Etaamb.openjustice.be
Wet van 22 december 2008
gepubliceerd op 29 december 2008

Wet houdende diverse bepalingen (1)

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2008021119
pub.
29/12/2008
prom.
22/12/2008
ELI
eli/wet/2008/12/22/2008021119/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 DECEMBER 2008. - Wet houdende diverse bepalingen (I) (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

TITEL 2. - Ambtenarenzaken ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van artikel 14, eerste lid, van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector

Art. 2.Artikel 14, eerste lid, van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector, gewijzigd bij de wetten van 3 december 1997 en 4 juni 2007, wordt vervangen als volgt : « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regelen voor het van toepassing verklaren van de maatregelen bepaald in titel II of in de hoofdstukken II en III van titel III. Deze bepaling is van toepassing op alle aanvragen die ingediend zijn vanaf 1 januari 2009. »

Art. 3.Artikel 2 treedt in werking op 1 januari 2009.

TITEL 3. - Maatschappelijke integratie HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 4.In artikel 71 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de wetten van 12 januari 1993, 22 december 2003 en 20 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « , op straffe van verval, » ingevoegd tussen de woorden « moet » en « worden »;2° in het derde lid worden de woorden « hetzij de datum van het verstrijken van de in het vorige lid vermelde termijn » opgeheven;3° tussen het derde en het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : « Bij ontstentenis van een beslissing van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn binnen de in het tweede lid bepaalde termijn, moet het beroep, op straffe van verval, worden ingediend binnen de drie maanden na de vaststelling van deze ontstentenis van een beslissing.» HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie

Art. 5.In artikel 47, § 1, derde lid, tweede streepje, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, worden de woorden « de dag na het verstrijken van de termijn waarin de beslissing uiterlijk had moeten worden betekend in toepassing van artikel 21, §§ 1 en 4 » vervangen door de woorden « de vaststelling van de ontstentenis van een beslissing van het centrum binnen de termijn bepaald in artikel 21, § 1 ». HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 6.In artikel 2 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt een paragraaf 8 ingevoegd, luidende : « § 8. In afwijking van artikel 1, 1°, is het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de woonst zich bevindt waarvoor de betrokkene de huurwaarborg vraagt, bevoegd om deze hulp te verlenen bij het verlaten van een opvangstructuur in de zin van artikel 2, 10°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen. » TITEL 4. - Mobiliteit en vervoer HOOFDSTUK 1. - Luchtvaart Afdeling 1. - Handhaving van slots

Art. 7.In hoofdstuk II van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart, wordt een artikel 14bis ingevoegd luidende : «

Art. 14bis.§ 1. Wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met geldboete van duizend tot twintigduizend euro, of met één van die straffen alleen : 1° elk exploitant van een luchtvaartuig die een opstijging of landing op de gecoördineerde luchthaven van Brussel-Nationaal zal hebben uitgevoerd zonder over een slot te beschikken;2° elk exploitant van een luchtvaartuig die tussen 23 uur en 5 u.59 een opstijging of landing op de gecoördineerde luchthaven van Brussel-Nationaal zal hebben uitgevoerd zonder over een nachtslot te beschikken; 3° elk exploitant van een luchtvaartuig die meer dan tweemaal een opstijging of landing op de gecoördineerde luchthaven van Brussel-Nationaal zal hebben uitgevoerd op tijden die wezenlijk verschillen van de toegewezen slots, waardoor de luchthavenexploitatie of het luchtverkeer wordt geschaad, of een opstijging of landing op de gecoördineerde luchthaven van Brussel-Nationaal zal hebben uitgevoerd op wezenlijk andere wijze dan was aangegeven ten tijde van de toewijzing van de slot, waardoor de luchthavenexploitatie of het luchtverkeer wordt geschaad. § 2. De Koning kan de tijden van de nachtperiode bedoeld in § 1, 2°, aanpassen. »

Art. 8.Artikel 35 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « Evenwel, de strafvordering betreffende inbreuken waarvoor een administratieve geldboete werd opgelegd overeenkomstig hoofdstuk III is vervallen. »

Art. 9.Artikel 38, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid : « De procureur des Konings beschikt over een termijn van negentig dagen, te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal, om de in artikel 46, § 1, bedoelde ambtenaar schriftelijk in te lichten : 1° dat een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek werd opgestart, of;2° dat vervolging werd ingesteld, of;3° dat er toepassing is gemaakt van de artikelen 216bis of 216ter van het Wetboek van strafvordering, of;4° dat het dossier geseponeerd werd om redenen die verband houden met de constitutieve bestanddelen van de inbreuk, of;5° dat het dossier geseponeerd werd om redenen die geen verband houden met de constitutieve bestanddelen van de inbreuk.»

Art. 10.Artikel 45 van dezelfde wet wordt artikel 52 van die wet.

Art. 11.In dezelfde wet wordt een Hoofdstuk III ingevoegd, luidend als volgt : « HOOFDSTUK III. - Administratieve geldboeten

Art. 45.De inbreuken bedoeld in de artikelen 11 tot 26bis, in artikel 27, § 1, 1°, 2°, 3°, 6°, in artikel 27, § 2, in artikel 27bis, in artikel 28 en in artikel 32 zijn strafbaar met een administratieve geldboete, behalve indien de procureur des Konings toepassing heeft gemaakt van artikel 38, § 2, derde lid, punten 1° tot 4°.

De administratieve geldboete wordt toegepast onverminderd andere administratieve of disciplinaire sancties.

Art. 46.§ 1. Nadat de procureur des Konings de inlichting, bedoeld in artikel 38, § 2, derde lid, 5°, heeft overgemaakt of, bij afwezigheid van deze inlichting, na de termijn bepaald in § 2, derde lid, van hetzelfde artikel, betekent de ambtenaar van het Directoraat-generaal Luchtvaart, aangeduid door de Koning, aan de betrokkene, ten laatste één jaar, te rekenen van de dag waarop het feit werd gepleegd, bij aangetekende brief, vergezeld van een afschrift van het in artikel 38, § 2, eerste lid, bedoelde proces-verbaal, het volgende : 1° de feiten waarvoor de procedure van administratieve geldboete is opgestart;2° de dagen en uren waarop hij het recht heeft om zijn dossier te consulteren;3° het feit dat hij het recht heeft om zich te laten bijstaan door een raadsman;4° het feit dat hij de gelegenheid heeft om binnen dertig dagen te rekenen van de eerste werkdag na deze betekening, naar de bovenvermelde ambtenaar een aangetekende brief te sturen met zijn verweermiddelen, en met, in voorkomend geval, de aanvraag te worden gehoord. De termijn bedoeld in het eerste lid, 4°, begint te lopen vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst. § 2. Indien hij een aanvraag ontvangt, in overeenstemming met § 1, 4°, beschikt de ambtenaar, bedoeld in § 1, over 15 dagen, volgend op de ontvangst van deze aanvraag, om, bij aangetekende brief, de datum van de hoorzitting aan de betrokkene te betekenen. Deze datum ligt besloten tussen de vijftiende en de dertigste dag na de verzending, door de ambtenaar, van deze aangetekende brief. Deze termijnen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid van het geheel van de procedure van administratieve geldboete.

De betrokkene kan, bij aangetekende brief, gericht aan de ambtenaar, bedoeld in § 1, een enkele maal de verschuiving van de datum van zijn hoorzitting aanvragen. Deze ambtenaar bepaalt in dit geval, bij aangetekende brief, een nieuwe datum.

De hoorzitting kan in geen enkel geval plaatsvinden meer dan zestig dagen volgend op de ontvangst van de aanvraag, bedoeld in § 1, 4°.

Art. 47.Niet eerder dan na afloop van de termijn van dertig dagen uit artikel 46, § 1, 4°, en, in voorkomend geval, na de hoorzitting van de betrokkene, neemt de in artikel 46, § 1, vermelde ambtenaar een beslissing met betrekking tot de feiten waarvoor de procedure van administratieve geldboete is opgestart. Hij betekent deze beslissing aan de betrokkene bij aangetekende brief.

De beslissing die een administratieve geldboete oplegt, bevat, op straffe van nietigheid, het bedrag ervan, alsmede de bepalingen van artikel 50.

In dezelfde beslissing waarin hij een administratieve geldboete oplegt, kan de in artikel 46, § 1, vermelde ambtenaar geheel of gedeeltelijk uitstel van de tenuitvoerlegging van de betaling van die geldboete toekennen.

De Koning bepaalt de nadere regels van het uitstel van tenuitvoerlegging.

De beslissing heeft uitvoerbare kracht na het verstrijken van een termijn van één maand, te rekenen vanaf de dag van de betekening ervan.

De termijn bedoeld in het vijfde lid begint te lopen vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst.

Art. 48.De minimale en maximale bedragen van de administratieve geldboete komen overeen met de respectievelijke minimale en maximale bedragen, verhoogd met de opcentiemen, van de strafrechtelijke geldboete, voorzien bij deze wet, die hetzelfde feit sanctioneert.

Bij het bepalen van het bedrag van de administratieve geldboete, houdt de in artikel 46, § 1, vermelde ambtenaar rekening met de ernst van de feiten en de eventuele herhaling.

In geval van samenloop van in artikel 45 bedoelde inbreuken, worden de bedragen van de administratieve geldboeten samengevoegd, zonder dat zij het dubbele van het maximumbedrag van de zwaarste geldboete te boven mogen gaan.

Indien er in de beslissing rekening werd gehouden met verzachtende omstandigheden, kan het bedrag van de administratieve geldboete worden verminderd beneden haar minimum.

Art. 49.Geen enkele administratieve geldboete kan door de in artikel 46, § 1, vermelde ambtenaar worden opgelegd : indien de strafvordering met betrekking tot dezelfde inbreuk vervallen is, of; tegen een persoon die minderjarig was op het moment van de feiten, of; meer dan twee jaren na de dag waarop het feit werd gepleegd.

Art. 50.De Koning bepaalt de wijze van inning en invordering van de administratieve geldboeten.

De geïnde administratieve geldboeten zijn bestemd voor het Fonds voor de Financiering van de Verbetering van de Controle-, Inspectie-, en Onderzoeksmiddelen en van de Preventieprogramma's van de Luchtvaart. »

Art. 12.In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 tot oprichting van begrotingsfondsen, worden volgende wijzigingen aangebracht in de rubriek 33 - Mobiliteit en Vervoer : In de kolom « Aard van de toegewezen inkomsten » van de rubriek 33-3 - Fonds voor de Financiering van de Verbetering van de Controle-, Inspectie- en Onderzoeksmiddelen en van de Preventieprogramma's van de Luchtvaart -, wordt de volgende tekst ingevoegd : « Ontvangsten van de administratieve geldboeten, geïnd in toepassing van artikel 45 van de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november 1919 betreffende de regeling der luchtvaart. » Afdeling 2. - Luchthavenidentificatiebadges

Art. 13.In artikel 8 van de wet van 3 mei 2005 houdende wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, gewijzigd door de wet van 27 december 2007, wordt het getal « 2008 » vervangen door het getal « 2009 ». HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren

Art. 14.In artikel 1 van de wet van 22 februari 1965 waarbij aan de gemeenten wordt toegestaan parkeergeld op motorrijtuigen in te voeren, worden tussen de woorden « instellen » en « die » de woorden « of parkeergelden bepalen in het kader van concessies of beheersovereenkomsten inzake het parkeren op de openbare weg, » ingevoegd.

Art. 15.In dezelfde wet wordt een artikel 2 toegevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 2.Met het oog op de inning van de in artikel 1 bedoelde retributies, belastingen of parkeergelden, zijn de steden en gemeenten en haar concessiehouders en de autonome gemeentebedrijven gemachtigd om de identiteit van de houder van de nummerplaat op te vragen bij de overheid die belast is met de inschrijving van de voertuigen in overeenstemming met de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer. »

Art. 16.In dezelfde wet wordt een artikel 3 toegevoegd dat luidt als volgt : «

Art. 3.De in artikel 1 bedoelde retributies, belastingen of parkeergelden worden ten laste gelegd van de houder van de nummerplaat. » TITEL 5. - Asiel en immigratie ENIG HOOFDSTUK. - Wijzigingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen

Art. 17.In artikel 51/8 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1993, 15 juli 1996 en 15 september 2006, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende : « De minister of diens gemachtigde moet echter de asielaanvraag in aanmerking nemen indien de vreemdeling voorheen het voorwerp heeft uitgemaakt van een weigeringsbeslissing die werd genomen bij toepassing van de artikelen 52, § 2, 3°,4° en 5°, § 3, 3° en § 4, 3°, of 57/10. »

Art. 18.In artikel 52 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 juli 1991 en gewijzigd bij de wetten van 6 mei 1993, 15 juli 1996, 18 februari 2003 en 15 september 2006 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 worden de bepalingen onder 3°, 4°, 5° en 6° opgeheven;2° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 1° opgeheven en worden in 2° de woorden « tot 5° » opgeheven;3° in paragraaf 3 wordt de bepaling onder 1° opgeheven en worden in 2° de woorden « tot 5° » opgeheven;4° in paragraaf 4 wordt de bepaling onder 1° opgeheven en wordt in 2° het woord « , 3° » opgeheven. TITEL 6. - Zelfstandigen, K.M.O., voedselveiligheid HOOFDSTUK 1. - Sociaal statuut der zelfstandigen Afdeling 1. - Wijziging van de samenstelling van het Algemeen

Beheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen

Art. 19.Artikel 108, § 6, van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 november 1996, wordt vervangen door volgende bepaling : « § 6. De duur van het mandaat van de voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris bedraagt zes jaar en is hernieuwbaar. »

Art. 20.Artikel 114 van dezelfde wet wordt aangevuld met een § 3, luidend als volgt : « § 3. De secretaris van het Algemeen Beheerscomité wordt aangewezen onder de personeelsleden van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen op grond van een voorstel van de voorzitter van het Algemeen Beheerscomité en van de administrateur-generaal van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. » Afdeling 2. - Betaling van de onvoorwaardelijke pensioenen door de

Rijksdienst voor Pensioenen

Art. 21.Artikel 37, § 2, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 22 december 1989, wordt aangevuld met de bepaling onder 9°, luidende : « 9° bepaalt de modaliteiten van de betaling van het onvoorwaardelijk pensioen door de Rijksdienst voor Pensioenen, voor rekening van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. »

Art. 22.In artikel 38 van hetzelfde besluit, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : « 1° het onvoorwaardelijk pensioen bedoeld in artikel 37 vast te stellen;».

Art. 23.De artikelen 181 tot en met 184 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, worden opgeheven.

Art. 24.De artikelen 21 tot 23 treden in werking op 1 januari 2009. Afdeling 3. - Pensioenen zelfstandigen

Berekening van het gemiddelde van de indexcijfers der consumptieprijzen

Art. 25.In artikel 6, § 2, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003, wordt het derde lid vervangen als volgt : « Wanneer het beschouwde jaar dit van de ingangsdatum van het pensioen voorafgaat, wordt het gemiddelde bedoeld in het vorige lid vastgesteld door, voor elk van de acht laatste maanden van het betrokken jaar, het indexcijfer te weerhouden van de overeenstemmende maand van het vorige jaar vermenigvuldigd met de coëfficiënt die bekomen wordt door het indexcijfer van de maand april van het jaar waarvoor het gemiddelde moet vastgesteld worden te delen door het indexcijfer van dezelfde maand van het vorige jaar. »

Art. 26.Artikel 25 is van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste op 1 januari 2010 ingaan. Afdeling 4. - Jaarlijkse bijdrage ingevoerd ten laste van bepaalde

instellingen

Art. 27.In artikel 5 van de wet van 13 juli 2005 betreffende de invoering van een jaarlijkse bijdrage ten laste van bepaalde instellingen, wordt paragraaf 3 vervangen als volgt : « § 3. De krachtens de bepalingen van deze wet geïnde bedragen worden, na aftrek van de beheerskosten van het Rijksinstituut betreffende de bijdrage, bij voorrang toegewezen aan het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, ten belope van het bedrag bedoeld in de tabel van de algemene toelichting van de initiële begroting van het jaar. De beheerskosten met betrekking tot deze bijdrage worden door het Rijksinstituut jaarlijks berekend in het kader van de afsluiting van de rekeningen.

Het saldo van de krachtens de bepalingen van deze wet geïnde bedragen wordt krachtens een verdeling die jaarlijks wordt bepaald bij een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, enerzijds, toegewezen aan het globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en, anderzijds, aan de RSZ Globaal Beheer bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. »

Art. 28.In artikel 7 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 4° ingetrokken.

Art. 29.Artikel 27 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005. HOOFDSTUK 2. - FAVV - Wijziging van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 30.Artikel 4 van de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, wordt aangevuld met een paragraaf 7, luidende : « § 7. Het Agentschap kan de prefinanciering of de financiering ten laste nemen van de uitgaven in het kader van de programma's met betrekking tot de bestrijding van de ziekten bij dieren en planten.

Het bedrag en de voorwaarden van de prefinanciering of de financiering worden door de Koning vastgelegd, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. » HOOFDSTUK 3. - K.M.O. - Wijziging van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect, zoals gewijzigd door de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon

Art. 31.In het artikel 2, § 4, van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en het beroep van architect, gewijzigd bij de wetten van 15 februari 2006 en 20 juli 2006, worden de woorden « met uitzondering van de architecten bedoeld in het artikel 9, § 2 » toegevoegd.

Art. 32.Artikel 9 van dezelfde wet waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2. In afwijking van § 1, moet de persoon die het beroep van architect uitoefent als ambtenaar bij de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen of de Regie der Gebouwen, niet gedekt zijn door een verzekering op voorwaarde dat zijn aansprakelijkheid, met inbegrip van de tienjarige aansprakelijkheid, wordt gedekt door de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen of de Regie der Gebouwen.

Bij gebreke aan een verzekering, zijn de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen en de Regie der Gebouwen gehouden tegenover de benadeelden onder dezelfde voorwaarden als de verzekeraar overeenkomstig de grenzen van de waarborg zoals voorzien in de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst; op hen worden de nadere regels en voorwaarden inzake verzekering toegepast die de Koning heeft bepaald in uitvoering van dit artikel.

De Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten en de Regie der Gebouwen bezorgen de Orde der Architecten ten laatste op 31 maart van elk jaar een elektronische lijst met de ambtenaren- architecten waarvan zij de aansprakelijkheid dekken in overeenstemming met dit artikel. » TITEL 7. - Landsverdediging HOOFDSTUK 1. - Wijziging van de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de Krijgsmacht

Art. 33.Artikel 7bis van de wet van 12 juli 1973 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de Krijgsmacht, ingevoegd bij de wet van 20 mei 1994, wordt aangevuld met een lid, luidende : « De anciënniteit in de graad van korporaal of in een gelijkwaardige graad van de aanvullingsvrijwilliger, opgenomen in de categorie van de beroepsvrijwilligers, kan niet aanvangen op een vroegere datum dan deze van de beroepsvrijwilliger van de normale werving. De Koning bepaalt de nadere regels betreffende het aanvangen van deze anciënniteit. » HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 8 juni 1976 tot oprichting van het Nationaal Geografisch Instituut

Art. 34.Artikel 16 van de wet van 8 juni 1976 tot oprichting van het Nationaal Geografisch Instituut, vervangen bij de wet van 27 december 2006, wordt aangevuld als volgt : « De minister kan, zonder mogelijkheid van subdelegatie, deze bevoegdheid overdragen aan de administrateur-generaal voor wat de betrekkingen van niveau B, C en D betreft. » HOOFDSTUK 3. - Autonome bepaling betreffende de militaire pensioenen

Art. 35.Voor de toepassing van artikel 4, zesde lid, van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen, worden de militairen van het actief kader, in dienst op de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, geacht hun transferpunt voorbij te zijn. HOOFDSTUK 4. - Bepalingen betreffende de vrijwillige opschorting van de prestaties van bepaalde militairen

Art. 36.De militair van het actief kader kan zijn vrijwillige opschorting van de prestaties tot zijn oppensioenstelling verkrijgen op voorwaarde dat hij : 1° daartoe een aanvraag indient;2° op de datum waarop zijn vrijwillige opschorting van de prestaties ingaat, minstens 50 jaar oud is;3° op de datum waarop zijn vrijwillige opschorting van de prestaties ingaat, nog ten hoogste vijf jaar van de normale datum van oppensioenstelling verwijderd is;4° niet reeds geselecteerd is door een openbare werkgever of door een partnerwerkgever van de privésector voor de betrekking waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld, of reeds ter beschikking gesteld is van een openbare werkgever;5° niet gebezigd is in de zin van de wet van 20 mei 1994 betreffende de beziging van militairen buiten de Krijgsmacht;6° geen functie bekleedt waarvan de bezoldiging niet gedragen wordt door de begroting van het Ministerie van Landsverdediging;7° op de datum waarop zijn vrijwillige opschorting van de prestaties ingaat, niet tijdelijk uit zijn ambt ontheven is;8° op de datum waarop zijn vrijwillige opschorting van de prestaties ingaat, niet geaffecteerd is in een internationaal of intergeallieerd organisme;9° de toelage niet ontvangen heeft, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 2 juni 2000 houdende toekenning van een toelage aan militairen belast met informaticataken, voor zover hij nog steeds zulke taken uitoefent op het moment van de indiening van zijn aanvraag;10° niet op zijn verzoek de vorming van preventieadviseur heeft gevolgd op kosten van het Ministerie van Landsverdediging, voor zover hij nog steeds de functie van preventieadviseur uitoefent op het moment van de indiening van zijn aanvraag;11° geen functie uitoefent waarvoor een specifiek en zeldzaam competentieprofiel is vereist : a) verpleegkundige;b) medisch laboratorium technoloog of gelijkgesteld;c) kinesitherapeut;d) piloot;e) lid van het medisch technisch korps;12° geen aanvraag heeft ingediend om zijn loopbaan te verlengen in toepassing van, naargelang het geval, artikel 3bis van het besluit van de Regent van 6 februari 1950 betreffende de opruststelling van de officieren van de krijgsmacht of artikel 3ter van het koninklijk besluit 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier. De militair bedoeld in het eerste lid, 4° en 8° tot en met 11°, kan evenwel aan de directeur-generaal Human Resources de toelating vragen om deel uit te maken van de doelgroep. Elke weigering kan het voorwerp uitmaken van een beroep bij de Minister van Landsverdediging.

Voor de toepassing van het eerste lid, is de normale datum van oppensioenstelling, de datum van oppensioenstelling op leeftijdsgrens op basis van de wetgeving en de reglementering die van toepassing zijn op datum waarop de vrijwillige opschorting van de prestaties uitwerking heeft.

De Koning kan, in functie van de kaderbehoeften van de krijgsmacht, per personeelscategorie de lijst van de in het eerste lid, 11°, bedoelde functies wijzigen.

Art. 37.§ 1. Op voorstel van de chef Defensie legt de Minister van Landsverdediging, per kalenderjaar en per personeelscategorie of personeelsondercategorie, het aantal militairen vast dat een vrijwillige opschorting van de prestaties kan verkrijgen. Het aantal plaatsen wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. § 2. Na de publicatiedatum bedoeld in § 1, kan de militair die in het kalenderjaar bedoeld in § 1 beantwoordt aan de bij artikel 36 vastgestelde voorwaarden een aanvraag indienen.

De directeur-generaal Human Resources legt de uiterste datum vast waarop de aanvragen voor een vrijwillige opschorting van de prestaties voor het kalenderjaar bedoeld in § 1, moeten zijn ingediend.

Het is onmogelijk een ingediende aanvraag te herroepen. De directeur-generaal Human Resources kan evenwel in uitzonderlijke gevallen de intrekking van de aanvraag toelaten. § 3. Voor de beoordeling van de kandidatuur worden de militairen gerangschikt rekening houdend, op 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de kandidatuur wordt ingediend : 1° met het aantal volle maanden die ze verwijderd zijn van hun normale datum van oppensioenstelling bedoeld in artikel 36, derde lid, van het laagste naar het hoogste;2° met hun leeftijd, van de oudste naar de jongste, in geval van een gelijk aantal volle maanden bedoeld in 1°. § 4. De beslissing van de Minister van Landsverdediging wordt ten laatste twee maanden na de datum van afsluiten van de aanvragen, bedoeld in § 2, tweede lid, ter kennis gebracht van de militairen die een vrijwillige opschorting van de prestaties hebben aangevraagd. § 5. De vrijwillige opschorting van de prestaties heeft uitwerking op de datum gevraagd door de betrokken militair en : 1° in het kalenderjaar bedoeld in § 1;2° de eerste dag van een maand. Als het dienstbelang het vereist, kan de directeur-generaal Human Resources de door de betrokken militair gevraagde datum van vrijwillige opschorting van de prestaties met een periode van maximum zes maanden uitstellen. Elke beslissing kan het voorwerp uitmaken van een beroep bij de Minister van Landsverdediging.

Art. 38.Tijdens de vrijwillige opschorting van de prestaties is de militair in werkelijke dienst en de periode van afwezigheid wordt gelijkgesteld met verlof.

Art. 39.Tijdens de vrijwillige opschorting van de prestaties neemt de militair niet meer deel aan de bevordering.

Art. 40.Wanneer zij in vrijwillige opschorting van de prestaties zijn, mogen de militairen hun ambt niet meer uitoefenen binnen de krijgsmacht, behalve : 1° wanneer het leger gemobiliseerd is;2° wanneer de periode van oorlog door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, wordt bepaald;3° in uitzonderlijke omstandigheden ingevolge een beslissing van de Regering.

Art. 41.De tijd van de vrijwillige opschorting van de prestaties is voor de toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid en de inkomstenbelasting een periode van werkelijke dienst.

Art. 42.De periode van vrijwillige opschorting van de prestaties is, voor de berekening van het rust- of overlevingspensioen, een periode van werkelijke dienst en telt als tijd doorgebracht in het kader van het varend personeel van de luchtvaart voor de toepassing van de artikelen 4 en 51 van de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen. De periode telt evenwel niet als activiteitsperiode in de graad voor de toepassing van artikel 58 van dezelfde wetten.

Art. 43.§ 1. Aan de militair in vrijwillige opschorting van de prestaties wordt een wedde toegekend die overeenstemt met vijfenzeventig procent van de bezoldiging die hij zou ontvangen indien hij niet in vrijwillige opschorting van de prestaties zou zijn. Onder bezoldiging in de zin van deze wet wordt verstaan : 1° de wedde, met inbegrip van de tussentijdse verhogingen, de verhogingen ten gevolge van de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen en de herzieningen van de weddeschalen;2° in voorkomend geval, de toelage voor geselecteerde bedoeld in artikel 30 van het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier, de staffunctietoelage en de commandotoelage bedoeld in artikel 31 van hetzelfde besluit, de vormingstoelage bedoeld in artikel 32 van hetzelfde besluit, de meesterschapstoelage bedoeld in artikel 34 van hetzelfde besluit en het weddencomplement bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 december 2001 betreffende het verlenen van geldelijke voordelen aan sommige militairen die een paramedische functie uitoefenen. § 2. De wedde bepaald in § 1 wordt verhoogd met vijfenzeventig procent van de volgende toelagen : 1° het vakantiegeld en de herstructureringspremie;2° de eindejaarstoelage. § 3. De militair in vrijwillige opschorting van de prestaties behoudt het recht op de vergoeding wegens begrafeniskosten zoals bepaald in het koninklijk besluit van 16 december 1969 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van sommige militairen en sommige van hun familieleden.

Voor de toepassing van artikel 2 van het voormeld besluit, wordt de wedde in aanmerking genomen die betrokken militair zou gekregen hebben indien hij niet in vrijwillige opschorting van de prestaties was gesteld.

Art. 44.§ 1. De militair mag gedurende de periode van vrijwillige opschorting van de prestaties een beroepsactiviteit uitoefenen, mits voorafgaande toelating van de Minister van Landsverdediging volgens de procedure die de Koning bepaalt.

Indien de inkomsten uit deze beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie, bepaald bij artikel 4 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen voor een persoon die om een andere reden dan lichamelijke ongeschiktheid vóór de leeftijd van vijfenzestig jaar ambtshalve op rust werd gesteld, en artikel 9 van dezelfde wet overschrijden, wordt de wedde die overeenstemt met vijfenzeventig procent van de bezoldiging zoals bedoeld in artikel 43, § 1, verminderd op dezelfde wijze als bedoeld in artikel 5 van dezelfde wet.

Voor de toepassing van het tweede lid en de bepaling van de tien of twintig procent, wordt rekening gehouden met het rustpensioen dat de militair zou verworven hebben op de normale datum van oppensioenstelling.

Voor de toepassing van het tweede lid dient de militair die in vrijwillige opschorting van de prestaties is, elk kalenderjaar aan de chef van de sectie bezoldiging en kinderbijslag van de algemene directie budget en financiën van de Generale Staf van Landsverdediging dezelfde inlichtingen aangaande de inkomsten van zijn beroepsactiviteiten te bezorgen als de gepensioneerden van de openbare sector. Indien deze inlichtingen niet worden bezorgd vóór 15 februari van elk kalenderjaar of vóór het einde van de derde maand die volgt op het begin van de beroepsactiviteiten van de militair die werd toegelaten een beroepsactiviteit uit te oefenen, wordt een vermindering van twintig procent toegepast op de wedde die overeenstemt met vijfenzeventig procent van de bezoldiging zoals bedoeld in artikel 43, § 1, tot het einde van de maand waarin de inlichtingen worden overgemaakt. § 2. Indien de militair tijdens de vrijwillige opschorting van de prestaties een beroepsactiviteit uitoefent zonder voorafgaande toelating van de Minister van Landsverdediging, 1° wordt de periode te rekenen vanaf het begin van de vrijwillige opschorting van de prestaties niet in aanmerking genomen voor de pensioenberekening;2° wordt de terugbetaling gevorderd van twintig procent van de wedde die overeenstemt met vijfenzeventig procent van de bezoldiging zoals bedoeld in artikel 43, § 1, gedurende de in 1° bepaalde periode. De periode bedoeld in het eerste lid zal naar boven toe afgerond worden in gehele maanden.

Art. 45.De militair in vrijwillige opschorting van de prestaties kan niet genieten van het adoptie- en opvangverlof voorzien in artikel 53ter van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de Krijgsmacht.

Art. 46.De militair in vrijwillige opschorting van de prestaties kan geen gebruik maken van de mogelijkheid, bedoeld in de artikelen 3bis, eerste lid, van het besluit van de Regent van 6 februari 1950 betreffende de opruststelling van de officieren van de krijgsmacht en 3ter, eerste lid, van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de inrustestelling van de militairen beneden de rang van officier, om zijn loopbaan te verlengen.

Art. 47.De vrijwillige opschorting van de prestaties mag worden toegestaan voor het kalenderjaar waarin deze wet in werking treedt en voor de vier daaropvolgende kalenderjaren.

Art. 48.Behalve indien ze onverenigbaar zijn met de bepalingen van deze wet, zijn de nadere regels voor de uitvoering van de wet van 25 mei 2000 betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de Krijgsmacht van toepassing voor de uitvoering van deze wet.

Art. 49.In artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 25 mei 2000 betreffende de personeelsenveloppe van militairen, worden de woorden « of in disponibiliteit » vervangen door de woorden « , in disponibiliteit of in vrijwillige opschorting van de prestaties ».

Art. 50.In de tabel in bijlage aan de bij het koninklijk besluit nr. 16020 van 11 augustus 1923 samengeordende wetten op de militaire pensioenen, gewijzigd bij de wetten van 29 juli 1926, 14 juli 1930, bij het koninklijk besluit nr. 16 van 15 oktober 1934, bij de wetten van 30 juni 1947, 14 juli 1951, 2 augustus 1955, bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 en bij de wet van 28 februari 2007, wordt de cel in de kolom « Gedeelte der activiteitswedde als annuïteit dienende voor de pensioenberekening », die begint met « 1/60 » vervangen als volgt : « 1/60. Voor de militairen van het actief kader in dienst vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling wordt deze breuk evenwel op 1/50 gebracht voor alle perioden van werkelijke dienst en daarmee gelijkgestelde perioden alsook voor afwezigheden om gezondheidsredenen, met uitzondering van de perioden van : 1° voltijds dagonderwijs in de Koninklijke cadettenschool;2° militaire dienstplicht, wederoproeping of bijkomend prestaties verricht in het reservekader, met uitzondering van de vrijwillige encadreringsprestaties;3° afwezigheid wegens tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, vrijwillige opschorting van de prestaties en niet door een wedde bezoldigde afwezigheid om andere dan gezondheidsredenen, vanaf de datum van de inwerkingtreding van deze bepaling. De tijd die door voornoemde militairen werd doorgebracht in een burgerlijke dienst wordt voor de berekening van hun militair anciënniteitspensioen in aanmerking genomen aan het tantième eigen aan die burgerlijke dienst, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 3 van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector. » HOOFDSTUK 5. - Inwerkingtreding

Art. 51.Artikel 33 heeft uitwerking met ingang van 15 augustus 1994.

Art. 52.De hoofdstukken 2 tot 4 treden in werking op 1 januari 2009, met uitzondering van artikel 50 dat op hetzelfde ogenblik in werking treedt als artikel 206 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen van het actief kader van de Krijgsmacht.

TITEL 8. - Pensioenen HOOFDSTUK 1. - Vergoedingspensioenen

Art. 53.Artikel 26 van de wetten op de vergoedingspensioenen, samengeordend op 5 oktober 1948, vervangen bij de wet van 7 juni 1989 en gewijzigd bij de wet van 17 juli 1991, wordt vervangen als volgt : «

Art. 26.De kinderen, met inbegrip van de geadopteerden, van de personen waarvan is erkend dat het overlijden het rechtstreeks gevolg is van een schadelijk feit dat zich heeft voorgedaan tijdens en door het feit van de militaire dienst, kunnen op de bij artikel 27 bepaalde voordelen aanspraak maken.

Voor de toepassing van het eerste lid, wordt gelijkgesteld met kind de minderjarige die een pensioen heeft verkregen ten laste van de overleden militair, in toepassing van artikel 336 van het Burgerlijk Wetboek. »

Art. 54.In artikel 27, § 2, van dezelfde samengeordende wetten, vervangen bij de wet van 7 juni 1989 en gewijzigd bij de wet van 18 mei 1998, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Wordt gelijkgesteld met volle wees : 1° het kind van wie de afstamming alleen ten aanzien van de overleden ouder vaststaat;2° de halve wees van wie de langstlevende ouder geen recht heeft op een pensioen van langstlevende echtgenoot of het genot van zijn pensioen verliest in toepassing van artikel 25, § 2.»

Art. 55.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007 en is enkel van toepassing op het overlijden dat zich heeft voorgedaan vanaf deze datum. HOOFDSTUK 2. - Rust- en overlevingspensioenen Afdeling 1. - Actieve diensten

Art. 56.De bijlage bij de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, vervangen door de wet van 3 februari 2003 en aangevuld door de wetten van 9 juli 2004, 25 april 2007 en 8 juni 2008, wordt gewijzigd als volgt : 1° in de linkerkolom, punt VIII, worden de woorden « MINISTERIE VAN LANDSVERDEDIGING. Dienst militaire veiligheid. 1. Hoofdcommissaris;2. Eerstaanwezend commissaris 1e klasse;3. Eerstaanwezend commissaris;4. Commissaris;5. Eerstaanwezend inspecteur 1e klasse;6. Eerstaanwezend inspecteur;7. Inspecteur. In de mate dat de titularissen van deze graden burgerlijke personeelsleden zijn. » vervangen door de woorden : « MINISTERIE VAN LANDSVERDEDIGING. Dienst militaire veiligheid. 1. Hoofdcommissaris;2. Adjunct-hoofdcommissaris;3. Afdelingscommissaris-analist/afdelingscommissaris;4. Commissaris-analist/commissaris;5. Afdelingsinspecteur;6. Inspecteur. In de mate dat de titularissen van deze graden burgerlijke personeelsleden zijn. »; 2° De rechterkolom wordt vervolledigd als volgt : « °MINISTERIE VAN LANDSVERDEDIGING. Dienst militaire veiligheid.

