Etaamb.openjustice.be
Wet van 25 mei 2000
gepubliceerd op 01 december 2000

Wet houdende instemming met het Statuut van Rome van het Internationaal Strafgerechtshof, gedaan te Rome, op 17 juli 1998

bron
ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking
numac
2000015097
pub.
01/12/2000
prom.
25/05/2000
ELI
eli/wet/2000/05/25/2000015097/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MEI 2000. - Wet houdende instemming met het Statuut van Rome van het Internationaal Strafgerechtshof, gedaan te Rome, op 17 juli 1998 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Statuut van Rome van het Internationaal Strafgerechtshof, gedaan te Rome op 17 juli 1998, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 25 mei 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota (1) Zitting 1999-2000. Senaat Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 3 februari 2000, nr. 2-329/1. - Verslag, nr. 2-329/2. - Tekst aangenomen in vergadering en overgezonden aan de Kamer, nr. 2-329/3.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 2 maart 2000.

Kamer Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 50-492/1. - Verslag, nr. 50-492/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 27 april 2000.

STATUUT VAN ROME INZAKE HET INTERNATIONALE STRAFGERECHTSHOF Preambule Zich bewust van het feit dat alle volken verenigd zijn door nauwe banden en hun culturen zijn samengebracht in een gemeenschappelijk erfgoed, en bezorgd dat dit broze mozaïek ieder moment kan uiteenvallen, Indachtig het feit dat in de loop van deze eeuw miljoenen kinderen, vrouwen en mannen het slachtoffer zijn geweest van onvoorstelbare wreedheden die het geweten van de mensheid hevig schokken, Erkennend dat dergelijke zware misdaden een gevaar vormen voor de vrede, de veiligheid en het welzijn van de wereld, Bevestigend dat de ernstigste misdaden die de gehele internationale gemeenschap met zorg vervullen niet onbestraft mogen blijven en dat een doeltreffende vervolging daarvan moet worden verzekerd door het treffen van maatregelen op nationaal niveau en door het versterken van de internationale samenwerking, Vastbesloten paal en perk te stellen aan de straffeloosheid van de daders van deze misdaden en daardoor bij te dragen aan het voorkomen van dergelijke misdaden, In herinnering brengend dat het de plicht is van elke Staat om zijn rechtsmacht in strafzaken uit te oefenen over degenen die verantwoordelijk zijn voor internationale misdrijven, Opnieuw bevestigend de doeleinden en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, en meer in het bijzonder het feit dat alle Staten zich moeten onthouden van de dreiging met of het gebruik van geweld ten aanzien van de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een Staat, of van elke andere daad die onverenigbaar is met de doeleinden van de Verenigde Naties, Benadrukkend in dit verband dat niets in dit Statuut mag worden beschouwd als een machtiging aan een Staat die Partij is om te interveniëren in een gewapend conflict in de binnenlandse aangelegenheden van een Staat, Vastbesloten hiertoe, alsmede in het belang van de huidige en toekomstige generaties, een onafhankelijk permanent Internationaal Strafgerechtshof in samenhang met het systeem van de Verenigde Naties op te richten, met rechtsmacht ten aanzien van de ernstigste misdaden die de gehele internationale gemeenschap met zorg vervullen, Benadrukkend dat het krachtens dit Statuut opgerichte Internationale Strafgerechsthof complementair zal zijn aan de nationale rechtsmacht in strafzaken, Vastbesloten een duurzame eerbiediging van de naleving van internationale rechtspleging te waarborgen, Zijn overeengekomen als volgt : HOOFDSTUK I. - Oprichting van het Hof Artikel 1 Het Hof Een Internationaal Strafgerechtshof (« het Hof ») wordt hierbij opgericht. Het is een permanente instelling met de bevoegdheid rechtsmacht uit te oefenen over personen ter zake van de in dit Statuut bedoelde ernstigste misdaden met internationale draagwijdte, en die complementair zal zijn aan de nationale rechtsmacht in strafzaken. De rechtsmacht en werkwijze van het Hof worden vastgelegd in de bepalingen van dit Statuut.

Artikel 2 Samenhang van het Hof met de Verenigde Naties De samenhang van het Hof met de Verenigde Naties wordt geregeld door middel van een overeenkomst die moet worden goedgekeurd door de Vergadering van de Staten die Partij zijn bij dit Statuut en daarna door de voorzitter van het Hof in naam van het Hof moet worden gesloten.

Artikel 3 Zetel van het Hof 1. De zetel van het Hof wordt gevestigd te Den Haag, Nederland (« de Gaststaat »).2. Het Hof sluit met de Gaststaat een zetelovereenkomst die moet worden goedgekeurd door de Vergadering van de Staten die Partij zijn en daarna door de voorzitter van het Hof in naam van het Hof moet worden gesloten.3. Het Hof kan elders zitting houden wanneer het dit wenselijk acht, overeenkomstig het bepaalde in dit Statuut. Artikel 4 Wettelijke status en bevoegdheden van het Hof 1. Het Hof bezit internationale rechtspersoonlijkheid.Tevens bezit het de handelingsbevoegdheid die nodig is voor de uitoefening van zijn functies en de verwezenlijking van zijn doelstellingen. 2. Het Hof kan zijn functies en bevoegdheden uitoefenen op de wijze bepaald in dit Statuut op het grondgebied van een Staat die Partij is, alsmede, krachtens een bijzondere overeenkomst, op het grondgebied van een andere staat. HOOFDSTUK II. - Rechtsmacht, ontvankelijkheid en toepasselijk recht Artikel 5 Misdaden waarover het Hof rechtsmacht heeft 1. De rechtsmacht van het Hof is beperkt tot de ernstigste misdaden die de internationale gemeenschap in haar geheel met zorg vervullen. Het Hof heeft overeenkomstig het Statuut rechtsmacht ter zake van de volgende misdaden : (a) de misdaad van genocide;(b) misdaden tegen de mensheid;(c) oorlogsmisdaden;(d) de misdaad van agressie.2. Het Hof oefent rechtsmacht uit ter zake van de misdaad van agressie zodra overeenkomstig de artikelen 121 en 123 een bepaling is aanvaard waarin de misdaad nader is omschreven en de voorwaarden zijn vastgelegd krachtens welke het Hof rechtsmacht uitoefent ter zake van deze misdaad.Een dergelijke bepaling moet verenigbaar zijn met de desbetreffende bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties.

Artikel 6 Misdaad van genocide Voor de toepassing van dit Statuut wordt verstaan onder genocide : een van de volgende handelingen gepleegd met de bedoeling geheel of gedeeltelijk een nationale, etnische of godsdienstige groep, dan wel een groep behorend tot een bepaald ras, als zodanig te vernietigen : (a) het doden van leden van de groep;(b) het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;(c) het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden die gericht zijn op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging;(d) het opleggen van maatregelen bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;(e) het gedwongen overbrengen van kinderen van de groep naar een andere groep. Artikel 7 Misdaden tegen de mensheid 1. Voor de toepassing van dit Statuut wordt verstaan onder misdaad tegen de mensheid : een van de volgende handelingen, indien gepleegd als onderdeel van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking, met kennis van de aanval : (a) moord;(b) uitroeiing;(c) slavernij;(d) deportatie of gedwongen overbrenging van bevolking;(e) gevangenneming of elke andere ernstige beroving van de lichamelijke vrijheid in strijd met de fundamentele regels van internationaal recht;(f) marteling;(g) verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie, of elke andere vorm van seksueel geweld van vergelijkbare ernst;(h) vervolging van een identificeerbare groep of collectiviteit op politieke, raciale gronden of gronden betreffende nationaliteit, op etnische, culturele of godsdienstige gronden of op grond van het geslacht, zoals nader omschreven is in het derde punt, of op andere gronden die algemeen ontoelaatbaar worden geacht krachtens het internationaal recht, in verband met in dit punt bedoelde handelingen of een misdaad waarover het Hof rechtsmacht heeft;(i) gedwongen verdwijningen;(j) apartheid;(k) andere onmenselijke handelingen van vergelijkbare aard waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt.2. Voor de toepassing van het eerste punt wordt verstaan onder : (a) aanval gericht tegen een burgerbevolking : een wijze van optreden die het meermalen plegen van in het eerste punt bedoelde handelingen tegen een burgerbevolking met zich brengt ter uitvoering of met de oog op de voortzetting van het beleid van een Staat of ter organisatie tot het plegen van een dergelijke aanval;(b) uitroeiing : inzonderheid het opzettelijk opleggen van levensvoorwaarden, onder andere de onthouding van toegang tot voedsel en geneesmiddelen, bedoeld om de vernietiging van een deel van een bevolking te bewerkstelligen;(c) slavernij : de uitoefening van een of alle bevoegdheden verbonden aan het recht van eigendom over een persoon, met inbegrip van de uitoefening van deze bevoegdheid bij mensenhandel, in het bijzonder handel in vrouwen en kinderen met het oog op seksuele uitbuiting;(d) deportatie of gedwongen overbrenging van bevolking : het verplaatsen van de desbetreffende personen door verdrijving of andere dwangmaatregelen uit het gebied waarin zij zich rechtmatig bevinden zonder dat daartoe krachtens het internationaal recht gronden zijn;(e) marteling : het opzettelijk toebrengen van ernstige pijn of veroorzaken van ernstig lijden, hetzij lichamelijk, hetzij geestelijk, aan of van een persoon die zich in bewaring of in de macht bevindt van degene die beschuldigd wordt, met dien verstande dat onder marteling niet tevens wordt verstaan pijn of lijden dat louter het gevolg is van, inherent is aan of veroorzaakt is door rechtmatige sancties;(f) gedwongen zwangerschap : de onrechtmatige gevangenhouding van een vrouw die gedwongen zwanger is gemaakt, met de opzet de etnische samenstelling van een bevolking te beïnvloeden of andere ernstige schendingen van het internationaal recht te plegen.Deze definitie mag in geen geval worden uitgelegd als een aantasting van de nationale wetgeving met betrekking tot zwangerschapsonderbreking; (g) vervolging : het opzettelijk en in ernstige mate ontnemen van fundamentele rechten in strijd met het internationaal recht op grond van de identiteit van de groep of van de collectiviteit;(h) apartheid : onmenselijke handelingen analoog aan de in het eerste punt bedoelde handelingen en die worden bedreven in het kader van een geïnstitutionaliseerd regime van systematische onderdrukking en overheersing door een groep van een bepaald ras van een of meer andere groepen van een ander ras en worden gepleegd met de opzet dat regime in stand te houden;(i) gedwongen verdwijningen : het arresteren, gevangen houden of ontvoeren van personen door of met de machtiging, ondersteuning of bewilliging van een Staat of politieke organisatie, gevolgd door een weigering een dergelijke ontneming van vrijheid te erkennen of informatie te verstrekken over het lot of de verblijfplaats van die personen, met de opzet hen langdurig buiten de bescherming van de wet te plaatsen.3. Voor de toepassing van dit Statuut verwijst het begrip geslacht naar de beide geslachten, zowel het mannelijk als het vrouwelijk geslacht, naargelang de context van de maatschappij.Onder geslacht wordt niets anders verstaan dan hetgeen hiervoor is bepaald.

