Etaamb.openjustice.be
Wet van 22 mei 2001
gepubliceerd op 09 juni 2001

Wet betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen

bron
ministerie van financien
numac
2001003254
pub.
09/06/2001
prom.
22/05/2001
ELI
eli/wet/2001/05/22/2001003254/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 MEI 2001. - Wet betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Voor de toepassing van deze wet, moet worden verstaan onder : 1° vennootschap : elke vennootschap, elke vereniging of elke instelling die krachtens Titel III, Hoofdstuk I, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of die krachtens artikel 227, 2°, van hetzelfde Wetboek onderworpen is aan de belasting van niet-inwoners, met uitzondering van de vennootschappen onderworpen aan het bijzondere stelsel van de coördinatiecentra;2° werknemer : de persoon die, al of niet krachtens een arbeidsovereenkomst, tegen loon arbeid verricht onder het gezag van een ander persoon;3° werkgever : de vennootschap, bedoeld in 1°, die de onder 2° bedoelde werknemer tewerkstelt;4° Wetboek van vennootschappen : het Wetboek van vennootschappen ingevoerd bij artikel 2 van de wet van 7 mei 1999;5° groep (onder voorbehoud van in een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit te nemen afwijkende bepalingen) : een geheel van vennootschappen bedoeld in 1° en onderling verbonden in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen;6° kleine vennootschap : de vennootschap bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen;7° participatieplan : het participatieplan van de werknemers in het kapitaal en/of in de winst van de vennootschappen of van de groep waarvan deze vennootschappen deel uitmaken, waarvan de specifieke modaliteiten overeenstemmen met de voorschriften van deze wet en opgenomen zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een toetredingsakte die alle specifieke modaliteiten vastlegt betreffende de toepassing van de werknemersparticipatie;8° collectieve arbeidsovereenkomst : de overeenkomst gesloten in toepassing van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités of de regelingen betreffende de werknemersparticipaties in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, vastgesteld door het paritair comité en bindend verklaard door de raad van bestuur in toepassing van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;9° toetredingsakte : de toetredingsakte vermeld in artikel 4;10° coöperatieve participatievennootschap : de coöperatieve vennootschap bedoeld in de bepalingen van hoofdstuk III;11° investeringsspaarplan : het participatieplan bedoeld in de bepalingen van hoofdstuk IV;12° totale brutoloonmassa : de personeelskosten opgenomen in rubriek 102 "Personeelskosten" van de sociale balans opgesteld overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 betreffende de sociale balans;13° betrokken vennootschappen : de vennootschap, haar dochtervennootschappen en de Belgische inrichtingen, in de zin van artikel 229 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die een participatieplan hebben ingevoerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet;14° kredietinstelling : de kredietinstellingen in de zin van artikel 1, tweede lid, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen naar Belgisch recht, die ressorteren onder een Lidstaat van de Europese Gemeenschap of in België gevestigd zijn;15° beursvennootschap : de beleggingsondernemingen naar Belgisch recht die een vergunning als beursvennootschap hebben bekomen, bedoeld in artikel 47, § 1, 1°, van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, de beleggingsondernemingen ressorterend onder het recht van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap die in hun Staat van oorsprong titels in rekening mogen krijgen alsook de in België gevestigde beleggingsondernemingen;16° deelname in de winst : het bedrag van de winst van het boekjaar door een vennootschap in de zin van 1°, uitgekeerd in speciën aan de werknemers krachtens het participatieplan;17° deelname in het kapitaal : het bedrag van de winst van het boekjaar toegekend aan de werknemers, krachtens het participatieplan, in aandelen of deelbewijzen met stemrecht en uitgegeven of uit te geven door één der betrokken vennootschappen of door een met één van die vennootschappen verbonden vennootschap (in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen);18° betrokken werknemer : de werknemer, bedoeld in 2°, die de mogelijkheid heeft deel te nemen aan het participatieplan, bedoeld in 7°;19° toegetreden werknemer : de werknemer, bedoeld in 18°, die besloten heeft deel te nemen aan het participatieplan, bedoeld in 7°;20° OLO : lineaire obligatie bedoeld onder de artikelen 1 tot 10 van het koninklijk besluit van 9 november 1992 tot coördinatie van het koninklijk besluit van 27 maart 1992 omtrent de uitgifte van lineaire obligaties. HOOFDSTUK II. - Het participatieplan

Art. 3.§ 1. Iedere werkgever kan - onverminderd de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen - het initiatief nemen tot invoering van een participatieplan. § 2. Het invoeren van het participatieplan geschiedt via een specifieke collectieve arbeidsovereenkomst. § 3. Het specifieke karakter van deze collectieve arbeidsovereenkomst impliceert dat uitsluitend de bij deze wet voorgeschreven voorwaarden en modaliteiten betreffende het participatieplan in deze overeenkomst kunnen worden opgenomen. § 4. In vennootschappen zonder vakbondsafvaardiging wordt het participatieplan - voor wat de bij deze wet voorgeschreven voorwaarden en modaliteiten betreft - ingevoerd, volgens de keuze van de werkgever, hetzij via een collectieve arbeidsovereenkomst, hetzij mits inachtneming van de bijzondere procedure zoals bepaald in artikel 4. § 5. De overige niet bij wet voorgeschreven voorwaarden en modaliteiten worden op initiatief van de werkgever ingevoerd, na advies van de ondernemingsraad, of, bij ontstentenis van onder-nemingsraad, van het comité voor preventie en bescherming op het werk, en bij ontstentenis van comité voor preventie en bescherming op het werk, van de vakbondsafvaardiging. Bij ontstentenis van vakbondsafvaardiging worden de werknemers rechtstreeks door middel van aanplakking op de hoogte gebracht, en kunnen de werknemers gedurende een periode van vijftien dagen te rekenen vanaf de dag van de aanplakking, hun opmerkingen in een bijzonder register kenbaar maken. § 6. Het participatieplan met de voorwaarden en modaliteiten bedoeld in artikel 9 en in voorkomend geval die bedoeld in § 5 van artikel 3 wordt schriftelijk aan de betrokken werknemers kenbaar gemaakt.