Vóór 1 september 2003 : 1. Hoofdcommissaris;2. Eerstaanwezend commissaris 1e klasse;3. Eerstaanwezend commissaris;4. Commissaris;5. Eerstaanwezend inspecteur 1e klasse;6. Eerstaanwezend inspecteur;7. Inspecteur. In de mate dat de titularissen van deze graden burgerlijke personeelsleden zijn. »

Art. 57.Artikel 56 heeft uitwerking met ingang van 1 september 2003. Afdeling 2. - Pensioenen van de plaatselijke overheidsdiensten

Art. 58.Artikel 161bis van de nieuwe gemeentewet, ingevoegd bij de wet van 30 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 12 januari 2006 en 25 april 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 161bis.§ 1. Wanneer, ten gevolge van de herstructurering of de afschaffing van een plaatselijke overheidsdienst die inzake pensioenen aangesloten is bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden, personeel van deze overheidsdienst overgeheveld wordt naar één of meerdere private of openbare werkgevers die noch deelnemen aan het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de plaatselijke overheden noch aan het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen, zijn deze werkgevers, vanaf de datum van de herstructurering of de afschaffing, ertoe gehouden bij te dragen in de last van de rustpensioenen van de personeelsleden van de geherstructureerde of afgeschafte plaatselijke overheidsdienst die in deze hoedanigheid gepensioneerd werden vóór de herstructurering of de afschaffing ervan. Dit geldt eveneens voor de last van de overlevingspensioenen van de rechthebbenden van voormelde personeelsleden of van de personeelsleden van deze plaatselijke overheidsdienst overleden zijn vóór de datum van de herstructurering of de afschaffing ervan.

De bijdrage van die werkgever of werkgevers wordt jaarlijks door de Pensioendienst voor de overheidssector vastgesteld. Deze bijdrage is gelijk aan het bedrag dat verkregen wordt door de last van de in het eerste lid bedoelde en in de loop van het voorgaande jaar betaalde rust- en overlevingspensioenen te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die gelijk is aan de verhouding die de weddenmassa van het overgehevelde personeel vertegenwoordigt ten opzichte van de totale weddenmassa van de plaatselijke overheidsdienst op het ogenblik van zijn herstructurering of zijn afschaffing. Voor de toepassing van dit lid worden uitsluitend de wedden van het vast benoemde personeel in aanmerking genomen. De voormelde coëfficiënt wordt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten vastgesteld, rekening houdend met de respectieve weddenmassa's op de datum van de personeelsoverdracht. § 2. In het in § 1 bedoelde geval is, vanaf de ingangsdatum van het pensioen, het pensioen of pensioenaandeel van het overgehevelde personeelslid ten laste van de werkgever waarnaar dit personeelslid overgeheveld werd. In geval van een pensioenaandeel wordt dit berekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een bepaald verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector. § 3. Om de toepassing van de in § 1 vervatte bepalingen mogelijk te maken, zijn de in de rechten en verplichtingen van de geherstructureerde of afgeschafte plaatselijke overheidsdienst getreden private of openbare werkgevers ertoe gehouden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten een nominatieve lijst van de overgedragen personeelsleden mede te delen. Deze mededeling moet ten laatste plaatshebben binnen de twee maanden die volgen op de datum van de personeelsoverdracht. »

Art. 59.Artikel 161quater van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende leden : « De bepalingen van de paragrafen 1 tot 3 van artikel 161bis, zoals gewijzigd bij artikel 58 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I), zijn uitsluitend van toepassing op de plaatselijke besturen waarin vanaf 1 januari 2009 een herstructurering of een afschaffing heeft plaatsgevonden.

De bepalingen van artikel 161bis, zoals ze luidden vóór ze bij hetzelfde artikel 58 werden gewijzigd, blijven van toepassing op de herstructureringen en de afschaffingen die tussen 1 januari 1993 en 1 januari 2009 hebben plaatsgevonden. »

Art. 60.Artikel 14 van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, gewijzigd bij de wetten van 12 januari 2006 en 25 april 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 14.§ 1. Wanneer, hetzij ten gevolge van een overdracht van alle activiteiten of van bepaalde activiteiten van een plaatselijk bestuur dat inzake pensioenen aangesloten is bij het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen, hetzij ten gevolge van de herstructurering of de afschaffing van een dergelijk plaatselijk bestuur, personeel van dit bestuur overgeheveld wordt naar één of meerdere private of openbare werkgevers die noch deelnemen aan het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen noch aan het gemeenschappelijk pensioenstelsel van de lokale overheden, zijn deze laatste ertoe gehouden bij te dragen in de last van de rustpensioenen van de personeelsleden van het plaatselijk bestuur die in deze hoedanigheid gepensioneerd werden vóór de overdracht van activiteiten, de herstructurering of de afschaffing.Dit geldt eveneens voor de last van de overlevingspensioenen van de rechthebbenden van voormelde personeelsleden of van de personeelsleden van het plaatselijk bestuur die overleden zijn vóór de overdracht van activiteiten, de herstructurering of de afschaffing.

De bijdrage van die werkgever of werkgevers is verschuldigd vanaf de datum van de overdracht van activiteiten, van de herstructurering of van de afschaffing. Deze bijdrage wordt jaarlijks door de Pensioendienst voor de overheidssector vastgesteld. Zij is gelijk aan het bedrag dat verkregen wordt door de last van de in het eerste lid bedoelde en in de loop van het voorgaande jaar betaalde rust- en overlevingspensioenen te vermenigvuldigen met een coëfficiënt die gelijk is aan de verhouding die de loonmassa van het overgehevelde personeel dat niet langer aangesloten is bij het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen, vertegenwoordigt ten opzichte van de totale loonmassa van het plaatselijk bestuur op het ogenblik van de overdracht van activiteiten, de herstructurering of de afschaffing.

Voor de toepassing van dit lid worden uitsluitend de wedden van het personeel dat bekleed is met een vaste benoeming, in aanmerking genomen. Voormelde coëfficiënt wordt door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten vastgesteld rekening houdend met de respectieve loonmassa's op de datum van de overdracht. § 2. In het in § 1 bedoelde geval is, vanaf de ingangsdatum van het pensioen, het pensioen of pensioenaandeel van het overgehevelde personeelslid dat niet langer aangesloten is bij het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen, ten laste van de werkgever waarnaar dit personeelslid overgeheveld werd. In geval van een pensioenaandeel wordt dit berekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector. § 3. De met toepassing van de §§ 1 en 2 verschuldigde sommen blijven ten laste van de in die bepalingen bedoelde privé- of openbare werkgever, wanneer het overgehevelde personeel later opnieuw overgeheveld wordt naar een andere privé- of openbare werkgever die niet kan deelnemen aan het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen. § 4. Om de toepassing van de in § 1 vervatte bepalingen mogelijk te maken, zijn het plaatselijk bestuur alsook de werkgevers die geheel of gedeeltelijk in de rechten en verplichtingen van het plaatselijk bestuur getreden zijn, ertoe gehouden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten een nominatieve lijst van de overgedragen personeelsleden, die niet langer aangesloten zijn bij het stelsel van de nieuwe bij de Rijksdienst aangeslotenen, mede te delen. Deze mededeling moet uiterlijk plaatshebben binnen twee maanden die volgen op de datum van de overdracht. »

Art. 61.In dezelfde wet wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidende : «

Art. 14bis.De bepalingen van artikel 14, §§ 1 tot 4, zoals gewijzigd bij artikel 60 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1), zijn uitsluitend van toepassing op de plaatselijke besturen waarin vanaf 1 januari 2009 een overdracht van activiteiten, een herstructurering of een afschaffing heeft plaatsgevonden.

De bepalingen van artikel 14, zoals zij luidden vóór ze bij hetzelfde artikel 60 werden gewijzigd, blijven van toepassing op de overdrachten van activiteiten, de herstructureringen en de afschaffingen die tussen 1 januari 1993 en 1 januari 2009 hebben plaatsgevonden. » HOOFDSTUK 3. - Overzeese sociale zekerheid

Art. 62.In artikel 20 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, vervangen door de wet van 20 juli 2006 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het vierde lid, wordt vervangen als volgt : « Onverminderd de bepalingen van § 2 is de rente ten vroegste verschuldigd vanaf de leeftijd van 65 jaar en in geen geval voor de datum van de aanvraag.»; 2° het artikel wordt aangevuld met § 2, luidende : « § 2.Indien de verzekerde op 31 december 2006 ten minste twintig jaar aan de verzekering deelgenomen heeft, kan de rente ingaan op de leeftijd van 55 jaar.

Indien de deelneming aan de verzekering op 31 december 2006 geen twintig jaar bereikt, wordt de leeftijd waarop de rente kan ingaan, als volgt vastgesteld : 18 jaar en minder dan 20 jaar : 56 jaar. 16 jaar en minder dan 18 jaar : 57 jaar. 14 jaar en minder dan 16 jaar : 58 jaar. 12 jaar en minder dan 14 jaar : 59 jaar. »

Art. 63.Artikel 62 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 22 maart 2001tot instelling van een inkomensgarantievoor ouderen - Stabilisering vanhet bedrag van het gewaarborgd inkomen

Art. 64.Artikel 18 van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen wordt vervangen als volgt : «

Art. 18.§ 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 10 van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, blijven de personen die conform de bepalingen van de hogervermelde wet op 1 april 2009 gerechtigd zijn op het gewaarborgd inkomen, dit inkomen genieten op basis van het bedrag van maart 2009 totdat er voor hen, op aanvraag of ambtshalve, een beslissing bij toepassing van deze wet wordt genomen ter gelegenheid van een herziening van hun recht ingevolge de toekenning van een pensioen of voordeel zoals bedoeld in artikel 10 van de hogervermelde wet of als gevolg van een verhoging van de bestaanmiddelen. § 2. Het in het paragraaf 1 bedoeld bedrag varieert conform de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. »

Art. 65.Artikel 64 treedt in werking op 1 april 2009. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de programmawet van 27 april 2007

Art. 66.In hoofdstuk IX van de programmawet van 27 april 2007 wordt een artikel 49bis ingevoegd, luidende : «

Art. 49bis.De bepalingen van artikel 49 hebben uitwerking met ingang van 1 april 2007, met uitzondering van het tweede lid dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2007. »

Art. 67.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2007.

TITEL 9. - Overheidsbedrijven ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven Afdeling 1. - Bepalingen met het oog op een verhoogde organisatorische

en beslissingsonafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerder vereist door de Europese richtlijnen

Art. 68.Artikel 162sexies, § 1, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2002 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 18 oktober 2004, bekrachtigd door de programmawet van 27 december 2004, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Het mandaat van lid van de raad van bestuur of van het directiecomité is onverenigbaar met elk mandaat of elke functie bij Infrabel. »

Art. 69.Artikel 199bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet van 9 juli 2004, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. De personeelsleden van de in § 1 bedoelde dienst mogen, noch persoonlijk, noch via tussenkomst van een rechtspersoon, een andere, al dan niet bezoldigde, functie of activiteit vervullen bij een spoorwegonderneming. »

Art. 70.In artikel 197 van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 juni 2004, bekrachtigd door de programmawet van 27 december 2004, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : « 2° « spoorwegonderneming » : iedere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke onderneming die houder is van een vergunning overeenkomstig de van kracht zijnde Europese wetgeving, waarvan de activiteit bestaat in het verlenen van spoorwegvervoerdiensten voor goederen of voor reizigers, waarbij deze onderneming voor de tractie moet zorgen; hiertoe behoren ook de ondernemingen die uitsluitend tractie leveren; ».

Art. 71.In dezelfde wet wordt een artikel 199ter ingevoegd, luidende : «

Art. 199ter.§ 1. De personeelsleden die behoren tot de in artikel 199bis, § 1, beschreven gespecialiseerde dienst en er een directiefunctie of een andere hogere functie uitoefenen, mogen noch persoonlijk, noch via tussenkomst van een rechtspersoon, een andere, al dan niet bezoldigde, functie, mandaat of activiteit uitoefenen bij een spoorwegbedrijf, bij de NMBS-Holding of bij een dienst van een onderneming, die in de zin van artikel 11 van het Wetboek van de vennootschappen verbonden is met één van deze ondernemingen.

De Koning bepaalt de directiefuncties en de hogere functies waarop dit verbod betrekking heeft. § 2. Het verbod bepaald in § 1 blijft van kracht gedurende twee jaren nadat de personen bedoeld in § 1 hun functies binnen de gespecialiseerde dienst neergelegd hebben. § 3. Elke overtreding van de in § 1 en § 2 bedoelde verbodsbepalingen wordt bestraft met een gevangenisstraf van drie tot zes maanden en met een geldboete van 1.000 tot 10.000 euro of met één van deze straffen alleen. »

Art. 72.In artikel 212 van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 juni 2004, bekrachtigd door de programmawet van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Het mandaat van lid van de raad van bestuur of van het directiecomité, is onverenigbaar met elke al dan niet bezoldigde functie, mandaat of activiteit, die hetzij persoonlijk, hetzij via tussenkomst van een rechtspersoon uitgeoefend wordt bij een spoorwegonderneming, bij de NMBS-Holding of bij een dienst van een onderneming, die in de zin van artikel 11 van het Wetboek van de vennootschappen verbonden is met één van deze ondernemingen.

Een lid van het directiecomité of van de raad van bestuur mag geen maatschappelijke rechten of aandelen van één van de in eerste lid bedoelde ondernemingen bezitten.

Een lid van het directiecomité of van de raad van bestuur is verplicht de voorzitter van de raad van bestuur in te lichten over elke vorm van vermogensrechtelijk belang in een dergelijke onderneming.

Bovendien moeten alle leden van de raad van bestuur onafhankelijk zijn van elke spoorwegonderneming volgens de criteria bepaald in artikel 524, § 4, tweede lid, van het Wetboek van vennootschappen. »; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 4 en een paragraaf 5, luidende : « § 4.Het verbod beschreven in de eerste lid, van § 2 blijft twee jaren na de beëindiging van het mandaat gelden. § 5. Elke overtreding van de in § 2, eerste lid, en § 4, bedoelde verbodsbepalingen wordt bestraft met een gevangenisstraf van drie tot zes maanden en met een geldboete van 1.000 tot 10.000 euro of met één van deze straffen. »

Art. 73.Artikel 229, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 18 oktober 2004, bekrachtigd door de programmawet van 27 december 2004, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Het mandaat van lid van de raad van bestuur of van het directiecomité is onverenigbaar met elk mandaat of elke functie bij Infrabel. » Afdeling 2. - Boekhouding en jaarrekening

Art. 74.In artikel 27 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven worden een § 4 en een § 5 ingevoegd, luidende : « § 4. In afwijking van § 3, eerste lid, voor wat de NMBS-Holding, de NMBS en Infrabel betreft, bezorgt de raad van bestuur de jaarrekening samen met het jaarverslag en het verslag van het college van commissarissen aan de Minister die bevoegd is voor het overheidsbedrijf en aan de Minister van Begroting, veertien dagen vóór de algemene vergadering. § 5. In afwijking van § 3, derde lid, voor wat betreft Infrabel, de NMBS en de NMBS-Holding, is de datum van mededeling van de onder de eerste alinea van § 3 bedoelde documenten aan het Rekenhof 30 juni van het jaar volgend op het betrokken boekjaar. »

Art. 75.Artikel 161 van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 maart 2002 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 18 oktober 2004 houdende sommige maatregelen voor de reorganisatie van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, bekrachtigd door de programmawet van 27 december 2004, wordt opgeheven.

TITEL 10. - Economie HOOFDSTUK 1. - Billijke vergoeding

Art. 76.In artikel 42 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 augustus 1998, wordt het vierde lid vervangen als volgt : « Deze commissie zetelt voltallig of in afdelingen die gespecialiseerd zijn in een of meerdere activiteitssectoren. Elke afdeling wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de minister die bevoegd is voor het auteursrecht. In deze commissie beschikken de vennootschappen voor het beheer van de rechten, enerzijds, en de organisaties van hen die de vergoeding verschuldigd zijn, anderzijds, over een gelijk aantal stemmen. Deze gelijke verdeling van het aantal stemmen tussen, enerzijds, de vennootschappen voor het beheer van de rechten en, anderzijds, de organisaties van hen die de vergoeding verschuldigd zijn, is eveneens van toepassing wanneer de commissie in gespecialiseerde afdelingen zetelt. »

Art. 77.Artikel 76 heeft uitwerking met ingang van 14 november 1998. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien

Art. 78.In artikel 21 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien, gewijzigd bij de wet van 6 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende : « De octrooiaanvraag houdt op uitwerking te hebben indien de onderzoekstaks niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn werd gekweten.»; 2° in paragraaf 7 worden de woorden « , onverminderd de toepassing van artikel 22, § 2, derde lid » opgeheven.

Art. 79.In artikel 22, § 2, van dezelfde wet wordt het derde lid opgeheven.

Art. 80.In artikel 23 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 maart 2007, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Het dossier omvat in het bijzonder het ministerieel besluit van octrooiverlening, de beschrijving der uitvinding, de conclusies, de tekeningen waarnaar de beschrijving verwijst, het verslag van nieuwheidsonderzoek aangaande de uitvinding, de schriftelijke opinie, alsook in voorkomend geval, de informele commentaren, de nieuwe tekst der conclusies, de gewijzigde beschrijving en de stukken welke betrekking hebben op het in het Verdrag van Parijs bedoelde recht van voorrang. »

Art. 81.In artikel 39 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt opgeheven;2° paragraaf 3, die paragraaf 2 wordt, wordt vervangen als volgt : « § 2.In het geval voorzien in artikel 21, § 7, houdt de octrooiaanvraag op uitwerking te hebben, onder voorbehoud van de betaling van de jaartaksen na afloop van de voor de betaling der opzoekingstaks voorgeschreven termijn, indien deze taks niet werd gekweten. »

Art. 82.De bepalingen van de artikelen 78 tot 81 zijn van toepassing op de aanvragen van octrooien die vanaf de inwerkingtreding van deze wet zijn ingediend. HOOFDSTUK 3. - Het gebruik van partituren in het onderwijs

Art. 83.In artikel 22, § 1, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, wordt de bepaling onder 4°bis, ingevoegd bij de wet van 31 augustus 1998, vervangen als volgt : « 4°bis. de gedeeltelijke of integrale reproductie van artikelen, van bladmuziek, van werken van beeldende kunst, of van korte fragmenten uit werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, wanneer die reproductie wordt verricht ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, voorzover zulks verantwoord is door de nagestreefde niet-winstgevende doelstelling en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk; ».

Art. 84.Artikel 83 treedt in werking op de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van de wet van 24 mei 1888 houdende regeling van de toestand der proefbank voor vuurwapens gevestigd te Luik

Art. 85.In artikel 1 van de wet van 24 mei 1888 houdende regeling van de toestand der proefbank voor vuurwapens gevestigd te Luik, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Ze heeft als opdracht : 1° het beproeven en het stempelen van de vuurwapens;2° de identificatie van alle in België gefabriceerde of ingevoerde vuurwapens;3° het neutraliseren, het ombouwen en het vernietigen van de vuurwapens overeenkomstig de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens;4° de politie en de bewaking van de vuurwapens;5° het attesteren van de technische kenmerken van vuurwapens.»