Artikel 8 Oorlogsmisdaden 1. Het Hof heeft rechtsmacht ter zake van oorlogsmisdaden in het bijzonder wanneer deze worden gepleegd ter uitvoering van een plan of beleid of als onderdeel van het op grote schaal plegen van dergelijke misdaden.2. Voor de toepassing van dit Statuut wordt verstaan onder oorlogsmisdaden : (a) ernstige inbreuken op de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, met name een van de volgende handelingen tegen personen of eigendommen die zijn beschermd krachtens de bepalingen van de Verdragen van Genève : (i) het opzettelijk doden; (ii) het martelen of onmenselijk behandelen, met inbegrip van biologische experimenten; (iii) het opzettelijk veroorzaken van ernstig lijden of zwaar lichamelijk letsel of ernstige schade aan de gezondheid; (iv) het op grote schaal vernietigen en zich toeëigenen van eigendommen dat niet door militaire noodzaak wordt gerechtvaardigd en dat ongeoorloofd en moedwillig plaatsvindt; (v) het dwingen van een krijgsgevangene of een andere beschermde personen om dienst te nemen bij de strijdkrachten van een vijandige mogendheid; (vi) het opzettelijk onthouden aan een krijgsgevangene of aan een andere beschermde personen van het recht op een eerlijke en onpartijdige berechting; (vii) het onwettig deporteren of overbrengen of onrechtmatig opsluiten; (viii) het nemen van gijzelaars. (b) Andere ernstige schendingen van de wetten en gebruiken die toepasselijk zijn in een internationaal gewapend conflict in het gevestigde kader van het internationale recht, met name een van de volgende handelingen : (i) het opzettelijk richten van aanvallen op de burgerbevolking als zodanig of op individuele burgers die niet rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden; (ii) het opzettelijk richten van aanvallen op burgerdoelen, die geen militaire doelwitten zijn; (iii) het opzettelijk richten van aanvallen op personeel, installaties, materieel, eenheden of voertuigen betrokken bij humanitaire hulpverlening of vredesmissies overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, voorzover deze recht hebben op de bescherming die aan burgers of burgerdoelen wordt verleend krachtens het internationale recht inzake gewapende conflicten; (iv) het opzettelijk richten van een aanval in de wetenschap dat een dergelijke aanval voor burgers incidentele verliezen aan levens of letsel zal veroorzaken of schade aan burgerdoelen of grote, langdurige en ernstige schade aan natuur en milieu zal aanrichten, die duidelijk buitensporig is in verhouding tot het te verwachten concrete en directe militaire voordeel; (v) het aanvallen of bombarderen met wat voor middelen ook van steden, dorpen, woningen of gebouwen, die niet worden verdedigd en geen militaire doelwitten zijn; (vi) het doden of verwonden van een strijder die zich, na het neerleggen van zijn wapens of wanneer hij zich niet meer kan verdedigen, onvoorwaardelijk heeft overgegeven; (vii) het op ongepaste wijze gebruik maken van een witte vlag, een vlag of de militaire onderscheidingstekens en het uniform van de vijand of van de Verenigde Naties, alsmede van de emblemen van de Verdragen van Genève, hetgeen de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft; (viii) het rechtstreeks of niet rechtstreeks overbrengen door de bezettingsmacht van delen van de eigen burgerbevolking naar het bezette grondgebied, of de deportatie of het overbrengen van de gehele of delen van de bevolking van het bezette grondgebied binnen of buiten dat grondgebied; (ix) het opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen gewijd aan godsdienst, onderwijs, kunst, wetenschap of caritatieve doeleinden, historische monumenten, ziekenhuizen en plaatsen waar zieken en gewonden worden samengebracht, voorzover deze niet worden gebruikt voor militaire doeleinden; (x) het onderwerpen van personen die zich in de macht van de tegenpartij bevinden aan lichamelijke verminking of medische of wetenschappelijke experimenten van welke aard ook, die niet door de geneeskundige behandeling worden verantwoord noch in hun belang worden uitgevoerd, en die de dood ten gevolge hebben of de gezondheid van die persoon of personen ernstig in gevaar brengen; (xi) het op verraderlijke wijze doden of verwonden van personen die behoren tot de vijandige natie of het vijandige leger; (xii) het verklaren dat geen kwartier zal worden verleend; (xiii) het vernietigen of in beslag nemen van eigendommen van de vijand tenzij deze vernietiging of inbeslagneming dringend vereist is als gevolg van dwingende oorlogsomstandigheden; (xiv) het gerechtelijk vervallen verklaren, schorsen of niet-ontvankelijk verklaren van de rechten en handelingen van de onderdanen van de vijandige partij; (xv) het dwingen van de onderdanen van de vijandige partij om deel te nemen aan oorlogshandelingen gericht tegen hun eigen land, ook als zij voor de aanvang van de oorlog in dienst van de oorlogvoerende partij waren; (xvi) het plunderen van een stad of plaats, ook wanneer deze bij een aanval wordt ingenomen; (xvii) het gebruiken van gif of giftige wapens; (xviii) het gebruiken van verstikkende, giftige of andere gassen en overige soortgelijke vloeistoffen, materialen of apparaten; (xix) het gebruiken van kogels die in het menselijk lichaam gemakkelijk in omvang toenemen of platter en breder worden, zoals kogels met een harde mantel die de kern gedeeltelijk onbedekt laat of die is voorzien van inkepingen; (xx) het gebruiken van wapens, projectielen, materieel en wijzen van oorlogvoering die van aard zijn om overbodig letsel of nodeloos lijden te veroorzaken of die zonder meer in strijd zijn met het internationaal recht inzake gewapende conflicten, voorzover dergelijke wapens, projectielen, materieel en wijzen van oorlogvoering vallen onder een algeheel verbod en zijn opgenomen in een bijlage bij dit Statuut, krachtens een amendement overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de artikelen 121 en 123; (xxi) het schenden van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling; (xxii) het toepassen van verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie of andere vormen van seksueel geweld, die een ernstige schending van de Verdragen van Genève opleveren; (xxiii) het gebruik maken van de aanwezigheid van een burger of een andere beschermde persoon teneinde bepaalde punten, gebieden of strijdkrachten te vrijwaren van militaire operaties; (xxiv) het opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen, materieel, medische eenheden en transport, alsmede op personeel dat overeenkomstig het internationaal recht gebruik maakt van de emblemen van de Verdragen van Genève; (xxv) het opzettelijk gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering door hun voorwerpen te onthouden die onontbeerlijk zijn voor hun overleving, inzonderheid het opzettelijk belemmeren van de aanvoer van hulpgoederen waarin is voorzien in de Verdragen van Genève; (xxvi) het onder de wapenen roepen of het in militaire dienst nemen van kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar bij de nationale strijdkrachten of hen gebruiken voor actieve deelname aan vijandelijkheden. (c) In geval van een gewapend conflict dat niet internationaal van aard is, ernstige schendingen van artikel 3 van ieder van de vier Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, te weten een van de volgende handelingen begaan tegen personen die niet rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden, waaronder leden van strijdkrach ten die hun wapens hebben neergelegd en degenen die buiten gevecht zijn gesteld door ziekte, verwondingen, gevangenschap of andere oorzaken : (i) geweldpleging gericht op het leven en de lichamelijk integriteit, inzonderheid alle vormen van moord, verminking, wrede behandeling en marteling; (ii) aantasting van de persoonlijke waardigheid, inzonderheid vernederende en onterende behandeling; (iii) het nemen van gijzelaars; (iv) het uitspreken van vonnissen en tenuitvoerleggen van executies zonder voorafgaand vonnis uitgesproken door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt die algemeen als onmisbaar worden erkend. (d) Het tweede punt, c, is van toepassing op gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn en geldt derhalve niet voor gevallen van interne onlusten en spanningen, zoals oproer, geïsoleerde en sporadische gewelddadigheden of andere soortgelijke handelingen.(e) Andere ernstige schendingen van de wetten en gebruiken die gelden in geval van gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn, binnen het gevestigde kader van het internationaal recht, te weten een van de volgende handelingen : (i) het opzettelijk richten van aanvallen op de burgerbevolking als zodanig of op burgers die niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen; (ii) het opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen, materieel, medische eenheden en transport, en personeel dat gebruik maakt van de emblemen van de Verdragen van Genève overeenkomstig het internationaal recht; (iii) het opzettelijk richten van aanvallen op personeel, installaties, materieel, eenheden of voertuigen betrokken bij humanitaire hulpverlening of vredesmissies overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, voorzover deze recht hebben op de bescherming die aan burgers of burgerdoelen wordt verleend krachtens het internationaal recht inzake gewapende conflicten; (iv) het opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen gewijd aan godsdienst, onderwijs, kunst, wetenschap of caritatieve doeleinden, historische monumenten, ziekenhuizen en plaatsen waar zieken en gewonden worden samengebracht, voorzover deze niet worden gebruikt voor militaire doeleinden; (v) het plunderen van een stad of plaats, ook wanneer deze bij een aanval wordt ingenomen; (vi) het toepassen van verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap zoals gedefinieerd in artikel 7, tweede punt, f, gedwongen sterilisatie en andere vormen van seksueel geweld die een ernstige schending zijn van de Verdragen van Genève; (vii) het onder de wapenen roepen of het in militaire dienst nemen van kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar bij strijdkrachten of hen gebruiken voor actieve deelname aan vijandelijkheden; (viii) het bevel geven tot verplaatsing van de burgerbevolking om redenen die verband houden met het conflict, tenzij de veiligheid van de betrokken burgers of dwingende militaire redenen dit vereisen; (ix) het op verraderlijke wijze doden of verwonden van een vijandelijke strijder; (x) het verklaren dat geen kwartier zal worden verleend; (xi) het onderwerpen van personen die zich in de macht van een andere partij bij het conflict bevinden aan lichamelijke verminking of aan geneeskundige of wetenschappelijke experimenten van welke aard ook, die niet door de geneeskundige behandeling worden verantwoord, noch in hun belang worden uitgevoerd, en die de dood ten gevolge hebben of de gezondheid van die persoon of personen ernstig in gevaar brengen; (xii) het vernietigen of in beslag nemen van eigendommen van een tegenstander tenzij deze vernietiging of inbeslagneming dringend vereist is als gevolg van de dwingende omstandigheden van het conflict; (f) Het tweede punt, e, is van toepassing op gewapende conflicten die niet internationaal van aard zijn en geldt derhalve niet voor gevallen van interne onlusten en spanningen zoals oproer, geïsoleerde en sporadische gewelddadigheden of soortgelijke handelingen.Het geldt voor gewapende conflicten die plaatsvinden op het grondgebied van een Staat in het geval van een langdurig gewapend conflict tussen de officiële autoriteiten en georganiseerde gewapende groepen of tussen deze groepen onderling. 3. Het tweede punt, c en e, laat onverlet de verantwoordelijkheid van een regering om de openbare orde in de Staat te handhaven of te herstellen of om de eenheid en territoriale integriteit van de Staat met alle legitieme middelen te verdedigen. Artikel 9 Bestanddelen van misdaden 1. Bestanddelen van misdaden dienen het Hof als hulpmiddel bij de uitlegging en de toepassing van de artikelen 6, 7 en 8 van het Statuut.Zij moeten worden goedgekeurd met een tweederde meerderheid van de leden van de Vergadering van de Staten die Partij zijn. 2. Wijzigingen in de bestanddelen van misdaden kunnen worden voorgesteld door : (a) een Staat die Partij is;(b) de rechters die optreden bij absolute meerderheid;(c) de aanklager. Deze wijzigingen moeten worden goedgekeurd met een tweederde meerderheid van de leden van de Vergadering van de Staten die Partij zijn. 3. De bestanddelen van misdaden en wijzigingen daarop moeten verenigbaar zijn met dit Statuut. Artikel 10 Het bepaalde in dit hoofdstuk wordt niet zodanig uitgelegd dat daarmee, op ongeacht welke wijze, een beperking zou worden aangebracht in of inbreuk zou worden gemaakt op bestaande of zich ontwikkelende regels van internationaal recht, die andere doeleinden beogen dan dit Statuut.

Artikel 11 Rechtsmacht ratione temporis 1. Het Hof bezit alleen rechtsmacht met betrekking tot misdaden die zijn gepleegd na de inwerkingtreding van dit Statuut.2. Indien een Staat Partij wordt bij dit Statuut na de inwerkingtreding ervan, kan het Hof zijn rechtsmacht enkel uitoefenen met betrekking tot misdaden die zijn gepleegd na de inwerkingtreding van dit Statuut voor die Staat, tenzij die Staat een verklaring krachtens artikel 12, derde punt, heeft afgelegd. Artikel 12 1. Een Staat die Partij wordt bij dit Statuut aanvaardt daardoor de rechtsmacht van het Hof met betrekking tot de misdaden bedoeld in artikel 5.2. In de gevallen bedoeld in artikel 13, a of c, kan het Hof zijn rechtsmacht uitoefenen indien een of meer van de volgende Staten Partij zijn bij dit Statuut of de rechtsmacht van het Hof hebben aanvaard overeenkomstig het derde punt : (a) de Staat op wiens grondgebied de desbetreffende gedragingen plaatsvonden of, indien de misdaad werd gepleegd aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig, de Staat van registratie van dat vaartuig of luchtvaartuig;(b) de Staat waarvan de persoon die van de misdaad wordt beschuldigd onderdaan is.3. Indien de aanvaarding van de rechtsmacht van het Hof door een Staat die geen Partij is bij dit Statuut vereist is krachtens het tweede punt, kan die Staat, door middel van een verklaring die bij de griffier wordt neergelegd, de uitoefening ervan door het Hof aanvaarden met betrekking tot de desbetreffe nde misdaad.De Staat die de uitoefening van rechtsmacht aanvaardt werkt zonder vertraging of uitzondering samen met het Hof overeenkomstig hoofdstuk 9.

Artikel 13 Uitoefening van rechtsmacht Het Hof kan zijn rechtsmacht uitoefenen met betrekking tot de daden bedoeld in artikel 5 overeenkomstig de bepalingen van dit Statuut, indien : (a) een situatie waarin een of meer van deze misdaden lijken te zijn gepleegd, overeenkomstig artikel 14 naar de aanklager wordt verwezen door een Staat die Partij is;(b) een situatie waarin een of meer van deze misdaden lijken te zijn gepleegd, naar de aanklager wordt verwezen door de Veiligheidsraad, handelend krachtens hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties;of (c) de aanklager een onderzoek heeft ingesteld met betrekking tot deze misdaad overeenkomstig artikel 15. Artikel 14 Verwijzing van een situatie door een Staat die Partij is 1. Een Staat die Partij is kan een situatie waarin een of meer misdaden waarover het Hof rechtsmacht heeft lijken te zijn gepleegd naar de aanklager verwijzen, waarbij de aanklager wordt verzocht de situatie te onderzoeken teneinde vast te stellen of een of meer duidelijk omschreven personen in staat van beschuldiging moeten worden gesteld wegens het plegen van deze misdaden.2. Voorzover mogelijk worden bij de verwijzing de relevante omstandigheden vermeld, vergezeld van alle bewijsstukken die ter beschikking staan van de Staat die het geval verwijst. Artikel 15 De aanklager 1. De aanklager kan op eigen initiatief een onderzoek instellen op grond van informatie over misdaden waarover het Hof rechtsmacht heeft.2. De aanklager onderzoekt de ernst van de ontvangen informatie. Daartoe kan hij aanvullende informatie vragen aan Staten, organen van de Verenigde Naties, intergouvernementele of niet-gouvernementele organisaties of andere betrouwbare bronnen die hij daarvoor gepast acht en kan hij schriftelijke of mondelinge getuigenverklaringen in ontvangst nemen op de zetel van het Hof. 3. Indien de aanklager concludeert dat een redelijke grond bestaat om een onderzoek in te stellen, moet hij daartoe een verzoek indienen bij de Kamer van vooronderzoek onder voorlegging van het verzamelde bewijsmateriaal.Slachtoffers kunnen hun mening kenbaar maken bij de Kamer van vooronderzoek overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. 4. Indien de Kamer van vooronderzoek, na kennisneming van het verzoek en van het bewijsmateriaal, van mening is dat een redelijke grond bestaat om een onderzoek in te stellen en dat de zaak naar het zich laat aanzien binnen de rechtsmacht van het Hof valt, verleent de Kamer van vooronderzoek toestemming voor het onderzoek, ongeacht latere beslissingen van het Hof met betrekking tot de rechtsmacht en de ontvankelijkheid van een zaak.5. De weigering van de Kamer van vooronderzoek om toestemming te verlenen voor een onderzoek vormt geen beletsel voor de indiening door de aanklager van een later verzoek dat op nieuwe feiten of bewijsmateriaal met betrekking tot hetzelfde geval gegrond is.6. Indien de aanklager na het vooronderzoek bedoeld in het eerste en tweede punt concludeert dat de verstrekte informatie geen redelijke grond voor een onderzoek oplevert, stelt hij degenen die de informatie hebben verstrekt daarvan in kennis.Dit belet de aanklager niet nadere informatie die hem wordt overgelegd met betrekking tot dezelfde situatie in het licht van nieuwe feiten of bewijsmateriaal in overweging te nemen.

Artikel 16 Opschorting van onderzoek of vervolging Geen onderzoek of vervolging kan worden ingesteld of voortgezet krachtens dit Statuut gedurende een periode van 12 maanden nadat de Veiligheidsraad bij een resolutie die krachtens hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties is goedgekeurd, het verzoek daartoe tot het Hof heeft gericht; een hernieuwd verzoek kan door de Raad worden ingediend onder dezelfde voorwaarden.

