Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 februari 2003
gepubliceerd op 07 maart 2003

Wet tot wijziging van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2003003138
pub.
07/03/2003
prom.
25/02/2003
ELI
eli/wet/2003/02/25/2003003138/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 FEBRUARI 2003. - Wet tot wijziging van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2.Deze wet is de omzetting van richtlijn 2000/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 tot wijziging van richtlijn 2000/12/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, alsook van richtlijn 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld. HOOFDSTUK II. - Bepalingen betreffende de instellingen voor elektronisch geld

Art. 3.In artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Onder kredietinstelling wordt verstaan, een Belgische of buitenlandse onderneming : 1° waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van gelddeposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening, of 2° waarvan de werkzaamheden bestaan in het uitgeven van betaalinstrumenten in de vorm van elektronisch geld.» 2° Het artikel wordt aangevuld als volgt : « Voor de toepassing van deze wet worden de kredietinstellingen die uitsluitend de in het tweede lid, 2°, bedoelde werkzaamheden verrichten, gekwalificeerd als instellingen voor elektronisch geld.»

Art. 4.Artikel 2 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 oktober 1998, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met een § 2, luidende : « § 2. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan een instelling voor elektronisch geld vrijstellen van de toepassing van alle of een aantal bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten : 1° indien zij werkzaamheden van uitgifte van elektronisch geld verricht voor een totaalbedrag aan financiële verplichtingen, die verband houden met het uitstaand elektronisch geld, dat in normale omstandigheden niet hoger is dan 5 miljoen euro en nooit hoger is dan 6 miljoen euro, of 2° indien zij elektronisch geld uitgeeft dat alleen als betaalinstrument wordt aanvaard door ondernemingen waarmee de uitgevende instelling van het elektronisch geld zich in een controleverhouding bevindt, en, ingeval deze ondernemingen dochterondernemingen zijn, indien zij operationele of ondersteunende taken verrichten die in verband staan met de uitgifte van elektronisch geld, of 3° indien zij elektronisch geld uitgeeft dat alleen als betaalinstrument wordt aanvaard door een beperkt aantal ondernemingen die gemakkelijk te onderscheiden zijn doordat zij hetzelfde pand of een begrensde locatie delen, dan wel nauwe financiële of zakelijke banden hebben met de uitgevende instelling voor elektronisch geld, met name in de vorm van een gemeenschappelijke verkoop- of distributiestructuur. De instellingen voor elektronisch geld waaraan een vrijstelling is verleend op grond van deze paragraaf : 1° komen niet in aanmerking voor de regeling inzake wederzijdse erkenning vastgesteld in de artikelen 65 tot 66bis van deze wet;2° moeten in de overeenkomst tot regeling van de uitgifte van elektronisch geld, bepalen dat de capaciteit van de elektronische drager waarop het elektronisch geld wordt opgeslagen, beperkt is tot maximum 150 euro;3° brengen periodiek verslag uit over hun werkzaamheden bij de Nationale Bank van België en bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.Dit verslag, inzonderheid over het totaalbedrag van hun financiële verplichtingen die verband houden met het uitstaand elektronisch geld, wordt opgesteld volgens de regels die, na advies van de Nationale Bank van België, zijn vastgesteld door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen die de rapporteringsfrequentie bepaalt. »

Art. 5.Artikel 3, § 1, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 20 maart 1996 en 9 maart 1999, wordt aangevuld als volgt : « 7° elektronisch geld : een monetaire waarde vertegenwoordigd door een vordering op de uitgevende instelling, die is opgeslagen op een elektronische drager, is uitgegeven in ruil voor ontvangen geld en als betaalinstrument wordt aanvaard door andere ondernemingen dan de uitgever. »

Art. 6.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 april 1995, 30 oktober 1998 en 22 mei 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het eerste lid worden de woorden « in België gevestigde kredietinstellingen » vervangen door de woorden « andere in België gevestigde kredietinstellingen dan de instellingen voor elektronisch geld » en de woorden « kredietinstellingen die zijn opgericht naar het recht van een andere lid-Staat » door de woorden « andere kredietinstellingen dan de instellingen voor elektronisch geld die zijn opgericht naar het recht van een andere lid-Staat ».2° Artikel 4 wordt aangevuld met het volgende lid : « De gelden die in ruil voor elektronisch geld worden overhandigd aan de instellingen voor elektronisch geld, worden niet als deposito's of andere terugbetaalbare gelden beschouwd als ze onmiddellijk tegen elektronisch geld worden geruild.».

Art. 7.In Titel I van dezelfde wet wordt een Hoofdstuk IIIbis ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk IIIbis - Uitgifte van elektronisch geld Art. 5bis . Met uitzondering van de centrale banken van het Europees Stelsel van Centrale Banken mogen enkel de in België gevestigde kredietinstellingen en de kredietinstellingen die zijn opgericht naar het recht van een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap en waarvoor de regeling geldt van de artikelen 66 en volgende van deze wet, de uitgifte van elektronisch geld als activiteit uitoefenen.