Art. 86.Artikel 6 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.De loontarieven voor het vervullen van de opdrachten van de bank, bepaald door de bestuurscommissie, worden goedgekeurd door de Koning op voorstel van de Minister bevoegd voor Economie.

Die tarieven worden opgemaakt teneinde geen enkele last mee te brengen voor de Schatkist. » HOOFDSTUK 5. - Wijziging van de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat

Art. 87.In de wet van 13 juni 1969 inzake de exploratie en de exploitatie van niet-levende rijkdommen van de territoriale zee en het continentaal plat, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 april 1999, wordt een artikel 11 ingevoegd, luidende : «

Art. 11.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, worden inbreuken op de bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, opgespoord en vastgesteld door de volgende personen : 1° de personeelsleden van de Scheepvaartpolitie van de Federale Politie die de hoedanigheid van officier of agent van gerechtelijke politie hebben;2° de ambtenaren van de Beheerseenheid Mathematisch Model Noordzee, aangeduid door de Minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid;3° de ambtenaren van het Directoraat-Generaal Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, aangeduid door de Minister bevoegd voor Marien Milieu; 4° de ambtenaren van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, aangeduid door de Minister bevoegd voor Economie; 5° de daartoe door hun hiërarchie gemandateerde officieren en onderofficieren van de Marine.»

Art. 88.In dezelfde wet wordt een artikel 12 ingevoegd, luidende : «

Art. 12.De in artikel 11 vermelde ambtenaren hebben het recht te allen tijde de werkruimten op schepen en kunstmatige eilanden, en de aanligplaatsen te betreden teneinde er de vaststellingen te doen welke tot hun opdracht behoren, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is. Zij kunnen zich doen bijstaan door deskundigen. Zo nodig kunnen zij een beroep doen op de openbare macht om zich tot die plaatsen toegang te verschaffen. »

Art. 89.In dezelfde wet wordt een artikel 13 ingevoegd, luidende : «

Art. 13.Alle personen die overeenkomstig deze bepalingen bevoegd worden gemaakt voor het toezicht op de toepassing van deze wet, zullen bij het uitoefenen van dit toezicht, ongeacht of ze optreden in uniform of niet, de identificatiebewijzen voorleggen, waarvan de Koning het model vastlegt. »

Art. 90.In dezelfde wet wordt een artikel 14 ingevoegd, luidende : «

Art. 14.Alle bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing. » HOOFDSTUK 6. - Inlassing van administratieve sancties in de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek en in de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen

Art. 91.In hoofdstuk VII van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek wordt een paragraaf 4bis ingelast, luidende : « § 4bis. Administratieve geldboeten

Art. 21bis.Onder de voorwaarden vastgesteld door onderhavige wet wordt gestraft met een administratieve geldboete van 100 euro tot 10.000 euro : 1° de rechtspersoon die, krachtens deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan gehouden zijnde inlichtingen te verstrekken, de gestelde verplichtingen niet nakomt;2° de rechtspersoon die zich verzet tegen de opsporingen en vaststellingen bedoeld in artikel 19 of tegen de uitvoering van ambtswege voorgeschreven bij artikel 20, of die het optreden belemmert van de personen belast met de opsporingen en vaststellingen of met de uitvoering van ambtswege.

Art. 21ter.De bevoegde ambtenaar bedoeld bij artikel 21sexies of het gerecht die een uitspraak doen tegen een hoger beroep dat werd ingesteld tegen de beslissing van de bevoegde ambtenaar, kunnen, wanneer verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, een administratieve geldboete onder de in artikel 21bis vermelde minimumbedragen opleggen zonder dat de geldboete lager mag zijn dan 50 % van de bij voormeld artikel bepaalde bedragen.

Art. 21quater.In dezelfde beslissing waarin hij een administratieve geldboete oplegt, kan de bevoegde ambtenaar geheel of gedeeltelijk uitstel van de tenuitvoerlegging van de betaling van die geldboete toekennen voor zover hij in het jaar voorafgaand aan de datum waarop de inbreuk gepleegd wordt geen andere administratieve geldboete heeft opgelegd aan de overtreder.

Het uitstel geldt voor een proefperiode van een jaar. De proefperiode gaat in vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing tot oplegging van de administratieve geldboete.

Het uitstel wordt van rechtswege herroepen wanneer een nieuwe inbreuk leidt tot een beslissing tot de oplegging van een nieuwe administratieve geldboete.

Van de herroeping van het uitstel wordt kennis gegeven door dezelfde beslissing als die welke de administratieve geldboete voor deze nieuwe inbreuk oplegt.

De administratieve geldboete waarvan de betaling uitvoerbaar wordt door de herroeping van het uitstel, wordt gecumuleerd met die welke wordt opgelegd voor deze nieuwe inbreuk, zonder dat het gecumuleerd bedrag van beide geldboetes hoger mag zijn dan 20.000 euro.

In geval van beroep tegen de beslissing van de bevoegde ambtenaar heeft het gerecht die een uitspraak doet tegen een hoger beroep dat werd ingesteld tegen de beslissing, dezelfde bevoegdheden als deze ambtenaar wat betreft het uitstel.

Art. 21quinquies.De inbreuken als bedoeld in artikel 21bis, 1° en 2°, worden vervolgd bij wege van administratieve geldboete, tenzij het openbaar ministerie oordeelt dat, de ernst van de inbreuk in acht genomen, strafvervolging moet worden ingesteld, inzonderheid op basis van artikel 22, 1° of 2°.

Art. 21sexies.De administratieve geldboete wordt opgelegd door de leidende ambtenaar van het Nationaal Instituut voor de Statistiek of door zijn afgevaardigde.

Art. 21septies.Een exemplaar van het proces-verbaal waarbij een overtreding als bedoeld in artikel 21bis is vastgesteld, wordt aan de leidende ambtenaar van het Nationaal Instituut voor de Statistiek en aan het openbaar ministerie toegezonden.

Een exemplaar van het proces-verbaal wordt binnen dezelfde termijn ook aan de overtreder toegezonden, via een ter post aangetekend schrijven met ontvangstmelding, per fax of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van de geadresseerde oplevert.

Art. 21octies.Het openbaar ministerie beschikt over een termijn van 30 dagen, te rekenen van de dag van ontvangst van het proces-verbaal, om van zijn beslissing over het al dan niet instellen van strafvervolging kennis te geven aan de leidende ambtenaar van het Nationaal Instituut voor de Statistiek.

Ingeval het openbaar ministerie van strafvervolging afziet of verzuimt binnen de gestelde termijn van zijn beslissing kennis te geven, beslist de leidende ambtenaar van het Nationaal Instituut voor de Statistiek, nadat de overtreder de mogelijkheid geboden werd zijn verweermiddelen naar voren te brengen, of een administratieve geldboete moet worden opgelegd.

De beslissing van de bevoegde ambtenaar bepaalt het bedrag van de administratieve geldboete en is met redenen omkleed. Zij wordt bij een ter post aangetekend schrijven, per fax of elektronisch, als dat een ontvangstbewijs van de geadresseerde oplevert, aan de overtreder bekendgemaakt, samen met een verzoek tot betaling van de boete binnen de gestelde termijn. De beslissing vermeldt dat hoger beroep kan worden ingesteld binnen een termijn van 60 dagen, te rekenen vanaf de kennisgeving van de beslissing, bij de rechtbank van eerste aanleg.

Dit beroep schorst de uitvoering van de beslissing niet.

De kennisgeving van de beslissing waarbij het bedrag van de administratieve geldboete wordt vastgesteld, doet de strafvordering vervallen.

De betaling van de administratieve geldboete maakt een einde aan de vordering van de administratie.

De Koning bepaalt de termijn en de nadere regelen voor de betaling van de administratieve geldboete.

Art. 21novies.De overtreder die de beslissing van de bevoegde ambtenaar betwist, stelt, op straffe van verval, binnen een termijn van 60 dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing, bij wege van een verzoekschrift hoger beroep in bij de rechtbank van eerste aanleg. Dit beroep schorst de uitvoering van de beslissing niet. De rechtbank van eerste aanleg doet een uitspraak in volle rechtsmacht in eerste en laatste aanleg.

Art. 21decies.Indien de overtreder, in gebreke blijft de geldboete te betalen, wordt de beslissing van de bevoegde ambtenaar doorgezonden aan de administratie van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, Registratie en Domeinen, met het oog op de invordering van het bedrag van de administratieve geldboete. De door voornoemde administratie in te stellen vervolgingen gebeuren overeenkomstig artikel 3 van de domaniale wet van 22 december 1949.

Art. 21undecies.De verjaringstermijn voor de administratieve geldboete bedraagt vijf jaar. De verjaringstermijn loopt vanaf de dag dat de inbreuk werd gepleegd.

De verjaringstermijn voor de geldboetes wordt echter gestuit door elke handeling van de administratie of van het openbaar ministerie die aanstuurt op de vervolging van de inbreuk, met inbegrip van de kennisgeving van het openbaar ministerie in verband met zijn beslissing over het al dan niet instellen van strafvervolging en de uitnodiging aan de overtreder om zijn verweermiddelen naar voren te brengen. De stuiting van de verjaringstermijn treedt in werking de dag waarop aan de overtreder kennis wordt gegeven van de handeling.

De verjaringstermijn loopt opnieuw vanaf elke stuiting.

Art. 21duodecies.Bij herhaling binnen twee jaar die volgen op een beslissing die een administratieve boete oplegt, worden de bedragen, bedoeld in artikel 21bis, verdubbeld.

Art. 21terdecies.Bij samenloop van verscheidene bij artikel 21bis bedoelde overtredingen worden de bedragen van de administratieve geldboeten gecumuleerd, zonder dat het gecumuleerd bedrag van de geldboetes hoger mag zijn dan 20000 euro.

Art. 21quaterdecies.De opbrengst van de administratieve geldboeten verschuldigd op grond van artikel 21bis wordt toegewezen aan het NIS - Fonds Nationaal Instituut voor de Statistiek bedoeld in rubriek 32-11 van de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen. »

Art. 92.In artikel 122 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de derde zin van het enige lid, worden de woorden « , 21bis », ingevoegd tussen de woorden « artikelen 18 » en de woorden « en 22 van de bovengenoemde wet van 4 juli 1962.»; 2° het artikel wordt aangevuld met twee leden, luidende : « De leden van de Raad van Bestuur van het INR bepalen de nadere regelen van toezending van de processen-verbaal voor de overtredingen vastgesteld door de geassocieerde instellingen op basis van artikel 21bis van bovengenoemde wet van 4 juli 1962, aan de leidende ambtenaar van het Nationaal Instituut voor de Statistiek, aan het openbaar ministerie en aan de overtreder. De Raad van Bestuur van het INR kan de leidende ambtenaar van het Nationaal Instituut voor de Statistiek richtlijnen meedelen betreffende het algemeen beleid inzake de administratieve sanctionering van de inbreuken aan onderhavige wet, onverminderd de bijzondere beslissingsbevoegdheid toevertrouwd aan deze laatste door artikel 21octies van voormelde wet van 4 juli 1962, rekening houdend met alle elementen uit het dossier waarover hij beschikt. »

Art. 93.Artikel 569, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, laatstelijk gewijzigd door de wet van 13 december 2005, wordt aangevuld met de bepaling onder 35°, luidende : « 35° van de beroepen tegen de beslissing van het opleggen van een administratieve geldboete op grond van artikel 21octies, derde lid, van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek ».

Art. 94.In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen wordt de rubriek 32-11 - Fonds Nationaal Instituut voor de Statistiek, Aard van de toegewezen ontvangsten, als volgt vervolledigd : « Ontvangsten afkomstig van administratieve geldboeten bedoeld in artikel 21bis van de wet van 4 juli 1962 betreffende de openbare statistiek » TITEL 11. - Volksgezondheid HOOFDSTUK 1. - Overeenkomst tandartsen

Art. 95.In artikel 50, § 3 (c ), eerste lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° na de eerste zin wordt de volgende zin ingevoegd : « Voor de tandheelkundigen wordt dit percentage globaal geteld op het niveau van het Koninkrijk.»; 2° in de tweede zin worden de woorden « 50 % van de tandheelkundigen en niet meer dan » ingevoegd tussen de woorden « niet meer dan » en de woorden « 50 % van de algemeen geneeskundigen ».

Art. 96.Artikel 95 treedt in werking op 1 januari 2009. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg

Art. 97.In artikel 35, § 1, van de wet van 15 mei 2007 betreffende vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg, gewijzigd bij wet van 21 december 2007, worden de woorden « , en uiterlijk op 1 januari 2009 » geschrapt.

Art. 98.Artikel 97 treedt in werking op 31 december 2008. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking

Art. 99.In artikel 4 van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1994, 17 maart 1997 en 9 juli 2004, wordt een paragraaf 1ter ingevoegd, luidende : « § 1ter. In afwijking van artikel 3, § 3, is het voorschrijven en het toedienen aan landbouwdieren van toegelaten diergeneesmiddelen die stoffen met anti-hormonale werking bevatten, toegestaan met het oog op de immunocastratie. » HOOFDSTUK 4. - Geneesmiddelen

Art. 100.In artikel 35ter van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, ingevoegd bij de wet van 2 januari 2001, vernummerd bij de wet van 10 augustus 2001 en vervangen bij de wet van 27 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « vergoedbaar is » vervangen door de woorden « ingeschreven is op de lijst bedoeld in artikel 35bis en niet onbeschikbaar is in de zin van artikel 72bis, § 1bis »;2° de tweede zin van paragraaf 1, eerste lid, wordt opgeheven;3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « op specialiteiten » ingevoegd tussen het woord « of » en de woorden « waarvan de toedieningsvorm erkend is »;4° in paragraaf 2, eerste lid, wordt het woord « vergoedbaar » opgeheven;5° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « ingeschreven wordt op de lijst bedoeld in artikel 35bis en niet onbeschikbaar is in de zin van artikel 72bis, § 1bis, en » ingevoegd tussen de woorden « dezelfde toedieningsvorm, » en de woorden « een vergoedingsbasis »;6° in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden « of ingetrokken » ingevoerd tussen het woord « erkende » en het woord « uitzonderingen »;7° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidend als volgt : « § 5.Indien de specialiteit bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2, die aanleiding zou moeten geven tot de toepassing van paragraaf 1, onbeschikbaar is in de zin van artikel 72bis, § 1bis, op het moment van haar inschrijving op de lijst, of indien ze het nadien wordt en dat dit meegedeeld wordt minstens 20 dagen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe vergoedingsbasis vastgelegd in toepassing van paragraaf 1, wordt de vaststelling van de nieuwe vergoedingsbasis uitgesteld ofwel tot de eerste aanpassing van de lijst die volgt op het aflopen van de onbeschikbaarheid van de betrokken specialiteit, ofwel tot op het moment dat een andere specialiteit aanleiding geeft tot de toepassing van paragraaf 1.

Indien de specialiteit bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2, die aanleiding zou moeten geven tot de toepassing van paragraaf 1, onbeschikbaar wordt in de zin van artikel 72bis, § 1bis, na haar inschrijving op de lijst, en dat dit meegedeeld wordt minder dan 20 dagen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe vergoedingsbasis vastgelegd in toepassing van paragraaf 1, zijn de bepalingen van paragraaf 4 van toepassing, ofwel tot de eerste aanpassing van de lijst die volgt op het aflopen van de onbeschikbaarheid van de betrokken specialiteit, ofwel tot op het moment dat een andere specialiteit aanleiding geeft tot de toepassing van paragraaf 1.

Indien het recht tot commercialiseren van de specialiteit bedoeld in artikel 34, eerste lid, 5°, c), 2, die aanleiding zou moeten geven tot de toepassing van paragraaf 1, betwist wordt naar aanleiding van het aanvoeren van een inbreuk op het octrooi op het voornaamste werkzaam bestanddeel, en indien het bewijs van deze betwisting voorgelegd wordt aan het Instituut minstens 20 dagen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe vergoedingsbasis vastgelegd in toepassing van paragraaf 1, door middel van een afschrift van de gedinginleidende akte die de vorm aanneemt ofwel van een kortgeding, ofwel van een stakingsvordering, dan wordt de vaststelling van de nieuwe vergoedingsbasis uitgesteld ofwel totdat een uitvoerbare rechterlijke beslissing wordt genomen over de bovenvermelde betwisting die het commercialiseren van de betrokken specialiteit toestaat, ofwel tot op het moment dat een andere specialiteit aanleiding geeft tot de toepassing van paragraaf 1. » Art.101. In artikel 72bis van dezelfde wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « bedoeld in artikel 35bis » ingevoegd tussen de woorden « de aanvrager » en het woord « ertoe »;2° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « de inwerkingtreding van de vergoedbaarheid van de farmaceutische specialiteiten of verpakking(en) waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend » vervangen door de woorden « de indiening van een terugbetalingsaanvraag »;3° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt : « 1° garanderen dat de betrokken farmaceutische specialiteit daadwerkelijk beschikbaar zal zijn uiterlijk op de dag waarop de terugbetaling in werking treedt;»; 4° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : « 2° de continuïteit van de beschikbaarheid garanderen van de farmaceutische specialiteit die vergoedbaar is;»; 5° in paragraaf 1, eerste lid, 4°, worden de woorden « aan één van de elementen van de aanvraag tot vergoedbaarheid » vervangen door de woorden « van één van de gegevens voorkomend op de terugbetalingsaanvraag »;6° in paragraaf 1, eerste lid, 5°, wordt het woord « vergoedbaarheid » vervangen door het woord « terugbetaling »;7° paragraaf 1, eerste lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 7°, luidende : « 7° elke tekortkoming aan de bepalingen onder 1° of 2° spontaan en conform de bepalingen van § 1bis meedelen aan de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut; 7°/1 in paragraaf 1 wordt het tweede lid opgeheven; 8° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis.De aanvrager die niet in staat is om de verplichting bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, na te komen, informeert overeenkomstig paragraaf 1, 7°, uiterlijk op de dag vóór de inwerkingtreding van de terugbetaling, de dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut dat hij die plicht niet zal kunnen naleven, met opgave van de vermoedelijke datum waarop de specialiteit beschikbaar zal zijn en de reden voor de onbeschikbaarheid. Deze onbeschikbaarheid wordt door de dienst op de website van het Instituut gemeld. De melding van de onbeschikbaarheid op de website heeft geen invloed op de terugbetaling van de betrokken specialiteit, die dus ingeschreven wordt op de lijst conform de bepalingen van artikel 35bis. Indien de onbeschikbaarheid blijft duren, wordt de betrokken specialiteit niettemin van rechtswege geschrapt van de lijst op de eerste dag van de twaalfde maand die de inwerkingtreding van de terugbetaling volgt.