Artikel 17 Vragen met betrekking tot ontvankelijkheid 1. Gelet op het tiende punt van de Preambule en op artikel 1 van dit Statuut kan het Hof een zaak niet-ontvankelijk verklaren indien : (a) in de zaak onderzoek of vervolging plaatsvindt door een Staat die ter zake rechtsmacht heeft, tenzij die Staat niet bereid of niet bij machte is om het onderzoek of de vervolging tot een goed einde te brengen.(b) in de zaak een onderzoek is ingesteld door een Staat die ter zake rechtsmacht heeft en die Staat beslist heeft de betrokken persoon niet te vervolgen, tenzij de beslissing het gevolg was van het niet bereid of niet bij machte zijn van de Staat om de vervolging tot een goed einde te brengen;(c) de betrokken persoon reeds heeft terechtgestaan voor gedragingen waarop de klacht betrekking heeft, en niet door het Hof kan worden berecht krachtens artikel 20, derde punt;(d) de zaak niet voldoende ernstig is om verdere stappen van het Hof te verantwoorden.2. Bij de vaststelling of er sprake is van het ontbreken van bereidheid van een Staat in een bepaalde zaak beoordeelt het Hof, met inachtneming van de in het internationaal recht erkende beginselen van een behoorlijke rechtsgang, of een of meer van de volgende omstandigheden zich voordoen : (a) de procedure werd of wordt ingesteld of de beslissing van de Staat werd genomen teneinde de betrokken persoon te onttrekken aan zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid voor misdaden waarover het Hof rechtsmacht bezit als bedoeld in artikel 5;(b) er is sprake van onverantwoorde vertraging in de procedure die, onder de omstandigheden, niet verenigbaar is met het voornemen de betrokken persoon te doen terechtstaan;(c) de procedure werd of wordt niet gevoerd op een onafhankelijke of onpartijdige wijze, maar op een wijze die, onder de omstandigheden, niet verenigbaar is met het voornemen om de betrokken persoon te doen terecht staan.3. Bij de bepaling of er in een bijzondere zaak sprake is van onmacht van de Staat, gaat het Hof na of de Staat vanwege een algehele of substantiële ineenstorting of de niet-beschikbaarheid van zijn nationale rechterlijke organisatie, niet bij machte is de verdachte in handen te krijgen of het noodzakelijke bewijsmateriaal en de noodzakelijke getuigenverklaringen te verzamelen of anderszins niet bij machte is tot het voeren van de procedure. Artikel 18 Prejudiciële beslissingen betreffende de ontvankelijkheid 1. Wanneer een situatie naar het Hof is verwezen krachtens artikel 13, a, en de aanklager heeft bepaald dat een redelijke grond bestaat om een onderzoek in te stellen, of de aanklager opent een onderzoek krachtens artikel 13, c, en artikel 15, stelt de aanklager alle Staten die Partij zijn hiervan in kennis, alsmede die Staten die, gelet op de beschikbare informatie normaliter rechtsmacht zouden uitoefenen ter zake van de betrokken misdaden.De aanklager kan de kennisgeving op vertrouwelijke grond aan deze Staten verstrekken en kan, als hij dit noodzakelijk acht ter bescherming van personen, om de vernietiging van bewijsmateriaal te voorkomen of personen het vluchten te beletten, de omvang van de aan Staten te verstrekken informatie beperken. 2. Binnen een maand na ontvangst van die kennisgeving kan een Staat het Hof meedelen dat hij een onderzoek instelt of heeft ingesteld met betrekking tot zijn onderdanen of anderen waarover hij rechtsmacht bezit inzake strafbare handelingen die misdaden kunnen opleveren als bedoeld in artikel 5 en verband houden met de aan de Staten verstrekte informatie.Op verzoek van die Staat treedt de aanklager terug ten behoeve van het onderzoek van de Staat naar die personen, tenzij de Kamer van vooronderzoek, op verzoek van de aanklager, beslist het onderzoek zelf te voeren. 3. Dit terugtreden van de aanklager ten behoeve van het onderzoek van een Staat staat voor herziening open zes maanden na de datum van de terugtreding of telkens wanneer het niet-bereid of niet bij machte zijn van de Staat om het onderzoek tot een goed einde te leiden de omstandigheden aanzienlijk wijzigt.4. De betrokken Staat of de aanklager kan tegen een beslissing van de Kamer van vooronderzoek beroep instellen bij de Kamer van beroep overeenkomstig artikel 82, tweede punt.Het beroep kan volgens een versnelde procedure worden behandeld. 5. Wanneer de aanklager is teruggetreden ten behoeve van een onderzoek overeenkomstig het tweede punt, kan de aanklager de betrokken Staat vragen hem op regelmatige tijdstippen te informeren over de vooruitgang van zijn onderzoeken en in voorkomend geval van de daaropvolgende gerechtelijke vervolgingen.Staten die Partij zijn moeten op deze vragen onverwijld antwoorden. 6. In afwachting van een beslissing van de Kamer van vooronderzoek of telkens wanneer de aanklager krachtens dit artikel is teruggetreden ten behoeve van een onderzoek, kan de aanklager, bij wijze van uitzondering, de Kamer van vooronderzoek toestemming vragen om de noodzakelijke onderzoekshandelingen te verrichten teneinde bewijsmateriaal in stand te houden, wanneer zich een eenmalige gelegenheid voordoet om belangrijk bewijsmateriaal te verkrijgen of wanneer een aanzienlijk risico bestaat dat dergelijk bewijsmateriaal nadien niet meer beschikbaar is.7. Een Staat die een beslissing van de Kamer van vooronderzoek krachtens dit artikel heeft aangevochten, kan de ontvankelijkheid van een zaak krachtens artikel 19 betwisten op grond van belangrijke nieuwe feiten of een belangrijke wijziging in de omstandigheden. Artikel 19 Betwisting van de rechtsmacht van het Hof of van de ontvankelijkheid van een zaak 1. Het Hof gaat na of het rechtsmacht bezit over zaken die bij het Hof zijn aangebracht.Het Hof kan zich ambtshalve uitspreken over de ontvankelijkheid van een zaak overeenkomstig artikel 17. 2. De ontvankelijkheid van een zaak op de gronden bedoeld in artikel 17 of de rechtsmacht van het Hof kunnen worden betwist door : (a) een beschuldigde of een persoon tegen wie een bevel tot aanhouding of een dagvaarding om te verschijnen is uitgevaardigd krachtens artikel 58;(b) een Staat die rechtsmacht bezit over een zaak omdat hij in de zaak een onderzoek instelt of heeft ingesteld of gerechtelijke vervolging instelt of heeft ingesteld;of (c) een Staat die de rechtsmacht van het Hof heeft erkend krachtens artikel 12.3. De aanklager kan het Hof vragen zich uit te spreken over een aangelegenheid met betrekking tot rechtsmacht of ontvankelijkheid.In procedures die betrekking hebben op rechtsmacht of ontvankelijkheid kunnen zowel zij die de situatie hebben verwezen krachtens artikel 13 als slachtoffers hun opvattingen aan het Hof kenbaar te maken. 4. De ontvankelijkheid van een zaak of de rechtsmacht van het Hof kan slechts eenmaal worden betwist door een persoon of Staat bedoeld in het tweede punt.De betwisting moet geschieden voor of bij de aanvang van de procedure. In uitzonderlijke omstandigheden kan het Hof toestemming verlenen om de betwisting meermaals naar voren te brengen dan wel toestaan op een later tijdstip dan bij de aanvang van het proces. Betwisting van de ontvankelijkheid van een zaak bij de aanvang van een proces of op een later tijdstip met toestemming van het Hof mag enkel worden gegrond op artikel 17, eerste punt, c. 5. De Staten bedoeld in het tweede punt, b en c, moeten een betwisting in een zo vroeg mogelijk stadium opwerpen.6. Voor de bevestiging van de tenlastelegging moet elke betwisting van de ontvankelijkheid van een zaak of elke betwisting van de rechtsmacht van het Hof worden verwezen naar de Kamer van vooronderzoek.Na bevestiging van de tenlastelegging wordt de betwisting verwezen naar de Kamer van eerste aanleg. Tegen beslissingen met betrekking tot rechtsmacht of ontvankelijkheid kan beroep worden ingesteld bij de Kamer van beroep overeenkomstig artikel 82. 7. Indien de betwisting wordt opgeworpen door een Staat bedoeld in het tweede punt, b of c, schorst de aanklager het onderzoek totdat het Hof een beslissing neemt overeenkomstig artikel 17.8. In afwachting van een beslissing van het Hof kan de aanklager het Hof verzoeken hem toestemming te verlenen om : (a) de onderzoekshandelingen te verrichten bedoeld in artikel 18, zesde punt;(b) een verklaring of getuigenis van een getuige te verkrijgen of het verzamelen en onderzoeken van bewijsmateriaal waarmee was aangevangen voordat een betwisting plaatsvond te voltooien;en (c) in samenwerking met de betrokken Staten het vluchten te beletten van personen ten aanzien van wie de aanklager reeds een bevel tot aanhouding krachtens artikel 58 heeft gevraagd.9. De betwisting doet geen afbreuk aan de geldigheid van een handeling verricht door de aanklager of aan een opdracht of bevel gegeven door het Hof voordat de betwisting is opgeworpen.10. Indien het Hof heeft beslist dat een zaak niet-ontvankelijk is krachtens artikel 17, kan de aanklager het Hof vragen de beslissing te herzien wanneer hij volledig ervan overtuigd is dat nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen die de grondslag ontkrachten waarop de zaak voordien niet-ontvankelijk was bevonden krachtens artikel 17.11. Indien de aanklager, gelet op het bepaalde in artikel 17, een onderzoek uitstelt, kan hij de betrokken Staat vragen hem informatie over de procedure te verschaffen.Die informatie wordt op verzoek van de betrokken Staat vertrouwelijk behandeld. Indien de aanklager daarna beslist een onderzoek in te stellen, stelt hij de Staat daarvan in kennis ten behoeve van wiens procedure hij is teruggetreden.

Artikel 20 Non bis in idem 1. Behoudens anderszins bepaald in dit Statuut, staat niemand voor het Hof terecht voor gedragingen die de grondslag vormden van misdaden waarvoor de betrokkene reeds door het Hof is veroordeeld of vrijgesproken.2. Niemand staat voor een andere rechtbank terecht voor een misdaad bedoeld in artikel 5 waarvoor de betrokkene reeds door het Hof is veroordeeld of vrijgesproken.3. Niemand die voor een andere rechtbank heeft terechtgestaan voor gedragingen die ook ressorteren onder de artikelen 6, 7 of 8, staat voor het Hof terecht voor dezelfde gedragingen, tenzij de procedure voor de andere rechtbank : (a) diende om de betrokkene te onttrekken aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid ter zake van misdaden waarover het Hof rechtsmacht bezit;of (b) anderszins niet op onafhankelijke of onpartijdige wijze verliep overeenkomstig de in het internationale recht erkende waarborgen en plaatsvond op een wijze die, onder de omstandigheden, niet verenigbaar was met het voornemen om de betrokkene terecht te doen staan. Artikel 21 Toepasselijk recht 1. Het Hof past toe : (a) in de eerste plaats, dit Statuut en het Reglement voor de proces- en bewijsvoering;(b) in de tweede plaats, waar dit in aanmerking komt, toepasselijke verdragen en de beginselen en regels van internationaal recht, waaronder de gevestigde beginselen van het internationaal recht inzake gewapende conflicten;(c) bij gebreke daarvan, de algemene rechtsbeginselen die door het Hof worden ontleend aan de nationale wetten van de diverse rechtsstelsels in de wereld, waaronder, indien van toepassing, de nationale wetten van Staten die normaliter rechtsmacht zouden uitoefenen ter zake van de misdaad, ingeval die beginselen niet onverenigbaar zijn met dit Statuut, het internationaal recht en internationaal erkende normen en maatstaven.2. Het Hof kan de beginselen en rechtsregels toepassen overeenkomstig de uitlegging die het in zijn voorgaande beslissingen daaraan gaf.3. De toepassing en de uitlegging van het recht krachtens dit artikel moeten verenigbaar zijn met de internationaal erkende mensenrechten, waarbij geen onderscheid, dat ten nadele strekt, mag worden gemaakt op grond van geslacht zoals gedefinieerd in artikel 7, derde punt, leeftijd, ras, huidskleur, taal, godsdienst of geloof, politieke of andere mening, nationale, etnische of maatschappelijke oorsprong, vermogen, geboorte of een andere eigenschap. HOOFDSTUK III. - Algemene beginselen van strafrecht Artikel 22 Nullum crimen sine lege 1. Niemand is krachtens dit Statuut strafrechtelijk aansprakelijk tenzij de desbetreffende gedragingen op het tijdstip waarop deze plaatsvinden een misdaad opleveren waarover het Hof rechtsmacht bezit.2. De definitie van een misdaad wordt strikt geïnterpreteerd en niet verruimd naar analogie.In geval van dubbelzinnigheid wordt de definitie uitgelegd in het voordeel van de persoon ten aanzien van wie een onderzoek plaatsvindt of die vervolgd of veroordeeld wordt. 3. Dit artikel laat onverlet dat gedragingen als een misdaad worden gedefinieerd naar internationaal recht, los van dit Statuut. Artikel 23 Nulla poena sine lege Een persoon die door het Hof is veroordeeld kan enkel worden gestraft overeenkomstig het bepaalde in dit Statuut.