Art. 5ter . De gelden die in ruil voor elektronisch geld worden overhandigd, moeten ten minste dezelfde waarde vertegenwoordigen als de monetaire waarde die de vordering op de uitgevende instelling vertegenwoordigt.

Art. 5quater . Elektronisch geld dat nog niet is gebruikt, moet gedurende de geldigheidstermijn door de uitgevende instelling worden terugbetaald door storting op een rekening of in de vorm van chartaal geld als de houder van het elektronisch geld daarom verzoekt.

De overeenkomst over de uitgifte van elektronisch geld moet duidelijk de terugbetalingsvoorwaarden vermelden, waarbij uitsluitend de voor de terugbetaling strikt noodzakelijke kosten mogen worden aangerekend. In de overeenkomst kan een minimumdrempel voor de terugbetaling worden vastgesteld die niet hoger mag liggen dan 10 euro. Elke clausule in de overeenkomst die het recht op terugbetaling beperkt, wordt nietig geacht. »

Art. 8.In artikel 6 van dezelfde wet, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 juli 1994, en bij de wetten van 20 maart 1996 en 30 oktober 1998, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « instelling voor elektronisch geld » ingevoegd tussen de woorden « kredietinstelling, » en « bank »;2° er wordt een § 2 ingevoegd, luidende : « § 2.In afwijking van § 1, eerste lid, mogen de instellingen voor elektronisch geld in België niet publiekelijk gebruik maken van de termen « bank », « bancair », « spaarbank », « spaarkas » of « effectenbank ».

Het eerste lid van § 1 geldt niet voor de instellingen voor elektronisch geld waaraan een vrijstelling is verleend op grond van artikel 2, § 2 ».

Art. 9.In artikel 41, eerste lid van dezelfde wet, worden de woorden « die geen instelling voor elektronisch geld zijn » ingevoegd tussen de woorden « kredietinstellingen naar Belgisch recht » en « en ertoe gerechtigd zijn ».

Art. 10.In artikel 43 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « d) voor de beleggingen die de instellingen voor elektronisch geld mogen verrichten.» 2° in het tweede en derde lid worden de woorden « sub litterae a) tot c) » vervangen door de woorden « sub litterae a) tot d) ».

Art. 11.In dezelfde wet wordt een Titel IIbis ingevoegd, luidende : « Titel IIbis Instellingen voor elektronisch geld naar Belgisch recht Art. 64bis . Met uitzondering van de artikelen 28 en 32 zijn de bepalingen van Titel II van toepassing op de instellingen voor elektronisch geld, hoewel rekening moet worden gehouden met wat volgt : 1° artikel 13 : de instellingen voor elektronisch geld worden vermeld in een speciale rubriek van de lijst en hun vergunning wordt niet ter kennis gebracht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen; 2° artikel 16 : het kapitaal bedraagt 1.000.000 euro; 3° artikel 20 : de beleidsstructuur, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle moeten in verhouding staan tot de financiële en niet-financiële risico's waaraan de instellingen voor elektronisch geld zijn blootgesteld, met inbegrip van de technische en procedurele risico's, alsmede de risico's in verband met haar samenwerking met ondernemingen die operationele of andere ondersteunende taken met betrekking tot hun werkzaamheden verrichten;4° de artikelen 34 tot 39 : wanneer in het buitenland werkzaamheden worden verricht door een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten, moet rekening worden gehouden met de beperking van de werkzaamheden in artikel 64ter en met het feit dat de regeling inzake wederzijdse erkenning waarvan sprake in de artikelen 34 en 38 uitsluitend geldt voor de uitgifte van elektronisch geld. Art. 64ter . Naast de uitgifte van elektronisch geld mogen de instellingen voor elektronisch geld uitsluitend de volgende commerciële werkzaamheden uitoefenen : 1° het verrichten van nauw met de uitgifte van elektronisch geld samenhangende financiële en niet-financiële diensten, zoals het beheer van elektronisch geld, door het verrichten van operationele en andere ondersteunende taken in verband met de uitgifte van dit geld, en het uitgeven en het beheren van andere betaalmiddelen met uitsluiting van enigerlei vorm van kredietverlening, en 2° het opslaan van informatie op de elektronische drager ten behoeve van andere ondernemingen of openbare instellingen; Art. 64quater . De instellingen voor elektronisch geld mogen geen deelnemingen in andere ondernemingen bezitten, tenzij deze ondernemingen operationele of andere ondersteunende taken verrichten die in verband staan met het door de betrokken instelling uitgegeven of verdeelde geld.

