Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 juni 1997
gepubliceerd op 05 juli 1997

Wet tot wijziging van de provinciewet, de wet van 1 juli 1860 tot wijziging van de provinciewet en de gemeentewet wat betreft de eedaflegging en de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1997000511
pub.
05/07/1997
prom.
25/06/1997
ELI
eli/wet/1997/06/25/1997000511/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 JUNI 1997. Wet tot wijziging van de provinciewet, de wet van 1 juli 1860 tot wijziging van de provinciewet en de gemeentewet wat betreft de eedaflegging en de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van de provinciewet

Art. 2.In artikel 1 van de provinciewet van 30 april 1836 worden de woorden "en een commissaris van de regering" vervangen door de woorden ", een bestendige deputatie en een gouverneur".

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 3.In artikel 4 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 3 april 1973,6 juli 1987 en 28 december 1994, worden het eerste tot het derde lid vervangen als volgt : « De gouverneur is de commissaris van de Regering in de provincie.

De gouverneurs worden benoemd en afgezet door de Koning.

De griffiers worden benoemd, geschorst en afgezet door de provincieraad. Om tot provinciegriffier te kunnen worden benoemd, moeten de kandidaten ten minste 25 jaar oud zijn. De Koning bepaalt de andere benoemingsvoorwaarden, alsmede de schorsings- en afzettingsvoorwaarden die gelden voor de griffiers.

De griffiers leggen de eed af in handen van de voorzitter van de provincieraad. »

Art. 4.In artikel 44 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 januari 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "en ten minste eenmaal per maand";2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : « Deze verplichting is niet van toepassing op de maanden juli en augustus.»; 3° in fine wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende : « De voorzitter is tevens gehouden de raad op verzoek van de bestendige deputatie bijeen te roepen op de aangeduide dag en het aangeduide uur met de voorgestelde agenda.»

Art. 5.Artikel 47 van de provinciewet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1975, wordt vervangen als volgt : «

Art. 47.De raad kan geen besluit nemen indien niet de meerderheid van de leden aanwezig is.

De raad kan echter, indien hij tweemaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, na een derde en laatste oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden een beslissing nemen over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda voorkomen.

De tweede en de derde oproeping moeten geschieden overeenkomstig de voorschriften van artikel 57, en er moet vermeld worden of de oproeping voor de tweede of de derde maal geschiedt; bovendien moeten de eerste twee leden van dit artikel in de derde oproeping woordelijk worden overgenomen. »

Art. 6.In artikel 49 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 januari 1984 en 11 juli 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "onder voorzitterschap van het oudste lid in jaren, bijgestaan door de jongste twee leden als secretaris," vervangen door de woorden " onder voorzitterschap van het lid dat de meeste anciënniteit als provincieraadslid bezit of, bij gelijke anciënniteit, de oudste van hen, bijgestaan door de jongste twee leden als secretaris,";2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : « Indien de tweede vrijdag bedoeld in het eerste lid evenwel een feestdag is, wordt de vergadering van de nieuwe provincieraad uitgesteld tot de daaropvolgende maandag.»

Art. 7.Artikel 50 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 januari 1984, wordt aangevuld met de volgende leden : « De provincieraad kan in zijn midden commissies oprichten die hem van advies dienen over al de aangelegenheden die tot zijn bevoegdheid behoren. De raad bepaalt in zijn reglement van orde de regelen houdende de samenstelling en de werking van deze commissies. De samenstelling ervan geschiedt volgens het principe van de evenredige vertegenwoordiging.

De commissies kunnen steeds deskundigen en belanghebbenden horen.

De inwoners van de provincie hebben het recht schriftelijk uitleg te vragen over de beraadslagingen en de besluiten van de provincieraad of de bestendige deputatie. Met inachtneming van de bepalingen van het reglement van orde, antwoordt een commissie ad hoc daar mondeling op tijdens haar vergaderingen, tenzij die commissie beslist dat er eerst op zal worden geantwoord aan het slot van de volgende vergadering van de provincieraad. »

Art. 8.Artikel 51 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 51.1. De vergaderingen van de provincieraad zijn openbaar. 2. Behalve wat betreft de vergaderingen met betrekking tot de begroting, kan de provincieraad, in het belang van de openbare orde en op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid, met een tweederde meerderheid van de aanwezige leden beslissen dat de vergadering niet openbaar is.3. De vergadering is niet openbaar wanneer het om personen gaat. Zodra een dergelijk punt aan de orde is, beveelt de voorzitter terstond de behandeling in besloten vergadering. 4. Uitgezonderd in tuchtzaken kan de besloten vergadering eerst plaatsvinden na de openbare vergadering.5. Wanneer tijdens de openbare vergadering blijkt dat de behandeling van een punt moet worden voortgezet in besloten vergadering, kan de openbare vergadering, enkel met dit doel, worden onderbroken.»

Art. 9.Artikel 52 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 52.Onverminderd het vierde lid stemmen de leden van de provincieraad mondeling of bij zitten en opstaan.

De stemming geschiedt evenwel altijd mondeling en bij naamafroeping over elk besluit in zijn geheel. Dat is ook zo telkens als een derde van de aanwezige leden daarom verzoekt.

Het reglement van orde kan een regeling invoeren die gelijkwaardig is aan een mondelinge stemming of een stemming bij zitten en opstaan. De elektronisch uitgebrachte stemming wordt geacht gelijk te staan met de mondelinge stemming bij naamafroeping. De stemming bij handopsteking wordt geacht gelijk te staan met de stemming bij zitten en opstaan.

Alleen de voordrachten van kandidaten, de benoemingen tot ambten, de terbeschikkingstellingen, de preventieve schorsingen in het belang van de dienst en de tuchtstraffen geschieden bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid van stemmen.

In geval van mondelinge stemming stemt de voorzitter het laatst. »

Art. 10.Artikel 55 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 30 december 1887 en 27 mei 1975, wordt vervangen als volgt : «

Art. 55.De vergadering wordt door de voorzitter geopend en gesloten.

Tenzij het reglement van orde anders bepaalt, wordt bij het openen van elke vergadering voorlezing gedaan van de notulen van de vorige vergadering.

In elk geval worden de notulen ten minste zeven vrije dagen voor de dag van de vergadering ter inzage van de leden van de raad gelegd. In spoedeisende gevallen worden de notulen samen met de agenda ter inzage gelegd.

Elk lid heeft het recht om tijdens de vergadering bezwaren tegen de redactie in te brengen.

Worden de bezwaren gegrond bevonden, dan wordt de griffier ermee belast, staande de vergadering of uiterlijk op de eerstvolgende vergadering, een nieuwe redactie voor te leggen die in overeenstemming is met het besluit van de raad.

Indien geen bezwaren worden ingebracht vóór het einde van de vergadering, zijn de notulen goedgekeurd en worden zij overgeschreven zoals in artikel 119, eerste lid, bepaald is.

