Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 april 1997
gepubliceerd op 16 december 1997

Wet houdende instemming met het Document waarover de partijen bij het Verdrag van 19 november 1990 inzake conventionele strijdkrachten in Europa overeenstemming hebben bereikt, gedaan te Wenen op 31 mei 1996

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
1997015212
pub.
16/12/1997
prom.
25/04/1997
ELI
eli/wet/1997/04/25/1997015212/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 APRIL 1997. Wet houdende instemming met het Document waarover de partijen bij het Verdrag van 19 november 1990 inzake conventionele strijdkrachten in Europa overeenstemming hebben bereikt, gedaan te Wenen op 31 mei 1996 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Document waarover de partijen bij het Verdrag van 19 november 1990 inzake conventionele strijdkrachten in Europa overeenstemming hebben bereikt, gedaan te Wenen op 31 mei 1996, zal volkomen uitwerking hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 april 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK DOCUMENT waarover de Partijen bij het Verdrag van 19 november 1990 inzake conventionele strijdkrachten in Europa overeenstemming hebben bereikt De 30 Partijen bij het Verdrag van 19 november 1990 inzake conventionele strijdkrachten in Europa, hierna te noemen « het Verdrag », zijn het volgende overeengekomen : I 1. Elke Partij zal zich, rekening houdend met de in dit Document verstrekte toelichting betreffende het gebied, beschreven in artikel V, lid 1 (A) van het Verdrag, en met hetgeen inzake flexibiliteit werd afgesproken, zoals weergegeven in dit Document, uiterlijk tegen 31 mei 1999 volledig onderwerpen aan de numerieke beperkingen die het Verdrag, met inbegrip van Artikel V ervan, zijn vastgelegd.2. Lid 1 van deze Titel dient aldus te worden uitgelegd dat geen enkele Partij, die per 1 januari 1996 voldeed aan de numerieke beperkingen genoemd in het Verdrag, met inbegrip van artikel V ervan, het rercht heeft de in het Verdrag vermelde numerieke beperkingen te overschrijden.3. Ingevolge de beslissing van het Gemengd Overlegorgaan van 17 november 1995, dienen de Partijen zoveel mogelijk samen te werken met het oog op de volledige tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit document. II 1. Binnen het in artikel V, lid 1 (A) van het Verdrag beschreven gebied, zoals opgevat door de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken op het tijdstip dat het Verdrag werd ondertekend, zal de Russische Federatie haar gevechtstanks, pantsergevechtsvoertuigen en stukken artillerie derwijze beperken dat tegen 31 mei 1999 en daarna, de totale aantallen niet groter zijn dan : (A) 1 800 gevechtstanks; (B) 3 700 pantsergevechtsvoertuigen, waarvan er maximum 552 geplaatst mogen worden in de oblast Astrakhan, maximum 552 in de oblast Volgograd; maximum 310 in het onder Titel III, lid 1 van dit Document omschreven oostelijk deel van de oblast Rostov en maximum 600 in de oblast Pskov; en (C) 2 400 stukken artillerie. 2. Binnen de oblast Odessa beperkt Oekraïne zijn gevechtstanks, pantsergevechtsvoertuigen en stukken artillerie derwijze dat, op het tijdstip van de voorlopige toepassing van dit Document en daarna, de totale aantallen niet groter zijn dan : (A) 400 gevechtstanks; (B) 400 pantsergevechtsvoertuigen, en (C) 350 stukken artillerie. 3. Vanaf de voorlopige toepassing van dit Document tot 31 mei 1999 beperkt de Russische Federatie haar gevechtstanks, pantsergevechtsvoertuigen en stukken artillerie, binnen het in Artikel V, lid 1 (A) van het Verdrag bedoelde gebied, zoals opgevat door de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken op het tijdstip dat het Verdrag werd ondertekend, zodanig dat de totale aantallen niet groter zijn dan : (A) 1 897 gevechtstanks; (B) 4 397 pantsergevechtsvoertuigen, en (C) 2 422 stukken artillerie.