De aanvrager die niet in staat is om de verplichting bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, na te komen, en die verwacht dat deze onbeschikbaarheid meer dan 14 dagen zal duren, informeert overeenkomstig paragraef 1, 7°, uiterlijk binnen de zeven dagen na het begin van de onbeschikbaarheid, de dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut dat hij die plicht niet zal kunnen naleven, met opgave van de begindatum, de vermoedelijke einddatum en de reden voor de onbeschikbaarheid. Deze onbeschikbaarheid wordt door de dienst op de website van het Instituut gemeld. De melding van de onbeschikbaarheid op de website heeft geen invloed op de terugbetaling van de betrokken specialiteit, die dus op de lijst ingeschreven blijft. Indien de onbeschikbaarheid blijft duren, wordt de betrokken specialiteit niettemin van rechtswege geschrapt van de lijst op de eerste dag van de twaalfde maand die het begin van de onbeschikbaarheid volgt.

Indien de dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut geïnformeerd wordt over de onbeschikbaarheid van een farmaceutische specialiteit anders dan door de aanvrager, vraagt de dienst bevestiging aan de aanvrager dat de farmaceutische specialiteit daadwerkelijk onbeschikbaar is. De aanvrager beschikt over een termijn van 14 dagen vanaf de ontvangst van deze vraag om de onbeschikbaarheid te bevestigen of te ontkrachten per aangetekend schrijven met bevestiging van ontvangst. Indien de aanvrager de onbeschikbaarheid ontkracht, voegt hij bewijsstukken bij zijn zending die aantonen dat de farmaceutische specialiteit beschikbaar is. Indien de aanvrager de onbeschikbaarheid bevestigt, geeft hij de begindatum, de vermoedelijke einddatum en de reden voor de onbeschikbaarheid op. Deze onbeschikbaarheid wordt door de dienst op de website van het Instituut gemeld. De melding van de onbeschikbaarheid op de website heeft geen invloed op de terugbetaling van de betrokken specialiteit, die dus op de lijst ingeschreven blijft. Indien de onbeschikbaarheid blijft duren, wordt de betrokken specialiteit niettemin van rechtswege geschrapt van de lijst op de eerste dag van de twaalfde maand die het begin van de onbeschikbaarheid volgt. Indien de aanvrager niet binnen de toegestane termijn antwoordt, of indien de geleverde elementen niet toelaten om de beschikbaarheid met zekerheid vast te stellen, wordt de specialiteit echter zo snel mogelijk geschrapt uit de lijst, van rechtswege en zonder rekening te houden met de procedures bepaald bij artikel 35bis.

De aanvrager informeert zo snel mogelijk het Instituut wanneer een specialiteit opnieuw beschikbaar is. De melding van de onbeschikbaarheid wordt dan door de dienst geschrapt van de website van het Instituut.

Voor de toepassing van de huidige wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt een specialiteit als onbeschikbaar beschouwd wanneer het voor de aanvrager onmogelijk is gedurende een onafgebroken periode van 4 dagen gevolg te geven aan elke aanvraag tot levering afkomstig van openbare officina's, ziekenhuisapotheken of groothandelaars-verdelers gevestigd in België. In dit kader wordt de persoon of de onderneming aan wie de aanvrager het beheer van zijn voorraad bestemd voor levering in België aan openbare officina's, ziekenhuisapotheken of groothandelaars-verdelers heeft toevertrouwd, gelijkgesteld met de aanvrager.

Indien de onbeschikbaarheid van een specialiteit het gevolg is van de schorsing van de registratie, van een bewezen geval van overmacht, of van het bestaan van een betwisting van het recht tot commercialiseren wegens het aanvoeren van een inbreuk op een octrooi, of indien de specialiteit vergoed werd op basis van de procedure bedoeld in paragraaf 2bis, wordt de specialiteit op het einde van de onbeschikbaarheid, zonder rekening te houden met de procedures bepaald bij artikel 35bis, van rechtswege opnieuw ingeschreven in de lijst, rekening houdend met de aanpassingen van de prijs, de vergoedingsbasis en de vergoedingsvoorwaarden die van toepassing zouden zijn geweest indien de specialiteit op de lijst ingeschreven gebleven was.

Indien de onbeschikbaarheid te wijten is aan een bewezen geval van overmacht, is het artikel 168bis niet van toepassing.

De Koning kan bijzondere regels bepalen met betrekking tot weesgeneesmiddelen met het oog op het waarborgen van de continuïteit van de beschikbaarheid en de vergoedbaarheid van deze specialiteiten. »; 9° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Wanneer een aanvrager bedoeld in artikel 35bis de terugbetaling van een farmaceutische specialiteit definitief wenst te beëindigen, maar de farmaceutische specialiteit verder blijft commercialiseren, moet hij een aanvraag tot schrapping indienen. De schrapping uit de lijst treedt dan in werking één jaar na de ontvangst van de aanvraag.

De minister kan, na advies van de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen, rekening houdend met economische, sociale en therapeutische criteria, een eerdere datum van inwerkingtreding bepalen, op basis van een gemotiveerde aanvraag tot schrapping op kortere termijn, die door de aanvrager tezelfdertijd wordt gestuurd naar de minister en de Commissie tegemoetkoming geneesmiddelen. De minister kan om redenen van volksgezondheid of van sociale bescherming, en zonder afbreuk te doen aan de maximale termijn van één jaar tussen de aanvraag tot schrapping en de effectieve schrapping uit de lijst, de aanvraag tot schrapping op kortere termijn weigeren of een latere datum van inwerkingtreding van de schrapping ten opzichte van de datum gepreciseerd in de aanvraag tot schrapping op kortere termijn, vaststellen. De aanvrager blijft ertoe gehouden de beschikbaarheid van de farmaceutische specialiteit te garanderen tot de datum van inwerkingtreding van de schrapping van de farmaceutische specialiteit uit de lijst.

Wanneer de aanvrager bedoeld in artikel 35bis een farmaceutische specialiteit definitief uit de handel neemt, waarbij op zijn vraag tevens de registratie wordt ingetrokken, moet hij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut hiervan zes maanden vóór het uit de handel nemen in kennis stellen. De terugbetaling wordt behouden tot het einde van een periode van zes maanden die ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van inwerking treden van de schrapping van de registratie, waarna de farmaceutische specialiteit van rechtswege, zonder rekening te houden met de procedures bepaald bij artikel 35bis, wordt geschrapt uit de lijst.

Wanneer de aanvrager bedoeld in artikel 35bis een farmaceutische specialiteit definitief uit de handel neemt, zonder dat de registratie wordt ingetrokken, moet hij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Instituut hiervan zes maanden vóór het uit de handel nemen in kennis stellen. De terugbetaling wordt behouden tot het einde van een periode van zes maand die ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het uit de handel nemen, waarna de farmaceutische specialiteit van rechtswege, zonder rekening te houden met de procedures bepaald bij artikel 35bis, wordt geschrapt uit de lijst. »; 10° in paragraaf 3, worden de woorden « of één of meerdere verpakkingen ervan » opgeheven.

Art. 102.In artikel 168bis, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 en vervangen bij de wet van 22 augustus 2002, wordt de eerste zin vervangen als volgt : « De Koning bepaalt het bedrag van de geldboetes waarvan het minimum niet lager mag zijn dan 5.000 euro en waarvan het maximum niet hoger mag zijn dan 10 % van de omzet die verwezenlijkt is op de Belgische markt voor de betrokken specialiteit gedurende het jaar voorafgaand aan dat waarin de overtreding werd begaan, met dien verstande dat dit maximum niet lager mag zijn dan 50.000 euro. »

Art. 103.Artikel 3, § 1, van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, gewijzigd bij de wetten van 20 oktober 1998, 2 januari 2001 en van 1 mei 2006, wordt aangevuld met het volgende lid : « Met het oog op het opsporen van geneesmiddelengebonden problemen, kan de Koning bovendien, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, regels stellen aangaande de verzameling en de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid van patiënten. Deze regels voorzien garanties met betrekking tot de toestemming van de patiënt, de informatie aan de patiënt, de beperkte doorgifte en de maximale bewaringstermijn van deze gegevens overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. »

Art. 104.Artikel 4, § 2bis, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, ingevoegd bij de wet van 1 mei 2006, wordt aangevuld met het volgende lid, luidend als volgt : « Met het oog op het opsporen van geneesmiddelengebonden problemen, kan de Koning bovendien, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, regels stellen aangaande de verzameling en de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid van patiënten. Deze regels voorzien garanties met betrekking tot de toestemming van de patiënt, de informatie aan de patiënt, de beperkte doorgifte en de maximale bewaringstermijn van deze gegevens overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. »

Art. 105.Artikel 1 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, vervangen bij de wet van 3 mei 2003, wordt aangevuld met het volgende lid : « Met het oog op het opsporen van geneesmiddelengebonden problemen, kan de Koning bovendien, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, regels stellen aangaande de verzameling en de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid van patiënten. Deze regels voorzien garanties met betrekking tot de toestemming van de patiënt, de informatie aan de patiënt, de beperkte doorgifte en de maximale bewaringstermijn van deze gegevens overeenkomstig de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. » TITEL 12. - Energie HOOFDSTUK 1. - Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 20 december 2007 tot wijziging van de aanslagvoet van de federale bijdrage die strekt tot compensatie van de inkomstenderving van de gemeenten ingevolge de liberalisering van de elektriciteitsmarkt

Art. 106.Het koninklijk besluit van 20 december 2007 tot wijziging van de aanslagvoet van de federale bijdrage die strekt tot compensatie van de inkomstenderving van de gemeenten ingevolge de liberalisering van de elektriciteitsmarkt wordt bekrachtigd met uitwerking op 1 juli 2007. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt

Art. 107.In artikel 7 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt wordt § 1, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 20 maart 2003, vervangen als volgt : « § 1. Bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voorstel van de commissie, kan de Koning : 1° maatregelen van marktorganisatie vaststellen, waaronder de instelling van een door de commissie beheerd systeem voor de toekenning van certificaten van oorsprongsgarantie en van groenestroomcertificaten voor elektriciteit geproduceerd overeenkomstig artikel 6, evenals het opleggen van een verplichting aan de netbeheerder om groenestroomcertificaten afgeleverd door de federale en gewestelijke overheden aan te kopen tegen een minimumprijs en te verkopen, teneinde de afzet op de markt te verzekeren, tegen een minimumprijs, van een minimumvolume elektriciteit geproduceerd met aanwending van hernieuwbare energiebronnen;2° een mechanisme inrichten ter financiering van alle of een deel van de nettolasten die voortvloeien uit de in 1° bedoelde maatregelen.» HOOFDSTUK 3. - Wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen

Art. 108.In artikel 15/5 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, ingevoegd bij de wet van 29 april 1999 en gewijzigd bij de wet van 1 juni 2005, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 109.In artikel 15/11, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 maart 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1°, worden de woorden « die geen in aanmerking komende afnemers zijn » opgeheven;2° in de bepaling onder 2°, worden de woorden « in de mate dat zij niet in aanmerking komen » opgeheven. TITEL 13. - Leefmilieu ENIG HOOFDSTUK. - Wijziging van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten

Art. 110.In artikel 3, § 1, 1°, in fine, van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, gewijzigd bij de wet van 12 augustus 2000, worden tussen de woorden « bouwwerk » en « door de ondertekenende Staten » de volgende woorden ingevoegd : « of van diensten of wedstrijden bestemd voor de verwezenlijking of de gemeenschappelijke exploitatie van een project ».

TITEL 14. - Duurzame ontwikkeling ENIG HOOFDSTUK. - Meerjareninvesteringsplan en beheersovereenkomst Fedesco

Art. 111.De naamloze vennootschap van publiek recht Fedesco voert een meerjareninvesteringsplan voor energiebesparingen in de federale overheidsgebouwen uit, volgens het principe van derdepartijfinanciering. Dit meerjareninvesteringsplan omvat investeringen in werken, leveringen en diensten, de financiële kosten, de voorfinanciering door Fedesco, de terugbetalingen aan Fedesco en de werkingskosten van Fedesco. Dit meerjareninvesteringsplan kan jaarlijks herzien worden, meer bepaald in functie van de evolutie van het globale energieverbruik, de begroting, de realisatie van de objectieven of extra opdrachten die aan Fedesco gegeven worden.

Art. 112.Een tussen de Staat en Fedesco gesloten beheerscontract bepaalt de nadere voorwaarden waaronder de vennootschap haar opdrachten uitvoert om voor de federale overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten, instellingen van openbaar nut en andere diensten die onderworpen zijn aan het gezag, de controle of het toezicht van de Federale Staat, projecten te bestuderen en uit te voeren die een economische en ecologische vooruitgang garanderen, op het gebied van eco-efficiëntie, meer bepaald door het behoud, de terugwinning en het rationeel gebruik van energie, ongeacht de gebruiksvorm en de bestemming, onder meer door het gebruik van mechanismen van de Derde Investeerder, zonder beperkingen wat betreft de ingezette technologieën en de locaties van de projecten.

Dit beheerscontract legt eveneens het meerjareninvesteringsplan van Fedesco vast. De bewoordingen van dit contract alsook van iedere wijziging worden goedgekeurd door de Koning via een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

TITEL 15. - Financiën HOOFDSTUK 1. - Personenbelasting en diverse bepalingen Afdeling 1. - Wijzigingen van sommige fiscale bepalingen inzake

levensverzekeringscontracten

Art. 113.Artikel 34 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992, 17 mei 2000, 19 juli 2000, 24 december 2002, 28 april 2003 en 27 december 2004, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. De kapitalen die voortkomen uit een individueel levensverzekeringscontract of een spaarverzekeringscontract dat heeft gediend voor het wedersamenstellen of waarborgen van een door de verzekerde gesloten lening voor een onroerend goed, en die worden vereffend ingevolge zijn overlijden, zijn belastbaar : 1° tot het bedrag dat dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van die lening : - in hoofde van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van het onroerend goed verwerven waarvoor de lening is gesloten en waarvan de verzekerde op het tijdstip van overlijden volle eigenaar was; - in hoofde van de erfgenamen van de verzekerde in alle andere gevallen; 2° voor het eventuele saldo, in hoofde van de in het contract vermelde begunstigde.»

Art. 114.In artikel 1454, 2°, van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder b, vervangen bij de wet van 27 december 2005, vervangen als volgt : « b) bij overlijden : 1) wanneer het levensverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening om een onroerend goed te verwerven of te behouden : - ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen; - ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 2) in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige;».

Art. 115.Artikel 1459, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder b, vervangen bij de wet van 27 december 2005, vervangen als volgt : « b) bij overlijden : 1) wanneer het spaarverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening om een onroerend goed te verwerven of te behouden : - ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen; - ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 2) in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige;».

Art. 116.Artikel 526 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 27 december 2005 en gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende : « § 5. Voor de toepassing van § 2, eerste lid, 2°, worden de bijdragen en premies die zijn betaald in het kader van levensverzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 werden afgesloten en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in artikel 1454, zoals het is gewijzigd bij artikel 173 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en artikel 114 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1), in afwijking van die bepaling, toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in het genoemde artikel bestond alvorens het werd gewijzigd door de hiervoor vermelde wetten. »

Art. 117.In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 526/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 526/1.Bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van verzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 zijn afgesloten en die dienen voor het wedersamenstellen of waarborgen van een lening die is gesloten om een onroerend goed te verwerven of te behouden en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in de artikelen 1454 en 1459 zoals ze zijn gewijzigd door de artikelen 114 en 115 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen, worden toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in de genoemde artikelen bestond alvorens ze werden gewijzigd door de artikelen 173 en 174 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en de artikelen 114 en 115 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1). » Afdeling 2. - Diverse wijzigingen

inzake personenbelasting en bedrijfsvoorheffing

Art. 118.In artikel 66 van hetzelfde Wetboek wordt paragraaf 1, vervangen bij de wet van 27 december 2005, vervangen als volgt : « § 1. Met uitzondering van de kosten van brandstof zijn beroepskosten met betrekking tot het gebruik van de in artikel 65 bedoelde voertuigen, slechts tot 75 % aftrekbaar.

De in het eerste lid bedoelde beroepskosten omvatten ook de op die voertuigen geleden minderwaarden. »

Art. 119.In artikel 104, 3°, van hetzelfde Wetboek, wordt de bepaling onder punt d, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, vervangen als volgt : « d) aan door de Koning erkende culturele instellingen die ofwel in België zijn gevestigd en waarvan het invloedsgebied één van de gemeenschappen of het gehele land bestrijkt, ofwel in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn en waarvan het invloedsgebied een deelstaat of een gewest van de betrokken Staat of het gehele land bestrijkt; ».

Art. 120.In artikel 113, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 2004, 27 december 2005 en 1 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1° worden de woorden « in de Europese Economische Ruimte » ingevoegd tussen de woorden « kinderoppas » en de woorden « buiten de normale lesuren »;b) in de bepaling onder 3°, wordt de bepaling onder punt a) aangevuld als volgt : « - of door buitenlandse openbare instellingen gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;»; c) in de bepaling onder 3°, worden onder punt b) de woorden « de in a), eerste streepje, vermelde instellingen » vervangen door de woorden « de in a, eerste of derde streepje, vermelde instellingen »;d) in de bepaling onder 3°, worden onder punt c) de woorden « kleuter- of lagere scholen » vervangen door de woorden « scholen gevestigd in de Europese Economische Ruimte »;e) de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt : « 4° de belastingplichtige houdt de bewijsstukken ter beschikking van de administratie die de vaststelling mogelijk maken van : a) de echtheid en het bedrag van de uitgaven;b) de volledige identiteit of benaming van de personen, scholen, instellingen en openbare besturen als bedoeld in 3°;c) de naleving van de in dit artikel beoogde voorwaarden.»

Art. 121.In artikel 138, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006, worden de woorden « of het tijdens het belastbare tijdperk geboren is en werd vermist of is ontvoerd » ingevoegd tussen de woorden « op voorwaarde dat het reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was » en de woorden « en op voorwaarde dat de belastingplichtige aantoont ».