Telkens als de raad het gewenst acht, worden de notulen geheel of gedeeltelijk staande de vergadering opgemaakt en door de aanwezige leden ondertekend. »

Art. 11.In dezelfde wet wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidende : «

Art. 56bis.Uiterlijk zeven vrije dagen na de vergadering van de provincieraad wordt een beknopt verslag van de beraadslagingen en besluiten, met inbegrip van de uitslag van de stemmingen, opgesteld en aan de raadsleden toegezonden.

Bij naamstemmingen wordt de stemhouding van de onderscheiden raadsleden vermeld.

Het reglement van orde bepaalt de nadere regels voor het opstellen van dat verslag. »

Art. 12.Artikel 57 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 januari 1984, wordt vervangen als volgt : «

Art. 57.1. De oproeping geschiedt schriftelijk en aan huis ten minste zeven vrije dagen voor de dag van de vergadering; zij vermeldt de agenda en de voorstellen van beslissing.

Deze termijn wordt evenwel tot drie vrije dagen teruggebracht voor de toepassing van artikel 47, derde lid.

In spoedeisende gevallen kan de in het eerste lid bedoelde termijn van oproeping worden ingekort, zonder evenwel korter te zijn dan een vrije dag vóór de dag van de vergadering.

De agendapunten moeten voldoende duidelijk omschreven zijn. 2. Voor elk agendapunt worden alle stukken die erop betrekking hebben, op de griffie van de provincie ter inzage gelegd van de leden van de provincieraad, vanaf het verzenden van de agenda. Het reglement van orde bedoeld in artikel 50, eerste lid, kan voorschrijven dat de griffier of de door hem aangewezen ambtenaren aan de raadsleden die erom verzoeken, technische inlichtingen verstrekken over de in het dossier voorkomende stukken; in dat geval worden in het reglement van orde tevens de regels bepaald voor het verstrekken van die technische inlichtingen. 3. Een punt dat niet op de agenda voorkomt, mag niet in bespreking worden gebracht, behalve in spoedeisende gevallen wanneer het geringste uitstel ernstige schade zou kunnen berokkenen. Tot spoedbehandeling kan niet worden besloten dan door ten minste twee derden van de aanwezige leden; de naam van die leden wordt in de notulen vermeld. 4. Elk voorstel dat niet op de agenda voorkomt, moet uiterlijk vijf vrije dagen vóór de vergadering overhandigd worden aan de voorzitter van de raad;het moet vergezeld zijn van een verklarende nota of van elk document dat de raad kan voorlichten. De voorzitter deelt de aanvullende agendapunten onverwijld mee aan de leden van de raad.

Van de mogelijkheid vermeld in het vorige lid kan geen gebruik worden gemaakt door een lid van de bestendige deputatie. De bestendige deputatie beschikt echter wel over deze mogelijkheid. »

Art. 13.In dezelfde wet wordt een artikel 57bis ingevoegd, luidende : «

Art. 57bis.Plaats, dag, tijdstip en agenda van de vergadering van de provincieraad worden ter kennis gebracht van het publiek door aanplakking op de plaats waar de provincieraad zitting houdt, binnen dezelfde termijnen als die vermeld in artikel 57 met betrekking tot de bijeenroeping van de provincieraad.

De pers en de belangstellende inwoners van de provincie worden op hun verzoek en binnen een nog lopende termijn, op de hoogte gesteld van de agenda van de provincieraad, eventueel tegen betaling van een vergoeding die niet meer mag bedragen dan de kostprijs. Deze termijn is niet van toepassing op de punten die aan de agenda worden toegevoegd na het verzenden van de oproeping overeenkomstig artikel 57, 4.

Het reglement van orde kan nog andere wijzen van bekendmaking voorschrijven. »

Art. 14.Artikel 58 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 58.De voorzitter is belast met de handhaving van de orde in de vergadering; hij kan, na een voorafgaande waarschuwing, terstond iedere persoon uit de zaal doen verwijderen die openlijk tekens van goedkeuring of van afkeuring geeft of op enigerlei wijze wanorde veroorzaakt.

De voorzitter kan bovendien proces-verbaal opmaken tegen de overtreder en hem verwijzen naar de politierechtbank, die hem kan veroordelen tot een geldboete van één frank tot twintig frank, onverminderd andere vervolgingen indien het feit daartoe grond oplevert. »

Art. 15.In artikel 61 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 januari 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : « Het presentiegeld wordt verkregen door het hoogste bedrag van de weddeschaal van de bestuursassistenten in dienst bij de federale Staat, verhoogd of verlaagd volgens de voor die schaal geldende regels van indexkoppeling, te delen door 180.» ; 2° in de Franse tekst van het tweede en het derde lid worden de woorden "indemnité de frais de route" vervangen door de woorden "indemnité de frais de déplacement";3° het vierde lid wordt vervangen als volgt : « Het bedrag van de vergoeding voor reiskosten wordt door de provincieraad vastgesteld.Dit bedrag, alsook het bedrag van het presentiegeld, zijn ten laste van de provincie. »

Art. 16.Artikel 63 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 30 december 1887, wordt vervangen als volgt : «

Art. 63.Het is elk raadslid verboden : 1° tegenwoordig te zijn bij een beraadslaging of besluit over zaken waarbij hij een rechtstreeks belang heeft, hetzij persoonlijk, hetzij als gelastigde, voor of na zijn verkiezing, of waarbij zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben;2° rechtstreeks of onrechtstreeks deel te nemen aan enige dienst, heffing van rechten, levering of aanbesteding ten behoeve van de provincie;3° als advocaat, notaris of zaakwaarnemer werkzaam te zijn in rechtsgedingen die tegen de provincie zijn ingesteld;het is hem verboden in dezelfde hoedanigheid ten behoeve van de provincie te pleiten, raad te geven of op te treden in enige betwiste zaak; 4° op te treden als raadsman van een personeelslid in tuchtzaken of in geval van schorsing bij ordemaatregel;5° op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakbond in een onderhandelings- of overlegcomité van de provincie. De bovenstaande bepalingen zijn mede van toepassing op de griffier en op de leden van de bestendige deputatie, alsook op de vertrouwenspersoon bedoeld in artikel 63bis. »

Art. 17.In dezelfde wet wordt een artikel 63bis ingevoegd, luidende : «

Art. 63bis.Het raadslid dat wegens een handicap niet zelfstandig zijn mandaat kan vervullen, kan zich voor de uitoefening van dat mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon gekozen uit de provincieraadskiezers die aan de verkiesbaarheidsvereisten voor het mandaat van provincieraadslid voldoen, en die geen lid is van het personeel van de provincie, noch van de vennootschappen of verenigingen waarvan de provincie lid is of waarin zij vertegenwoordigd is.

Voor de toepassing van het eerste lid bepaalt de Koning de criteria tot vaststelling van de hoedanigheid van een raadslid met een handicap.

Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als het raadslid. Hij heeft geen recht op presentiegeld, doch wel op een vergoeding voor reiskosten, zoals bepaald in artikel 61. »

Art. 18.In dezelfde wet wordt een artikel 63ter ingevoegd, luidende : «

Art. 63ter.Het provincieraadslid dat verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan de voorzitter van de provincieraad, gedurende die periode vervangen.

Het provincieraadslid dat ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie van een kind, wordt, op zijn schriftelijk verzoek gericht aan de voorzitter van de provincieraad, vervangen, ten vroegste vanaf de zevende week vóór de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie, tot het einde van de achtste week na de dag van de geboorte of de adoptie. Op zijn schriftelijk verzoek wordt de onderbreking van de uitoefening van het mandaat na de achtste week verlengd met een periode gelijk aan die gedurende welke het lid zijn mandaat verder heeft uitgeoefend tijdens de periode van zeven weken die de dag van de geboorte of de adoptie voorafgaan.

Het provincieraadslid dat verhinderd is wegens de vervulling van zijn actieve militaire diensttijd of van zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde, of wegens ouderschapsverlof en om zijn vervanging verzoekt, wordt vervangen door de opvolger van zijn lijst die als eerste gerangschikt is overeenkomstig artikel 21, 2, van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen, na onderzoek van diens geloofsbrieven door de provincieraad.

Het eerste en het tweede lid zijn echter slechts toepasselijk vanaf de eerste vergadering van de provincieraad na die waarop het raadslid dat verhinderd is, geïnstalleerd is. »

Art. 19.Artikel 65 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 30 december 1887 en 6 juli 1987, wordt vervangen als volgt : «

Art. 65.De raad regelt alles wat van provinciaal belang is; hij beraadslaagt en besluit over elk ander onderwerp dat hem door de hogere overheid wordt voorgelegd.

Hij benoemt, schorst en ontslaat alle personeelsleden van het provinciaal bestuur, behalve die waarvan hij de benoeming, de schorsing en het ontslag aan de bestendige deputatie opdraagt. »

Art. 20.In dezelfde wet wordt een artikel 65bis ingevoegd, luidende : «

Art. 65bis.1. Geen akte, geen stuk betreffende het bestuur van de provincie mag aan het onderzoek van de leden van de raad worden onttrokken, ook niet indien die akte of dat stuk betrekking heeft op een aan de gouverneur of de bestendige deputatie toegewezen opdracht.

Een register van inkomende en uitgaande stukken wordt bijgehouden in de diensten en instellingen van de provincie.

Aan de provincieraadsleden wordt een afschrift van de akten en stukken afgegeven wanneer zij daarom verzoeken bij de griffier van de provincie.

De provincieraadsleden ontvangen op hun verzoek een afschrift van de notulen van de vergaderingen van de bestendige deputatie binnen 15 dagen na die vergaderingen. 2. De provincieraadsleden mogen alle inrichtingen en diensten bezoeken die de provincie opricht en beheert. Het in artikel 50 bedoelde reglement van orde bepaalt op welke wijze en op welk tijdstip het inzage- en bezoekrecht kunnen worden uitgeoefend, alsmede onder welke voorwaarden een afschrift van de akten of stukken kan worden verkregen. Voor het verkrijgen van een afschrift van de akten of stukken kan een vergoeding aangerekend worden die overeenstemt met de kostprijs, zonder dat de personeelskosten op enigerlei wijze in rekening mogen worden gebracht. 3. De provincieraadsleden hebben het recht vragen te stellen aan de bestendige deputatie of aan de gouverneur over de aangelegenheden die het bestuur van de provincie betreffen. Behoudens uitzonderingen die de wet bepaalt en zonder op enige wijze afbreuk te doen aan de aan de gouverneur of de bestendige deputatie toegekende bevoegdheden, hebben de provincieraadsleden het recht om door de gouverneur of door de bestendige deputatie geïnformeerd te worden over de wijze waarop deze hun bevoegdheden uitoefenen.

Om de provincieraadsleden de kans te bieden mondelinge vragen over actuele onderwerpen te stellen, wordt aan het begin van iedere vergadering van de raad één uur uitgetrokken.

Voorts hebben de provincieraadsleden ook het recht schriftelijke vragen te stellen waarop geantwoord moet worden binnen een termijn van twintig werkdagen. Die vragen en antwoorden moeten verschijnen in een daartoe uitgegeven bulletin.

Het in artikel 50 bedoelde reglement van orde bepaalt de nadere regels voor de toepassing van dit artikel.

Het vraagrecht kan geen betrekking hebben op dossiers van administratief toezicht ten aanzien van gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn. »

Art. 21.Artikel 66 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1952, 28 juni 1963, 6 januari 1984 en 15 maart 1991, wordt vervangen als volgt : «

Art. 66.1. De Koning bepaalt de begrotings-, de financiële en de boekhoudkundige voorschriften van de provincies volgens de principes van de dubbele boekhouding, alsook de nadere regels voor de uitoefening van de taken van de provincieontvanger en van de rekenplichtigen en ontvangers bedoeld in artikel 114. 2. Ieder jaar legt de bestendige deputatie, tijdens een vergadering die wordt gehouden in de maand oktober, aan de provincieraad het ontwerp voor van begroting voor het volgende dienstjaar, de rekeningen over het vorige dienstjaar alsook een algemene beleidsnota. De beleidsnota bevat minstens de beleidsprioriteiten en -doelstellingen, de begrotingsmiddelen en de termijn waarbinnen deze prioriteiten en doelstellingen gerealiseerd moeten worden.

Het ontwerp van begroting en de bijbehorende algemene beleidsnota worden aan ieder lid van de provincieraad bezorgd ten minste zeven vrije dagen vóór de dag van de vergadering waarop deze zullen worden besproken.

Deze nota wordt bekendgemaakt in het "Bestuursmemoriaal". De bestendige deputatie legt aan de raad eveneens alle andere voorstellen voor die zij nuttig acht. 3. Naar aanleiding van de bespreking van de begrotingen en de rekeningen, bespreekt de provincieraad op grondige wijze de in 2 bedoelde nota.Hij bespreekt eveneens het beleid van de verschillende intercommunales of verenigingen waaraan de provincie deelneemt en in het beheer waarvan zij vertegenwoordigd is. 4. Ieder jaar stelt de provincieraad de rekeningen van de provincie over het vorige dienstjaar vast.De jaarrekeningen omvatten de begrotingsrekening, de resultatenrekening en de balans.

Bovendien stemt hij ieder jaar de begroting van de uitgaven voor het volgende dienstjaar en de middelen om daarin te voorzien en dit ten laatste op 31 oktober.

Alle ontvangsten en uitgaven van de provincie moeten op de begroting en in de rekeningen gebracht worden. »

Art. 22.Artikel 69, 9°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1975, wordt vervangen als volgt : « 9° de uitgaven betreffende de kathedrale kerken, de bisschopshuizen en de bisschoppelijke seminaries overeenkomstig de decreten van 18 germinal jaar XI en 30 december 1809;".