Artikel 24 Geen terugwerkende kracht ratione personae 1. Niemand is strafrechtelijk aansprakelijk krachtens dit Statuut ter zake van gedragingen die plaatsvonden voor de inwerkingtreding van het Statuut.2. Ingeval het recht dat op een bepaalde zaak van toepassing is wordt gewijzigd voordat definitief vonnis wordt gewezen, is het recht toepasselijk dat het gunstigst is voor degene ten aanzien van wie een onderzoek plaatsvindt of die vervolgd of veroordeeld wordt. Artikel 25 Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid 1. Het Hof bezit krachtens dit Statuut rechtsmacht over natuurlijke personen.2. Een persoon die een misdaad pleegt waarover het Hof rechtsmacht bezit is persoonlijk aansprakelijk en strafbaar overeenkomstig dit Statuut.3. Overeenkomstig dit Statuut is een persoon strafrechtelijk aansprakelijk en strafbaar voor een misdaad waarover het Hof rechtsmacht bezit, indien die persoon : (a) een dergelijke misdaad pleegt hetzij als individu, hetzij gezamenlijk met of door middel van een andere persoon, ongeacht of die andere persoon strafrechtelijk aansprakelijk is;(b) opdracht geeft tot, verzoekt om of beweegt tot het plegen van een dergelijke misdaad die feitelijk plaatsvindt of waartoe een poging wordt gedaan;(c) teneinde het plegen van een dergelijk misdaad te vergemakkelijken, hulp biedt, medewerking verleent of anderszins bijstand biedt bij het plegen daarvan of een poging tot het plegen, waaronder het verschaffen van de middelen tot het plegen;(d) op andere wijze meewerkt aan het plegen of een poging tot het plegen van een dergelijke misdaad door een groep personen die handelt met een gemeenschappelijk doel.Deze medewerking moet opzettelijk zijn en moet hetzij : (i) worden verleend met het doel de criminele activiteit of het criminele doel van de groep te vergemakkelijken, ingeval een dergelijke activiteit of doel een misdaad oplevert waarover het Hof rechtsmacht bezit;hetzij (ii) worden verleend met kennis van de bedoeling van de groep om de misdaad te plegen; (e) met betrekking tot de misdaad van genocide, rechtstreeks en openlijk anderen ertoe aanzet om genocide te plegen;(f) een poging doet om een dergelijke misdaad te plegen door stappen te nemen, waardoor de uitvoering van de misdaad wezenlijk in gang wordt gezet, maar de misdaad niet wordt voltrokken ten gevolge van omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van de persoon.Een persoon die de poging tot het plegen van de misdaad evenwel staakt of anderszins de voltrekking van de misdaad verhindert, is niet strafbaar krachtens dit Statuut voor de poging tot het plegen van de misdaad, indien die persoon volledig en vrijwillig van het misdadig oogmerk heeft afgezien. 4. Geen van de bepalingen van dit Statuut met betrekking tot individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid is van invloed op de aansprakelijkheid van Staten krachtens het internationaal recht. Artikel 26 Uitsluiting van rechtsmacht over personen die de volle leeftijd van achttien jaar niet hebben bereikt Het Hof bezit geen rechtsmacht over een persoon die op het tijdstip van het vermeende plegen van de misdaad de volle leeftijd van achttien jaar niet had bereikt.

Artikel 27 Irrelevantie van officiële hoedanigheid 1. Dit Statuut geldt gelijkelijk ten aanzien van een ieder zonder enig onderscheid op grond van de officiële hoedanigheid.In het bijzonder ontheft de officiële hoedanigheid als staatshoofd of regeringsleider, lid van een regering of parlement, gekozen vertegenwoordiger of ambtenaar van een Staat een persoon nooit van strafrechtelijke aansprakelijkheid krachtens dit Statuut en vormt dit als dusdanige evenmin een grond voor strafvermindering. 2. Immuniteit of bijzondere procedurele regels die mogelijk verbonden zijn aan de officiële hoedanigheid van een persoon krachtens het nationaal of het internationaal recht, vormen voor het Hof geen beletsel voor het uitoefenen van zijn rechtsmacht over deze persoon. Artikel 28 Aansprakelijkheid van bevelhebbers en andere hiërarchische meerderen Naast andere gronden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid krachtens dit Statuut voor misdrijven waarover het Hof rechtsmacht bezit : 1. Is een militair bevelhebber of persoon die daadwerkelijk als militair bevelhebber optreedt strafrechtelijk aansprakelijk voor de misdaden waarover het Hof rechtsmacht bezit, wanneer die zijn gepleegd door strijdkrachten onder zijn daadwerkelijk bevel en leiding of, naar gelang van het geval, onder zijn daadwerkelijke gezag en leiding, als gevolg van zijn nalaten behoorlijk leiding te geven aan die strijdkrachten, indien : (a) hij hetzij kennis ervan had dat de strijdkrachten deze misdaden pleegden of op het punt stonden deze te plegen, hetzij wegens de omstandigheden op dat moment kennis daarvan had moeten hebben;en (b) hij naliet alle noodzakelijke en redelijke maatregelen te treffen die binnen zijn macht lagen om het plegen daarvan te voorkomen of te beteugelen of de zaak voor te leggen aan de bevoegde autoriteiten voor onderzoek en vervolging.2. Is een meerdere inzake de andere dan onder (a) bedoelde verhouding tussen een meerdere en ondergeschikten, strafrechtelijk aansprakelijk voor misdaden waarover het Hof rechtsmacht bezit, indien deze zijn gepleegd door ondergeschikten die onder zijn daadwerkelijk gezag en leiding stonden, als gevolg van zijn nalaten behoorlijk leiding te geven aan deze ondergeschikten, indien : (a) hij hetzij kennis had van, hetzij bewust geen acht geslagen heeft op informatie die duidelijk aangaf dat de ondergeschikten deze misdaden pleegden of op het punt stonden deze te plegen;(b) de misdaden activiteiten betroffen die ressorteren onder de daadwerkelijke aansprakelijkheid en leiding van de meerdere;en (c) hij naliet alle noodzakelijke en redelijke maatregelen te treffen die binnen zijn macht lagen om het plegen van de misdaden te voorkomen of te beteugelen of de zaak voor te leggen aan de bevoegde autoriteiten voor onderzoek en vervolging. Artikel 29 Niet-toepasselijkheid van verjaringswetten Misdaden waarover het Hof rechtsmacht bezit verjaren niet.

Artikel 30 Psychologisch bestanddeel 1. Tenzij anders bepaald is een persoon enkel strafrechtelijk aansprakelijk en strafbaar voor een misdaad waarover het Hof rechtsmacht bezit, indien de materiële bestanddelen vergezeld gaan van opzet en kennis.2. Voor de toepassing van dit artikel handelt een persoon met opzet indien : (a) die persoon met betrekking tot gedragingen, de bedoeling heeft tot de gedragingen over te gaan;(b) die persoon met betrekking tot een gevolg, de bedoeling heeft dat gevolg teweeg te brengen of zich ervan bewust is dat het gevolg zich bij een normale gang van zaken zal voordoen.3. Voor de toepassing van dit artikel betekent « kennis » het zich ervan bewust zijn dat een omstandigheid bestaat of dat een gevolg zich bij een normale gang van zaken zal voordoen.« Kennis hebben » en « welbewust » worden dienovereenkomstig uitgelegd.

Artikel 31 Gronden voor ontheffing van strafrechtelijke aansprakelijkheid 1. Naast de overige in dit Statuut bepaalde ontheffingsgronden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid is een persoon niet strafrechtelijk aansprakelijk indien, op het tijdstip van de gedragingen van die persoon : (a) de persoon lijdt aan een geestesziekte of een geestelijk gebrek dat zijn vermogen om de wederrechtelijkheid of de aard van zijn gedragingen te beseffen of het vermogen om zijn gedragingen te beheersen teneinde de wettelijke vereisten na te leven, vernietigt;(b) de persoon zich in een staat van intoxicatie bevindt die zijn vermogen om de wederrechtelijkheid of de aard van zijn gedragingen te beseffen of het vermogen zijn gedragingen te beheersen teneinde de wettelijke vereisten na te leven, vernietigt, tenzij hij vrijwillig in een staat van intoxicatie is geraakt onder zodanige omstandigheden dat de persoon kennis had van of geen acht sloeg op de kans dat hij als gevolg van de intoxicatie, waarschijnlijk zou overgaan tot gedragingen die een misdaad opleveren waarover het Hof rechtsmacht bezit;(c) de persoon redelijk handelt ter verdediging van zichzelf of van een andere persoon, of, bij oorlogsmisdaden, van goederen die onontbeerlijk zijn voor het overleven van de persoon dan wel voor het volbrengen van een militaire missie, tegen een naderend en onrechtmatig gebruik van geweld op een wijze die evenredig is aan het gevaar voor de persoon, de andere persoon of de beschermde goederen. Het feit dat de persoon betrokken was bij een door strijdkrachten uitgevoerde defensieve operatie vormt op zichzelf geen grond voor ontheffing van de strafrechtelijke aansprakelijkheid krachtens deze paragraaf; (d) de gedragingen waarvan wordt gesteld dat zij een misdaad opleveren waarover het Hof rechtsmacht bezit, voortgevloeid zijn uit dwang als gevolg van een onmiddellijke doodsdreiging of een dreiging van voortdurend of op handen zijnd ernstig lichamelijk letsel, en de persoon noodzakelijkerwijs en redelijk handelt teneinde deze dreiging af te wenden, op voorwaarde dat de persoon niet de bedoeling heeft groter letsel toe te brengen dan het letsel dat hij tracht te voorkomen.Een dergelijke dreiging kan : i) worden veroorzaakt door andere personen;of ii) worden gevormd door andere omstandigheden onafhankelijk van zijn wil. 2. Het Hof stelt vast of de in dit Statuut bepaalde gronden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid van toepassing zijn op de voorliggende zaak.3. Tijdens het proces kan het Hof een andere ontheffingsgrond voor strafrechtelijke aansprakelijkheid overwegen dan de in het eerste punt vermelde gronden, wanneer deze grond is ontleend aan het in artikel 21 beschreven toepasselijk recht.De procedure houdende onderzoek van een dergelijke grond wordt geregeld in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.

Artikel 32 Dwaling omtrent de feiten of dwaling omtrent het recht 1. Een dwaling omtrent de feiten is slechts een uitsluitinggrond voor strafrechtelijke aansprakelijkheid indien het bestanddeel van de geestesgesteldheid dat voor de misdaad is vereist daardoor verdwijnt.2. Een dwaling omtrent het recht bij de vraag of gedragingen een misdaad opleveren waarover het Hof rechtsmacht bezit, is geen ontheffingsgrond voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.Een dwaling omtrent het recht kan echter een ontheffingsgrond voor strafrechtelijke aansprakelijkheid zijn indien het bestanddeel van de geestesgesteldheid dat voor die misdaad is vereist, of als bepaald in artikel 33, daardoor verdwijnt.

Artikel 33 Bevelen van meerderen en wettelijk voorschrift 1. Het feit dat een misdaad waarover het Hof rechtsmacht heeft door een persoon is gepleegd krachtens een bevel van een regering of van een meerdere, hetzij een militair hetzij een burger, ontheft die persoon niet van strafrechtelijke aansprakelijkheid, tenzij : (a) de persoon wettelijk verplicht was bevelen van de desbetreffende regering of meerdere te volgen;(b) de persoon geen kennis had van het feit dat het bevel onwettig was;en (c) het bevel niet onmiskenbaar onwettig was.2. Voor de toepassing van dit artikel zijn bevelen om genocide te plegen of misdaden tegen de mensheid onmiskenbaar onwettig. HOOFDSTUK IV. - Samenstelling en dagelijks bestuur van het Hof Artikel 34 Organen van het Hof Het Hof bestaat uit de volgende organen : (a) Het voorzitterschap (b) een Afdeling beroep, een Afdeling berechting en een Afdeling vooronderzoek;(c) de diensten van de aanklager;(d) de griffie. Artikel 35 Uitoefening van de functie van rechter 1. Alle rechters worden gekozen als voltijdse leden van het Hof en zijn beschikbaar om hun functies voltijds uit te oefenen vanaf de aanvang van hun ambtstermijn.2. De rechters die deel uitmaken van het voorzitterschap oefenen hun functies voltijds uit zodra zij zijn gekozen.3. Het voorzitterschap kan, afhankelijk van de werklast van het Hof en in overleg met de andere rechters, op geregelde tijdstippen, beslissen in hoeverre het vereist is dat de overige rechters op voltijdbasis werkzaam zijn.Een dergelijke regeling doet geen afbreuk aan het bepaalde in artikel 40. 4. De financiële regelingen voor niet op voltijdbasis werkzame rechters worden getroffen overeenkomstig artikel 49. Artikel 36 Kwalificaties, voordracht en verkiezing van rechters 1. Onverminderd het bepaalde in het tweede punt bestaat het Hof uit 18 rechters.2. (a) Het voorzitterschap kan namens het Hof voorstellen het in het eerste punt vermelde aantal rechters te verhogen en zijn voorstel met redenen omkleden.De griffier doet dit voorstel onverwijld toekomen aan alle Staten die Partij zijn. (b) Het voorstel wordt daarna onderzocht in een overeenkomstig artikel 112 bijeen te roepen bijeenkomst van de Vergadering van Staten die Partij zijn.Het voorstel wordt geacht te zijn aanvaard indien het in de vergadering wordt goedgekeurd bij een tweederde meerderheid van de leden van de Vergadering van Staten die Partij zijn. Het wordt van kracht op de door de Vergadering van Staten die Partij zijn vastgestelde datum. (c) (i) Wanneer een voorstel tot verhoging van het aantal rechters is aanvaard krachtens het bepaalde onder b, vindt de verkiezing van de bijkomende rechters plaats in de eerstvolgende bijeenkomst van de Vergadering van Staten die Partij zijn, overeenkomstig het derde tot en met het achtste punt, en artikel 37, tweede punt; (ii) Wanneer een voorstel tot verhoging van het aantal rechters is aanvaard en wordt uitgevoerd krachtens het bepaalde onder b en c, onderdeel i, staat het het voorzitterschap daarna te allen tijde vrij, indien de werklast van het Hof dit verantwoordt, een vermindering van het aantal rechters voor te stellen, op voorwaarde dat het aantal rechters niet minder wordt dan het in het eerste punt vermelde aantal.

Het voorstel wordt behandeld overeenkomstig de procedure vermeld onder a en b. Indien het voorstel wordt aanvaard, wordt het aantal rechters geleidelijk verminderd naargelang de ambtstermijn van de zittende rechters afloopt, totdat het vereiste aantal is bereikt. 3. (a) De rechters worden gekozen uit personen met een zeer hoog zedelijk aanzien, die gekend zijn voor hun onpartijdig en integriteit en de in hun respectieve Staten vereiste kwalificaties hebben voor benoeming tot de hoogst mogelijke functies bij de rechterlijke organisatie.(b) Elke kandidaat voor verkiezing voor het Hof : (i) heeft bewezen bekwaamheid op het gebied van het strafrecht en strafprocesrecht en de noodzakelijke relevante ervaring als rechter, aanklager, advocaat, of in een andere vergelijkbare hoedanigheid op het gebied van strafzaken;of (ii) heeft bewezen bekwaamheid op relevante gebieden van het internationaal recht zoals het internationaal humanitair recht en de mensenrechten, en een ruime beroepsmatige ervaring op juridisch gebied, die relevant is voor het werk van de rechters van het Hof; (c) Elke kandidaat voor verkiezing voor het Hof heeft een uitstekende kennis van ten minste een van de werktalen van het Hof en spreekt deze taal vloeiend.4. (a) Alle Staten die Partij zijn bij dit Statuut kunnen kandidaten voordragen voor het Hof, hetzij : (i) door middel van de procedure voor de voordracht van kandidaten voor benoeming tot de hoogst mogelijke functies bij de rechterlijke organisatie in de betrokken Staat;hetzij (ii) door middel van de procedure waarin in het Statuut van het Internationaal Hof van Justitie is voorzien voor de voordracht van kandidaten voor dat Hof.