Art. 4.§ 1. Het ontwerp van toetredingsakte - in de zin van artikel 3, §§ 4 en 5, van deze wet - wordt opgesteld op initiatief van de werkgever, en wordt, naar keuze van de werkgever, ofwel schriftelijk ofwel via aanplakking ter kennis van de betrokken werknemers gebracht.

Elke werknemer kan, op eenvoudig verzoek, een afschrift van de tekst van het ontwerp van toetredingsakte bekomen. § 2. Gedurende vijftien dagen te rekenen vanaf de dag van de kennisgeving, houdt de werkgever een bijzonder register ter beschikking van de werknemers waarin zij hun opmerkingen kunnen optekenen. Bij het verstrijken van deze termijn zendt de werkgever het register ter inzage aan de door de Koning aangewezen ambtenaar. § 3. Bij het verstrijken van de termijn worden deze opmerkingen onmiddellijk via aanplakking ter kennis van de betrokken werknemers gebracht. De door de Koning aangewezen ambtenaar poogt de uiteenlopende standpunten te verzoenen.

Bij overeenstemming treedt de toetredingsakte ten vroegste de achtste dag na die van de verzoening in werking.

Indien de door de Koning aangewezen ambtenaar daarin niet slaagt, verstuurt hij onmiddellijk een afschrift van het proces-verbaal van niet-verzoening aan de voorzitter van het bevoegde paritair comité.

Het proces-verbaal vermeldt noodzakelijkerwijze de door de werkgever aangevoerde motieven ter invoering van deze toetredingsakte enerzijds, en de opmerkingen van de werknemers zoals opgetekend in het bijzonder register anderzijds.

Tijdens een eerstvolgende vergadering doet het paritair comité een laatste verzoeningspoging. Indien het paritair comité daarin niet slaagt, wordt het participatieplan niet ingevoerd. § 4. Als voor een bedrijfstak geen paritair comité bestaat, maakt de door de Koning aangewezen ambtenaar de zaak aanhangig bij de Nationale Arbeidsraad. Deze wijst, teneinde de uiteenlopende standpunten te verzoenen, het paritair comité aan waaronder de vennootschappen ressorteren die een soortgelijke activiteit hebben. § 5. Binnen acht dagen wordt het resultaat van de verzoening zoals vastgesteld door het paritair comité, door de secretaris van het betrokken paritair comité ter kennis van de werkgever gebracht.

Bij niet-overeenstemming worden de werknemers door aanplakking of schriftelijk ingelicht volgens de in § 1 ingestelde procedure.

De toetredingsakte treedt ten vroegste de achtste dag na die van de verzoening in werking, voor zover er overeenstemming is. § 6. Wanneer geen enkele opmerking is meegedeeld, treedt de toetredingsakte de vijftiende dag in werking - behoudens andersluidende bepaling opgenomen in dezelfde akte - na de dag van de kennisgeving.

Art. 5.§ 1. Alle betrokken werknemers moeten de mogelijkheid hebben aan het participatieplan deel te nemen. § 2. De specifieke collectieve arbeidsovereenkomst of de toetredingsakte kunnen in een anciënniteit van maximaal een jaar voorzien. Als de werknemer in dienst genomen werd op basis van opeenvolgende contracten, wordt de vereiste anciënniteit berekend rekening houdend met de samenvoeging van de opeenvolgende contracten.

Art. 6.§ 1. Een participatieplan kan alleen worden ingevoerd indien de werkgever is gebonden door een collectieve arbeidsovereenkomst met betrekking tot het loon voor dezelfde referteperiode. § 2. Het totaal bedrag van deelnames in het kapitaal en in de winst, toegekend aan de werknemers overeenkomstig de bepalingen van deze wet en bij toepassing van het participatieplan, mag, bij afsluiting van het betreffende boekjaar, één van de volgende limieten niet overschrijden : - 10 % van de totale bruto loonmassa; - 20 % van de winst van het boekjaar na belasting, zoals bedoeld in het uitvoeringsbesluit van het Wetboek van vennootschappen.