Art. 23.Artikel 69, 17°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1975, wordt vervangen als volgt : « 17° de kosten van de raadsvergaderingen en de aan de raadsleden toegekende presentiegelden en vergoedingen voor reiskosten, alsmede de vergoeding toegekend aan de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel 63bis; ».

Art. 24.In artikel 74 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1975, wordt de tweede zin geschrapt.

Art. 25.Artikel 75 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 9 augustus 1948, wordt vervangen als volgt : «

Art. 75.De provincieraad kiest de wijze waarop de opdrachten voor aanneming van werken, leveringen of diensten worden geplaatst en stelt de voorwaarden vast.

Voor de opdrachten die betrekking hebben op het dagelijks bestuur van de provincie, kan hij die bevoegdheden overdragen aan de bestendige deputatie, binnen de perken van de daartoe op de gewone begroting en, indien het bedrag van de opdracht niet hoger is dan 2 500 000 frank exclusief BTW, op de buitengewone begroting uitgetrokken kredieten.

In gevallen van dringende spoed die voortvloeien uit niet te voorziene omstandigheden, kan de bestendige deputatie, op eigen initiatief, de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden van de raad uitoefenen.

Haar besluit wordt medegedeeld aan de provincieraad, die er tijdens zijn volgende zitting akte van neemt.

De bestendige deputatie stelt de procedure in en gunt de opdracht. Zij kan in de overeenkomst iedere wijziging aanbrengen die zij bij de uitvoering nodig acht, voor zover hieruit geen bijkomende uitgaven van meer dan 10 % voortvloeien. »

Art. 26.In artikel 78, tweede lid, van dezelfde wet wordt de tweede zin geschrapt.

Art. 27.In artikel 96 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "in elke provincie" geschrapt;2° het eerste, tweede en derde lid vormen paragraaf 1;3° het artikel wordt aangevuld met de 2, 3 en 4, luidende : « 2.De leden van de bestendige deputatie worden door de raad uit zijn midden verkozen.

In geval van vernieuwing van de provincieraad kunnen de verkozenen in de raad kandidaten voordragen met het oog op deze verkiezing. Hiervoor moet per mandaat een gedagtekende akte van voordracht worden neergelegd in handen van de gouverneur, uiterlijk drie dagen vóór de installatievergadering van de raad.

Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van hen die op dezelfde lijst zijn verkozen als de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop de kandidaat voorkomt slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van wat voorafgaat, de handtekening van één onder hen.

Behoudens in geval van overlijden of afstand van het mandaat van provincieraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor hetzelfde mandaat.

Wanneer geen enkele voordracht van kandidaten geschied is overeenkomstig het hierboven vermelde lid of wanneer de schriftelijk voorgedragen kandidaturen niet volstaan om de bestendige deputatie volledig samen te stellen, kunnen ter zitting kandidaten mondeling worden voorgedragen, met uitsluiting van de schriftelijk voorgedragen kandidaten die niet verkozen zijn.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, door zoveel afzonderlijke stemmingen als er leden van de bestendige deputatie te kiezen zijn. De rang van de leden van de bestendige deputatie wordt bepaald door de volgorde van de stemmingen.

Wanneer voor een te begeven mandaat slechts één kandidaat is voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is het lid dat de meeste anciënniteit heeft als lid van de bestendige deputatie verkozen. 3. De leden van de bestendige deputatie leggen de eed af in handen van de voorzitter van de provincieraad, staande de vergadering.4. De leden van de bestendige deputatie die aftreden bij een algehele vernieuwing en de ontslagnemende leden blijven in functie totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers zijn onderzocht en hun installatie heeft plaatsgehad.»

Art. 28.In dezelfde wet wordt artikel 97, opgeheven bij de wet van 18 mei 1872, opnieuw ingevoegd in de volgende lezing : «

Art. 97.De voorzitter, de ondervoorzitter(s) en de leden van het bureau van de provincieraad kunnen geen lid zijn van de bestendige deputatie. »

Art. 29.Artikel 101 van dezelfde wet wordt vervangen als volgt : «

Art. 101.Een lid van de bestendige deputatie dat zonder toestemming van de deputatie een maand onafgebroken uit de vergadering afwezig blijft, wordt geacht ontslag te nemen.

Dat ontslag gaat pas in na goedkeuring ervan door de provincieraad. »

Art. 30.In artikel 104 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1987 en 16 juli 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « De bestendige deputatie wordt voorgezeten door de gouverneur;in geval van verhindering wijst de bestendige deputatie een van haar leden aan om het voorzitterschap waar te nemen. De gouverneur is niet stemgerechtigd, tenzij de bestendige deputatie een rechtsprekende taak uitoefent. » ; 2° het vijfde lid wordt vervangen als volgt : « Elk besluit wordt genomen bij volstrekte meerderheid van de aanwezige leden.Wanneer de bestendige deputatie een rechtsprekende taak uitoefent, is de stem van de gouverneur beslissend bij staking van stemmen. »; 3° tussen het vijfde en zesde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende : « De bestendige deputatie kan de rapporteur aanwijzen die het dossier inleidt en de voorstellen formuleert.» .

Art. 31.In artikel 106 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 27 mei 1975, 6 januari 1984 en 6 juli 1987, wordt de laatste zin van het vijfde lid vervangen als volgt : « De rechtsgedingen van de provincie als eiser of als verweerder waartoe door de bestendige deputatie is besloten, worden in haar naam gevoerd door haar voorzitter. »

Art. 32.Artikel 107 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 6 januari 1984, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 107.De bestendige deputatie is verantwoordelijk voor de organisatie van het archief van het provinciebestuur. »

Art. 33.In artikel 108 van dezelfde wet worden tussen de woorden "van de Staat" en "of van een gemeente in de provincie" de woorden "van de gemeenschappen en de gewesten" ingevoegd. »

Art. 34.In artikel 112 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1883, 18 mei 1951, 26 februari 1958, 28 juni 1963, 10 juli 1979 en 6 januari 1984, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse tekst van het eerste lid wordt na het woord "députation" het woord "permanente" ingevoegd;2° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De bevelschriften worden ondertekend door de gouverneur en door de griffier.» ; 3° in het vierde lid, dat het derde lid wordt, worden de cijfers "100 000" en "20 000", die respectievelijk voorkomen in de punten a) en b), vervangen door de cijfers "2 000 000" en "100 000";4° het derde, het vijfde en het zevende lid worden opgeheven;5° in het negende lid, dat het vijfde lid wordt, vervallen de woorden "en de comptabiliteit".