De voordrachten gaan vergezeld van een gedetailleerd document waaruit blijkt dat de kandidaat voldoet aan de vereisten van het derde punt. (b) Elke Staat die Partij is kan voor elke verkiezing een kandidaat voordragen die niet noodzakelijkerwijs onderdaan moet zijn van die Staat die Partij is, maar in ieder geval onderdaan van een Staat die Partij is.(c) De Vergadering van Staten die Partij zijn kan besluiten tot instelling, indien van toepassing, van een adviescommissie voor onderzoek van de kandidaturen.In dat geval worden de samenstelling en het mandaat van de commissie bepaald door de Vergadering van Staten die Partij zijn. 5. Voor de verkiezing worden twee lijsten met kandidaten opgesteld : Lijst A, die de namen vermeldt van de kandidaten met de kwalificaties bedoeld in het derde punt, b, i;en Lijst B, die de namen vermeldt van kandidaten met de kwalificaties bedoeld in het derde punt, b, ii.

Een kandidaat die beschikt over de vereiste kwalificaties voor beide lijsten kan kiezen op welke lijst hij wenst te worden voorgedragen.

Bij de eerste verkiezing voor het Hof worden ten minste negen rechters gekozen uit lijst A en ten minste vijf rechters uit lijst B. De volgende verkiezingen worden op zodanige wijze georganiseerd dat bij het Hof dezelfde verhouding wordt gehandhaafd tussen de rechters verkozen uit de ene en uit de andere lijst. 6. (a) De rechters worden gekozen door middel van een geheime stemming tijdens een bijeenkomst van de Vergadering van Staten die Partij zijn die voor dat doel krachtens artikel 112 wordt bijeengeroepen. Onverminderd het zevende punt zijn de personen die voor het Hof worden gekozen de 18 kandidaten die het grootste aantal stemmen en een tweederde meerderheid krijgen van de aanwezige Staten die Partij zijn en hun stem uitbrengen. (b) Indien na de eerste stemronde geen voldoende aantal rechters is gekozen, vinden opeenvolgende stemmingen plaats overeenkomstig de procedure bedoeld onder a totdat de openstaande plaatsen zijn begeven.7. Geen twee rechters mogen onderdaan zijn van dezelfde Staat.Een persoon die ter zake als onderdaan van meer dan een Staat kan worden beschouwd, wordt geacht onderdaan te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk zijn burgerrechtelijke en politieke rechten uitoefent. 8. (a) De Staten die Partij zijn houden bij de keuze van de rechters in he kader van de samenstelling van het Hof te voorzien in : (i) een vertegenwoordiging van de voornaamste rechtsstelsels van de wereld; (ii) een billijke geografische vertegenwoordiging; en (iii) een billijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen. (b) De Staten die Partij zijn houden ook rekening met de noodzaak rechters op te nemen, die juridisch deskundig zijn ten aanzien van bepaalde aangelegenheden, met inbegrip van materies inzake geweld tegen vrouwen of kinderen.9. (a) Onverminderd het bepaalde onder b is de ambtstermijn van rechters negen jaar, en onverminderd het bepaalde onder c en in artikel 37, tweede punt, zijn zij niet herkiesbaar.(b) Bij de eerste verkiezing wordt een derde van de gekozen rechters door loting aangewezen voor een ambtstermijn van drie jaar;een derde van de gekozen rechters wordt door loting aangewezen voor een ambtstermijn van zes jaar, terwijl de ambtstermijn van de overige rechters negen jaar zal zijn. (c) Een rechter die krachtens het bepaalde onder b is aangewezen voor een ambtstermijn van drie jaar komt in aanmerking voor herverkiezing voor een volledige ambtstermijn.10. Ongeacht het bepaalde in het negende punt blijft een rechter die overeenkomstig artikel 39 is aangewezen om zitting te hebben in een Kamer van eerste aanleg of Kamer van beroep, in functie om een proces of een beroep af te handelen waarvan de behandeling bij die Kamer reeds is aangevangen. Artikel 37 Openstaande betrekkingen 1. Openstaande plaatsten worden begeven door middel van verkiezing overeenkomstig artikel 36.2. Een rechter die in een openstaande plaats is verkozen, blijft in functie voor het resterende deel van de ambtstermijn van zijn voorganger en komt, indien die periode drie jaar of minder bedraagt, in aanmerking voor herverkiezing voor een volledige ambtstermijn krachtens artikel 36. Artikel 38 Het voorzitterschap 1. De voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter worden door de rechters verkozen bij absolute meerderheid.Zij bekleden hun ambt gedurende een ambtstermijn van drie jaar of tot het einde van hun respectieve ambtstermijnen als rechter indien deze eerder eindigen.

Zij zijn eenmaal herkiesbaar. 2. De eerste ondervoorzitter vervangt de voorzitter ingeval de voorzitter niet beschikbaar of onbevoegd is.De tweede ondervoorzitter vervangt de voorzitter wanneer deze en de eerste ondervoorzitter niet beschikbaar of onbevoegd zijn. 3. De voorzitter vormt samen met de eerste en tweede ondervoorzitter het voorzitterschap dat belast is met : (a) het adequate dagelijks bestuur van het Hof, met uitzondering van de diensten van de aanklager;en (b) de overige taken die aan het Hof zijn opgedragen overeenkomstig dit Statuut.4. Voor de uitoefening van de taken bedoeld in het derde punt, a, handelt het voorzitterschap in overleg met de aanklager en streeft het naar eensgezindheid met hem over alle zaken die van gemeenschappelijk belang zijn. Artikel 39 De Kamers 1. Zo spoedig mogelijk na de verkiezing van de rechters vormt het Hof de afdelingen vermeld in artikel 34, b.De afdeling beroep bestaat uit de voorzitter en vier andere rechters, de afdeling berechting en de afdeling vooronderzoek bestaan elk uit ten minste zes rechters. De toevoeging van de rechters aan de afdelingen vindt plaats op grond van de aard van de taken die door elke afdeling moeten worden vervuld en de kwalificaties en ervaring van de voor het Hof verkozen rechters, nadat elke afdeling beschikt over de geschikte combinatie van deskundigheid op het gebied van het straf- en het strafprocesrecht en van het internationaal recht. De afdelingen berechting en vooronderzoek worden voornamelijk gevormd door rechters met ervaring inzake strafprocessen. 2. (a) De rechterlijke taken van het Hof worden in elke afdeling verricht door Kamers.(b) (i) De Kamer van beroep wordt gevormd door alle rechters van de afdeling beroep; (ii) De taken van de Kamer van eerste aanleg worden uitgevoerd door drie rechters van de afdeling berechting; (iii) De taken van de Kamer van vooronderzoek worden uitgevoerd hetzij door drie rechters van de Afdeling vooronderzoek of door een enkele rechter van die afdeling overeenkomstig dit Statuut en het Reglement voor de proces- en bewijsvoering; (c) Niets in dit punt belet de gelijktijdige samenstelling van meer dan een Kamer van eerste aanleg of meer dan een Kamer van vooronderzoek indien de werklast van het Hof dit vereist.3. (a) Rechters ingedeeld bij de Afdelingen berechting en vooronderzoek hebben in die afdelingen zitting voor de duur van drie jaar en na afloop van die termijn tot na de voltooiing van de zaak waarvan de behandeling reeds door de betrokken afdeling is aangevangen.(b) Rechters toegevoegd aan de Afdeling beroep hebben in die afdeling zitting tijdens hun volledige ambtstermijn.4. Rechters toegevoegd aan de Afdeling beroep hebben enkel zitting in die afdeling.Niets in dit artikel belet echter de tijdelijke toevoeging van rechters van de Afdeling berechting aan de afdeling vooronderzoek of omgekeerd, indien het voorzitterschap van oordeel is dat werklast van het Hof dit vereist, op voorwaarde evenwel dat een rechter die heeft deelgenomen aan het vooronderzoek naar een zaak in geen geval in aanmerking komt voor zitting in de Kamer van eerste aanleg die die zaak behandelt.

Artikel 40 Onafhankelijkheid van de rechters 1. De rechters zijn onafhankelijk in de uitvoering van hun taken.2. Rechters onthouden zich van alle activiteiten die onverenigbaar zouden kunnen zijn met hun rechterlijke taken of het vertrouwen in hun onafhankelijkheid zouden kunnen aantasten.3. Rechters die op voltijdbasis werkzaam moeten zijn op de zetel van het Hof onthouden zich van alle andere beroepsmatige bezigheden.4. Over vragen met betrekking tot de toepassing van het tweede en derde punt wordt door de rechters beslist bij absolute meerderheid. Wanneer een dergelijke vraag een bepaalde rechter betreft, neemt die rechter geen deel aan de beslissing.

Artikel 41 Decharge en wraking van rechters 1. Het voorzitterschap kan een rechter op zijn verzoek ontlasten van de functies die hem zijn toegekend krachtens dit Statuut, overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.2. (a) Een rechter mag niet deelnemen aan een zaak waarin redelijkerwijs twijfel kan rijzen over zijn onpartijdigheid op welke grond dan ook.Een rechter wordt overeenkomstig dit punt in een zaak gewraakt indien hij voordien in enigerlei hoedanigheid bij die zaak voor het Hof betrokken was of bij een samenhangende strafzaak op nationaal niveau waarbij de persoon tegen wie een onderzoek loopt of die vervolgd wordt, betrokken is. Een rechter kan tevens worden gewraakt in het geval van de andere gronden bepaald in het Reglement voor de proces- of bewijsvoering. (b) De aanklager of de persoon tegen wie een onderzoek loopt of die vervolgd wordt kan krachtens dit punt de wraking van een rechter vragen.(c) Over aangelegenheden met betrekking tot de wraking van een rechter wordt door de rechters beslist bij absolute meerderheid.De rechter wiens wraking wordt gevraagd heeft het recht terzake toelichting te verstrekken, maar neemt geen deel aan de beslissing.

Artikel 42 Diensten van de aanklager 1. De diensten van de aanklager treden op als een onafhankelijk afzonderlijk orgaan van het Hof.Zij zijn belast met de ontvangst van verwijzingen en van alle behoorlijk onderbouwde informatie over misdaden binnen de rechtsmacht van het Hof, met de bestudering ervan en onderzoek terzake en de vervolging ervan voor het Hof. Een lid van het voornoemde diensten vraagt noch handelt volgens aanwijzingen van een externe bron. 2. De aanklager is hoofd van voornoemde diensten.De aanklager heeft het volledige gezag over de leiding en het dagelijks bestuur van de diensten, met inbegrip van het personeel, de faciliteiten en de andere middelen. De aanklager wordt bijgestaan door een of meer substituut-aanklagers, die gemachtigd zijn tot het uitvoeren van alle handelingen die krachtens dit Statuut van de aanklager worden vereist.

De aanklager en substituut-aanklagers moeten van verschillende nationaliteiten zijn. Zij vervullen hun taak op voltijdbasis. 3. De aanklager en substituut-aanklagers moeten personen met een zeer hoog zedelijk aanzien zijn, in hoge mate bekwaam op het gebied van en met grote praktische ervaring in de vervolging of de berechting in strafzaken.Zij moeten beschikken over een uitstekende kennis van ten minste een van de werktalen van het Hof en deze taal vloeiend spreken. 4. De aanklager wordt verkozen bij geheime stemming bij absolute meerderheid van de leden van de Vergadering van Staten die Partij zijn.De substituut-aanklagers worden op dezelfde wijze verkozen uit een door de aanklager verstrekte lijst van kandidaten. Voor elke functie van substituut-aanklager draagt de aanklager drie kandidaten voor. Tenzij bij hun verkiezing wordt besloten tot een kortere termijn, bedraagt de ambtstermijn van de aanklager en van de substituut-aanklagers negen jaar en zijn zij niet herkiesbaar. 5. De aanklager en de substituut-aanklagers onthouden zich van alle activiteiten die onverenigbaar zouden kunnen zijn met hun taken als aanklager of hun onafhankelijkheid zouden kunnen aantasten.Zij onthouden zich van alle andere beroepsmatige bezigheden. 6. Het voorzitterschap kan de aanklager of een substituut-aanklager op zijn verzoek ontlasten van zijn functies in een bepaalde zaak.7. De aanklager noch een substituut-aanklager mag deelnemen aan de behandeling van een zaak waarin redelijkerwijs twijfel kan rijzen over onpartijdigheid op welke grond dan ook.Zij worden overeenkomstig dit punt gewraakt in een zaak indien zij voordien in enigerlei hoedanigheid bij die zaak voor het Hof waren betrokken of bij een strafzaak op nationaal niveau waarbij de persoon tegen wie een onderzoek loopt of die vervolgd wordt, betrokken is. 8. Over aangelegenheden met betrekking tot de wraking van de aanklager of een substituut-aanklager wordt beslist door de Kamer van beroep.(a) De persoon tegen wie een onderzoek loopt of die vervolgd wordt kan te allen tijde vragen om de aanklager of een substituut-aanklager te wraken op de gronden bedoeld in dit artikel;(b) De aanklager of de substituut-aanklager heeft het recht terzake toelichting te geven.9. De aanklager benoemt adviseurs met juridische ervaring over bepaalde onderwerpen, inzonderheid ter zake van seksueel geweld, seksistisch geweld en geweld tegen kinderen. Artikel 43 De griffie 1. De griffie is belast met de niet-rechterlijke aspecten van het dagelijks bestuur en de dienstverlening van het Hof, onverminderd de taken en bevoegdheden van de aanklager overeenkomstig artikel 42.2. De griffie wordt geleid door de griffier, de hoogste administratieve ambtenaar van het Hof.De griffier oefent zijn taken uit onder gezag van de voorzitter van het Hof. 3. De griffier en de substituut-griffier moeten personen met een hoog zedelijk aanzien zijn, in hoge mate bekwaam en met een uitstekende kennis van ten minste een van de werktalen van het Hof en die taal vloeiend spreken.4. De rechters kiezen de griffier bij absolute meerderheid bij geheime stemming, daarbij rekening houdend met de eventuele aanbevelingen van de Vergadering van Staten die Partij zijn.Indien de noodzaak daartoe bestaat en op aanbeveling van de griffier kiezen de rechters op dezelfde wijze een substituut-griffier. 5. De griffier wordt verkozen voor vijf jaar, hij is eenmaal herkiesbaar en werkt op voltijdbasis.De substituut-griffier wordt verkozen voor vijf jaar of voor een kortere ambtstermijn als de rechters bij absolute meerderheid daartoe besluiten; de substituut-griffier kan worden opgeroepen zijn taak uit te oefenen wanneer dat nodig is. 6. De griffier roept binnen de griffie een Afdeling voor Slachtoffers en Getuigen in het leven.Deze Eenheid is in overleg met de diensten van de aanklager belast met advies en andere passende bijstand aan getuigen, slachtoffers die voor het Hof verschijnen en anderen die in gevaar zijn vanwege door dergelijke getuigen afgelegde getuigenverklaringen, en moet maatregelen of regelingen treffen om in hun bescherming en veiligheid te voorzien. De Afdeling beschikt over personeel met deskundigheid op het gebied van trauma's, inzonderheid trauma's ten gevolge van seksueel geweld.