Als het participatieplan werd ingevoerd op het niveau van een groep, worden de totale bruto loonmassa en de winst na belasting berekend op een geconsolideerde basis vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Art. 7.§ 1. Bij invoering van het participatieplan wordt de ondernemingsraad of bij ontstentenis van ondernemingsraad het comité voor preventie en bescherming op het werk, en bij ontstentenis van comité voor preventie en bescherming op het werk de vakbondsafvaardiging ingelicht omtrent de relatie tussen het participatieplan, de tewerkstellingsevolutie en -politiek van de vennootschap ter zake. De specifieke collectieve arbeidsovereenkomst of de toetredingsakte bevestigt dat de invoering van het participatieplan niet gepaard mag gaan met een vermindering van de tewerkstelling berekend in voltijdse equivalenten. § 2. Voor de toepassing van deze wet mag het participatieplan niet worden ingevoerd ter vervanging of omzetting van loon, premies, voordelen in natura of om het even welk voordeel of aanvulling van al wat voorafgaat, al dan niet onderworpen aan de sociale zekerheidsbijdragen, voorzien in individuele of collectieve overeenkomsten. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op collectieve participatieplannen, waarvan de inhoud vergelijkbaar is met de doelstelling van deze wet, die op het niveau van de vennootschap of op het niveau van de groep vóór de inwerkingtreding van deze wet werden ingevoerd.

Art. 8.§ 1. Het participatieplan kan zowel op het niveau van een vennootschap als op het niveau van een groep worden ingevoerd. § 2. De invoering van een participatieplan op het niveau van een groep geschiedt - voor wat de bij deze wet voorgeschreven voorwaarden en modaliteiten betreft - via één specifieke of meerdere specifieke collectieve arbeidsovereenkomsten, overeenkomstig de bepalingen van deze wet of, voor de vennootschappen van een groep die geen vakbondsafvaardiging hebben, overeenkomstig de bijzondere procedure van artikel 4. Vervolgens wordt elke specifieke collectieve arbeidsovereenkomst voor advies voorgelegd aan de ondernemingsraad, of bij ontstentenis van ondernemingsraad, aan het comité voor preventie en bescherming op het werk, en bij ontstentenis van comité voor preventie en bescherming op het werk, aan de vakbondsafvaardiging van de overige vennootschappen van dezelfde groep. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging worden de werknemers van de vennootschappen, bedoeld in het participatieplan, rechtstreeks door middel van aanplakking op de hoogte gebracht. § 3. De overige niet bij deze wet voorgeschreven voorwaarden en modaliteiten worden op initiatief van de werkgever ingevoerd, mits naleving van de procedure zoals bepaald in artikel 3, § 5. § 4. Het begrip groep, zoals bedoeld in dit artikel, wordt bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, na advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven.

Art. 9.§ 1. Het participatieplan vermeldt verplicht : 1° in voorkomend geval, de aanvullende regels ter berekening van de anciënniteit;2° de al dan niet verplichte toetreding van de werknemers;3° de keuze van de toekenningswijze(n), die noodzakelijkerwijze in speciën of in aandelen of deelbewijzen geschiedt;4° de blokkeringsperiode van de aandelen en deelbewijzen, die noodzakelijkerwijze het stemrecht omvatten;5° in voorkomend geval en mits naleving van artikel 10 van deze wet, de objectieve criteria ter bepaling van de individuele uitkering aan de toetredende werknemers;6° de berekeningswijze en -drempels van de ingevolge het participatieplan toegekende participaties;7° in voorkomend geval, de oprichting van een afzonderlijke vennootschap ter bezit en beheer van de toegekende aandelen.In geval van oprichting van een coöperatieve vennootschap ter bezit en beheer van de kapitaalparticipaties behoudt de werknemer onder alle omstandigheden de mogelijkheid al dan niet zijn kapitaalsparticipatie in de coöperatieve participatievennootschap in te brengen. Deze keuzemogelijkheid en deze keuzemodaliteiten dienen uitdrukkelijk in het participatieplan te worden bepaald; 8° de berekeningswijze pro rata temporis van het bedrag van de uitkering in geval van vrijwillige schorsing of beëindiging van de arbeidsovereenkomst, behoudens wegens dringende redenen ten laste van de werknemer;9° de duur en beëindigingswijze van het participatieplan;10° de identiteit van de persoon die de beheerskosten moet dragen betreffende de open bewaargeving vermeld in artikel 11, § 1;11° de niet-toepasselijkheid van artikel 23 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. § 2. De wijzigingen die kunnen worden aangebracht aan de verschillende gegevens die in het in § 1 bedoelde participatieplan moeten worden opgenomen, maken het voorwerp uit van een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, na advies van de Nationale Arbeidsraad.

Art. 10.§ 1. In voorkomend geval bepaalt de in een paritair comité of paritair subcomité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst de objectieve criteria ter bepaling van de verdeelsleutels die van toepassing kunnen zijn op de verschillende betrokken werknemers. § 2. Een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, te nemen binnen de drie maanden na de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet en na advies van de Nationale Arbeidsraad, bepaalt deze objectieve criteria die van toepassing zijn bij ontstentenis van enige collectieve arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in § 1.