Art. 35.In artikel 113 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1952, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste en het tweede lid worden vervangen als volgt : « De algemene ontvangsten en uitgaven van de provincies worden gedaan door bemiddeling van een financiële instelling die door de Commissie van het Bank- en Financiewezen is erkend in het kader van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen. Enkel de financiële instelling die door de provincie is gekozen uit die instellingen die erkend zijn overeenkomstig het eerste lid, is gemachtigd het bedrag van de opeisbaar geworden schulden, door een provincie tegenover haar aangegaan, ambtshalve in mindering te brengen van het tegoed van de verschillende rekeningen die zij ten behoeve van die provincie heeft geopend. » 2° in het derde lid worden de woorden "de Naamloze Vennootschap "Gemeentekrediet van België"" in de eerste en de tweede zin vervangen door de woorden "de financiële instelling bedoeld in het eerste lid" en het woord "vennootschap" dat voorkomt in de eerste zin wordt vervangen door het woord "instelling".

Art. 36.Na artikel 113 van dezelfde wet wordt een titel VIIbis ingevoegd, onder het opschrift "Provincie-ontvanger", bestaande uit de artikelen 113bis tot 114. [23;1m

Art. 37.Artikel 113bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1952, wordt vervangen als volgt : «

Art. 113bis.1. In elke provincie wordt een betrekking van provincieontvanger ingesteld. 2. De provincieontvanger wordt benoemd door de provincieraad.Hij wordt benoemd na een vergelijkend examen dat door de provincie uitgeschreven wordt en dat toegankelijk is voor de kandidaten die houder zijn van een diploma dat in aanmerking komt voor toelating tot niveau 1 bij de rijksbesturen en voor de leden van het provinciepersoneel die bij werving of bij bevordering in graad tot niveau 1 behoren. Deze benoeming geschiedt binnen zes maanden na het openvallen van de betrekking.

In afwijking van het vorige lid kan de vastbenoemde rekenplichtige van de provincie benoemd worden tot provincieontvanger.

Gebeurt dat niet, dan wordt de vastbenoemde rekenplichtige door de provincieraad van rechtswege benoemd tot adjunct-provincieontvanger met behoud van zijn wedde en de daaraan verbonden voordelen. 3. De provincieontvangers leggen de eed af in de handen van de voorzitter van de provincieraad.4. De provincieontvanger staat onder het gezag van de bestendige deputatie.»

Art. 38.In dezelfde wet wordt een artikel 113ter ingevoegd, luidende : «

Art. 113ter.1. In geval van gewettigde afwezigheid kan de provincieontvanger, onder zijn eigen verantwoordelijkheid, binnen drie dagen in zijn vervanging voorzien en te dien einde, voor een periode van maximum dertig dagen, een door de bestendige deputatie erkende plaatsvervanger aanstellen. Die maatregel kan voor een zelfde afwezigheid tweemaal worden verlengd. 2. In alle andere gevallen kan de provincieraad een waarnemende provincieontvanger aanwijzen.De provincieraad is daartoe verplicht wanneer de afwezigheid een termijn van drie maanden overschrijdt. 3. De waarnemende provincieontvanger moet voldoen aan de voorwaarden vereist voor het uitoefenen van het ambt van provincieontvanger.Hij oefent alle bevoegdheden uit van de provincieontvanger. 4. Bij zijn ambtsaanvaarding en zijn ambtsneerlegging wordt een eindrekening opgemaakt en worden de kas en de boeken overgedragen, onder toezicht van de bestendige deputatie.»

Art. 39.In dezelfde wet wordt een artikel 113quater ingevoegd, luidende : «

Art. 113quater.De provincieontvanger is verplicht, tot waarborg van zijn beheer, een zekerheid in geld, in effecten of in de vorm van een of meer hypotheken te stellen.

De Koning bepaalt het minimum- en het maximumbedrag van de zekerheid.

De provincieraad stelt, binnen de grenzen aangegeven in het tweede lid, en ten laatste op de vergadering tijdens welke de provincieontvanger de eed aflegt, het bedrag vast van de zekerheid welke deze moet stellen, alsmede de termijn waarover hij daartoe beschikt.

De zekerheid wordt bij de Deposito- en Consignatiekas gedeponeerd; de intrest die zij opbrengt, komt aan de ontvanger toe. »

Art. 40.In dezelfde wet wordt een artikel 113quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 113quinquies.Wanneer de door de provincieraad bepaalde zekerheid wegens het toenemen van de jaarlijkse ontvangsten of om enige andere reden ontoereikend wordt geacht, moet de provincieontvanger binnen een bepaalde tijd een aanvullende zekerheid stellen, ten aanzien waarvan dezelfde regels gelden als voor de eerste zekerheid.

De bestendige deputatie zorgt dat de zekerheid werkelijk gesteld wordt en te bekwamer tijd vernieuwd wordt. »

Art. 41.In dezelfde wet wordt een artikel 113sexies ingevoegd, luidende : «

Art. 113sexies.De provincieontvanger die zijn zekerheid of zijn aanvullende zekerheid niet binnen de voorgeschreven termijn stelt en dit verzuim niet voldoende verantwoordt, wordt geacht ontslag te nemen en wordt vervangen.

Alle kosten betreffende de vestiging van de zekerheid vallen ten laste van de provincieontvanger. »

Art. 42.In dezelfde wet wordt een artikel 113septies ingevoegd, luidende : «

Art. 113septies.Is er een tekort in de provinciekas, dan heeft de provincie een voorrecht op de zekerheid van de provincieontvanger, wanneer de zekerheid in geld gesteld is. »

Art. 43.In dezelfde wet wordt een artikel 113octies ingevoegd, luidende : «

Art. 113octies.De provincieontvanger is belast met : a) de boekhouding van de provincie en het opmaken van de jaarrekeningen;b) de betaling van de uitgaven;c) het beheer van de op naam van de provincie geopende rekeningen en de bedieningen van de algemene kasmiddelen van de provincie;d) de belegging van de thesauriemiddelen;e) de controle en de centralisatie van de vastleggingen;f) de controle van de bijzondere ontvangers;g) de inning en de dwanginvordering van de provinciale taksen zoals bepaald in artikel 297 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;h) het verlenen van financieel advies bij het opmaken van de begroting en het financieel meerjarenplan. Hij doet ieder jaar, op de datum bij het algemeen reglement op de provinciecomptabiliteit bepaald, aan het Rekenhof rekening en verantwoording van zijn beheer. »

Art. 44.In dezelfde wet wordt een artikel 113novies ingevoegd, luidende : «

Art. 113novies.De wedde van de provincieontvanger wordt vastgesteld door de provincieraad overeenkomstig de weddeschaal die geldt voor gemeentesecretarissen van gemeenten van 80 001 tot 150 000 inwoners, zoals bepaald in artikel 28 van de nieuwe gemeentewet.

De diensten die de provincieontvanger, vóór zijn benoeming in die hoedanigheid, heeft vervuld bij de rijks-, gewest-, provincie- en gemeentebesturen, komen integraal in aanmerking bij de berekening van zijn wedde en van zijn rust- of overlevingspensioen ten bezware van de provincie. »

Art. 45.In dezelfde wet wordt een artikel 113decies ingevoegd, luidende : «

Art. 113decies.Het is de provincieontvanger verboden handel te drijven, zelfs door een tussenpersoon.

