centrale autoriteiten van de gemeenschappen hiervan in kennis.".".

Art. 174.In artikel 76 van dezelfde wet wordt het ontworpen artikel 1254, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, aangevuld met de volgende zin: "Indien de huwelijksakte in het buitenland werd opgemaakt, verzoekt hij de verzoekende partij om een akte van huwelijk te laten opmaken op basis van de buitenlandse akte naar analogie met afdeling 15 van boek I, titel II, hoofdstuk 2, van het Burgerlijk Wetboek door de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.".

Art. 175.In artikel 80 van dezelfde wet wordt het ontworpen artikel 1288bis, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, aangevuld met de volgende zin: `Indien de huwelijksakte in het buitenland werd opgemaakt, verzoekt hij de verzoekende partij om een akte van huwelijk te laten opmaken op basis van de buitenlandse akte naar analogie met afdeling 15 van boek I, titel II, hoofdstuk 2, van het Burgerlijk Wetboek door de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.".

Art. 176.In artikel 85 van dezelfde wet, in het ontworpen artikel 31 van het Wetboek Internationaal Privaatrecht, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 2, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt: a) de woorden "bedoeld in boek I, titel 2, hoofdstuk 3, van het Burgerlijk Wetboek," worden ingevoegd tussen de woorden "Databank Akten Burgerlijke Stand," en de woorden "met vermelding van"; b) het lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Hij houdt het origineel van de buitenlandse akte of de buitenlandse beslissing ter beschikking van de Centrale autoriteit tot het einde van het onderzoek."; 2° paragraaf 3, derde lid, wordt aangevuld met volgende zinnen: "De Centrale autoriteit Burgerlijke Stand kan, voor zover nodig, het origineel van de buitenlandse akte of de buitenlandse beslissing opvragen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand of de houder van het bevolkings-, vreemdelingen-, of wachtregister die om het advies verzocht.Deze laatste maakt dit onmiddellijk over aan de Centrale autoriteit Burgerlijke Stand."; 3° in paragraaf 3, vijfde lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de woorden "en vermeldt het in de DABS" worden opgeheven; b) het lid wordt aangevuld met volgende zin: "Deze laatste neemt het advies in de DABS op als bijlage bij de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, geregistreerde buitenlandse authentieke akte of buitenlandse rechterlijke beslissing."; 4° in paragraaf 4, eerste lid, worden de woorden "of de houder van het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister" en de woorden "of de houder" opgeheven.".

Art. 177.In dezelfde wet wordt een artikel 85/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 85/1.Artikel 37, § 2, van het Wetboek Internationaal Privaatrecht, gewijzigd bij de wet van 6 juli 2017, wordt aangevuld met een lid, als volgt: "Indien de keuze wordt gedaan voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, neemt deze de verklaring van keuze van toepasselijk recht als bijlage op in de Databank Akten Burgerlijke Stand.".

Art. 178.In dezelfde wet wordt een artikel 85/2 ingevoegd, luidende: "

Art. 85/2.In artikel 39, van het Wetboek Internationaal Privaatrecht, vervangen bij de wet van 6 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "de overschrijving ervan in een register van de burgerlijke stand" vervangen door de woorden "de opmaak van de Belgische akte op basis van de buitenlandse akte of de buitenlandse rechterlijke of administratieve beslissing overeenkomstig artikel 68 van het Burgerlijk Wetboek". 2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, als volgt: "Indien de keuze wordt gedaan voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, neemt deze de verklaring van keuze van toepasselijk recht als bijlage op in de Databank Akten Burgerlijke Stand.".

Art. 179.In artikel 106 van dezelfde wet, in het ontworpen artikel 19 van de wet van 6 juli 2017 houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie, in het ontworpen artikel 1231-1/3, § 1, eerste lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, worden de woorden "en van de geadopteerde" opgeheven.

Art. 180.In titel 2 van dezelfde wet wordt na artikel 108 een hoofdstuk 9/1 ingevoegd, luidende "Wijzigingen van de wet van 8 mei 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde".

Art. 181.In hoofdstuk 9/1, ingevoegd bij artikel 180, wordt een artikel 108/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 108/1.In artikel 12, § 4, van de wet van 8 mei 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde, vervangen bij de wet van 18 december 2014, wordt de laatste zin vervangen als volgt: "De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand of het hoofd van de consulaire beroepspost maakt de akte van verklaring van naamskeuze op ten gevolge van de verklaring en verbindt deze met de akte van geboorte van het kind en met de akten van de burgerlijke stand waarop ze betrekking heeft.".

Art. 182.Artikel 110 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt: "

Art. 110.§ 1. De ambtenaar van de burgerlijke stand die houder is van papieren registers van de burgerlijke stand opgemaakt vóór de inwerkingtreding van deze wet verzekert de bewaring hiervan tot op het ogenblik van de overdracht van de akten van de burgerlijke stand die zich in deze registers bevinden aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën.