Art. 11.§ 1. De ontvangen aandelen of deelbewijzen die, in voorkomend geval, ingebracht zijn volgens artikel 12, zijn niet beschikbaar gedurende een periode vastgesteld door de specifieke collectieve arbeidsovereenkomst of toetredingsakte die niet minder dan twee jaar en niet meer dan vijf jaar mag bedragen. De aandelen of deelbewijzen aan toonder maken het voorwerp uit van een open bewaargeving, naar keuze van de werkgever, bij een kredietinstelling of een beursvennootschap. De aandelen of deelbewijzen op naam maken het voorwerp uit van een speciale vermelding in het aandeelhoudersregister van de uitgevende vennootschap en, in voorkomend geval, op het certificaat ter vertegenwoordiging van de effecten op naam. § 2. De naleving van de onbeschikbaarheidsvoorwaarde, bedoeld in § 1, wordt verzekerd door inschrijving van de deelnames in het kapitaal, op een geblokkeerde rekening, op naam van de werknemer en geopend bij een kredietinstelling of een beursvennootschap of door een bijzondere vermelding in het aandeelhoudersregister en, in voorkomend geval, op het certificaat ter vertegenwoordiging van de effecten op naam, als het gaat om aandelen op deelbewijzen op naam. § 3. De onbeschikbaarheidsperiode van de aandelen van een werknemer neemt een einde, in geval van : 1° ontslag;2° door de werknemer gegeven ontslag wegens gewichtige redenen;3° pensionering;4° zijn overlijden;5° openbaar bod van aankoop van in het kader van kapitaalsparticipaties aangeboden aandelen;6° transactie die een verandering van de controle meebrengt van de vennootschap waarvan de aandelen worden aangeboden in het kader van een deelname in het kapitaal, in de zin van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnamebiedingen;7° overplaatsing van de werknemers naar een niet verbonden onderneming in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.32bis betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa na faillissement of gerechtelijk akkoord door boedelafstand, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen bindend verklaard door koninklijk besluit van 25 juli 1985; 8° verandering van bevoegd paritair comité in hoofde van de werkgever. HOOFDSTUK III. - De coöperatieve participatievennootschap

Art. 12.§ 1. Er kan gebruik worden gemaakt van een coöperatieve participatievennootschap die uitsluitend tot doel heeft de deelnames in het kapitaal te bezitten en te beheren die door de werknemers werden ingebracht. § 2. Het kapitaal van de coöperatieve participatievennootschap wordt gevormd door de inbreng door de toegetreden werknemers van hun deelname in het kapitaal en, in voorkomend geval, door de dividenden die hen werden verdeeld door de coöperatieve participatievennootschap.

De door deze deelnames gegenereerde dividenden dienen als vergoeding van het kapitaal aan de begunstigde werknemers te worden afgestaan, na aftrek van de beheerskosten, te bepalen overeenkomstig de bepalingen van het besluit bedoeld in artikel 13. § 3. De vennootschap wordt opgericht onder de vorm van een coöperatieve vennootschap, al dan niet met beperkte aansprakelijkheid.

De benaming van deze vennootschap moet de vermelding "coöperatieve participatievennootschap" bevatten. Deze vennootschap wordt opgericht door ten minste drie toegetreden werknemers van één of meer van de betrokken vennootschappen. Enkel de toegetreden werknemers kunnen houder zijn van deelbewijzen van de coöperatieve participatievennootschap. In afwijking van artikel 367 van het Wetboek van vennootschappen, mogen de toegetreden werknemers geen ontslag nemen of een deel van hun aandelen uit de vennootschap terugtrekken vóór het einde van de periode van onbeschikbaarheid vermeld in artikel 15. § 4. Het beheersorgaan van de coöperatieve participatievennootschap bekrachtigt tijdens haar eerste vergadering het participatieplan.

Art. 13.Onverminderd de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen neemt de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit de geschikte maatregelen voor het verzekeren van het goede beheer en de controle van de coöperatieve participatievennootschappen.

Art. 14.De aandelen van de coöperatieve participatievennootschap worden toegekend aan de toegetreden werknemers volgens de criteria en binnen de grenzen bepaald in het participatieplan.

Art. 15.§ 1. De aandelen van de coöperatieve participatievennootschap worden onbeschikbaar gedurende een periode van minimum twee en maximum vijf jaar. Deze periode van onbeschikbaarheid wordt bepaald in het participatieplan. De naleving van de periode van onbeschikbaarheid wordt verzekerd door een bijzondere inschrijving in het aandeelhoudersregister van de coöperatieve participatievennootschap. § 2. De onbeschikbaarheidsperiode van de aandelen, die een toegetreden werknemer in de coöperatieve participatievennootschap bezit, eindigt ingeval : 1° van ontslag;2° van door de werknemer gegeven ontslag wegens gewichtige redenen;3° van pensionering;4° van overlijden van de werknemer;5° van openbaar bod op de aandelen of de deelbewijzen die de coöperatieve participatievennootschap bezit;6° van een verrichting die een verandering van de controle van de vennootschap waarin de coöperatieve participatievennootschap aandelen of deelbewijzen bezit meebrengt in de zin van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnamebiedingen;7° overdracht van de werknemers aan een niet verbonden vennootschap in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.32bis betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa na faillissement of gerechtelijk akkoord door boedelafstand, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen bindend verklaard door het koninklijk besluit van 25 juli 1985; 8° van verandering van bevoegd paritair comité in hoofde van de werkgever. § 3. Op het eind van de onbeschikbaarheidsperiode, of wanneer ze eindigt om één van de redenen bedoeld in voorafgaande paragraaf en als een toegetreden werknemer ontslagnemend is, wordt artikel 374 van het Wetboek van vennootschappen toegepast. De aandelen van de coöperatieve participatievennootschap moeten worden afgestaan aan werknemers die tot het participatieplan toegetreden zijn of worden vernietigd. § 4. In afwijking van artikel 374 van het Wetboek van vennootschappen, kunnen het participatieplan en de statuten van de coöperatieve participatievennootschap in andere modaliteiten voorzien om de waarde van de aandelen te bepalen van de uittredende vennoot.