Het is hem tevens verboden enig ander beroep uit te oefenen en enige winstgevende bezigheid te verrichten, zelfs door een tussenpersoon.

Tenzij het tegendeel is bewezen, wordt de echtgenoot geacht zijn beroep uit te oefenen als tussenpersoon.

De provincieraad legt een tuchtstraf op aan de provincieontvanger die de verbodsbepalingen bedoeld in het eerste en het tweede lid overtreedt. »

Art. 46.In dezelfde wet wordt een artikel 113undecies ingevoegd, luidende : «

Art. 113undecies.Er wordt een eindrekening gemaakt wanneer de provincieontvanger zijn ambt neerlegt. De bestendige deputatie legt de eindrekening van de provincieontvanger, in voorkomend geval samen met diens opmerkingen of, zo hij overleden is, die van zijn rechtverkrijgenden, voor aan het Rekenhof, dat de eindrekening definitief afsluit volgens de regels voorgeschreven in de artikelen 10 tot 13 van de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof. »

Art. 47.In artikel 114 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 11 juli 1952, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "op de algemene postrekening van de provincie of op haar rekening bij het "Gemeentekrediet van België"" vervangen door de woorden " op de algemene rekening van de provincie, overeenkomstig artikel 113";2° in het vierde lid wordt de zin "de inventarissen en processen-verbaal van vergelijking worden binnen een maand nadat zij zijn opgemaakt, in afschrift aan het Rekenhof gezonden" geschrapt.

Art. 48.Na artikel 114 van dezelfde wet wordt een titel VIIter ingevoegd, onder het opschrift "De provinciebedrijven en de autonome provinciebedrijven" en bestaande uit de artikelen 114bis tot 114duodecies.

Titel VIIter bedoeld in het eerste lid wordt onderverdeeld in een hoofdstuk I, onder het opschrift "Provinciebedrijven", dat de artikelen 114bis, 114ter en 114quater bevat, en een hoofdstuk II, onder het opschrift "Autonome provinciebedrijven", dat de artikelen 114quinquies, 114sexies, 114septies, 114octies, 114novies, 114decies, 114undecies en 114duodecies bevat.

Art. 49.Artikel 114bis van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit nr 24 van 26 juli 1939, wordt vervangen als volgt : «

Art. 114bis.De provinciale inrichtingen en diensten kunnen worden georganiseerd als provinciebedrijven en buiten de algemene diensten van de provincie om beheerd. »

Art. 50.In dezelfde wet wordt een artikel 114quinquies ingevoegd, luidende : «

Art. 114quinquies.De provincieraad kan de inrichtingen en diensten van industriële of commerciële aard organiseren als autonome provinciebedrijven met rechtspersoonlijkheid.

De Koning bepaalt de activiteiten van commerciële of industriële aard waarvoor de provincieraad een autonoom provinciebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten. »

Art. 51.In dezelfde wet wordt een artikel 114sexies ingevoegd, luidende : «

Art. 114sexies.1. De autonome provinciebedrijven worden beheerd door een raad van bestuur en een directiecomité. 2. De raad van bestuur is gemachtigd alle nuttige of noodzakelijke handelingen te verrichten om de doelstellingen van het autonome provinciebedrijf te verwezenlijken. De raad van bestuur controleert het bestuur van het directiecomité.

Het directiecomité brengt regelmatig verslag uit aan de raad van bestuur.

De provincieraad wijst de leden van de raad van bestuur van het autonome provinciebedrijf aan. Hun aantal mag niet groter zijn dan een vijfde van het aantal provincieraadsleden. De meerderheid van de raad van bestuur bestaat uit leden van de provincieraad. Elke fractie is erin vertegenwoordigd.

De raad van bestuur kiest uit zijn leden een voorzitter.

Bij staking van stemmen in de raad van bestuur is de stem van de voorzitter beslissend. 3. Het directiecomité is belast met het dagelijks bestuur, met de vertegenwoordiging met betrekking tot dat bestuur en met de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur.Het is samengesteld uit een afgevaardigd bestuurder en vier bestuursdirecteurs aangesteld door de raad van bestuur.

Het directiecomité wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder.

Bij staking van stemmen in het directiecomité is zijn stem beslissend. »

Art. 52.In dezelfde wet wordt een artikel 114septies ingevoegd, luidende : «

Art. 114septies.Het toezicht op de financiële toestand en op de jaarrekeningen van de autonome provinciebedrijven wordt opgedragen aan een college van drie commissarissen die door de provincieraad worden gekozen buiten de raad van bestuur van het provinciebedrijf en onder wie ten minste één lid is van het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

Met uitzondering van deze laatste zijn de leden van het college van commissarissen allen lid van de provincieraad. »

Art. 53.In dezelfde wet wordt een artikel 114octies ingevoegd, luidende : «

Art. 114octies.De provincieraadsleden wier mandaat een einde neemt, worden geacht van rechtswege ontslagnemend te zijn in het autonome provinciebedrijf.

Alle mandaten in de verschillende organen van de autonome provinciebedrijven worden beëindigd op de eerste vergadering van de raad van bestuur die volgt op de installatie van de provincieraad. »

Art. 54.In dezelfde wet wordt een artikel 114novies ingevoegd, luidende : «

Art. 114novies.1. De autonome provinciebedrijven beslissen vrij, binnen de grenzen van hun doel, over de verwerving, de aanwending en de vervreemding van hun lichamelijke en onlichamelijke goederen, over de vestiging of de opheffing van de zakelijke rechten op die goederen, alsook over de uitvoering van dergelijke beslissingen en over hun financiering. 2. Zij kunnen rechtstreeks of onrechtstreeks participeren in publiek- of privaatrechtelijke ondernemingen, verenigingen en instellingen, hierna genoemd de filialen, waarvan het maatschappelijk doel overeenstemt met hun doel. Ongeacht de grootte van de inbreng van de verschillende partijen in het maatschappelijk kapitaal, moet het autonome provinciebedrijf over de meerderheid van stemmen beschikken en het voorzitterschap waarnemen in de organen van de filialen.

De leden van de provincieraad die als bestuurder of commissaris zitting hebben in de organen van een autonoom provinciebedrijf, mogen geen enkel bezoldigd mandaat van bestuurder of commissaris vervullen, noch enige bezoldigde activiteit uitoefenen in een filiaal van dat bedrijf. »

Art. 55.In dezelfde wet wordt een artikel 114decies ingevoegd, luidende : «

Art. 114decies.1. De raad van bestuur stelt jaarlijks een ondernemingsplan op dat de doelstellingen en de strategie van het autonoom provinciebedrijf op middellange termijn vastlegt, evenals een activiteitenverslag. Het ondernemingsplan en het activiteitenverslag worden meegedeeld aan de provincieraad. 2. De provincieraad kan te allen tijde aan de raad van bestuur verslag vragen over de activiteiten van het autonoom provinciebedrijf of over sommige ervan.»