Artikel 44 Personeel 1. De aanklager en de griffier benoemen het gekwalificeerd personeel vereist voor hun respectieve afdelingen.In het geval van de aanklager omvat zulks mede de benoeming van enquêteurs. 2. Bij de aanstelling van personeel waarborgen de aanklager en de griffier de hoogste normen van doelmatigheid, bekwaamheid en integriteit, en houden daarbij mutatis mutandis rekening met de criteria vermeld in artikel 36, achtste punt.3. De griffier stelt met instemming van het voorzitterschap en de aanklager een Statuut voor het personeel voor, waarin de voorwaarden zijn vervat voor benoeming, bezoldiging en ontslag van het personeel van het Hof.Het Statuut voor het personeel worden goedgekeurd door de Vergadering van Staten die Partij zijn. 4. Het Hof kan in uitzonderlijke omstandigheden gebruik maken van de deskundigheid van medewerkers die om niet ter beschikking worden gesteld door Staten die Partij zijn, intergouvernementele organisaties of niet-gouvernementele organisaties, teneinde de organen van het Hof bij te staan bij hun werkzaamheden.De aanklager kan dergelijk personeel aanvaarden voor de diensten van de aanklager. Deze om niet ter beschikking gestelde medewerkers worden tewerkgesteld overeenkomstig de richtlijnen die door de Vergadering van Staten die Partij zijn vastgesteld.

Artikel 45 Plechtige gelofte Voordat zij hun respectieve taken krachtens dit Statuut aanvaarden, verklaren de rechters, de aanklager, de substituut-aanklagers, de griffier en de substituut-griffier ieder plechtig in openbare zitting dat zij hun respectieve functies onpartijdig en gewetensvol zullen uitoefenen.

Artikel 46 Ontzetting uit het ambt 1. Een rechter, de aanklager, een substituut-aanklager, de griffier of de substituut-griffier worden uit hun ambt ontzet bij beslissing overeenkomstig het tweede punt in gevallen waarin : (a) die persoon blijkbaar een ernstige fout heeft gemaakt of schuldig is aan ernstig plichtsverzuim krachtens dit Statuut, zoals bepaald in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering;of (b) niet in staat is de krachtens dit Statuut vereiste functies uit te oefenen.2. Een beslissing tot ontzetting uit het ambt van rechter, aanklager of substituut-aanklager krachtens het eerste punt wordt genomen door de Vergadering van Staten die Partij zijn, bij geheime stemming : (a) in het geval van een rechter, bij een tweederde meerderheid van de Staten die Partij zijn, overeenkomstig een aanbeveling die door de overige rechters is aanvaard bij een tweederde meerderheid;(b) in het geval van de aanklager, bij absolute meerderheid van de Staten die Partij zijn;(c) in het geval van een substituut-aanklager, bij absolute meerderheid van de Staten die Partij zijn, op aanbeveling van de aanklager.3. Een beslissing over de ontzetting uit het ambt van griffier of substituut-griffier wordt genomen bij absolute meerderheid van de rechters.4. Een rechter, aanklager, substituut-aanklager, griffier of substituut-griffier die op grond van diens gedrag of bekwaamheid om de krachtens dit Statuut vereiste functies uit te oefenen wordt betwist krachtens dit artikel, krijgt volledig de gelegenheid bewijs aan te voeren en in ontvangst te nemen en zijn standpunt kenbaar te maken overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. Betrokkene neemt niet anderszins deel aan het onderzoek naar de zaak.

Artikel 47 Tuchtmaatregelen Een rechter, aanklager, substituut-aanklager, griffier of substituut-griffier die een fout heeft gemaakt van minder ernstige aard dan die vermeld in artikel 46, eerste punt, wordt onderworpen aan de tuchtmaatregelen overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.

Artikel 48 Voorrechten en immuniteiten 1. Het Hof geniet op het grondgebied van elke Staat die Partij is de voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van zijn opdracht.2. De rechters, de aanklager, de substituut-aanklagers en de griffier genieten bij de uitoefening van of met betrekking tot hun taak dezelfde voorrechten en immuniteiten als verleend aan de hoofden van diplomatieke missies.Na afloop van hun ambtstermijn blijven zij ten aanzien van elk soort van gerechtelijk optreden immuniteit genieten met betrekking tot door hen gesproken of geschreven woorden en de door hen in hun officiële hoedanigheid verrichte handelingen. 3. De substituut-griffier, het personeel van de diensten van de aanklager en het personeel van de griffie genieten de voorrechten, immuniteiten en faciliteiten vereist voor de uitoefening van hun taak conform de overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten van het Hof.4. De advocaten, deskundigen, getuigen en alle andere personen die aanwezig moeten zijn op de zetel van het Hof worden behandeld op de wijze die noodzakelijk is voor de goede werking van het Hof conform de overeenkomst inzake de voorrechten en immuniteiten van het Hof.5. De voorrechten en immuniteiten van : (a) een rechter of de aanklager kunnen worden opgeheven bij absolute meerderheid van de rechters;(b) de griffier kunnen worden opgeheven door het voorzitterschap;(c) de substituut-aanklagers en het personeel van de diensten van de aanklager kunnen worden opgeheven door de aanklager;(d) de substituut-griffier en het personeel van de griffie kunnen worden opgeheven door de griffier. Artikel 49 Wedden, toelagen en onkostenvergoedingen De rechters, de aanklager, de substituut-aanklagers, de griffier en de substituut-griffier ontvangen de wedden, toelagen en onkostenvergoedingen vastgesteld door de Vergadering van Staten die Partij zijn. Deze wedden en toelagen worden tijdens hun ambtstermijn niet verlaagd.

Artikel 50 Officiële talen en werktalen 1. De officiële talen van het Hof zijn Arabisch, Chinees, Engels, Frans, Russisch en Spaans.De arresten van het Hof, alsmede andere beslissingen betreffende aangelegenheden ten gronde die aan het Hof zijn voorgelegd, worden bekendgemaakt in de officiële talen. Het voorzitterschap beslist overeenkomstig de criteria vastgelegd in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering welke beslissingen voor de toepassing van dit punt kunnen worden beschouwd als beslissingen ten gronde. 2. De werktalen van het Hof zijn Engels en Frans.Het Reglement voor de proces- en bewijsvoering regelt de gevallen waarin andere officiële talen als werktaal kunnen worden gebruikt. 3. Op verzoek van een partij in een geding of van een Staat die gemachtigd werd om in een procedure tussenbeide te komen, verleent het Hof toestemming voor het gebruik van een andere taal dan Engels of Frans door een dergelijke partij of Staat, op voorwaarde dat het Hof zulks voldoende verantwoord acht. Artikel 51 Reglement voor de proces- en bewijsvoering 1. Het Reglement voor de proces- en bewijsvoering wordt van kracht zodra het is goedgekeurd met een tweederde meerderheid van de leden van de Vergadering van Staten die Partij zijn.2. Wijzigingen in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering kunnen worden voorgesteld door : (a) elke Staat die Partij is;(b) de rechters bij absolute meerderheid;of (c) de aanklager. Dergelijke wijzigingen treden in werking zodra zij zijn goedgekeurd met een tweederde meerderheid van de leden van de Vergadering van Staten die Partij zijn. 3. Na goedkeuring van het Reglement voor de proces- en bewijsvoering kunnen de rechters, in de dringende gevallen waarin een bepaalde situatie die aan het Hof is voorgelegd niet in het Reglement is opgenomen, bij een tweederde meerderheid voorlopige regels opstellen die worden toegepast tot hun goedkeuring, wijziging of verwerping tijdens de eerstvolgende gewone of bijzondere zitting van de Vergadering van Staten die Partij zijn.4. Het Reglement voor de proces- en bewijsvoering, de wijzigingen daarin en de voorlopige regels moeten verenigbaar zijn met dit Statuut.Wijzigingen in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering alsmede de voorlopige regels worden niet met terugwerkende kracht toegepast ten nadele van de persoon tegen wie een onderzoek loopt of die wordt vervolgd of is veroordeeld. 5. Ingeval het Statuut en het Reglement voor de proces- en bewijsvoering strijdig zijn, heeft het Statuut voorrang. Artikel 52 Huishoudelijk reglement van het Hof 1. Overeenkomstig dit Statuut en het Reglement voor de proces- en bewijsvoering keuren de rechters bij absolute meerderheid het huishoudelijk reglement van het Hof goed dat noodzakelijk is voor de dagelijkse werking van het Hof.2. De aanklager en de griffier worden geraadpleegd bij de uitwerking van het huishoudelijk reglement en wijzigingen daarin.3. Het huishoudelijk reglement en wijzigingen daarin treden in werking zodra zij zijn goedgekeurd tenzij de rechters anders beslissen.Zodra zij zijn goedgekeurd, worden zij voor commentaar gestuurd aan de Staten die Partij zijn. Indien binnen zes maanden geen bezwaren zijn van een meerderheid van Staten die Partij zijn, blijven zij van kracht. HOOFDSTUK V. - Onderzoek en vervolging Artikel 53 Instellen van een onderzoek De aanklager stelt na evaluatie van de informatie die hem ter kennis is gesteld, een onderzoek in tenzij hij beslist dat geen redelijke grond bestaat om krachtens dit Statuut vervolging in te stellen.