Art. 16.In geval van faillissement van de coöperatieve participatievennootschap of van iedere andere vorm van samenloop, hebben vennoten een voorkooprecht op de aandelen en deelbewijzen ingeschreven in het aandeelhoudersregister op naam van de coöperatieve participatievennootschap, en dit pro rata van de aandelen en deelbewijzen die ze hebben ingebracht in de coöperatieve participatievennootschap. De uitvoeringsmodaliteiten van het voorkooprecht worden bij koninklijk besluit vastgelegd.

Art. 17.Als het participatieplan de mogelijkheid opneemt om een coöperatieve participatievennootschap op te richten, vermelden de bepalingen van het participatieplan ook : 1° a) de regels met betrekking tot de samenstelling van de organen van de coöperatieve participatievennootschap;b) de voorwaarden voor verwerving, overdracht en inkoop van de aandelen van de bedoelde coöperatieve participatievennootschap, bepaald in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk III van deze wet;c) de voorwaarden en nadere regels voor uittreding van de werknemers in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk III van deze wet;d) de rechten verbonden aan de aandelen uitgegeven door de coöperatieve participatievennootschap;e) de rechten van de werknemers op het vermogen van de coöperatieve participatievennootschap;2° de voorwaarden waaronder de deelnames in het kapitaal door de coöperatieve participatievennootschap verworven en overgedragen kunnen worden, en desgevallend het voorkooprecht van de betrokken vennootschappen of hun andere aandeelhouders op de aandelen of deelbewijzen aangehouden door de coöperatieve participatievennootschap;3° de soorten uitgaven die de coöperatieve participatievennootschap kan aangaan overeenkomstig de voorschriften van het besluit bedoeld in de artikelen 12, § 2, en 13;4° de modaliteiten van de verdeling van de dividenden voortgebracht door de deelnames in kapitaal beheerd door de coöperatieve participatievennootschap, in geval die laatste niet zou overgaan tot de onmiddellijke retrocessie van die dividenden aan de begunstigde werknemers (na aftrek van de beheerskosten, te bepalen overeenkomstig de bepalingen van het besluit bedoeld in artikel 13). HOOFDSTUK IV. - Het investeringsspaarplan

Art. 18.Het participatieplan in de winst, dat door een kleine vennootschap wordt ingevoerd, kan de vorm aannemen van een investeringsspaarplan overeenkomstig hetwelk de toegekende winst door de werknemers ter beschikking van de vennootschap wordt gesteld in het kader van een niet achtergestelde lening die onder een afzonderlijke rubriek van de schulden van de onderneming wordt geboekt.

Art. 19.§ 1. De uitgeleende bedragen dienen te worden terugbetaald na het verstrijken van een periode die wordt vastgesteld door een specifieke collectieve arbeidsovereenkomst of een toetredingsakte gesloten binnen de vennootschap en die niet kleiner mag zijn dan twee jaar en niet langer dan vijf jaar. § 2. Een interest is jaarlijks verschuldigd op de uitgeleende bedragen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 18 van deze wet. De berekeningswijze van de interestvoet die niet kleiner mag zijn dan de interestvoet, die op een OLO van gelijkaardige duur als de lening wordt toegepast, wordt in het participatieplan vastgesteld. De interest wordt binnen dertig dagen na het vervallen van de jaarlijkse termijn van debitering van de interest betaald. § 3. Buiten de termijnen vastgelegd door het participatieplan, eindigt de periode bedoeld in § 1, in geval van : 1° ontslag;2° door de werknemer gegeven ontslag wegens gewichtige redenen;3° pensionering;4° overlijden van de toegetreden werknemer;5° openbaar bod op de effecten uitgegeven door de werkgever;6° een transactie die een verandering van de controle meebrengt van de vennootschap, in de zin van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnamebiedingen;7° overdracht van de werknemers aan een niet verbonden vennootschap in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.32bis betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa na faillissement of gerechtelijk akkoord door boedelafstand, gesloten in de Nationale Arbeidsraad en algemeen bindend verklaard door het koninklijk besluit van 25 juli 1985; 8° verandering van bevoegd paritair comité in hoofde van de werkgever.

Art. 20.Het totaal bedrag van de deelnames bedoeld in artikel 18 wordt, binnen een termijn die kleiner moet zijn dan de periode bedoeld in artikel 19, § 1, door de vennootschap aangewend voor investeringen in vaste activa, zoals bedoeld in het uitvoeringsbesluit van het Wetboek van vennootschappen.

Art. 21.In de kleine vennootschappen die deze hoedanigheid verliezen, worden de investeringsspaarplannen die voor deze verandering van hoedanigheid werden ingevoerd, toch tot het einde volbracht. De geleende fondsen kunnen, overeenkomstig artikel 18, niet vervroegd worden terugbetaald. HOOFDSTUK V. - Fiscale bepalingen

Art. 22.Artikel 1 van titel I van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen en gelijkgestelde belastingen wordt als volgt aangevuld : « 4° de belasting en de aanvullende belasting op de deelname van de werknemers in de winst of in het kapitaal van de vennootschap. »

Art. 23.Het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt aangevuld met een titel VII, luidende : "TITEL VII. - Belasting op de deelname van de werknemers in de winst of in het kapitaal van de vennootschap HOOFDSTUK I. - Belastbaar feit

Artikel 112.Er wordt een belasting vastgesteld ten laste van de werknemers op de deelname in het kapitaal of in de winst toegekend overeenkomstig de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen.