Art. 56.In dezelfde wet wordt een artikel 114undecies ingevoegd, luidende : «

Art. 114undecies.De artikelen 53 tot 67 van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen zijn van toepassing op de autonome provinciebedrijven, tenzij deze wet er uitdrukkelijk van afwijkt. »

Art. 57.In dezelfde wet wordt een artikel 114duodecies ingevoegd, luidende : «

Art. 114duodecies.De wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen is van toepassing op de autonome provinciebedrijven. »

Art. 58.Na artikel 114duodecies van dezelfde wet wordt een titel VIIquater ingevoegd, onder het opschrift "Reglementen en verordeningen van de provincieraad of van de bestendige deputatie" en bestaande uit de artikelen 116 tot 118.

Art. 59.Artikel 116 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 januari 1984, wordt vervangen als volgt : «

Art. 116.Artikel 91 is toepasselijk op de bestendige deputatie. »

Art. 60.In artikel 118 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1975, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste, het tweede en het derde lid vormen 1;2° er wordt een nieuwe 2 ingevoegd, luidende : « 2.De briefwisseling van de provincie wordt ondertekend door de gouverneur en medeondertekend door de provinciegriffier.

De gouverneur kan de ondertekening van bepaalde stukken schriftelijk opdragen aan een of meer leden van de bestendige deputatie. Die opdracht kan te allen tijde door de gouverneur worden herroepen.

Het lid van de bestendige deputatie aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie melding maken van die opdracht.

De bestendige deputatie kan de provinciegriffier machtigen de medeondertekening van bepaalde stukken op te dragen aan een of meer ambtenaren van de provincie.

Deze opdracht geschiedt schriftelijk; de provincieraad wordt daarvan op de hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering.

De ambtenaar aan wie de opdracht is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie melding maken van die opdracht, op alle stukken die hij ondertekent. »

Art. 61.Artikel 119, derde lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1870, wordt vervangen als volgt : « De aldus overgeschreven akten, evenals de minuten van alle beraadslagingen en besluiten, worden binnen een maand getekend door de griffier, hetzij samen met de voorzitter van de raad of van de bestendige deputatie naargelang het om een vergadering van de raad dan wel van de bestendige deputatie gaat, hetzij samen met alle leden van de bestendige deputatie die eraan hebben deelgenomen, overeenkomstig hetgeen door het reglement bepaald is. »

Art. 62.In artikel 120 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 27 mei 1870,27 mei 1975,6 juli 1987 en 11 juli 1994, wordt het zevende lid vervangen als volgt : « De provincieraad stelt de wedde van de provinciegriffier vast binnen de minimum- en maximumgrenzen van de weddeschaal verbonden aan het ambt van gemeentesecretaris in de gemeenten die overeenkomstig artikel 28 van de gemeentewet in de hoogste klasse zijn ingedeeld. De provincieraad bepaalt de vergoedingen en toelagen die de griffier geniet zoals de andere provincieambtenaren. »

Art. 63.Artikel 121 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1870, wordt vervangen als volgt : «

Art. 121.Bij verhindering of afwezigheid van de provinciegriffier wordt hij vervangen door een ambtenaar van het provinciebestuur, aangewezen door de bestendige deputatie. »

Art. 64.In artikel 140 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1975, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1, 4°, worden tussen de woorden "de Staat" en de woorden "de provincie" ingevoegd de woorden "de Gemeenschappen";2° in 1, 5°, worden de woorden "de commissies van openbare onderstand" vervangen door de woorden "de openbare centra voor maatschappelijk welzijn".

Art. 65.Na artikel 140 van dezelfde wet wordt een titel Xbis ingevoegd, onder het opschrift " De provinciale volksraadpleging" en bestaande uit de artikelen 140-1 tot 140-12.

Art. 66.In dezelfde wet wordt een artikel 140-1 ingevoegd, luidende : « Art. 140-1. De provincieraad kan, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de provincieraadskiezers, beslissen de kiezers van de provincie te raadplegen over de aangelegenheden van provinciaal belang.

Het initiatief dat uitgaat van de provincieraadskiezers, moet gesteund worden door ten minste 10 % van de provincieraadskiezers. »

Art. 67.In dezelfde wet wordt een artikel 140-2 ingevoegd, luidende : « Art. 140-2. Elk verzoek tot het houden van een raadpleging op initiatief van de provincieraadskiezers moet bij aangetekende brief worden gericht aan de bestendige deputatie.

Bij het verzoek worden een gemotiveerde nota gevoegd en de stukken die de provincieraad kunnen voorlichten. »

Art. 68.In dezelfde wet wordt een artikel 140-3 ingevoegd, luidende : « Art. 140-3. Het verzoek is alleen dan ontvankelijk als het wordt ingediend door middel van een formulier afgegeven door de provincie en als het, buiten de naam van de provincie en de tekst van artikel 196 van het Strafwetboek, de volgende vermeldingen bevat : 1° de vraag of vragen waarop de voorgenomen raadpleging betrekking heeft;2° de naam, voornamen, geboortedatum en woonplaats van eenieder die het verzoekschrift heeft ondertekend.»

Art. 69.In dezelfde wet wordt een artikel 140-4 ingevoegd, luidende : « Art. 140-4. Onmiddellijk na ontvangst van het verzoek onderzoekt de bestendige deputatie of het verzoek gesteund is door een voldoende aantal geldige handtekeningen.

Naar aanleiding van dat onderzoek schrapt de bestendige deputatie : 1° de dubbele handtekeningen;2° de handtekeningen van de personen die niet de hoedanigheid van provincieraadskiezer hebben;3° de handtekeningen van de personen ten aanzien van wie de verschafte gegevens ontoereikend zijn om de toetsing van hun identiteit mogelijk te maken. De controle wordt beëindigd wanneer het aantal geldige handtekeningen is bereikt. »

Art. 70.In dezelfde wet wordt een artikel 140-5 ingevoegd, luidende : « Art. 140-5. Aan de volksraadpleging kunnen alleen deelnemen de burgers van de provincie die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in artikel 1, 1, van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen.

De deelname is niet verplicht. Iedere deelnemer heeft recht op één stem.

De stemming is geheim.

De raadpleging kan enkel op een zondag plaatsvinden. De deelnemers worden tot de stemming toegelaten van 8 tot 13 uur. Degenen die zich voor 13 uur in het stemlokaal bevinden, worden nog tot de stemming toegelaten.

Tot het opnemen van de stemmen wordt slechts overgegaan indien ten minste 40 % van de provincieraadskiezers aan de raadpleging hebben deelgenomen. »

Art. 71.In dezelfde wet wordt een artikel 140-6 ingevoegd, luidende : « Art. 140-6. Onder aangelegenheden van provinciaal belang, zoals bedoeld in artikel 140-1, wordt verstaan de aangelegenheden geregeld door de artikelen 65, eerste lid,72, 73, eerste lid, 75, 76 en 85 van deze wet.