Daartoe gaat de aanklager na of : (a) de informatie waarover hij beschikt een redelijke grond is om aan te nemen dat een misdaad waarover het Hof rechtsmacht heeft, is of wordt gepleegd;(b) de zaak ontvankelijk is of zou zijn krachtens artikel 17;en (c) rekening houdend met de ernst van de misdaad en de belangen van de slachtoffers, gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een onderzoek niet in het belang van de rechtspleging zou zijn. Indien de aanklager beslist dat geen redelijke grond bestaat om te vervolgen en zijn beslissing enkel gestoeld is op het bepaalde onder c), stelt hij de Kamer van vooronderzoek hiervan in kennis. 2. Indien de aanklager na onderzoek tot het besluit komt dat er onvoldoende grond is voor vervolging omdat : (a) er onvoldoende juridische of feitelijke gronden zijn om een bevel tot aanhouding of dagvaarding om te verschijnen te vragen krachtens artikel 58;(b) de zaak niet-ontvankelijk is krachtens artikel 17;of (c) vervolging niet in het belang van de rechtspleging is, rekening houdend met alle omstandigheden, met inbegrip van de ernst van de misdaad, de belangen van slachtoffers en de leeftijd of zwakke gezondheid van de vermeende pleger en zijn rol in de vermeende misdaad; stelt hij de Kamer van vooronderzoek en de krachtens artikel 14 verwijzende Staat of de Veiligheidsraad in geval van een zaak krachtens artikel 13, b, in kennis van zijn beslissing en van de redenen die daaraan ten grondslag liggen. 3. (a) Op verzoek van de krachtens artikel 14 verwijzende Staat of van de Veiligheidsraad in geval van een zaak krachtens artikel 13, b, kan de Kamer van vooronderzoek een beslissing van de aanklager krachtens het eerste of tweede punt om niet te vervolgen herzien en de aanklager vragen die beslissing te heroverwegen.(b) Daarnaast kan de Kamer van vooronderzoek, uit eigen beweging, een beslissing van de aanklager om niet te vervolgen herzien, indien deze enkel gegrond is op het eerste punt, c, of op het tweede punt, c.In een dergelijk geval wordt de beslissing van de aanklager slechts van kracht indien zij door de Kamer van vooronderzoek wordt bevestigd. 4. De aanklager kan zijn beslissing om al dan niet een onderzoek of al dan niet vervolging in te stellen op grond van nieuwe feiten of informatie te allen tijde heroverwegen. Artikel 54 Taken en bevoegdheden van de aanklager met betrekking tot onderzoeken 1. De aanklager moet : (a) teneinde de waarheid aan het licht te brengen, het onderzoek uitbreiden tot alle feiten en bewijsmateriaal die relevant kunnen zijn om te bepalen of er sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid krachtens dit Statuut, zulks door middel van zowel een onderzoek à charge als een onderzoek à decharge;(b) gepaste maatregelen treffen teneinde te waarborgen dat misdaden waarover het Hof rechtsmacht bezit doelmatig worden onderzocht en vervolgd, daarbij rekening houdend met de belangen en persoonlijke omstandigheden van slachtoffers en getuigen, met inbegrip van leeftijd, geslacht en gezondheidstoestand, en tevens rekening houdend met de aard van de misdaad, in het bijzonder wanneer het seksueel geweld, seksistisch geweld in de zin van artikel 7, derde punt, of geweld tegen kinderen betreft;en (c) de rechten van personen krachtens dit Statuut volledig eerbiedigen.2. De aanklager kan onderzoeken uitvoeren op het grondgebied van een Staat : (a) overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 9;of (b) daartoe gemachtigd door de Kamer van vooronderzoek krachtens artikel 57, derde punt, d).3. De aanklager kan : (a) bewijsmateriaal verzamelen en onderzoeken;(b) personen tegen wie een onderzoek loopt, slachtoffers en getuigen oproepen en ondervragen;(c) de medewerking vragen van een Staat, een gouvernementele organisatie of instelling overeenkomstig hun bevoegdheden of hun mandaat;(d) alle regelingen treffen of overeenkomsten sluiten die niet strijdig zijn met dit Statuut en die noodzakelijk kunnen zijn om de medewerking van een Staat, een intergouvernementele organisatie of een persoon te vergemakkelijken;(e) zich ertoe verbinden in geen enkele fase van de procedure stukken of informatie bekend te maken die hij heeft verkregen op voorwaarde van vertrouwelijkheid en louter om nieuw bewijsmateriaal te verkrijgen, tenzij degene die de informatie heeft verstrekt met de bekendmaking ervan instemt;en (f) de noodzakelijke maatregelen treffen of vragen de noodzakelijke maatregelen te treffen om de vertrouwelijkheid van de verzamelde informatie, de bescherming van personen of de bewaring van bewijsmateriaal te verzekeren. Artikel 55 Rechten van personen tijdens een onderzoek 1. In het kader van een onderzoek krachtens dit Statuut : (a) is een persoon niet verplicht voor hem bezwarende verklaringen af te leggen of schuld te bekennen;(b) is een persoon niet onderworpen aan enigerlei vorm van dwang, druk of bedreiging, marteling of enigerlei andere vorm van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;(c) wordt een persoon indien de ondervraging plaatsvindt in een andere taal dan een taal die hij volledig begrijpt en spreekt, kosteloos bijstand verleend door een bekwame tolk en krijgt hij de vertalingen die noodzakelijk zijn om aan de vereisten van billijkheid te voldoen; en (d) is een persoon niet onderworpen aan willekeurige aanhouding of detentie en mag hij niet van zijn vrijheid worden beroofd behoudens op de gronden en overeenkomstig de in het Statuut vastgestelde procedures.2. Wanneer gronden bestaan om aan te nemen dat een persoon een misdaad heeft gepleegd waarover het Hof rechtsmacht bezit en die persoon moet worden ondervraagd door de aanklager of door nationale autoriteiten op grond van een verzoek gedaan krachtens hoofdstuk 9 van dit Statuut, heeft die persoon bovendien de volgende rechten waarover hij moet worden geïnformeerd alvorens te worden ondervraagd : (a) het recht te worden geïnformeerd over het feit dat gronden bestaan om aan te nemen dat hij een misdaad heeft gepleegd waarover het Hof rechtsmacht bezit;(b) het recht te zwijgen, zonder dat een dergelijk zwijgen in overweging wordt genomen bij het vaststellen van schuld of onschuld;(c) het recht te worden bijgestaan door een raadsman naar eigen keuze, of indien de persoon geen raadsman heeft, te worden bijgestaan door een ambtshalve aangewezen raadsman in alle gevallen waarin het belang van de rechtspleging dit eist en zonder dat de persoon betaalt in die gevallen waarin de persoon daartoe niet over voldoende middelen beschikt;(d) het recht te worden ondervraagd in aanwezigheid van een raadsman tenzij de persoon vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht door een raadsman te worden bijgestaan. Artikel 56 Rol van de Kamer van vooronderzoek ingeval de mogelijkheid om informatie te verzamelen zich enkel een keer voordoet 1. (a) Wanneer de aanklager van oordeel is dat een onderzoek een eenmalige gelegenheid biedt om een getuige een getuigenis of een verklaring te laten afleggen of bewijsmateriaal te onderzoeken, te verzamelen of te toetsen met het oog op een proces stelt hij de Kamer van vooronderzoek hiervan in kennis.(b) In dat geval kan de Kamer van vooronderzoek op verzoek van de aanklager alle maatregelen treffen die noodzakelijk zijn om de doelmatigheid en integriteit van de procedure te verzekeren en, in het bijzonder, de rechten van de verdediging te beschermen.(c) Tenzij de Kamer van vooronderzoek anders beschikt, informeert de aanklager de persoon die is aangehouden of verschenen naar aanleiding van een dagvaarding in verband met het onderzoek, zodat hij kan worden gehoord, van de omstandigheden bedoeld onder a).2. De maatregelen bedoeld in het eerste punt, b, kunnen zijn : (a) aanbevelingen doen of beschikkingen uitvaardigen met betrekking tot de te volgen procedure;(b) bevelen dat van de procedure proces-verbaal wordt gemaakt;(c) benoemen van een deskundige;(d) toestemming verlenen aan de advocaat van een persoon die is aangehouden of voor het Hof is verschenen naar aanleiding van een dagvaarding, om deel te nemen aan de procedure of wanneer nog geen aanhouding of verschijning heeft plaatsgevonden dan wel nog geen advocaat is benoemd, om een advocaat aan te wijzen die de belangen van de verdediging zal waarnemen.(e) aanwijzen van een van de leden of, indien noodzakelijk, van een van de beschikbare rechters van het Hof om aanbevelingen te doen of op eigen initiatief beschikkingen te geven met betrekking tot het verzamelen en bewaren van bewijsmateriaal of betreffende het verhoor;(f) doen van alle andere stappen die noodzakelijk kunnen zijn voor het verzamelen of bewaren van bewijsmateriaal.3. (a) Wanneer de aanklager de in dit artikel bedoelde maatregelen niet heeft gevraagd doch de Kamer van vooronderzoek meent dat zij noodzakelijk zijn voor de bewaring van bewijsmateriaal dat zij essentieel acht voor de verdediging tijdens het proces, pleegt zij overleg met de aanklager over de vraag of deze goede redenen heeft voor het achterwege laten van bedoelde maatregelen.Indien de Kamer van vooronderzoek daarna tot de slotsom komt dat het achterwege laten door de aanklager van voornoemde maatregelen niet verantwoord is, kan de Kamer van vooronderzoek dergelijke maatregelen op eigen initiatief treffen. (b) De aanklager kan beroep aantekenen tegen een beslissing van de Kamer van vooronderzoek om krachtens dit punt op eigen initiatief te handelen.Het beroep wordt onderzocht in het kader van de versnelde procedure. 4. De toelaatbaarheid van bewijsmateriaal dat krachtens dit artikel bewaard of verzameld is ten behoeve van het proces of de registratie van dat bewijsmateriaal, wordt geregeld krachtens artikel 69 en krijgt het belang dat de Kamer van eerse aanleg daaraan verleent. Artikel 57 Taken en bevoegdheden van de Kamer van vooronderzoek 1. Tenzij dit Statuut anders bepaalt, vervult de Kamer van vooronderzoek zijn taken overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.2. (a) De beslissingen van de Kamer van vooronderzoek krachtens de artikelen 15, 18, 19, 54, tweede punt, 61, zevende punt, en 72 worden genomen met de meerderheid van de rechters die deel ervan uitmaken.(b) In alle andere gevallen kan een enkele rechter van de Kamer van vooronderzoek de in dit Statuut bepaalde taken uitoefenen, tenzij anders is bepaald in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering of anders is beslist door een meerderheid van de Kamer van vooronderzoek.3. De Kamer van vooronderzoek kan naast de andere taken die haar krachtens dit Statuut zijn opgelegd : (a) op verzoek van de aanklager, de beschikkingen uitvaardigen en de mandaten afleveren die vereist zijn voor een onderzoek;(b) op verzoek van een persoon die is aangehouden of verschenen krachtens een dagvaarding overeenkomstig artikel 58, beschikkingen uitvaardigen, inzonderheid ter zake van de maatregelen bedoeld in artikel 56, of de medewerking vragen krachtens hoofdstuk 9 die noodzakelijk kan zijn om een persoon te helpen bij de voorbereiding van zijn verdediging;(c) ingeval zulks noodzakelijk is, instaan voor de bescherming en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers en getuigen, de bewaring van bewijs, de bescherming van personen die aangehouden of verschenen zijn na een dagvaarding, en de bescherming van informatie die de nationale veiligheid betreft;(d) de aanklager machtigen om bepaalde onderzoeksmaatregelen te treffen op het grondgebied van een Staat die Partij is zonder zich te hebben vergewist van de medewerking van die Staat krachtens hoofdstuk 9, indien, voorzover zulks mogelijk is rekening houdend met het standpunt van de betrokken Staat, de Kamer van vooronderzoek in dat geval heeft bepaald dat de Staat kennelijk niet bij machte is om gevolg te geven aan een verzoek tot medewerking omdat geen autoriteit of bevoegd orgaan van zijn rechtsstelsel bereid is om gevolg te geven aan een verzoek tot medewerking krachtens hoofdstuk 9;(e) wanneer een bevel tot aanhouding of een dagvaarding tot verschijning is uitgevaardigd krachtens artikel 58, de medewerking van de Staten vragen krachtens artikel 93, eerste punt, j), waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de ernst van het bewijsmateriaal en de rechten van de betrokken partijen zoals bepaald in dit Statuut en in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering, opdat de Staten beschermende maatregelen zouden treffen ter fine van verbeurdverklaring, in het bijzonder in het hoogste belang van de slachtoffers Artikel 58 Uitvaardiging door de Kamer van vooronderzoek van een bevel tot aanhouding of van een dagvaarding tot verschijning 1.Op elk tijdstip na het instellen van een onderzoek vaardigt de Kamer van vooronderzoek op verzoek van de aanklager een bevel tot aanhouding uit van een persoon, indien, na onderzoek van het verzoek en het bewijsmateriaal of van andere informatie overgelegd door de aanklager, de Kamer van vooronderzoek ervan overtuigd is dat : (a) redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat de persoon een misdaad heeft gepleegd waarover het Hof rechtsmacht bezit;en (b) de aanhouding van de persoon noodzakelijk blijkt te zijn om : (i) te verzekeren dat de persoon zal verschijnen; (ii) te verzekeren dat de persoon het onderzoek of de procedure voor het Hof niet zal belemmeren of het verloop ervan in het gedrang brengen, of (iii) in voorkomend geval, de persoon te beletten voort te gaan met het plegen van die misdaad of een aanverwante misdaad waarover het Hof rechtsmacht bezit en die voortvloeit uit dezelfde omstandigheden. 2. Het verzoek van de aanklager vermeldt : (a) de naam van de persoon en alle overige relevante informatie met betrekking tot zijn identificatie;(b) een specifieke verwijzing naar de misdaad waarover het Hof rechtsmacht bezit en die de persoon zou hebben gepleegd;(c) een beknopte omschrijving van de feiten waarvan wordt beweerd dat zij de misdaad opleveren;(d) een samenvatting van het bewijsmateriaal en van de overige informatie die redelijke gronden vormen om aan te nemen dat de persoon die misdaad heeft gepleegd;en (e) de redenen waarom de aanklager meent dat de aanhouding van de persoon noodzakelijk is.3. Het bevel tot aanhouding vermeldt : (a) de naam van de persoon en alle overige relevante informatie met betrekking tot zijn identificatie;(b) een specifieke verwijzing naar de misdaad waarover het Hof rechtsmacht heeft en die de persoon zou hebben gepleegd;en (c) een beknopte beschrijving van de feiten waarvan wordt beweerd dat zij de misdaad opleveren.4. Het bevel tot aanhouding blijft van kracht zolang het Hof niet anderszins heeft beslist.5. Op grond van het bevel tot aanhouding kan het Hof krachtens hoofdstuk 9 de voorlopige hechtenis of de aanhouding en overdracht van de persoon vragen.6. De aanklager kan de Kamer van vooronderzoek vragen het bevel tot aanhouding te wijzigen door middel van een andere omschrijving van de daarin vermelde misdrijven of door de toevoeging van nieuwe misdaden. De Kamer van vooronderzoek wijzigt het bevel tot aanhouding dienovereenkomstig indien zij goede redenen heeft om aan te nemen dat de persoon de anders omschreven of bijkomende misdaden heeft gepleegd. 7. De aanklager kan de Kamer van vooronderzoek vragen een dagvaarding tot verschijning van de persoon uit te vaardigen in plaats van een bevel tot aanhouding.Indien de Kamer van vooronderzoek ervan overtuigd is dat redelijke gronden bestaan om aan te nemen dat de persoon de hem ten laste gelegde misdaad heeft gepleegd en dat een dagvaarding tot verschijning voldoende is om de verschijning van de persoon te verzekeren, vaardigt zij de dagvaarding uit, met of zonder vrijheidsbeperkende voorwaarden (andere dan detentie) indien het nationale recht daarin voorziet. De dagvaarding vermeldt : (a) de naam van de persoon en alle overige relevante informatie met betrekking tot zijn identificatie;(b) de datum van de verschijning;(c) een specifieke verwijzing naar de misdaad waarover het Hof rechtsmacht bezit en die de persoon zou hebben gepleegd;en (d) een beknopte omschrijving van de feiten waarvan wordt beweerd dat zij de misdaad opleveren. De dagvaarding wordt aan de betrokken persoon betekend.