De ambtenaar van de burgerlijke stand belet dat er stukken uit de registers van de burgerlijke stand uit de bewaarplaats worden weggenomen.

De verplaatsing van de papieren registers van de burgerlijke stand naar een andere bewaarplaats binnen de gemeente is mogelijk mits besluit van het college van burgemeester en schepenen en toelating hiertoe van de Procureur des Konings. § 2. Een papieren akte van de burgerlijke stand of een op papier opgemaakt proces-verbaal dat in gedematerialiseerde vorm in de DABS werd opgenomen dient door de ambtenaar van de burgerlijke stand die houder is van het register waarin de akte of het proces-verbaal zich bevindt bewaard te worden tot op het ogenblik van de overdracht van de akte van de burgerlijke stand of het proces-verbaal aan het Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provinciën, wanneer de gemeente daartoe beslist.".

Art. 183.In titel 2, hoofdstuk 10, van dezelfde wet, wordt een afdeling 5 ingevoegd, luidende "Voornaamsverandering".

Art. 184.In afdeling 5, ingevoegd bij artikel 183, wordt een artikel 116/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 116/1.Voor ministeriële besluiten bedoeld in artikel 4 van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen, daterend van vóór 1 augustus 2018, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand, bedoeld in het nieuwe artikel 370/3, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, een akte van voornaamsverandering opmaken waarbij hij als basis voor de opmaak van de akte, zoals bepaald in het nieuwe artikel 41, § 1, eerste lid, 5°, van het Burgerlijk Wetboek, het ministerieel besluit mag vermelden, indien het besluit vóór de inwerkingtreding van deze wet niet werd overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand of niet werd gemeld op de kant van een akte van de burgerlijke stand."

Art. 185.Artikel 117 van dezelfde wet, wordt aangevuld met een bepaling onder 12°, luidende: "12° de artikelen 69, 12°, 70, 8° en 135 van de Provinciewet.".

Art. 186.Artikel 118, eerste lid, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt: "Deze titel treedt in werking op 31 maart 2019, met uitzondering van hoofdstuk 9 dat in werking treedt op de datum bepaald bij het koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 47 van de wet van 6 juli 2017 houdende vereenvoudiging, harmonisering, informatisering en modernisering van bepalingen van burgerlijke recht en van burgerlijk procesrecht alsook van het notariaat, en houdende diverse bepalingen inzake justitie.".

Art. 187.In artikel 179 van dezelfde wet, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt opgeheven;2° het woord "wet" wordt telkens vervangen door het woord "titel"; 3° in het zevende lid wordt het woord "1° " opgeheven.".

Art. 188.In titel 6, hoofdstuk 2, van dezelfde wet wordt een afdeling 5 ingevoegd luidende "Inwerkingtreding"."

Art. 189.In titel 6, hoofdstuk 2, afdeling 5, van dezelfde wet wordt een artikel 179/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 179/1.Deze titel treedt in werking op 1 januari 2019.".

Art. 190.Artikelen 187 tot 189 hebben uitwerking vanaf 2 juli 2018.

Art. 191.In artikel 187 van dezelfde wet, in het ontworpen artikel 1391/2, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, worden de woorden "artikel 1, § 4, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens" vervangen door de woorden "artikel 4, 7), van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG".

Art. 192.In artikel 201 van dezelfde wet worden het eerste en tweede lid vervangen als volgt: "Artikel 182, 3°, treedt in werking op 1 januari 2019. De Koning kan een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan deze datum.

De artikelen 193 en 194 treden in werking op de datum van inproductiename van het CAP2, zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, 4°, van het koninklijk besluit betreffende de werking van het centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten.".

Art. 193.In artikel 216 van dezelfde wet wordt het ontworpen artikel 1727 van het Gerechtelijk Wetboek, aangevuld met een derde paragraaf, luidende: " § 3. De minister van Justitie stelt aan de federale bemiddelingscommissie het personeel alsook de middelen ter beschikking die nodig zijn voor haar werking. De Koning bepaalt welk presentiegeld aan de leden van de federale bemiddelingscommissie en aan de leden van de commissie voor de tuchtregeling en de klachtenbehandeling kan worden toegekend alsook de vergoedingen die hen kunnen worden toegekend als terugbetaling van hun reis- en verblijfkosten.".

Art. 194.In artikel 218 van dezelfde wet, wordt in het ontworpen artikel 1727/2, § 1, vierde lid, vierde streepje, van het Gerechtelijk Wetboek, het woord "uitoefenen" vervangen door de woorden "noch dat van gerechtsdeurwaarders noch dat van magistraat uitoefenen en die geen emeritus- of eremagistraat zijn;".