Art. 122.In artikel 146, 3°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 21 december 1994, 7 april 1999 en 28 april 2003, worden de woorden « doch met uitsluiting van de in artikel 31bis, derde lid, 1°, bedoelde uitkeringen, » ingevoegd tussen de woorden « of gedeeltelijke onvrijwillige werkloosheid » en de woorden « alsmede het inkomen ».

Art. 123.In artikel 154 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 17 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de paragrafen 2 en 3 worden de woorden « de artikelen 147 tot 152 » vervangen door de woorden « de artikelen 147 tot 153 »;2° in paragraaf 3 wordt het vijfde lid opgeheven.

Art. 124.In artikel 169, § 1, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 28 december 1992 en 17 mei 2000, het koninklijk besluit van 13 juli 2001 en de wetten van 24 december 2002, 28 april 2003, 27 december 2004, 23 december 2005 en 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het derde lid worden de woorden « in zover ze ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven » vervangen door de woorden « in zover ze bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of in zover ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven »;2° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « In afwijking van het tweede lid, wordt de eerste schijf waarop het omzettingsstelsel van toepassing is, slechts ten belope van 80 % in aanmerking genomen wanneer de in dat lid bedoelde kapitalen bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of wanneer ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven.»

Art. 125.In artikel 171 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepalingen onder 2°, onder punt b) wordt de bepaling onder het tweede streepje vervangen als volgt : « - het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;»; b) in de bepalingen onder 4°, onder punt f), wordt de bepaling onder het derde streepje vervangen als volgt : « - kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;»; c) in de bepaling onder 4°, onder punt j), worden de woorden « van het belastbaar tijdperk » vervangen door de woorden « van het aanslagjaar »;d) de bepaling onder 6° wordt aangevuld als volgt : « - de in artikel 31, tweede lid, 1°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die, ingevolge een beslissing van een openbare overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar, door die openbare overheid zijn betaald of toegekend voor het eerst tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar.»

Art. 126.In artikel 2751, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 juli 2005, worden de woorden « een deel van die bedrijfsvoorheffing » vervangen door de woorden « een deel van de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de belastbare bezoldigingen waarin de bezoldigingen zijn begrepen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk, ».

Art. 127.Artikel 2758 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2007, wordt ingetrokken.

Art. 128.In artikel 515bis, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de wetten van 17 mei 2000, 23 december 2005 en 17 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het zesde lid worden de woorden « zoals bepaald in titel XIII van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen » vervangen door de woorden « zoals bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen »; 2° het zevende lid wordt vervangen als volgt : « Wanneer de kapitalen die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of wanneer ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven, moet, in afwijking van het vierde lid, voor de omzetting van de eerste schijf van 50.000 euro van die kapitalen dezelfde berekeningswijze worden gebruikt als bedoeld in artikel 169, § 1, vierde lid. Het bedrag van 50.000 euro wordt jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig artikel 178. »

Art. 129.In artikel 515quater, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 april 2003 en gewijzigd bij de wetten van 23 december 2005, 27 december 2005 en 20 juli 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder punt b) wordt vervangen als volgt : « b) tegen een aanslagvoet van 10 % : kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in c, die worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in c, in zover zij met persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, zijn gevormd of in zover het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven;»; 2° de inleidende zin van punt c wordt vervangen als volgt : « c) tegen een aanslagvoet van 16,5 % : niet volgens artikel 169, § 1, belastbare kapitalen en afkoopwaarden als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, in zover die kapitalen of afkoopwaarden niet zijn gevormd door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 1451, 1°, of in zover het geen kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven, en wanneer die kapitalen of die afkoopwaarden tot uiterlijk 31 december 2009 aan de rechthebbende worden uitgekeerd : ». Afdeling 3. - Diverse bepalingen

Art. 130.Artikel 189 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen wordt opgeheven.

Art. 131.Artikel 66 van de programmawet (I) van 8 juni 2008 wordt ingetrokken. Afdeling 4. - Niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen

Art. 132.Artikel 38, § 1, eerste lid, 24°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 24 juli 2008, wordt vervangen als volgt : « 24° ten belope van een maximumbedrag van 2200 euro per kalenderjaar, de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk « Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven » van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. »

Art. 133.Artikel 178 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 juni 2008 wordt aangevuld met een paragraaf 6, die luidt als volgt : « § 6. In afwijking van § 2, eerste lid, wordt het bedrag opgenomen in artikel 38, § 1, eerste lid, 24°, gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand september 2007 (105,71). Dit bedrag wordt op 1 januari van elk jaar aangepast overeenkomstig de volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met de gezondheidsindex van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn, en gedeeld door de gezondheidindex van de maand september 2007. Het aldus bekomen bedrag wordt op de hogere euro afgerond. » Afdeling 5. - Inwerkingtreding

Art. 134.Artikel 123 is van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2007 worden betaald of toegekend.

De artikelen 114 en 115 zijn van toepassing op de levensverzekerings- en spaarverzekeringscontracten afgesloten vanaf 1 januari 2008.

Artikel 118 is van toepassing op de vanaf 1 januari 2008 geleden minderwaarden.

Artikel 119 is van toepassing op de giften die werkelijk zijn betaald vanaf 1 januari 2008.

Artikel 120 is van toepassing op de uitgaven voor kinderopvang die vanaf 1 januari 2008 worden gedaan.

Artikel 125, c) en d), is van toepassing op de inkomsten die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008.

Artikel 126 is van toepassing op de bezoldigingen die zijn betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008.

De artikelen 132 en 133 zijn van toepassing op de voordelen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2008.

De artikelen 113, 121 en 122 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2009.

De artikelen 124, 125, a) en b), 128, 2°, en 129 zijn van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2009.

De artikelen 116, 117, 130 en 131 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 2. - Diverse wijzigingen inzake vennootschappen en rechtspersonen Afdeling 1. - Voordelen van alle aard en bestrijding van omkoping

Onderafdeling 1. - Programmawet (I) van 27 december 2006

Art. 135.De artikelen 22 en 26 van de programmawet (I) van 27 december 2006, worden ingetrokken.

Onderafdeling 2. - Wet van 11 mei 2007 tot aanpassing van de wetgeving inzake de bestrijding van omkoping

Art. 136.De artikelen 14, 16 en 18 van de wet van 11 mei 2007 tot aanpassing van de wetgeving inzake de bestrijding van omkoping, worden ingetrokken.

Onderafdeling 3. - Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

Art. 137.In artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en gewijzigd bij de wetten van 10 maart 1999, 4 mei 1999, 28 april 2003, 15 december 2004 en 1 september 2006, worden de bepalingen onder het 4° en het 5° vervangen als volgt : « 4° tegen het tarief van 300 % op in artikel 223, eerste lid, 1°, vermelde niet verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en op in artikel 223, eerste lid, 3°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard; 5° tegen het tarief vermeld in artikel 215, eerste lid, op in artikel 223, eerste lid, 2°, vermelde bijdragen, premies, pensioenen, renten en toelagen en op in artikel 223, eerste lid, 3°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard;».

Art. 138.In artikel 234 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 maart 1999, 28 april 2005, 15 april 2004, 27 december 2005, 27 december 2006 en 11 mei 2007, wordt het eerste lid, 5°, opgeheven bij de wet van 15 december 2004, hersteld als volgt : « 5° op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard. »

Art. 139.In artikel 247 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 30 maart 1994, 10 maart 1999, 15 december 2004, 27 december 2006 en 11 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1°, worden de woorden « artikel 234, 1° en 2° » vervangen door de woorden « artikel 234, eerste lid, 1° en 2° »;b) in de bepaling onder 2°, worden de woorden « artikel 234, 3° » vervangen door de woorden « artikel 234, eerste lid, 3° »;c) de bepaling onder 2° wordt aangevuld met de woorden « en de in artikel 234, eerste lid, 5°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard »;d) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : « 3° tegen het tarief van 300 % wat de in artikel 234, eerste lid, 4°, vermelde niet-verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en de in artikel 234, eerste lid, 5°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard betreft.»

Art. 140.In artikel 518, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996 en bij de wet van 27 december 2004, worden de woorden « 234, 1° » vervangen door de woorden « 234, eerste lid, 1° ».

Art. 141.Titel X van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een artikel 532, luidende : «

Art. 532.De bepalingen van de artikelen 58 en 463bis, § 2, 1°, zoals die bestonden vóór ze werden opgeheven bij de wet van 11 mei 2007 tot aanpassing van de wetgeving inzake de bestrijding van omkoping, blijven van toepassing op de geheime commissielonen die tot de dagelijkse praktijk behoren, indien ze werden betaald of toegekend vóór 8 juni 2007. » Onderafdeling 4. - Inwerkingtreding

Art. 142.De artikelen 137 tot 141 treden in werking op 8 juni 2007, met uitzondering van : 1° de artikelen 137, 139, a ), b) en d), en 140 wat de verwijzingen naar de artikelen 223, eerste lid, en 234, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreft, die van toepassing zijn vanaf 1 januari 2006;2° de artikelen 137 en 139, d), wat de invoeging van de niet verantwoorde voordelen van alle aard betreft, die van toepassing zijn vanaf aanslagjaar 2007;3° artikel 139, c), dat van toepassing is vanaf aanslagjaar 2009. Afdeling 2. - Voertuigen

Art. 143.Artikel 198bis, eerste lid, 1°, a, vijfde streepje, en b, vijfde streepje, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007, wordt telkens aangevuld met de woorden « of indien geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen ».

Art. 144.In artikel 205, § 2, eerste lid, 6°, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, worden de woorden « 25 pct. » vervangen door de woorden « het niet aftrekbaar gedeelte ».

Art. 145.In artikel 235, 2°, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 21 juni 2004, worden de woorden « 185ter, » ingevoegd na de woorden « 185, § 2, ».

Art. 146.De artikelen 143 tot 145 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2009.

Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking. Afdeling 3. - Afschaffing van de effecten aan toonder

Art. 147.In artikel 171, eerste lid, 2°bis, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 9 juli 2004, worden de woorden « elfde lid » vervangen door de woorden « twaalfde lid ».

Art. 148.In artikel 269 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde lid worden de woorden « derde lid, c » vervangen door de woorden « derde lid, b »;2° in het achtste lid worden de woorden « zesde lid » vervangen door de woorden « voorafgaande lid »;3° in het tiende lid worden de woorden « achtste lid » vervangen door de woorden « voorafgaande lid ».

Art. 149.In artikel 412, zevende lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 9 juli 2004, worden de woorden « elfde lid » telkens vervangen door de woorden « twaalfde lid ».

Art. 150.De artikelen 147 tot 149 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2008. Afdeling 4. - Belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling

Art. 151.In artikel 240, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen bij de wet van 23 december 2005, worden de woorden « en belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling » ingevoegd tussen het woord « investeringsaftrek » en de woorden « de bepalingen ».

Art. 152.In artikel 289quater, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005, worden de woorden « of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen » ingevoegd tussen de woorden « met de vennootschapsbelasting » en de woorden « , dat gelijk is ».

Art. 153.In artikel 292bis, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005, worden de woorden « of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen » ingevoegd tussen de woorden « met de vennootschapsbelasting » en het woord « verrekend ».

Art. 154.In artikel 530, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 23 december 2005, worden de woorden « of de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen die aan de belasting van niet-inwoners worden onderworpen » ingevoegd tussen de woorden « de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen » en de woorden « betreft die ».

Art. 155.De artikelen 151 tot 154 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2009.

Elke wijziging die vanaf 7 november 2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking. Afdeling 5. - Vestiging van de belastingen

Art. 156.In artikel 305 van hetzelfde Wetboek, wordt het derde lid vervangen als volgt : « Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschapen in het kader van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing als bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht, rust de verplichting tot aangifte naargelang het geval op de overnemende vennootschap of op de verkrijgende vennootschappen. Bij de andere ontbonden vennootschappen rust deze verplichting op de vereffenaars. »

Art. 157.In artikel 310 van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschapen ten gevolge van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing zoals bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht mag die termijn niet korter zijn dan één maand vanaf de datum van de goedkeuring van deze verrichting door de algemene vergaderingen van alle vennootschappen die tot de fusie, de aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing zoals bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht hebben, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de datum van deze verrichting.

Bij de andere ontbonden vennootschappen mag die termijn niet korter zijn dan één maand vanaf de datum van de goedkeuring van de resultaten van de vereffening, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de laatste dag van het tijdperk waarop de resultaten betrekking hebben. »

Art. 158.De artikelen 156 en 157 treden in werking de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. HOOFDSTUK 3. - Belasting van niet-inwoners betreffende natuurlijke personen en diverse bepalingen

Art. 159.Artikel 102bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 25 april 2007, wordt vervangen als volgt : «

Art. 102bis.De in artikel 90, 12°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de bedrijfsvoorheffing en verminderd met 10 % forfaitaire kosten. »

Art. 160.Artikel 133 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet 10 augustus 2001 en gewijzigd bij de wetten van 21 juni 2002 en 27 december 2006, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Het eerste lid, 1°, is niet van toepassing op de gevallen bedoeld in artikel 126, § 2, eerste lid, 4°. »

Art. 161.In artikel 228, § 2, 7°, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « die er in een belastbaar tijdperk gedurende meer dan 183 dagen verblijft; » vervangen door de woorden « die er voor die werkzaamheid tijdens enig tijdperk van 12 maanden gedurende meer dan 183 dagen verblijft; ».

Art. 162.In artikel 232 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1992, de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001, de wetten van 25 april 2007 en 4 mei 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin van het eerste lid, 2°, worden de woorden « in België verkregen beroepsinkomsten » vervangen door de woorden « in België behaalde of verkregen beroepsinkomsten, »;2° in het eerste lid, 2°, b, worden de woorden « in België inkomsten verkrijgen » vervangen door de woorden « in België inkomsten behalen of verkrijgen »;3° in het eerste lid, 2°, wordt de bepaling onder c vervangen als volgt : « c) in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de in artikel 228, § 2, 8°, bedoelde inkomsten.»; 4° het artikel wordt aangevuld met een lid dat luidt als volgt : « In geval van een gemeenschappelijke aanslag is het tweede lid slechts van toepassing op voorwaarde dat : - geen van beide echtgenoten inkomsten heeft behaald of verworven als bedoeld in het eerste lid, 2°, of de in artikel 248, § 2, vermelde keuze heeft gemaakt, en - het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen van elke echtgenoot lager is dan 2.500 euro. »

Art. 163.In artikel 232 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1992, de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001, de wetten van 25 april 2007, 4 mei 2007 en artikel 162 van deze wet, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de inleidende zin van het eerste lid, 2°, worden de woorden « , van de in artikel 228, § 2, 9°, h, vermelde meerwaarden en van de in artikel 228, § 2, 9°, k, vermelde diverse inkomsten, » vervangen door de woorden « en van de in artikel 228, § 2, 9°, h, vermelde meerwaarden, »;2° in het eerste lid, 2°, b, worden de woorden « en 9°, h en k ;» vervangen door de woorden « en 9°, h ; ».

Art. 164.In artikel 242, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 januari 1996, worden de woorden « als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, a, b en e, en 4° tot 7°, » opgeheven.

Art. 165.In artikel 243, vierde lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 april 2007 en gewijzigd bij de programmawet van 8 juni 2008, worden de woorden « 14521 tot 14531, » vervangen door de woorden « 14521 tot 14532, ».

Art. 166.In artikel 244, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 30 januari 1996, worden de woorden « als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, a, b en e, en 4° tot 7°, » opgeheven.

Art. 167.In artikel 244bis, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « in de artikelen 132 en 133, » worden vervangen door de woorden « in artikel 132, »;2° het lid wordt aangevuld met de volgende zin : « De toeslag vermeld in artikel 133, eerste lid, 1°, wordt niet verleend.»

Art. 168.In artikel 248 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 28 juli 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 juli 2000 en 13 juli 2001 en de wet van 4 mei 2007, worden volgende wijzigingen aangebracht : a) het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Met betrekking tot de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, is het eerste lid eveneens van toepassing : 1° in afwijking van artikel 232, op de winst of de baten behaald of verkregen door vennoten of leden van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 229, § 3;2° op de inkomsten van onroerende goederen waarop artikel 232, tweede lid, van toepassing is.»; b) de bestaande tekst, die paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende : « § 2.Evenwel kunnen de in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtigen die inkomsten verkrijgen als bedoeld in artikel 228, § 2, 8°, met uitsluiting van de in artikel 232, eerste lid, 2°, c, vermelde inkomsten, ervoor opteren om § 1, eerste lid, niet toe te passen voor die inkomsten. Deze keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. In dat geval worden de voormelde inkomsten toegevoegd aan de artikel 232, eerste lid, 2°, vermelde inkomsten om het netto- bedrag te bepalen en de belasting te berekenen. »

Art. 169.In artikel 248, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij artikel 168 van deze wet, worden de woorden « en 9°, k, » ingevoegd tussen de woorden « als bedoeld in artikel 228, § 2, 8°, » en « met uitsluiting van ».

Art. 170.In artikel 271 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 6 juli 1994, het koninklijk besluit van 20 december 1996 en de wet van 24 december 2002, worden de woorden « in artikel 90, 1° tot 4° » vervangen door de woorden « in artikel 90, 1° tot 4° en 12°, ».

Art. 171.Artikel 2756 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 mei 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Dit artikel is eveneens van toepassing op de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing bedoeld in artikel 270, 3°, die bezoldigingen als bedoeld in artikel 232, eerste lid, 2°, c, rechtstreeks betalen of toekennen aan sportbeoefenaars. »

Art. 172.In artikel 305, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « en 248, § 2 » ingevoegd tussen de woorden « ingevolge de artikelen 232 tot 234 » en de woorden « , aan de belasting van niet-inwoners ».

Art. 173.In artikel 308, § 1, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « en 248, § 2, » ingevoegd tussen de woorden « overeenkomstig de artikelen 243 tot 245 » en de woorden « aanwezig zijn ».

Art. 174.In artikel 309, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « en 248, § 2 » ingevoegd tussen de woorden « overeenkomstig de artikelen 243 tot 245 » en de woorden « , vóór 31 december ».

Art. 175.De artikelen 162, 1° en 2°, en 164 zijn van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2008 worden behaald of verkregen.

De artikelen 162, 3°, en 171 zijn van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2008 worden betaald of toegekend.

De artikelen 160, 162, 4°, 165 tot 168 en 172 tot 174 zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2009.