Art. 64quinquies . § 1. De instellingen voor elektronisch geld moeten een bedrag beleggen dat ten minste gelijk is aan dat van hun financiële verplichtingen die verband houden met uitstaand elektronisch geld. Daarbij dienen zij de krachtens artikel 43 opgelegde voorwaarden en beperkingen na te leven. § 2. Uitsluitend om de marktrisico's die voortvloeien uit de uitgifte van elektronisch geld en uit de beleggingen die zij mogen uitvoeren, volledig te kunnen uitschakelen, mogen de instellingen voor elektronisch geld gebruik maken van voldoende liquide, op rente en wisselkoersen betrekking hebbende posten buiten de balanstelling in de vorm van op een beurs verhandelde afgeleide financiële instrumenten waarvoor dergelijke margevereisten gelden, of van wisselkoerscontracten met een oorspronkelijke looptijd van veertien dagen of minder. »

Art. 12.In dezelfde wet wordt een artikel 66bis ingevoegd, luidende : « Art. 66bis . De instellingen voor elektronisch geld die ressorteren onder het recht van een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap, kunnen enkel voor hun werkzaamheden van uitgifte van elektronisch geld aanspraak maken op de toepassing van de artikelen 65 en 66 van deze wet. »

Art. 13.In titel IV van dezelfde wet wordt een hoofdstuk V ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk V. Instellingen voor elektronisch geld Art. 84bis . Indien een kredietinstelling uitsluitend een instelling voor elektronisch geld is, zijn de artikelen 64bis , 1° tot 3°, 64ter tot 64quinquies eveneens van toepassing. »

Art. 14.In artikel 104, § 1, 1°, van dezelfde wet, worden de woorden « artikel 4 » vervangen door de woorden « artikel 4 of artikel 5bis ».

Art. 15.In artikel 110bis van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 23 december 1994 en gewijzigd bij de artikelen 20 en 21 van de wet van 17 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° artikel 110bis wordt artikel 110bis 2;2° tussen het eerste en het tweede lid van § 2 wordt het volgende lid ingevoegd : « Voor de toepassing van deze titel wordt elektronisch geld dat nog niet is gebruikt, alsook elektronisch geld dat reeds is gebruikt maar waarvoor nog geen definitieve betaling is verricht, gelijkgesteld met een gelddeposito.»

Art. 16.In artikel 110bis 1 van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 4 van de wet van 23 december 1994, worden de woorden De artikelen 110bis tot 110quinquies » vervangen door de woorden « De artikelen 110 tot 110quater ».

Art. 17.In dezelfde wet wordt een artikel 152quater ingevoegd, luidende : « Art. 152quater . De instellingen voor elektronisch geld die hun werkzaamheden van uitgifte van elektronisch geld vóór 27 april 2002 hebben aangevat, worden beschouwd als instellingen die over een vergunning beschikken. » HOOFDSTUK III. - Overige bepalingen

Art. 18.Artikel 64, 1°, van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : « 1° hun activiteit bestaat erin terugbetaalbare gelden in euro die geen zichtdeposito's zijn, in te zamelen en de opbrengst ervan in euro te beleggen bij andere kredietinstellingen die in België gevestigd zijn of ressorteren onder het recht van een lid-Staat van de Europese Gemeenschap, dan wel in bewijzen in euro waaruit de ontvangst van terugbetaalbare gelden blijkt en die zijn uitgegeven of worden gewaarborgd door de Gemeenschappen, de Gewesten, de internationale organisaties waarvan België lid is, de lid-Staten van de Europese Gemeenschap of de kredietinstellingen die in België gevestigd zijn of ressorteren onder het recht van een lid-Staat van de Europese Gemeenschap.

Hun activiteit kan tevens bestaan in het verlenen van bemiddelingsdiensten op het vlak van kredieten en verzekeringen, op voorwaarde dat de specifieke terzake geldende wetten worden nageleefd, alsook in het verlenen van beleggingsdiensten die het plaatsen van uitgiften van financiële instrumenten inhouden, met uitsluiting van vaste overnames. ».

Art. 19.Artikel 157, § 1, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 oktober 1998, wordt vervangen door het volgende lid : « Voor de toepassing van deze paragraaf worden met kredietinstellingen gelijkgesteld : 1° de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de gemeenten, de andere openbare lichamen, de openbare instellingen, de instellingen van openbaar nut en de gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, voor zover zij handelen in het kader van het beheer van overheidsschuld;2° de Nationale Bank van België;3° de overige centrale banken van het Europees Stelsel van Centrale Banken;4° de Europese Centrale Bank.».

Art. 20.Deze wet treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 februari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS Met 's Lands zegel gezegeld : Voor de Minister van Justitie, afwezing : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE _______ Nota's Zitting 2002-2003.

Kamer van volksvertegenwoordigers Documenten . - Wetsontwerp, nr. 50-2122/1. - Verslag, nr. 50-2122/2.

Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, nr. 50-2122/3.

Parlementaire Handelingen . - Bespreking en aanneming. Vergadering van 23 januari 2003.

Senaat Documenten . - Ontwerp niet geëvoceerd door de Senaat, nr. 2-1441.

Parlementaire Handelingen . - Aanneming. Vergadering van 11 februari 2003.

^