Art. 195.In artikel 221 van dezelfde wet, in het ontworpen artikel 1727/5, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt paragraaf 1 aangevuld met twee leden, luidende: "Ten minste een lid van het Nederlandstalig college of het Franstalig college moet het bewijs leveren van de kennis van het Duits.

De assessoren, die geen lid mogen zijn van de federale bemiddelingscommissie, worden voorgedragen door de algemene vergadering en benoemd door de minister van Justitie bij een met redenen omklede beslissing. De voordracht wordt met redenen omkleed op grond van hun vaardigheid in het tuchtrecht en in het oplossen van geschillen. De Koning bepaalt de nadere regels voor de bekendmaking van de vacatures, voor de indiening van de kandidaturen, voor de voordracht van de leden en de criteria voor de kandidaatstelling.".

Art. 196.In artikel 231 van dezelfde wet, in het ontworpen artikel 1741, § 3, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in de inleidende zin, worden de woorden "van de partijen" vervangen door de woorden "tussen de partijen".

Art. 197.De artikelen 186 en 192 treden in werking op 31 december 2018.

Dit artikel treedt in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

Art. 198.De artikelen 193 tot 196 treden in werking op 1 januari 2019.

Dit artikel treedt in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.

TITEL 12. - Wijziging van artikel 23 van het Gerechtelijk Wetboek betreffende het gezag van het rechterlijk gewijsde

Art. 199.Artikel 23 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 19 oktober 2015, wordt aangevuld met de volgende zin: "Het gezag van het rechterlijk gewijsde strekt zich evenwel niet uit tot de vordering die berust op dezelfde oorzaak maar waarvan de rechter geen kennis kon nemen gelet op de rechtsgrond waarop ze steunt.".

TITEL 13. - Wijziging van artikel 392 van het Burgerlijk Wetboek

Art. 200.In artikel 392 van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen het tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: "Er wordt van de verklaring een authentieke akte opgesteld wanneer zij plaatsvindt voor de notaris;wanneer de verklaring plaatsvindt voor de vrederechter, wordt deze vastgesteld op grond van een door deze laatste gewezen beschikking. Binnen vijftien dagen na het afleggen van de verklaring laat de griffier of de notaris deze verklaring opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid."; 2° in het derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "bedoeld in het tweede lid" ingevoegd tussen de woorden "De verklaring" en de woorden "blijft geldig"; 3° het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt aangevuld als volgt: "Binnen vijftien dagen na de herroeping laat de griffier of de notaris deze herroeping opnemen in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid."; 4° voor het vijfde lid, dat het zesde lid wordt, wordt een lid ingevoegd, luidende: "Vooraleer de vrederechter een voogd aanwijst, gaat de griffier na of in het in het derde lid bedoelde register een verklaring werd opgenomen.Als dit het geval is, laat hij door de notaris voor wie de akte tot aanwijzing van een voogd werd verleden of door de griffier van het vredegerecht waar de beschikking tot aanwijzing van een voogd werd gewezen, een eensluidend verklaard afschrift overzenden.".

Art. 201.Artikel 200 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op de eerste dag van de twaalfde maand na die waarin deze wet bekendgemaakt is in het Belgisch Staatsblad.

De verklaringen tot aanwijzing van een voogd afgelegd ten overstaan van de vrederechter of een notaris vóór de inwerkingtreding van artikel 200 kunnen het voorwerp uitmaken van een inschrijving in het centraal register, bedoeld in artikel 496, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig artikel 392, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 200.

TITEL 14. - Wijzigingen van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt

Art. 202.Artikel 37 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, opgeheven bij de wet van 16 april 1927 en hersteld bij de wet van 4 mei 1999, wordt vervangen als volgt: "

Art. 37.§ 1. In elk genootschap van notarissen wordt een stagecommissie opgericht die de stagemeesters opvolgt evenals de stagiairs die als hoofdactiviteit een juridische functie uitoefenen in een Belgisch notariskantoor met het oog op het bekomen van een stagecertificaat en hun stage verrichten in de betreffende provincie.

De stagecommissie volgt de vooruitgang van de stage en stuurt bij waar nodig op grond van de volgende criteria: 1° het stageprogramma opgesteld door de Nationale Kamer van notarissen;2° het inzicht van de stagiair in de werking van een notariskantoor;3° de geschiktheid van de stagiair voor het ambt. De stagecommissie hoort de stagiairs minstens één maal per jaar en telkens er een wijziging van stagemeester is, alsook aan het einde van de stageperiode.

De houders van een stagecertificaat kunnen ook vragen één keer per jaar gehoord te worden. § 2. De stagecommissie bestaat minstens uit zes leden die worden aangewezen door de kamer van notarissen voor een eenmalig hernieuwbare termijn van drie jaar.