III 1. Voor de toepassing van dit Document en het Verdrag, wordt het hierna bedoelde grondgebied van de Russische Federatie, zoals het gevormd was op 1 januari 1996, geacht te zijn gelegen in het gebied zoals beschreven in het tweede lid van artikel IV van het Verdrag, en niet in het gebied zoals geschreven in artikel V, lid 1 (A) van het Verdrag : de oblasten Pskov, Volgograd en Astrachan, het deel van de oblast Rostov ten oosten van de lijn die loopt van Koesjtsjevskaja naar Volgodonsk, tot de grens van de oblast Volgograd, met inbegrip van Volgodonsk, Koesjtsjevskaja en een smalle corridor die door de Kraj Krasnodar naar Koesjtsjevskaja loopt.2. Voor de toepassing van dit document en het Verdrag wordt het gebied van de oblast Odessa in Oekraïne, zoals het op 1 januari 1996 gevormd was, geacht te zijn gelegen in het in artikel IV, derde lid, van het Verdrag geschreven gebied en niet in het in artikel V, lid 1(A), van het Verdrag beschreven gebied. IV 1.In het tijdvak voorafgaande aan 31 mei 1999 toetsen de Partijen de verdragbepalingen inzake aangewezen permanente opslagplaatsen, ten einde de plaatsing in actieve eenheden mogelijk te maken van alle gevechtstanks, pantsergevechtsvoertuigen en stukken artillerie die zich in aangewezen permanente opslagplaatsen bevinden, met inbegrip van die welke aan regionale numerieke beperkingen zijn onderworpen. 2. De Russische Federatie heeft het recht de bepalingen van het Verdrag inzake de tijdelijke ontplooiing van gevechtstanks, pantsergevechtsvoertuigen en stukken artillerie binnen en buiten haar grondgebied, zo ruim mogelijk toe te passen.Dergelijke tijdelijke ontplooiingen op het grondgebied van andere Partijen, komen op basis van vrije onderhandelingen en met inachtneming van de soevereiniteit van de betrokken Partijen tot stand. 3. De Russiche Federatie heeft het recht in zo ruim mogelijke mate en in overeenstemming met bestaande overeenkomsten over te gaan tot de herverdeling van de besaande quota's voor gevechtstanks, pantsergevechtsvoertuigen en stukken artillerie die in het Akkoord inzake de beginselen en de uitvoeringsprocedures van het Verdrag inzake Conventionele Strijdkrachten in Europa, gedaan te Tasjkent op 15 mei 1992, zijn vastgelegd.Deze herverdelingen komen op basis van vrije onderhandelingen en met inachtneming van de soevereiniteit van de betrokken Partijen tot stand. 4. De Russische Federatie onderwerpt alle pantsergevechtsvoertuigen die zij in haar uitwisseling van informatie van 1 januari 1996 heeft opgegeven als « te verwijderen » en die tegen 31 mei 1999 niet verwijderd zijn, aan de in het Verdrag en in het eerste lid van Titel II van dit Document vastgelegde numerieke beperkingen. V 1. Naast de jaarlijkse uitwisseling van informatie die overeenkomstig Titel VII, lid 1 (C) van het Protocol inzake de bekendmaking en uitwisseling van informatie wordt gedaan, verstrekt de Russische Federatie ook informatie die gelijkwaardig is aan die welke wordt gegeven in de jaarlijkse uitwisseling van informatie over het in Artikel V, lid 1 (A) van het Verdrag bedoelde gebied, zoals opgevat door de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken op het tijdstip dat het Verdrag werd ondertekend, vanaf de voorlopige toepassing van dit Document en verder telkens zes maanden na de jaarlijkse uitwisseling van informatie.Wat Koesjtsveskaja betreft, verstrekt de Russische Federatie deze bijkomende informatie om de drie maanden na de jaarlijkse uitwisseling van informatie. 2. Vanaf de voorlopige toepassing van dit Document, doet Oekraïne « F21 »-nofificaties van de aantallen in de oblast Odessa op grond van wijzigingen ten belope van vijf pct., en niet van tien of meer pct., in toegekende aantallen. 3. Onder voorbehoud van de bepalingen van het vijfde en zesde lid van deze Titel wordt door de Russische Federatie met ingang van de voorlopige toepassing van dit Document en bovenop haar passieve quotum voor inspecties op opgegeven inspectieplaatsen, vastgesteld overeenkomstig Titel II, lid 10 (D) van het Protocol inzake inspectie, ingestemd met maximum tien bijkomende opgegeven inspecties van vertificatie-objecten per jaar, die overeenkomstig het Protocol inzake inspectie worden uitgevoerd.Hierbij gaat het om objecten : (A) die zich bevinden in de oblasten Pskov, Volgograd en Astrachan, het deel van de oblast Rostov ten oosten van de lijn die loopt van Koesjtsjevskaja naar Volgodonsk tot de grens van de oblast Volgograd, met inbegrip van Volgodonsk, Koesjtsjevskaja en een smalle corridor die door de kraj Krasnodar naar Koesjtsjevskaja loopt; (B) die bij het Verdrag beperkte conventionele wapensystemen bevatten en die door de Russische Federatie in haar jaarlijkse uitwisseling van informatie van 1 januari 1996 zijn aangewezen als « te verwijderen », tot op het ogenblik dat de verwijdering van de uitrusting wordt bevestigd door de inspectie van een opgegeven inspectieplaats. 4. Onder voorbehoud van de bepalingen van het vijfde en zesde lid van deze Titel, wordt door Oekraïne, met ingang van de voorlopige toepassing van dit Document en bovenop zijn passieve quotum voor inspecties op opgegeven inspectieplaatsen, vastgelegd overeenkomstig Titel II, lid 10 (D) van het Protocol inzake inspectie, ingestemd met één bijkomende opgegeven inspectie van verificatie-objecten per jaar, in de oblast Odessa, die overeenkomstig het Protocol inzake inspectie wordt uitgevoerd.5. Het aantal bijkomende opgegeven inspecties van verificatie-objecten die overeenkomstig het derde en vierde lid van deze Titel wordt verricht, mag niet hoger zijn dan het overeenkomstig Titel II, lid 10 (D) van het Protocol inzake inspectie vastgestelde passieve quotum voor inspecties van verificatie-objecten op opgegeven inspectieplaatsen, die in de loop van hetzelfde jaar worden uitgevoerd.6. Alle bijkomende inspecties van opgegeven inspectieplaatsen die overeenkomstig het derde en vierde lid van deze Titel worden uitgevoerd : (A) zijn ten laste van de inspecterende Partij, tegen de gangbare markttarieven;en (B) worden naar goeddunken van de inspecterende Partij, achtereenvolgens dan wel afzonderlijk, uitgevoerd.

VI 1. Dit Document wordt van kracht zodra de depositaris vanwege alle Partijen de notificatie heeft ontvangen waarmee zij hun goedkeuring bevestigen.Het tweede en derde lid van Titel II, Titel IV en Titel V van dit Document worden voorlopig toegepast van 31 mei 1996 tot 15 december 1996. Indien dit Document op 15 december 1996 niet in kracht getreden is, wordt het door de Partijen herzien. 2. Dit Document, opgesteld in de zes officiële Verdragstalen, wordt neergelegd bij de Regering van het Koninklijk der Nederlanden, die is aangewezen als Depositaris van het Verdrag en die alle Partijen een afschrift van dit Document zal doen toekomen. WENEN : 31 MEI 1996 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^