Er wordt een aanvullende belasting vastgesteld ten laste van de werknemers in geval van niet-naleving van de voorwaarde van onbeschikbaarheid van de deelname bepaald in de artikelen 11 en 19 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, of van het deelbewijs vermeld in artikel 15, § 1, van dezelfde wet. HOOFDSTUK II. - Belastbare grondslag

Artikel 113.§ 1. De belastbare grondslag van de belasting is als volgt vastgesteld : 1° als het gaat om deelname in de winst, is de belastbare grondslag gelijk aan het bedrag uitbetaald in speciën toegekend overeenkomstig het participatieplan mits aftrek van de sociale bijdrage bedoeld in artikel 33 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;2° als het gaat om deelname in het kapitaal, is de belastbare grondslag gelijk aan het bedrag dat toe te kennen is aan de deelname in het kapitaal, toegekend overeenkomstig het jaarlijks participatieplan van de vennootschap;3° als de winstparticipatie het voorwerp is van een investeringsspaarplan overeenkomstig de artikelen 18 tot 21 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, is de belastbare grondslag gelijk aan het bedrag in speciën toegekend overeenkomstig het jaarlijks participatieplan van de vennootschap;4° de belasting die eventueel ten laste van de schuldenaar van de deelname valt ter ontlasting van de verkrijger, wordt aan het bedrag van dit aandeel toegevoegd voor de berekening van de belasting. § 2. Als het een deelname in het kapitaal betreft, kan het bedrag dat er aan toe te kennen is, zoals vermeld in § 1, 2°, voor de bepaling van de belastbare grondslag, - wanneer de aandelen genoteerd of verhandeld worden op de beurs, niet kleiner zijn dan het bedrag dat overeenkomt met, naar keuze van de vennootschap die de aandelen toekent, de gemiddelde koers van het aandeel, gedurende dertig dagen die de dag van de toekenning van de aandelen aan de werknemers voorafgaat, of de laatste slotkoers die voorafgaat aan de dag van de toekenning; - in de andere gevallen, niet kleiner zijn dan de werkelijke waarde van het aandeel op het moment van de toekenning ervan, vastgesteld door de vennootschap die het toekent overeenkomstig het gelijkluidend advies van een bedrijfsrevisor of externe accountant die ze heeft aangewezen. Die waarde mag evenwel niet lager zijn dan de boekwaarde van de aandelen zoals blijkt uit de laatste jaarrekening van de uitgevende vennootschap die afgesloten en goedgekeurd is door het bevoegde orgaan vóór de datum van de toekenning.

Artikel 114.De belastbare grondslag van de aanvullende belasting komt overeen met die welke werd vastgesteld met toepassing van artikel 113, § 1, 2°, als het een participatie in het kapitaal betreft of met toepassing van artikel 113, § 1, 3°, als het een participatie in de winst betreft die deel uitmaakt van een investeringsspaarplan en wordt beperkt in evenredigheid met de beschikbaar geworden aandelen of deelbewijzen. HOOFDSTUK III. - Opeisbaarheid van de belasting

Artikel 115.De toekenning of de betaalbaarstelling van deelnames in de winst of in het kapitaal veroorzaakt de opeisbaarheid van de belasting.

Als toekenning wordt inzonderheid beschouwd, de inschrijving van het aandeel op een ten bate van de verkrijger geopende rekening, zelfs als die rekening onbeschikbaar is, mits de onbeschikbaarheid het gevolg is van een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst met de verkrijger of overeenkomstig de artikelen 11 en 19, § 1, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal of in de winst van de vennootschappen.

Artikel 116.De bijkomende belasting is verschuldigd op het moment dat de onbeschikbaarheid van de participatie bedoeld in de artikelen 11 en 19, § 1, of van de deelbewijzen bedoeld in artikel 15, § 1, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen ophoudt. HOOFDSTUK IV. - Belastingtarieven

Artikel 117.§ 1. Het belastingtarief is vastgesteld op : - 15 % voor de deelnames in het kapitaal; - 15 % voor de deelnames in de winst, die in het kader van een investeringsspaarplan zijn toegekend en het voorwerp zijn van een niet achtergestelde lening; - 25 % voor de deelnames in de winst met uitzondering van deze bedoeld in het tarief van 15 %. § 2. De aanslagvoet van de aanvullende belasting wordt vastgesteld op 23,29 %. HOOFDSTUK V. - Schuldenaars van de belasting

Artikel 118.§ 1. Is de belasting verschuldigd en moet ze inhouden van de bedragen die voor de betaling in speciën, voor de deelname in het kapitaal of voor het investeringsspaarplan dienen te worden bestemd, de werkgever bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. § 2. Is de aanvullende belasting verschuldigd en moet ze inhouden : 1° in geval van niet naleving van de onbeschikbaarheidsvoorwaarde vermeld in artikel 11 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werk-nemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, de kredietinstelling of de beursvennootschap bedoeld in dit artikel. De inhouding van de aanvullende belasting wordt uitgevoerd ofwel door verkoop door de kredietinstelling of door de beursvennootschap, op naam en voor rekening van de werknemer, van het vereiste aantal deelnames in het kapitaal ofwel door storting door de werknemer van het bedrag van de aanvullende belasting, voorafgaand aan elke vrijgave van aandelen; 2° in geval van opheffing van de onbeschikbaarheid van de deelbewijzen vermeld in artikel 15 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, de coöperatieve participatievennootschap vermeld in Hoofdstuk III van voormelde wet;3° in alle andere gevallen, de werkgever bedoeld in artikel 2 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. HOOFDSTUK VI. - Stortingswijze, vestiging en inning van de belasting

Artikel 119.De stortingswijze, de vestiging en de inning van de belasting en van de aanvullende belasting worden bepaald overeenkomstig de regels toepasselijk op de wijze van de storting, van de vestiging en van de inning van de roerende voorheffing. »

Art. 24.In artikel 21 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het 6° vervangen als volgt : "6° de eerste schijf van 5 000 Belgische frank van dividenden van de door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen met uitzondering van de coöperatieve participa-tievennootschappen bedoeld in de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen;".