De artikelen 159, 163, 169 en 170 zijn van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden betaald of toegekend.

Artikel 161 is toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2009 worden behaald of verkregen. HOOFDSTUK 4. - Fortis-Fonds

Art. 176.Er wordt een « Fortis-Fonds » opgericht, hierna het Fonds genoemd met rechtspersoonlijkheid.

Dit Fonds wordt ondergebracht bij de FOD Financiën - Algemene Administratie van de Thesaurie.

Het Fonds wordt opgenomen in de categorie B van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en staat onder het toezicht van de Minister van Financiën.

Art. 177.Het Fonds wordt gespijsd door de Staat ten bedrage van het verschil tussen de positieve en de negatieve term, beide hierna beschreven : POSITIEVE TERM - de resterende waarde van de aandelen BNP PARIBAS op de referentiedatum vermeerderd met het reeds door de Staat, bij de verkoop van alle of een deel van de aandelen van BNP PARIBAS, gerealiseerde bedrag, vermeerderd met - de netto dividenden waarop de Staat recht zou gehad hebben ten laatste op de referentiedatum.

NEGATIEVE TERM - de totale investering van de Staat in FORTIS, namelijk 9,4 miljard euro, waaraan een rentevoet van 4,11 % per jaar en een premie van 2 % per jaar worden toegevoegd, vermeerderd met - het eventuele verlies geleden door de Staat wegens zijn belang in het SPV voor het beheer van de portefeuille van de gestructureerde activa.

De referentiedatum wordt vastgesteld op de datum van de algemene vergadering van de BNP PARIBAS groep waarop over de toekenning van de dividenden 2013 wordt beslist.

In toepassing van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt bij de sectie « Rijksschuld » van de algemene uitgavenbegroting een begrotingsfonds ingesteld, genoemd « Diverse niet-fiscale ontvangsten bestemd voor het Fortis-Fonds ». De ontvangsten toegewezen aan het Fonds alsook de uitgaven die ten laste van het Fonds kunnen gedaan worden, zijn vermeld tegenover het genoemde fonds in de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.

Art. 178.Enkel de aandeelhouders van Fortis NV die aan de volgende voorwaarden voldoen, kunnen op voorlegging van coupon nr. 42 een deel van het Fonds ontvangen : 1° een natuurlijke persoon zijn;2° de nationaliteit hebben van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, of zijn woon- of verblijfplaats in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte hebben;3° eigenaar, vruchtgebruiker of naakte eigenaar zijn van aandelen in Fortis NV op 1 juli 2008 of ze uiterlijk op die datum verworven hebben;4° een aanvraag hebben ingediend overeenkomstig de regels bepaald bij koninklijk besluit. De Koning regelt de voorwaarden, de modaliteiten en de procedure van omwisseling van coupon nr. 42 tegen een deel van het Fonds.

Wat de aandelen aan toonder betreft, wordt het bewijs van eigendom, vruchtgebruik of naakte eigendom ervan op 1 juli 2008 bedoeld in het eerste lid, 3°, geleverd door het bewijs van inning van coupon nr. 41 vóór 1 juli 2008.

De betwistingen over de aanvaardbaarheid of de geldigheid van de gevraagde bewijzen kunnen worden voorgelegd aan een bijzonder college.

De betwistingen moeten schriftelijk worden ingediend vóór 1 januari 2010. Dit college beslist daarover binnen de 6 maanden. De Koning bepaalt de samenstelling van dit college en regelt zijn werkzaamheden.

Art. 179.Het Fonds zal verdeeld worden op 1 juli 2014.

De Koning regelt de verdelingsmodaliteiten en -procedure.

De verdeelde bedragen worden fiscaal gelijkgesteld met een meerwaarde op aandeel.

Bij de verdeling van het Fonds is de maximale waarde van elk deel gelijk aan 8,96 euro.

Iedere coupon nr. 42 geeft recht op een deel van het Fonds. Per aandeelhouder worden maximum 5.000 delen van het Fonds toegekend.

Art. 180.De Koning neemt de maatregelen om de financiering van het Fonds te verzekeren. Dit doet tegen vergoeding een beroep op het personeel van de Staat. De Minister van Financiën duidt de ambtenaren aan die nodig zijn voor de werking van het Fonds. De werkingskosten zijn ten laste van een krediet ingeschreven op de Algemene Uitgavenbegroting. De betalingsmodaliteiten om de werkingskosten van het Fonds te dekken worden bij conventie tussen het Fonds en de Minister van Financiën geregeld.

Art. 181.Het Fonds wordt bestuurd door een raad van bestuur samengesteld uit 4 leden onder wie drie benoemd door de Koning.

De voorzitter wordt gekozen door de raad van bestuur onder de leden benoemd door de Koning. Hij vertegenwoordigt het Fonds in alle gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen en procedures.

De administrateur-generaal van de Thesaurie is van rechtswege lid en vervult de functie van gedelegeerd bestuurder van het Fonds, aan wie de raad van bestuur of zijn voorzitter bepaalde bestuurs- of vertegenwoordigingsbevoegdheden kan delegeren. De gedelegeerd bestuurder kan, met instemming van de raad van bestuur bepaalde van zijn bevoegdheden overdragen aan de personeelsleden van het Fonds. Hij brengt geregeld verslag uit aan de raad van bestuur of op vraag van deze laatste.

De raad van bestuur bestaat uit evenveel Franstalige als Nederlandstalige leden.

De leden van de raad van bestuur kunnen tijdens hun mandaat vervangen worden in geval van overlijden, ontslag of afzetting.

De raad van bestuur van het Fonds neemt alle praktische maatregelen die noodzakelijk zijn voor zijn werking, waaronder deze voor de betaling van de delen aan de aandeelhouders. Hij beschikt over alle bevoegdheden noodzakelijk voor de uitvoering van zijn opdrachten. Het stelt desgevallend een reglement van interne orde op.

Art. 182.§ 1. In artikel 1 van de wet van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut worden de woorden « Fortis-Fonds » ingevoegd in de categorie B in alfabetische orde. § 2. In de tabel bijgevoegd bij de wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 9 september 2008, wordt een rubriek « Diverse niet-fiscale ontvangsten bestemd voor het Fortis-Fonds » toegevoegd. HOOFDSTUK 5. - Registratie als aannemer Afdeling 1. - Wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen

1992

Art. 183.Artikel 403, § 5, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 27 april 2007, wordt vervangen als volgt : « Wanneer de opdrachtgever of de aannemer met behulp van die gegevensbank vaststelt dat hij de in de §§ 1 en 2 vermelde inhoudingen moet doen, en wanneer het bedrag van de factuur die hem is voorgelegd hoger is dan of gelijk aan 7.143 euro, nodigt hij zijn medecontractant uit om hem een attest over te leggen dat het bedrag van de schuld weergeeft. Het bedoelde attest houdt rekening met de schuld op de dag waarop het is opgesteld. De Koning bepaalt de geldigheidstermijn van dit attest. Indien zijn medecontractant bevestigt dat de schulden hoger zijn dan de te verrichten inhoudingen of wanneer hij het bedoelde attest niet binnen de maand na de aanvraag overlegt, is de opdrachtgever of de aannemer ertoe gehouden 15 % van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten. »

Art. 184.Artikel 183 treedt in werking op 1 januari 2009. Afdeling 2. - Wijziging van de programmawet van 27 april 2007

Art. 185.Artikel 140, 3°, van de programmawet van 27 april 2007 wordt ingetrokken.

Art. 186.Artikel 185 treedt in werking op 1 januari 2009.

TITEL 16. - Werk HOOFDSTUK 1. - Tewerkstellingsfonds en tewerkstelling in de non-profitsector Afdeling 1. - Opheffing van het koninklijk besluit nr. 181 tot

oprichting van een Fonds ter aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling

Art. 187.Het koninklijk besluit nr. 181 tot oprichting van een Fonds ter aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 december 1983 en 6 januari 1984 en bij de wetten van 22 januari 1985 en 8 april 2003, wordt opgeheven. Afdeling 2. - Instellen van een wettelijke basis voor het koninklijk

besluit van 22 september 1989 tot bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector

Art. 188.De Koning kan, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, volgens de voorwaarden en de nadere regelen die Hij bepaalt, een subsidie toekennen aan bepaalde gesubsidieerde diensten en instellingen. Deze subsidie dient uitsluitend bestemd te zijn voor de creatie van bijkomende arbeidsplaatsen.

Art. 189.Deze afdeling heeft uitwerking met ingang van 22 september 1989. HOOFDSTUK 2. - Diverse bepalingen Afdeling 1. - Wijziging van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering

van buurtdiensten en -banen

Art. 190.In artikel 2, § 1, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 9 juli 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de bepalingen onder 7° en 8° opgeheven;2° het tweede en derde lid worden opgeheven.

Art. 191.In artikel 2, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003, 27 december 2006 en 8 juni 2008, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid, b), wordt vervangen als volgt : « b) de onderneming verbindt er zich toe de bepalingen van artikel 7octies, eerste lid, van deze wet na te leven;»; 2° in het eerste lid, c), worden de woorden « wat de werknemers van categorie A betreft » vervangen door de woorden « de werknemers die tijdens hun deeltijdse tewerkstelling aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering, een leefloon of op financiële sociale hulp »;3° het derde lid wordt opgegeven.

Art. 192.Artikel 7sexies van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 193.Artikel 7septies van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 9 juli 2004, wordt vervangen als volgt : «

Art. 7septies.Het sluiten van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd heeft niet het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot gevolg gedurende een periode van drie maanden te rekenen vanaf de dag van de eerste voorafgaandelijke aangifte van tewerkstelling van de arbeidsovereenkomst dienstencheques bij dezelfde werkgever.

Tijdens de periode van drie maanden als bedoeld in het eerste lid, kan worden afgeweken van de verplichting om een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid te sluiten met een wekelijkse arbeidsduur van ten minste één derde van de wekelijkse arbeidsduur van de voltijds tewerkgestelde werknemer zoals bepaald in artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Tijdens dezelfde periode van drie maanden kan er nooit worden afgeweken van de minimumduur van elke werkperiode zoals vastgesteld bij artikel 21 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Indien na het verstrijken van de voormelde periode van drie maanden, prestaties worden geleverd ten gunste van de werkgever op grond van een arbeidsovereenkomst dienstencheques, zijn de partijen verbonden door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. »

Art. 194.Artikel 7octies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 22 december 2003, wordt vervangen als volgt : «

Art. 7octies.Vanaf de eerste werkdag van de vierde maand te rekenen vanaf de eerste voorafgaandelijke verklaring van tewerkstelling bij dezelfde werkgever, stellen de partijen het arbeidsregime vast dat van toepassing is op de voor onbepaalde duur gesloten overeenkomst. Deze overeenkomst kan worden gesloten voor voltijdse arbeid of voor deeltijdse arbeid overeenkomstig artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Er kan nooit worden afgeweken van de minimumduur van elke werkperiode zoals vastgesteld bij artikel 21 van de arbeidswet van 16 maart 1971.

Er kan worden afgeweken van de verplichting om een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid te sluiten met een wekelijkse arbeidsduur van ten minste een derde van de wekelijkse arbeidsduur van de voltijds tewerkgestelde werknemer zoals bepaald in artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. De minimale wekelijkse arbeidsduur mag niet lager liggen dan de grens bepaald door de Koning.

Voor de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst dienstencheques die tijdens hun tewerkstelling recht hebben op een werkloosheidsuitkering, op leefloon of op financiële sociale hulp, mag de arbeidsduur in geen geval lager liggen dan een derde van de wekelijkse arbeidsduur van toepassing op een voltijds tewerkgestelde werknemer zoals bepaald in artikel 11bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. De Koning bepaalt de minimale wekelijkse arbeidsduur van de arbeidsovereenkomsten. »

Art. 195.In artikel 10, tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 22 december 2003, worden de woorden « - de specifieke bepalingen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst dienstencheques; » opgeheven.

Art. 196.De definities voorzien in artikel 2, § 1, eerste lid, 7° en 8°, tweede lid en derde lid, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van deze afdeling, blijven van toepassing op de arbeidsovereenkomsten dienstencheques zolang deze, volgens de overgangsbepalingen voorzien in artikel 190 van deze wet, kunnen geregeld worden door de voornoemde wet van 20 juli 2001 van toepassing vóór de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Art. 197.Voor de werknemers tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst dienstencheques, bedoeld in afdeling 2 van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en banen, waarvoor een eerste voorafgaandelijke aangifte van tewerkstelling werd verricht door hun werkgever vóór de inwerkingtreding van deze afdeling, blijven de bepalingen van de artikelen 7sexies tot 7octies die van kracht waren vóór de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, van toepassing gedurende een termijn van vier maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

Ten laatste op het einde van deze periode van vier maanden zijn de partijen verbonden door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd die voldoet aan het voorschrift van artikel 7octies van dezelfde wet, zoals gewijzigd door dit hoofdstuk.

Voor de in het vorige lid bedoelde werknemers, waarvan de maximale duur om opeenvolgende contracten van bepaalde tijd te sluiten, toegelaten door de toepasselijke bepalingen die in werking waren voor de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, naargelang het geval 3 of 6 maanden, ten einde komt in de loop van de vier maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit hoofdstuk, is de overeenkomst gesloten op het einde van deze periodes een arbeidsovereenkomst dienstencheques van onbepaalde tijd die voldoet aan het voorschrift van artikel 7octies van de hoger aangehaalde wet van 20 juli 2001, zoals gewijzigd door dit hoofdstuk.

Art. 198.De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze afdeling. Afdeling 2. - Betaald educatief verlof

Art. 199.Artikel 121, § 5, eerste lid, van de herstelwet houdende sociale bepalingen van 22 januari 1985, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2007, wordt door de volgende bepaling vervangen : « Het overeenkomstig de voorgaande paragrafen in elk kalenderjaar vastgesteld globaal bedrag wordt, vanaf het kalenderjaar 2009, aangewend voor de terugbetalingen van de schuldvorderingen die betrekking hebben op het schooljaar dat eindigt het kalenderjaar voorafgaand aan het begrotingsjaar. » Afdeling 3. - Behoud van tewerkstellingsmaatregelen in geval van

herstructurering of juridische transformatie van de werkgever

Art. 200.In de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt het opschrift van afdeling 3bis, ingevoegd bij de programmawet (I) van 27 december 2004, vervangen als volgt : « Afdeling 3 bis - Verder zetten van de doelgroepvermindering in geval van herstructurering of juridische wijziging van de werkgever. »

Art. 201.In artikel 353ter van dezelfde wet, ingevoegd bij de programmawet (I) van 27 december 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de bepalingen onder 1°, 2° en 3° vervangen als volgt : « 1° de rechtspersoon die de begunstigde is van een juridische herstructureringsoperatie zoals bepaald bij artikelen 671 tot 679 en 770 van het Wetboek van venootschappen of die wijzigt naar een vennootschap met een sociaal oogmerk zoals bepaald door de artikelen 668 en 669 van hetzelfde Wetboek;2° de rechtspersoon waarvan het patrimonium geheel of gedeeltelijk afkomstig is van het netto actief na vereffening van één of meerdere morele personen zonder winstgevend doel;3° de rechtspersoon die geniet van steun uitgevoerd door een fysiek persoon onder voorwaarden bepaald door artikel 768 van het Wetboek van vennootschappen.»; 2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Het organisme belast met het innen van de socialezekerheidsbijdragen wordt gelijkgesteld met een derde in verhouding tot een herstructureringsoperatie zoals bedoeld door het Wetboek van vennootschappen en deze operatie doet geen afbreuk aan de rechten van bovenvermelde organisme om na te gaan of de voorwaarden voor de toekenning en het behoud van de bijdragenverminderingen voor doelgroepen vervuld zijn in hoofde van de rechtspersoon die de uiteindelijke begunstigde is.» Afdeling 4. - Wijziging van de wet van 23 december 2005 betreffende

het generatiepact

Art. 202.In artikel 30 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, gewijzigd bij de wet van 17 mei 2007, wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, luidend als volgt : « § 2bis. Indien een sector geen collectieve arbeidsovereenkomst heeft neergelegd waarin bijkomende opleidingsinspanningen voor 2008 werden voorzien, dan kan deze ten uitzonderlijke titel niet worden beschouwd als « sector die onvoldoende inspanningen levert voor opleidingen » zoals wordt aangehaald in de voorgaande alinea voor het jaar 2008, als de sector een bijkomende inspanning voorziet, bovenop de verhoging van de inspanningen voor vorming voorzien in paragraaf 2, zoals gedefinieerd in paragraaf 2 en dit zowel voor 2009 als 2010 in de collectieve arbeidsovereenkomsten neergelegd in 2009 en/of in 2010. » TITEL 17. - Sociale zaken HOOFDSTUK 1. - Gezinsbijslag Afdeling 1. - Gezinsbijslag voor werknemers

Art. 203.Artikel 33, tweede lid, 4°, c), van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij de wetten van 22 februari 1998 en 24 december 2002, wordt aangevuld met de woorden « die niet aangesloten zijn bij het in artikel 32 bedoelde fonds. »

Art. 204.In artikel 42bis, § 4, tweede lid, van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in a) worden de woorden « zoals bepaald in artikel 213, derde lid, eerste zin » vervangen door de woorden « voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 212, derde lid en 213, eerste lid, eerste zin »;2° in b) worden de woorden « die overschrijdt verkregen krachtens de bepalingen van a), vermeerderd » vervangen door de woorden « het maximale dagbedrag overschrijdt van de invaliditeitsvergoeding voor de werknemer met personen ten laste zoals bepaald in artikel 213, derde lid, eerste zin van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vermenigvuldigd met 27 en vermeerderd ».

Art. 205.In artikel 42bis, van dezelfde wetten, vervangen bij de programmawet (I) van 27 december 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, worden de woorden « de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze » vervangen door de woorden « de volledig werkloze »;2° in § 3, eerste lid, worden de woorden « vergoede volledige werkloosheid » vervangen door de woorden « volledige werkloosheid »;3° in § 3, tweede lid, worden de woorden « de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze » vervangen door de woorden « de volledig werkloze ».

Art. 206.In artikel 56novies, 1° en 2°, van dezelfde wetten wordt het woord « gedeeltelijke » vervangen door het woord « tijdelijke ».