Persoonlijke aangelegenheden en aangelegenheden betreffende de rekeningen, de begrotingen, de provinciebelastingen en -retributies kunnen niet het onderwerp van een raadpleging zijn.

Geen raadpleging kan worden georganiseerd in een periode van zestien maanden vóór de gewone vergadering van de kiezers voor de vernieuwing van de provincieraden. Bovendien kan geen raadpleging worden georganiseerd in een periode van veertig dagen vóór de rechtstreekse verkiezing van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Raden en het Europees Parlement.

De kiezers kunnen slechts eenmaal om de zes maanden worden geraadpleegd, met een maximum van zes raadplegingen per zittingsperiode. Gedurende het tijdvak tussen twee vernieuwingen van de provincieraad kan slechts één volksraadpleging over hetzelfde onderwerp worden gehouden. »

Art. 72.In dezelfde wet wordt een artikel 140-7 ingevoegd, luidende : « Art. 140-7. Een verzoek tot het houden van een raadpleging wordt op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de bestendige deputatie en van de provincieraad ingeschreven.

Tot de inschrijving wordt overgegaan nadat de controle, bedoeld in artikel 140-4, is afgesloten.

De bestendige deputatie is verplicht tot inschrijving op de agenda van de provincieraad over te gaan, tenzij de provincieraad klaarblijkelijk in generlei opzicht bevoegd is om over het verzoek te beslissen.

Indien hieromtrent twijfel bestaat, beslist de provincieraad. »

Art. 73.In dezelfde wet wordt een artikel 140-8 ingevoegd, luidende : « Art. 140-8. Elke beslissing over het houden van een volksraadpleging wordt uitdrukkelijk gemotiveerd.

Het voorgaande lid is tevens van toepassing op elke beslissing die rechtstreeks betrekking heeft op een aangelegenheid die het onderwerp is geweest van een raadpleging. »

Art. 74.In dezelfde wet wordt een artikel 140-9 ingevoegd, luidende : « Art. 140-9. Ten minste één maand vóór de dag van de raadpleging stelt het provinciebestuur aan de inwoners een brochure ter beschikking waarin het onderwerp van de raadpleging op een objectieve manier wordt uiteengezet. Deze brochure bevat bovendien de gemotiveerde nota, bedoeld in artikel 140-2, tweede lid, alsmede de vraag of vragen waarover de inwoners zullen worden geraadpleegd. »

Art. 75.In dezelfde wet wordt een artikel 140-10 ingevoegd, luidende : « Art. 140-10. De vragen moeten op zulkdanige manier geformuleerd zijn dat met ja of neen kan worden geantwoord. »

Art. 76.In dezelfde wet wordt een artikel 140-11 ingevoegd, luidende : « Art. 140-11. De Koning bepaalt bij een in Ministerraad overlegd besluit de nadere procedureregels voor het houden van een provinciale volksraadpleging, naar analogie van de procedure bedoeld in de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen voor de verkiezing van de provincieraadsleden. »

Art. 77.In dezelfde wet wordt een artikel 140-12 ingevoegd, luidende : « Art. 140-12. De Koning bepaalt de wijze waarop de uitslag van de raadpleging aan de bevolking bekendgemaakt wordt. » Opheffingsbepalingen

Art. 78.In dezelfde wet worden opgeheven : 1° artikel 77, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1975;2° artikel 115, gewijzigd bij de wetten van 11 juli 1952 en 6 januari 1984;3° artikel 140sexies, ingevoegd bij de wet van 16 juli 1993;4° de artikelen 140septies en 140octies, ingevoegd bij de wet van 11 juli 1994. Overgangsbepalingen

Art. 79.Artikel 141 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 27 mei 1975, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 141.Artikel 66, vierde lid, van de provinciewet van 30 april 1836 blijft van kracht tot de datum van inwerkingtreding van de nieuwe begrotings-, financiële en boekhoudkundige voorschriften van de provincies, die de Koning overeenkomstig artikel 66 van deze wet moet vaststellen. »

Art. 80.Artikel 142 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 27 mei 1975, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 142.De artikelen 113bis, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en 114 van de provinciewet van 30 april 1836 blijven van kracht tot de door de Koning vastgestelde datum van inwerkingtreding van de bepalingen van titel VIIbis van dezelfde wet. De inwerkingtreding moet geschieden op 1 januari van het kalenderjaar dat Hij aanduidt.

Artikel 113bis, vierde lid, blijft van kracht voor de rekenplichtigen die na de inwerkingtreding van titel VIIbis van deze wet met pensioen gaan.

Wanneer de bepalingen van de voormelde titel VIIbis in werking treden, moeten de eindrekeningen van de provinciale rekenplichtigen afgesloten en goedgekeurd worden en, in voorkomend geval, moet hun kwijting worden verleend, behalve voor degene die provincieontvanger wordt. »

Art. 81.Artikel 143 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 27 mei 1975, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing : «

Art. 143.De artikelen 114bis, 114ter en 114quater van de provinciewet van 30 april 1836 houden op van kracht te zijn op de datum van inwerkingtreding van de bepalingen van titel VIIter van dezelfde wet, behalve wat betreft het opmaken van de rekeningen betreffende de financiële en boekhoudkundige verrichtingen die tot op dat tijdstip gedaan worden, en de goedkeuring van die rekeningen. » Coördinatiebepaling

Art. 82.De Koning kan de bestaande wetsbepalingen wijzigen om ze in overeenstemming te brengen met de provinciewet.

Hij kan de provinciewet wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met de toekomstige wetsbepalingen die haar impliciet zouden wijzigen. HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 1 juli 1860 tot wijziging van de provinciewet en de gemeentewet wat betreft de eedaflegging

Art. 83.In artikel 1 van de wet van 1 juli 1860 tot wijziging van de provinciewet en de gemeentewet wat betreft de eedaflegging, worden de woorden "de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel 63bis van de provinciewet van 30 april 1836" ingevoegd na de woorden "De provincieraadsleden,".

Art. 84.In artikel 2, eerste lid, van dezelfde wet worden de woorden "en de vertrouwenspersonen bedoeld in artikel 63bis van de provinciewet van 30 april 1836" ingevoegd na de woorden "De provincieraadsleden". HOOFDSTUK III. Wijziging van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen

Art. 85.In artikel 36 van de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen, vervangen bij de wet van 6 januari 1984, wordt het tweede tot het vierde lid vervangen door de volgende bepaling : "Is er geen opvolger, dan kan, krachtens een beslissing van de provincieraad of krachtens een koninklijk besluit, een buitengewone verkiezing worden gehouden om te voorzien in de opengevallen plaatsen.

Die verkiezing heeft altijd plaats op een zondag. Het kiescollege vergadert binnen vijftig dagen na de beslissing of het koninklijk besluit. Deze termijn loopt niet tijdens de maanden juli en augustus. » Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 juni 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK

^