Art. 25.Artikel 38, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt als volgt aangevuld : « 15° De deelnames in het kapitaal of in de winst toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen evenals de deelnames in het kader van een investeringsspaarplan en onderhevig aan de belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. »

Art. 26.In artikel 198, eerste lid, van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) het 2°, opgeheven door de wet van 22 juli 1993, wordt hersteld in de volgende vorm : "2° de belasting en de aanvullende belasting op de deelnames die ten laste van de schuldenaar van het inkomen vallen ter ontlasting van de verkrijger der inkomsten, bedoeld in artikel 113 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen;" b) het lid wordt aangevuld met een 12° luidend als volgt : « 12° de deelnames in het kapitaal of in de winst evenals de deelnames toegekend aan de werknemers in het kader van een investeringsspaarplan overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen.»

Art. 27.Artikel 207, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt als volgt aangevuld : « noch op het gedeelte van de winst dat bestemd is voor de uitgaven bedoeld in artikel 198, eerste lid, 12°. »

Art. 28.In afwijking van de artikelen 183 tot 207 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is het belastbaar inkomen van de coöperatieve participatievennootschappen gelijk aan het bedrag gevormd door het totaal van : a) de uitgaven en kosten die niet aftrekbaar zijn als beroepskosten andere dan de waardeverminderingen en de minderwaarden op aandelen of deelbewijzen bedoeld in artikel 198, eerste lid, 7°, van hetzelfde Wetboek;b) de uitgaven bedoeld in de artikelen 57 en 195, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek die niet gestaafd zijn door individuele fiches en een samenvattende opgave.

Art. 29.Artikel 269, derde lid van hetzelfde Wetboek wordt vervolledigd met punt e), luidende : « e) de dividenden toebedeeld door een coöperatieve participatievennootschap in het kader van een participatieplan bedoeld in artikel 2, 7° van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, aan de toegetreden werknemers, bedoeld in artikel 2, 19°, van deze wet, in de mate dat de door de coöperatieve participatievennootschap ontvangen dividenden, bij gebrek aan vrijstelling, zouden genoten hebben van de aanslagvoet van 15 %. »

Art. 30.Een artikel 304bis wordt ingevoegd in hetzelfde Wetboek, luidende : « Voor zover hiervan niet wordt afgeweken, zijn de bepalingen van deze titel die van toepassing zijn op de roerende voorheffing, van toepassing op de belasting en de aanvullende belasting op participaties in het kapitaal en in de winst, bedoeld in Titel VII van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen. »

Art. 31.Artikel 124 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, opgeheven door de wet van 14 april 1965, wordt hersteld in de volgende vorm : «

Art. 124.Onder voorbehoud van de voorschriften van de artikelen 44 en 120, worden van het evenredig recht vrijgesteld : 1° de statutaire kapitaalsverhoging, uitgevoerd bij toepassing van een participatieplan bedoeld in artikel 2, 7°, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen, en ten belope van de kapitaalsparticipaties bedoeld in artikel 2, 17°, van dezelfde wet;2° de inbreng in een coöperatieve participatievennootschap uitgevoerd volgens artikel 12, § 2, van dezelfde wet. Deze vrijstelling is slechts toepasbaar voor zover er vermeld is in de akte of in een vóór de registratie bij de akte gevoegd geschrift dat de toepassingsvoorwaarden zijn vervuld.

Ingeval deze vermelding ontbreekt of onjuist is, loopt de vennootschap een boete op gelijk aan het ontdoken recht. » HOOFDSTUK VI. - Sociaalrechtelijke bepalingen

Art. 32.Artikel 2, derde lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van deze wet moeten evenwel niet als loon worden beschouwd : 1° de vergoedingen rechtstreeks of onrechtstreeks door de werkgever betaald : a) als vakantiegeld;b) die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de vergoedingen verschuldigd tengevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte;c) die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend voor de verschillende takken van de sociale zekerheid;2° de uitkeringen in speciën of in aandelen of deelbewijzen aan de werknemers overeenkomstig de toepassing van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschapen.»

Art. 33.§ 1. In artikel 38, § 3quater, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers worden tussen het derde en het vierde lid de volgende leden ingevoegd : « Een solidariteitsbijdrage wordt vastgesteld ten laste van de toegetreden werknemer. Zij is verschuldigd door de werkgever of vennootschap - in de zin van artikel 2, 3°, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen - en wordt ingehouden op de uitkering in speciën van de deelname in de winst.

De bijdragevoet wordt vastgesteld op 13,07 % van het uitgekeerde bedrag. » § 2. Artikel 38, § 3quater, vierde lid van dezelfde wet, dat het zesde lid wordt, worden de woorden "bedoeld in het eerste en het vierde lid" ingevoegd tussen de woorden "De bijdrage" en het woord "wordt".