Art. 207.De artikelen 205 en 206 treden in werking op de datum bepaald bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

Art. 208.Artikel 51, § 2, van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 22 december 1989, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Zijn bovendien rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen en bijslagen vermeld in die bepalingen, de persoon die een in artikel 42bis, § 1, 4°, bedoelde activiteit uitoefent en de personen bedoeld in de artikelen 55 tot 56bis en 56quater tot 57. »

Art. 209.Artikel 52, tweede lid, van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 5 januari 1976 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1989, wordt aangevuld met de volgende zin : « Als hij van die mogelijkheid gebruik maakt, bepaalt de minister of de aangewezen ambtenaar het bedrag van de kinderbijslag. »

Art. 210.In artikel 64, § 2, A, eerste lid, 2°, van dezelfde wetten, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 122 van 30 december 1982, wordt de bepaling onder a) vervangen als volgt : « a) in hoofde van de vader, de moeder, stiefvader, stiefmoeder. In geval van volle adoptie van het kind door personen van hetzelfde geslacht, wordt het recht op kinderbijslag bij voorrang vastgesteld in hoofde van de oudste van de adoptanten. »

Art. 211.Artikel 69, § 1, eerste lid, van dezelfde wetten, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 april 1997, wordt aangevuld met de volgende zin : « In geval van volle adoptie van het kind door twee personen van hetzelfde geslacht, wordt de kinderbijslag betaald aan de oudste van de adoptanten. »

Art. 212.Artikel 69, § 1, derde lid, van dezelfde wetten, vervangen bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 8 mei 2001, wordt vervangen door de volgende leden : « Wanneer de twee ouders die niet samenwonen het ouderlijke gezag gezamenlijk uitoefenen in de zin van artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek en het kind niet uitsluitend of hoofdzakelijk door een andere bijslagtrekkende wordt opgevoed, wordt de kinderbijslag volledig aan de moeder betaald. De kinderbijslag wordt echter volledig aan de vader betaald vanaf diens aanvraag, als het kind en hijzelf op die datum dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Als een van de ouders de opportuniteit betwist van de betaling van de kinderbijslag op grond van de bepalingen van het derde lid, kan hij de arbeidsrechtbank vragen hemzelf als bijslagtrekkende aan te wijzen, in het belang van het kind. Die aanwijzing heeft uitwerking de eerste dag van de maand na de maand waarin de beslissing van de rechtbank betekend is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling.

In de situaties bedoeld in het derde lid kan de kinderbijslag op vraag van beide ouders gestort worden op een rekening waartoe ze beiden toegang hebben. »

Art. 213.Artikel 70bis, eerste lid, van dezelfde wetten, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1981, wordt aangevuld met de volgende zin : « Als de verandering plaatsheeft op de eerste dag van een maand, heeft ze echter uitwerking vanaf die dag. » Afdeling 2. - Gewaarborgde kinderbijslag

Art. 214.In artikel 2, eerste lid, 1°, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 242 van 31 december 1983, worden de woorden « van de persoon met wie hij een huishouding vormt » vervangen door de woorden « van de persoon met wie hij een feitelijk gezin verklaart te vormen, waarbij voldaan is aan de voorwaarden van artikel 51, § 3, tweede lid, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders. »

Art. 215.In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aan gebracht : 1° in het eerste lid, b), vervangen bij het koninklijk besluit nr.6 van 11 oktober 1978, worden de woorden « geen huishouden vormt met een andere persoon » vervangen door de woorden « geen feitelijk gezin vormt met een andere persoon dan een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad. »; 2° het tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr.242 van 31 december 1983, wordt vervangen door de volgende tekst : « Onverminderd de toepassing van het bepaalde in het vierde lid, wordt rekening gehouden met alle bestaansmiddelen van welke aard of herkomst ook, waarover de persoon die het kind ten laste heeft, zijn niet feitelijk of van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de andere persoon dan een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad met wie hij een feitelijk gezin vormt, beschikt.

Voor de toepassing van dit besluit doet samenwoning met een andere persoon dan een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad tot bewijs van het tegendeel het bestaan van een feitelijk gezin vermoeden. »

Art. 216.Artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 april 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 6.Zijn van toepassing naar analogie : - artikel 68 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, waarbij de aanvrager in de plaats komt van de rechthebbende voor de toepassing van het tweede lid van die bepaling; - onverminderd artikel 10, artikel 69 van dezelfde wetten, behalve § 1, derde tot vijfde lid, van die bepaling; - de artikelen 70bis, eerste lid, 173quater, 173quinquies en 173sexies van dezelfde wetten. »

Art. 217.In artikel 7 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 29 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 30 december 2001, wordt tussen het derde en het vierde lid het volgende lid ingevoegd : « De adoptiepremie moet aangevraagd worden binnen een jaar na de adoptie. » Afdeling 3. - Inwerkingtreding

Art. 218.De bepalingen van dit hoofdstuk treden in werking op 1 januari 2009, behalve : - artikel 208, dat uitwerking heeft vanaf 1 januari 2007; - artikel 216, voor zover het de toepassing naar analogie regelt van artikel 68 van dezelfde wetten, dat uitwerking heeft vanaf 17 augustus 2008. HOOFDSTUK 2. - Rijksdienst voor sociale zekerheid Afdeling 1. - Betaling of terugbetaling van verkeersboetes door

werkgever

Art. 219.Artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, laatst gewijzigd bij de wet van 24 juli 2008, wordt aangevuld met een paragraaf 3decies, luidende : « § 3decies. De werkgever is een solidariteitsbijdrage van 33 % verschuldigd op het bedrag dat hij in plaats van zijn werknemer betaalt of aan zijn werknemer terugbetaalt, als betaling van een door de werknemer opgelopen verkeersboete tijdens de uitoefening van zijn arbeidsovereenkomst.

Onder de verkeersboete, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan : 1° verkeersboetes voortvloeiend uit een zware verkeersovertreding (overtredingen van de derde en vierde graad) en verkeersboetes van minimaal 150 euro voortvloeiend uit een snelheidsovertreding;2° verkeersboetes voortvloeiend uit een lichte verkeersovertreding (overtredingen van de eerste en tweede graad) en verkeersboetes van minder dan 150 euro voortvloeiend uit een snelheidsovertreding.Een bedrag van 150 euro op jaarbasis wordt in dit geval vrijgesteld van de solidariteitsbijdrage.

Op verkeersboetes voortvloeiend uit de toestand van het rijdend materiaal en de conformiteit van de lading is de solidariteitsbijdrage niet verschuldigd.

De bijdrage wordt door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen voor de werknemers.

De opbrengst van de bijdrage wordt overgemaakt aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

De bepalingen van het algemene stelstel van de sociale zekerheid voor werknemers, inzonderheid wat betreft de aangiften met verantwoording van de bijdragen, de termijnen inzake de betaling, de toepassing van de burgerlijke sancties en van de strafbepalingen, het toezicht, de aanwijzing van de rechter bevoegd in geval van betwisting, de verjaring inzake rechtsvorderingen, het voorrecht en de mededeling van het bedrag van de schuldvordering, zijn van toepassing. »

Art. 220.Artikel 219 treedt in werking op de eerste dag van het kwartaal volgend op de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 2. - Wijziging van de wet van 27 december 2007 tot wijziging

van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders

Art. 221.Artikel 3 van de wet van 27 december 2007 tot wijziging van artikel 30bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt opgeheven.

Art. 222.Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.Artikel 2 treedt in werking op 1 januari 2008. »

Art. 223.Artikel 221 treedt in werking op 1 januari 2009. HOOFDSTUK 3. - Fonds voor beroepsziekten Vervallen en niet-uitgekeerde termijnen bij overlijden

Art. 224.Artikel 64bis van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, wordt vervangen door de volgende bepalingen : «

Art. 64bis.Ingeval van overlijden van een gerechtigde op een in dit hoofdstuk voorziene uitkering, worden de vervallen en niet-uitgekeerde termijnen slechts uitbetaald aan de natuurlijke personen en in de hierna bepaalde volgorde : 1° aan de echtgenoot met wie de rechthebbende leefde op het ogenblik van zijn overlijden of aan de persoon die wettelijk samenwoont met de rechthebbende en waarbij tussen beide partners een overeenkomst is opgesteld overeenkomstig artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek waarin voor de partijen is voorzien in een verplichting tot hulp die, zelfs na een eventuele breuk, financiële gevolgen kan hebben;2° aan de kinderen met wie de rechthebbende leefde op het ogenblik van zijn overlijden;3° aan ieder persoon met wie de rechthebbende leefde op het ogenblik van zijn overlijden;4° aan niet-inwonende erfgenamen op het ogenblik van het overlijden, op voorlegging van een notariële erfrechtverklaring. De hierboven onder 3° en 4° opgesomde rechtverkrijgenden die de vereffening in hun voordeel wensen van de vervallen en aan de overleden rechthebbende niet-uitgekeerde betaling, dienen op straffe van verval, hun aanvraag om betaling in te dienen binnen een termijn van zes maanden.

De termijn gaat in de dag van het overlijden of de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing, indien deze na het overlijden werd verzonden. »

Art. 225.Artikel 224 heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de publicatie van deze wet in het Belgisch Staatsblad. Het is van toepassing op de vervallen en niet uitgekeerde achterstallen ingevolge overlijdens vanaf deze datum. HOOFDSTUK 4. - Dienst voor overzeese sociale zekerheid Wijziging van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid

Art. 226.In artikel 2, § 1, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, vervangen bij de wet van 15 januari 1990 en gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Het beheerscomité is samengesteld uit een voorzitter en twaalf leden.»; 2° het zesde lid wordt vervangen als volgt : « Tien effectieve leden en vier plaatsvervangende leden, die alleen stemgerechtigd zijn, van wie vijf effectieve en twee plaatsvervangende de representatieve werkgeversorganisaties en vijf effectieve en twee plaatsvervangende de representatieve werknemersorganisaties vertegenwoordigen, worden benoemd op voordracht van de Minister die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft.»

Art. 227.Artikel 12 van dezelfde wet, vervangen door de wet van 22 februari 1971, waarvan de huidige tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidend als volgt : « § 2. Met ingang van 1 januari 2009 wordt de deelneming aan de verzekeringen beoogd in § 1 beperkt tot de onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en Zwitserland en tot de onderdanen van andere landen die tewerkgesteld zijn door door de Belgische Staat, Gemeenschappen of Gewesten of een onderneming met maatschappelijke zetel in België.

De onderdanen van andere landen die op 31 december 2008 deelnemen aan de genoemde verzekeringen en die niet voldoen aan de voorwaarde gesteld in het eerste lid, mogen die deelneming voortzetten tot zij deze beëindigen. »

Art. 228.De artikelen 226 en 227 treden in werking op 1 januari 2009. HOOFDSTUK 5. - Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering - Frauduleuze aansluiting

Art. 229.In artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd door de wetten van 24 december 1999, 20 december 1995 en 14 januari 2002, wordt het negende lid vervangen door de volgende bepaling : « Ingeval de aansluiting of inschrijving in een verkeerde hoedanigheid het gevolg is van bedrieglijke handelingen, wordt de waarde van de prestaties, verleend aan de rechthebbende die deze handelingen heeft verricht, steeds teruggevorderd, ongeacht of de aansluiting of inschrijving in een verkeerde hoedanigheid kan worden geregulariseerd door het in aanmerking nemen van een andere, geldige hoedanigheid of niet. »

Art. 230.Artikel 229 treedt in werking op 1 januari 2009.

TITEL 18. - Binnenlandse zaken HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid

Art. 231.In artikel 5, eerste lid, 8°, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid worden de woorden « een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie uitmaken en daarom raken aan het vertrouwen in de betrokkene » vervangen door de woorden « raken aan het vertrouwen in de betrokkene doordat hij zijn maatschappelijke verplichtingen als ondernemer of als leidinggevende in een onderneming niet nakomt, of omdat deze feiten een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie of een tegenindicatie van het gewenste profiel, zoals bedoeld in artikel 7, § 1bis, uitmaken. »

Art. 232.In artikel 6, eerste lid, 8°, van dezelfde wet worden de woorden « een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie uitmaken en daarom raken aan het vertrouwen in de betrokkene » vervangen door de woorden « raken aan het vertrouwen in de betrokkene omdat ze een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie of een tegenindicatie van het gewenste profiel, zoals bedoeld in artikel 7, § 1bis, uitmaken. »

Art. 233.In artikel 7 van de dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste paragraaf, tweede lid, worden de woorden « bepaald door de Koning » vervangen door de woorden « zoals bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 8°, en 6, eerste lid, 8°.»; 2° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis.Het gewenste profiel van het personeel, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 8°, en 6, eerste lid, 8°, is gekenmerkt door : 1° respect voor de grondrechten van de medeburgers;2° integriteit;3° een incasseringsvermogen ten aanzien van agressief gedrag en het vermogen om zich daarbij te beheersen;4° afwezigheid van verdachte relaties met het crimineel milieu. De beroepsdeontologie, zoals bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 8°, en 6, eerste lid, 8°, wordt opgenomen in een beroepsdeontologische code, die het profiel omvat bedoeld in het eerste lid, en wordt vastgelegd door de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. »

Art. 234.In artikel 22 van dezelfde wet wordt paragraaf 9 vervangen als volgt : « § 9. In afwachting van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit, dat de beroepsdeontologie omvat, bedoeld in artikel 7, § 1bis, tweede lid, beoordeelt de Minister van Binnenlandse Zaken, de feiten, die een ernstige beroepsdeontologische inbreuk uitmaken, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 8° en 6, eerste lid, 8°. De huidige paragraaf is niet langer van kracht dan uiterlijk vierentwintig maanden na zijn inwerkingtreding. » HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle

Art. 235.In de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidende : «

Art. 14bis.Het Agentschap kan alle daden en activiteiten verrichten die rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de in deze wet bepaalde opdrachten. Het Agentschap kan ook zelf of samen met anderen juridische entiteiten oprichten die tot uitsluitend doel hebben bij te dragen tot de verwezenlijking van zijn opdrachten en erin participeren. Het Agentschap kan tevens participeren in andere juridische entiteiten die tot uitsluitend doel hebben bij te dragen tot de verwezenlijking van de opdrachten van het Agentschap. »

Art. 236.Artikel 28 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 28.Onder zijn eigen verantwoordelijkheid kan het Agentschap, voor de uitoefening van bepaalde opdrachten, een beroep doen op de medewerking van instellingen die het speciaal daartoe heeft erkend of juridische entiteiten die het speciaal daartoe heeft gecreëerd.

Het gaat, geheel of gedeeltelijk, om de bestendige controle van de goede uitvoering van de opdrachten toebedeeld aan de dienst voor fysische controle die de bedrijfsleider moet oprichten, om de oplevering van de nieuwe installaties, om de goedkeuring van bepaalde beslissingen van de dienst voor fysische controle.

Wat het vervoer van bijzondere splijtbare producten betreft, kan het Agentschap ook een door haar erkende instelling of gecreëerde entiteit belasten met het permanent toezicht op de lading, het vervoer en het afleveren van die producten. »

Art. 237.Artikel 30 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 30.§ 1. De opdrachten, bedoeld in artikel 28, die worden toegewezen aan een door het Agentschap speciaal daartoe gecreëerde entiteit worden nader bepaald door de Koning die tevens bepaalt op welke wijze de prestaties, verricht door de entiteit, worden vergoed en op welke wijze het Agentschap toezicht zal uitoefenen op de opdrachten die aan de entiteit worden toegekend. § 2. De opdrachten bedoeld in artikel 28 die worden toegewezen aan een door het Agentschap erkende instelling worden toegekend op grond van een bestek.

De Koning keurt het bestek goed dat door het Agentschap wordt opgesteld.

Het Agentschap wijst de instelling aan die met de opdracht wordt belast op basis van het bestek en de ontvangen regelmatige offerten. »

Art. 238.In artikel 67 van dezelfde wet worden de paragrafen 1 en 2 vervangen als volgt : « § 1. Tot op het ogenblik dat de in artikel 28, lid 2 bedoelde opdrachten worden overgenomen, hetzij door het Agentschap zelf, overeenkomstig de artikelen 15 en 16, hetzij door een erkende instelling, hetzij door een speciaal daartoe door het Agentschap gecreëerde entiteit overeenkomstig de artikelen 28 en 30, blijven de exploitanten van nucleaire inrichtingen gehouden voornoemde opdrachten toe te vertrouwen aan organismen die bij toepassing van de wet van 29 maart 1958 betreffende de bescherming van de bevolking tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren, voor onbepaalde duur werden erkend. § 2. De erkende organismen zijn gehouden de hen tot op heden toevertrouwde opdrachten op onafhankelijke wijze uit te voeren en verder te blijven uitoefenen tot op het ogenblik dat die opdrachten worden overgenomen, hetzij door het Agentschap zelf, overeenkomstig de artikelen 15 en 16, hetzij door een erkende instelling, hetzij door een speciaal daartoe door het Agentschap gecreëerde entiteit overeenkomstig de artikelen 28 en 30.

Daartoe behouden zij tijdelijk hun bestaande erkenning. Onverminderd artikel 29, worden hun erkenning en opdrachten van rechtswege beëindigd op het ogenblik dat een aanvang wordt genomen met de in artikel 28, tweede lid bedoelde opdrachten hetzij door het Agentschap zelf, overeenkomstig de artikelen 15 en 16, hetzij door een erkende instelling, hetzij door een speciaal daartoe door het Agentschap gecreëerde entiteit overeenkomstig de artikelen 28 en 30. »

Art. 239.Dit hoofdstuk heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2008.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 22 december 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET De Minister van K.M.O.'s, Zelfstandigen en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden, Mevr. M. ARENA De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, Mevr. I. VERVOTTE Voor de Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, afwezig : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Migratie- en Asielbeleid, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, J. VANDEURZEN _______ Nota (1) Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigers : 52-1608 - 2008/2009 : 001 : Wetsontwerp.- 002 tot 006 : Amendementen. - 007 tot 013 : Verslagen. - 014 : Tekst aangenomen door de commissies. - 015 en 016 : Amendementen. - 017 : Artikelen gewijzigd door de Commissie. - 018 : Aanvullend verslag. - 019 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat. - 020 : Amendementen.

Integraal verslag : 10 en 11 december 2008.

Stukken van de Senaat : 4-1051 - 2008/2009 : Nr. 1 : Ontwerp geëvoceerd door de Senaat. - Nr. 2 : Amendementen. - Nrs. 3 tot 6 : Verslagen. - Nr. 7 : Beslissing om niet te amenderen.

Handelingen van de Senaat : 18 december 2008.

^