De stagecommissie wijst onder haar leden, voor de duur die zij zelf bepaalt, een voorzitter aan. § 3. De stagecommissie duidt voor iedere stagiair een coach aan, die een notaris, erenotaris of kandidaat-notaris moet zijn, die als vertrouwenspersoon optreedt en een brugfunctie heeft tussen stagemeester, stagiair en stagecommissie. § 4. Een mandaat in een stagecommissie of de functie van coach is onverenigbaar met: - een mandaat binnen een benoemingscommissie voor het notariaat; - een mandaat binnen een adviescomité. § 5. De stagecommissie onderzoekt tijdens de hoorzittingen de vooruitgang van de stage nadat minstens twee leden ervan afzonderlijk eerst de stagemeester en vervolgens de stagiair hebben gehoord.

Een lid van de stagecommissie onthoudt zich in de volgende gevallen: 1° indien het lid zich ten opzichte van de stagiair in een graad van verwantschap of aanverwantschap bedoeld in artikel 8, bevindt;2° indien het lid werkgever van de betrokkene is of geweest is of indien de stagiair effectief met hem heeft samengewerkt. De stagecommissie stelt voor iedere stagiair na elke hoorzitting een verslag over het verloop van de stage op.

Het verslag over het verloop van de stage wordt overgezonden aan de stagiair, de stagemeester en de coach binnen de maand na de hoorzitting. De eventuele opmerkingen moeten binnen de maand na de verzending van het verslag overgezonden worden aan de stagecommissie en aan de bestemmelingen van het verslag.

De stagecommissie maakt een eindverslag over de stage op. Het eindverslag alsook de eventuele opmerkingen moeten bij aangetekende zending worden verzonden. Een exemplaar van het eindverslag, samen met de eventuele opmerkingen wordt ter beschikking gehouden van het adviescomité. De benoemingscommissie voor het notariaat kan mededeling vragen van het verslag bij het onderzoek van een kandidatuur voor de functie van notaris. § 6. Wanneer een stagiair zijn stage verder zet in een notariskantoor gelegen in een andere provincie, wordt zijn stagedossier aan de stagecommissie van die provincie overgezonden. § 7. De leden van de stagecommissies, van de kamers van notarissen en hun aangestelden die kennis hebben van de inhoud van het dossier, en de coach zijn tot geheimhouding verplicht. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen van toepassing. § 8. De Nationale kamer van notarissen bepaalt de regels inzake de samenstelling, werking en organisatie van de stagecommissies.

Alle werkingskosten van de stagecommissies, met inbegrip van de door hun leden ontvangen vergoedingen, komen voor rekening van de genootschappen.".

Art. 203.In artikel 91 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 4 mei 1999 en laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 juli 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de bepaling onder 5° aangevuld met een vierde streepje, luidende: "- inzake de permanente opleiding van de notarissen, kandidaat-notarissen en stagiairs;"; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende: "Onverminderd het eerste lid, 5°, vierde streepje, bepaalt de Koning de regels inzake de permanente opleiding van de notarissen, kandidaat-notarissen en stagiairs voor zover ze van toepassing zijn op derden.".

TITEL 15. - Wijziging van het Wetboek van vennootschappen

Art. 204.Artikel 2, § 2, het Wetboek van vennootschappen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 april 2018, wordt aangevuld met het volgende streepje: "- de landbouwvennootschap, afgekort LV".

Art. 205.Artikel 204 treedt in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

TITEL 16. - Wijziging van de artikelen 508/13 en 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 206.Artikel 508/13, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998 en gewijzigd bij de wet van 6 juli 2016, wordt aangevuld met de volgende zin: "Daartoe machtigt de Koning het bureau voor juridische bijstand ertoe niet alleen aan de rechtzoekende maar ook aan derden bewijsstukken te vragen volgens de nadere regels die Hij bepaalt.".

Art. 207.In artikel 508/19 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 november 1998 en gewijzigd bij de wetten van 21 april 2007 en 6 juli 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "op grond van een lijst met de punten die voor bepaalde uurprestaties worden aangerekend, waarvan de nadere regels worden bepaald door de Koning," ingevoegd tussen de woorden "voor die prestaties" en de woorden "aan de advocaten punten toe en doet hierover verslag aan de stafhouder."; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende: " § 4.De Koning bepaalt de uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid de criteria inzake toekenning, niet-toekenning of vermindering van de punten, de berekeningswijze van de waarde van het punt, de voorwaarden inzake indiening van de aanvraag tot vergoeding en de nadere regels en voorwaarden inzake betaling van de vergoeding.

Art. 208.De artikelen 206 en 207 hebben uitwerking met ingang van 1 september 2016.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het BELGISCH STAATSBLAD zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 21 december 2018.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be) : Stukken : 54-3303.

^