Art. 34.In de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : «

Art. 2bis.Voor de toepassing van deze wet moeten niet als loon worden beschouwd : de uitkeringen in speciën of in aandelen of deelbewijzen die aan de werknemers overeenkomstig de toepassing van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen worden toegekend. »

Art. 35.Artikel 10 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt aangevuld met een 3°, luidende : « 3° de uitkeringen in speciën of in aandelen of deelbewijzen die aan de werknemers overeenkomstig de toepassing van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen worden toegekend. »

Art. 36.§ 1. De helft van het totaal bedrag van de opbrengst van de belasting van de deelnames in het kapitaal of in de winst evenals de deelnames toegekend in het kader van een investeringsspaarplan aan werknemers overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal of in de winst van de vennootschappen en voortspruitend uit de toepassing van de artikelen 183 tot 207, 215, 216, 228 tot 231, 233, 235 tot 240 en 246 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt toegekend aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. § 2. 56,6 % van het totaal bedrag van de opbrengst van de aanvullende belasting bedoeld in artikel 112, tweede lid, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen wordt toegekend aan de RSZ-globaal beheer, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. § 3. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, beslissen een deel van de belastingopbrengst, bedoeld onder §§ 1 en 2, toe te wijzen voor de financiering van de sociale zekerheid van (een) andere categorie(ën) werknemers.

Art. 37.In artikel 19 van de hypotheekwet van 16 december 1851 wordt in 3°bis een gedachtestreepje bijgevoegd dat luidt als volgt : « - de bedragen uitgeleend in het kader van het investeringsspaarplan bedoeld in hoofdstuk IV van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. » HOOFDSTUK VII. - Bepalingen van financieel recht en van vennootschapsrecht

Art. 38.In het artikel 34, § 1, van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, zoals aangevuld door het koninklijk besluit nr. 67 van 30 november 1939 en gewijzigd door de wet van 2 april 1962, door de wet van 4 augustus 1978, door het artikel 15 van de wet van 9 maart 1989, door artikel 232 van de wet van 4 december 1990, door de wet van 22 maart 1993, door het koninklijk besluit van 16 juni 1994, door artikel 174 van de wet van 21 december 1994, door het koninklijk besluit van 13 januari 1995 en door artikel 32 van de wet van 30 oktober 1998, wordt een 1°ter ingevoegd luidende : « 1°ter aan de toekenning van aandelen aan de werknemers in uitvoering van de participatieplannen in het kapitaal geregeld door de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. »

Art. 39.Artikel 4, tweede lid, van de wet van 22 maart 1993 betreffende het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen wordt als volgt aangevuld : « 8° aan de kleine vennootschappen, voor de aan hun werknemers in het kader van een investeringsspaarplan toegekende winst, die ze verkrijgen in de vorm van een lening door die werknemers toegekend overeenkomstig de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. » HOOFDSTUK VIII. - Toezicht, opvolging en strafbepalingen

Art. 40.§ 1. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de ambtenaren, door de Minister van Werkgelegenheid aangesteld, belast met het toezicht op de uitvoering van deze wet. § 2. Onverminderd de artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek, worden bestraft met een geldboete van 26 tot 500 Belgische frank : 1° de werkgever, zijn aangestelden of mandatarissen die niet hebben gehandeld overeenkomstig de verplichtingen voorgeschreven door onderhavige wet en zijn uitvoeringsbesluiten;de boete wordt evenveel keer toegepast als er werknemers zijn tegenover wie een overtreding werd begaan zonder dat evenwel het totaal van de boetes 100 000 Belgische frank mag overschrijden; 2° elke persoon die het toezicht ingesteld door onderhavige wet bemoeilijkt. § 3. De rechter die de straf uitspreekt ten laste van de werkgever, zijn aangestelden of zijn mandatarissen, veroordeelt de werkgever ambtshalve tot het betalen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van het bedrag der bijdragen, verhogingen van bijdragen en nalatigheidsinteresten die niet aan de Rijksdienst werden gestort.

Art. 41.§ 1. De Koning kan, na advies van de Nationale Arbeidsraad, bepalen dat de vennootschappen en de coöperatieve participatievennootschappen de bescheiden bijhouden en de inlichtingen verstrekken die betrekking hebben op de participatieplannen. § 2. De Koning neemt de nodige maatregelen opdat : - statistische informatie inzake de toepassing van deze wet, en te bepalen bij een in Ministerraad overlegd besluit, op adequate wijze zou worden verzameld; - de Nationale Arbeidsraad een jaarlijks verslag zou opstellen ten behoeve van de regering en de wetgevende Kamers dat informatie bevat over de toepassing van de participatieplannen en de getroffen maatregelen ter verdere verspreiding van de participatieplannen in nieuwe vennootschappen of in nieuwe groepen.

Art. 42.De Koning bepaalt voor elk artikel van deze wet de dag waarop het in werking treedt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 22 mei 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Ch. PICQUE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Parlementaire verwijzingen Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken : 50-1043 2000/2001 : Nr.1 : Wetsontwerp.

Nrs. 2 tot 4 : Amendementen.

Nr. 5 : Verslag.

Nr. 6 : Tekst aangenomen door de commissie.

Nr. 7 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat.

Integraal Verslag : 28 en 29 maart 2001.

Senaat : Stukken : 2-710 2000/2001 : Nr. 1 : Ontwerp overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Nr. 2 : Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat.

^