Artikel 59 Aanhoudingsprocedure in de Staat van detentie 1. Een Staat die Partij is en een verzoek betreffende de voorlopige hechtenis, aanhouding en overdracht heeft ontvangen moet onmiddellijk maatregelen nemen met het oog op de aanhouding van de betrokken persoon overeenkomstig zijn wetgeving en het bepaalde in hoofdstuk 9.2. Een aangehouden persoon moet onverwijld worden gebracht voor de bevoegde gerechtelijke autoriteit in de Staat van detentie, die overeenkomstig de wetgeving van die Staat nagaat of : (a) het bevel tot aanhouding die persoon betreft;(b) de persoon volgens de geldende procedure is aangehouden, en (c) de rechten van de persoon zijn geëerbiedigd.3. De aangehouden persoon heeft het recht bij de bevoegde autoriteit van de Staat van detentie een verzoek tot voorlopige invrijheidstelling in te dienen in afwachting van zijn overdracht.4. Wanneer de bevoegde autoriteit van de Staat van detentie zich over dat verzoek uitspreekt overweegt zij of er, gelet op de ernst van de vermeende misdrijven, dringende en uitzonderlijke omstandigheden zijn die een voorlopige invrijheidstelling verantwoorden en of de noodzakelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat de Staat van detentie zijn verplichting die persoon aan het Hof over te dragen kan nakomen.De bevoegde autoriteit van de Staat van detentie kan evenwel niet onderzoeken of het bevel tot aanhouding op geldige wijze is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 58, eerste punt, a en b. 5. De Kamer van vooronderzoek wordt in kennis gesteld van elk verzoek tot voorlopige invrijheidstelling en doet aanbevelingen aan de bevoegde autoriteit van de Staat van detentie.De bevoegde autoriteit van de Staat van detentie neemt deze aanbevelingen, alsmede eventueel deze betreffende maatregelen ter voorkoming van ontvluchting van de persoon volledig in overweging alvorens een beslissing te nemen. 6. Ingeval met de voorlopige invrijheidstelling wordt ingestemd kan de Kamer van vooronderzoek vragen dat regelmatig verslag wordt uitgebracht over het regime van de voorlopige invrijheidstelling.7. Zodra het bevel tot overdracht door de Staat van detentie is gegeven wordt de persoon zo spoedig mogelijk aan het Hof overgedragen. Artikel 60 Oorspronkelijke rechtspleging voor het Hof 1. Na de overdracht van de persoon aan het Hof of na zijn verschijning voor het Hof uit vrije wil of op dagvaarding gaat de Kamer van vooronderzoek na of de persoon in kennis is gesteld van de misdaden die hem ten laste worden gelegd en van zijn rechten krachtens dit Statuut, met inbegrip van het recht om een verzoek tot voorlopige invrijheidstelling in te dienen in afwachting van het proces.2. Een persoon tegen wie een bevel tot aanhouding is uitgevaardigd kan in afwachting van het proces een verzoek tot voorlopige invrijheidstelling indienen.Wanneer de Kamer van vooronderzoek ervan overtuigd is dat wordt voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 58, eerste punt, blijft de persoon in detentie. In het andere geval stelt de Kamer van vooronderzoek de persoon in vrijheid met of zonder voorwaarden. 3. De Kamer van vooronderzoek herbestudeerd haar beslissing tot invrijheidstelling of detentie van de persoon op geregelde tijdstippen en kan dit op elk tijdstip doen op verzoek van de aanklager of van de betrokkene.Bij die gelegenheid kan de Kamer haar beslissing met betrekking tot detentie, invrijheidstelling of de voorwaarden met betrekking tot invrijheidstelling wijzigen, indien zij ervan overtuigd is dat gewijzigde omstandigheden zulks verantwoorden. 4. De Kamer van vooronderzoek stelt alles in het werk opdat de detentie voor het proces niet onredelijk lang duurt als gevolg van onverschoonbare vertraging door de aanklager.Indien een dergelijke vertraging zich voordoet, overweegt het Hof de invrijheidstelling van de persoon met of zonder voorwaarden. 5. Indien noodzakelijk kan de Kamer van vooronderzoek een bevel tot aanhouding uitvaardigen ter verzekering van de verschijning van een persoon die in vrijheid is gesteld. Artikel 61 Bevestiging van de ten laste gelegde feiten voor het proces 1. Onverminderd het bepaalde in het tweede punt houdt de Kamer van vooronderzoek binnen een redelijke termijn na de overdracht aan het Hof of na de vrijwillige verschijning van de persoon een zitting ter bevestiging van de ten laste gelegde feiten op grond waarvan de aanklager voornemens is zich te baseren om een vonnis te vorderen.De zitting wordt gehouden in aanwezigheid van de aanklager, de persoon tegen wie een onderzoek of vervolging is ingesteld, alsmede zijn raadsman. 2. De Kamer van vooronderzoek kan op verzoek van de aanklager of uit eigen beweging een zitting houden in afwezigheid van de betrokkene ter bevestiging van de ten laste gelegde feiten op grond waarvan de aanklager voornemens is zich te baseren om een vonnis te vorderen, wanneer de persoon : (a) afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn;of (b) gevlucht of onvindbaar is, hoewel alle redelijke stappen zijn ondernomen om zijn verschijning voor het Hof te verzekeren en om de persoon in kennis te stellen van de ten laste gelegde feiten en van het feit dat een zitting wordt gehouden ter bevestiging van de ten laste gelegde feiten. In dat geval wordt de persoon vertegenwoordigd door een advocaat wanneer de Kamer van vooronderzoek stelt dat zulks in het belang van de rechtspleging is. 3. Binnen een redelijke termijn voor de zitting : (a) ontvangt de persoon een schriftelijke kennisgeving met vermelding van de ten laste gelegde feiten op grond waarvan de aanklager voornemens een vonnis te vorderen;en (b) wordt de persoon in kennis gesteld van het bewijsmateriaal waarop de aanklager voornemens is zich tijdens de zitting te baseren. De Kamer van vooronderzoek kan beschikkingen uitvaardigen met betrekking tot de bekendmaking van informatie ten behoeve van de zitting. 4. Voor de zitting kan de aanklager het onderzoek voortzetten en de ten laste gelegde feiten wijzigen of intrekken.De betrokken persoon wordt binnen een redelijke termijn voor de zitting in kennis gesteld van wijzigingen in of van de intrekking van de ten laste gelegde feiten. In geval van intrekking van de ten laste gelegde feiten stelt de aanklager de Kamer van vooronderzoek in kennis van de redenen voor de intrekking. 5. Tijdens de zitting staaft de aanklager elk ten laste gelegd feit met voldoende bewijsmateriaal zodat kan worden vastgesteld dat ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat de persoon de ten laste gelegde misdaad heeft gepleegd.De aanklager mag gebruik maken van bewijsmateriaal onder de vorm van documenten of van samenvattingen en is niet ertoe gehouden de getuigen op te roepen die tijdens het proces moeten getuigen. 6. Op de zitting kan de persoon : (a) de ten laste gelegde feiten betwisten;(b) het bewijsmateriaal van de aanklager betwisten;en (c) bewijsmateriaal aanvoeren.7. Na afloop van de zitting stelt de Kamer van vooronderzoek vast of voldoende bewijsmateriaal bestaat zodat kan worden vastgesteld dat ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat de persoon alle ten laste gelegde misdaden heeft gepleegd.Op grond daarvan beslist de Kamer van vooronderzoek tot : (a) bevestiging van de ten laste gelegde feiten ten aanzien waarvan zij heeft vastgesteld dat voldoende bewijsmateriaal bestaat en tot verwijzing van de persoon naar een Kamer van eerste aanleg om terecht te staan op grond van de bevestigde ten laste gelegde feiten;(b) niet-bevestiging van die ten laste gelegde feiten ten aanzien waarvan zij heeft vastgesteld dat onvoldoende bewijsmateriaal bestaat;(c) verdaging van de zitting en een verzoek aan de aanklager om te overwegen : (i) nader bewijsmateriaal te verstrekken of nader onderzoek uit te voeren met betrekking tot een bepaald ten laste gelegd feit;of (ii) een ten laste gelegd feit te wijzigen omdat het overgelegde bewijsmateriaal een andere misdaad blijkt op te leveren waarover het Hof rechtsmacht bezit. 8. Wanneer de Kamer van vooronderzoek een ten laste gelegd feit niet bevestigt, belet zulks de aanklager niet de bevestiging ervan te vragen op een later tijdstip indien zijn verzoek wordt gestaafd met aanvullend bewijsmateriaal.9. Na de bevestiging van de ten laste gelegde feiten en voor het begin van het proces, kan de aanklager met toestemming van de Kamer van vooronderzoek en na kennisgeving aan de verdachte, de ten laste gelegde feiten wijzigen.Indien de aanklager aanvullende feiten aan de ten laste gelegde feiten wenst toe te voegen of ernstiger ten laste gelegde feiten in de plaats te stellen, moet een zitting worden gehouden krachtens dit artikel om die feiten te bevestigen. Na aanvang van het proces kan de aanklager met toestemming van de Kamer van eerste aanleg de ten laste gelegde feiten intrekken. 10. Een bevel tot aanhouding dat voordien is uitgevaardigd, houdt op van kracht te zijn voorzover het ten laste gelegde feiten betreft die niet door de Kamer van vooronderzoek zijn bevestigd of die door de aanklager zijn ingetrokken.11. Zodra de ten laste gelegde feiten zijn bevestigd overeenkomstig dit artikel, stelt het voorzitterschap een Kamer van eerste aanleg samen die krachtens het achtste punt en artikel 64, vierde punt, verantwoordelijk is voor de daaropvolgende fase van het proces en die alle taken van de Kamer van vooronderzoek mag vervullen die in het proces relevant zijn en kunnen worden toegepast. HOOFDSTUK VI. - Terechtzitting Artikel 62 Plaats van terechtzitting Tenzij anders wordt besloten, vindt de terechtzitting plaats op de zetel van het Hof.

Artikel 63 Aanwezigheid van de verdachte 1. De verdachte woont de terechtzitting bij.2. Indien de verdachte, die voor het Hof aanwezig is, de terechtzitting blijft verstoren, kan de Kamer van eerste aanleg de verdachte uit de rechtszaal verwijderen en ervoor zorgen dat hij of zij de terechtzitting kan volgen en de raadsman van buiten de rechtszaal instructies kan geven, zonodig door middel van het gebruik van communicatietechnologie.Dergelijke maatregelen worden alleen in uitzonderlijke omstandigheden getroffen, nadat andere redelijke alternatieven ongeschikt zijn gebleken, en slechts voor zolang dit strikt noodzakelijk is.

Artikel 64 Taken en bevoegdheden van de Kamer van eerste aanleg 1. De in dit artikel vermelde taken en bevoegdheden van de Kamer van eerste aanleg worden uitgeoefend overeenkomstig dit Statuut en het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.2. De Kamer van eerste aanleg draagt zorg ervoor dat de terechtzitting eerlijk en vlot verloopt en wordt gehouden met volledige eerbiediging van de rechten van de verdachte en behoorlijke inachtneming van de bescherming van slachtoffers en getuigen.3. Bij aanwijzing van een zaak voor terechtzitting overeenkomstig dit Statuut moet de Kamer van eerste aanleg die is aangewezen om de zaak te behandelen : (a) overleg plegen met de partijen en de procedures toepassen die noodzakelijk zijn om een eerlijk en vlot verloop van de procesvoering te waarborgen;(b) de taal of de talen vaststellen die op de terechtzitting worden gebruikt;en (c) onverminderd de overige relevante bepalingen van dit Statuut zorg dragen voor de bekendmaking van nog niet eerder bekendgemaakte stukken of informatie ruim voor de aanvang van de terechtzitting teneinde een passende voorbereiding ervan mogelijk te maken.4. De Kamer van eerste aanleg kan, indien dit noodzakelijk is voor haar doeltreffend en eerlijk functioneren, prejudiciële kwesties naar de Kamer van vooronderzoek verwijzen of indien noodzakelijk naar een andere beschikbare rechter van de Afdeling vooronderzoek.5. De Kamer van eerste aanleg kan in voorkomend geval bij kennisgeving aan de partijen gelasten dat de tenlasteleggingen ten aanzien van verscheidene beschuldigden worden samengevoegd of gesplitst.6. De Kamer van eerste aanleg kan bij de uitoefening van haar taken voorafgaand aan of in de loop van een terechtzitting zonodig : (a) alle in artikel 61, elfde punt, vermelde taken van de Kamer van vooronderzoek uitoefenen;(b) de verschijning en het verhoor van getuigen gelasten, alsook de overlegging van stukken en ander bewijsmateriaal door zonodig de bijstand in te roepen van staten zoals bepaald in dit Statuut;(c) zorg dragen voor de bescherming van vertrouwelijke informatie;(d) de overlegging gelasten van bewijsmateriaal in aanvulling op het bewijs dat reeds voor de terechtzitting is vergaard of tijdens de terechtzitting door de partijen naar voren is gebracht;(e) zorg dragen voor de bescherming van de beschuldigde, van de getuigen en de slachtoffers;en (f) beslissen over alle overige relevante zaken.7. De terechtzitting is openbaar.De Kamer van eerste aanleg kan echter het sluiten der deuren uitspreken met betrekking tot bepaalde zittingen, zulks wegens bijzondere omstandigheden overeenkomstig artikel 68 of ter bescherming van vertrouwelijke of gevoelige informatie verstrekt in een getuigenverklaring. 8. (a) Bij de aanvang van het proces laat de Kamer van eerste aanleg aan de beschuldigde de ten laste gelegde feiten voorlezen, die voordien door de Kamer van vooronderzoek zijn bevestigd.De Kamer van eerste aanleg overtuigt zich ervan dat de beschuldigde de aard van de tenlasteleggingen begrijpt. Zij geeft hem de gelegenheid schuld te bekennen overeenkomstig artikel 65 of zich onschuldig te verklaren. (b) Ter terechtzitting kan de voorzitter aanwijzingen geven ten aanzien van het verloop van de debatten, mede ter verzekering dat zij op eerlijke en onpartijdige wijze verlopen.Onder voorbehoud van eventuele instructies van de voorzitter kunnen de partijen bewijsmateriaal overleggen overeenkomstig het bepaalde in dit Statuut. 9. De Kamer van eerste aanleg kan op verzoek van een partij of ambtshalve : (a) beslissen of bewijs ontvankelijk of relevant is;en (b) alle noodzakelijke maatregelen treffen teneinde de zitting ordelijk te doen verlopen.10. De Kamer van eerste aanleg zorgt ervoor dat de griffier een volledig proces-verbaal van het proces opmaakt en bewaart, waarin de debatten waarheidsgetrouw worden weergegeven. Artikel 65 Rechtspleging in geval van schuldbekentenis 1. Wanneer de beschuldigde schuld bekent overeenkomstig artikel 64, achtste punt, a, beslist de Kamer van eerste aanleg of : (a) de beschuldigde de aard en de gevolgen van zijn schuldbekentenis begrijpt;(b) de bekentenis vrijwillig is gedaan na voldoende overleg met de raadsman van de beschuldigde;en (c) de schuldbekentenis wordt ondersteund door de feiten in de zaak, zoals deze blijken uit : (i) de tenlasteleggingen die de aanklager naar voren heeft gebracht en de verdachte heeft toegegeven; (ii) materiaal dat de aanklager heeft overgelegd met betrekking tot de ten laste gelegde feiten en dat de beschuldigde heeft aanvaard; en (iii) enig ander bewijs, zoals getuigenverklaringen, dat de aanklager of de beschuldigde naar voren heeft gebracht. 2. Wanneer de Kamer van eerste aanleg ervan overtuigd is dat is voldaan aan de voorwaarden omschreven in het eerste punt, beschouwt deze Kamer de schuldbekentenis samen met het overgelegde aanvullende bewijs als vaststelling van alle essentiële feiten die vereist zijn als bewijs voor de misdaad waarop de schuldbekentenis betrekking heeft en kan zij beslissen dat de beschuldigde zich aan die misdaad schuldig heeft gemaakt.3. Wanneer de Kamer van eerste aanleg niet ervan overtuigd is dat is voldaan aan de voorwaarden gesteld in het eerste punt, beschouwt zij de schuldbekentenis als niet gedaan.In dat geval gelast zij de terechtzitting voort te zetten volgens de in dit Statuut bepaalde normale procedures voor terechtzitting en kan zij de zaak naar een andere Kamer van eerste aanleg verwijzen. 4. Wanneer de Kamer van eerste aanleg van oordeel is dat een meer volledige voorstelling van de feiten in de zaak noodzakelijk is in het belang van de rechtspleging, in het bijzonder in het belang van de slachtoffers, kan zij : (a) de aanklager verzoeken aanvullend bewijs over te leggen, met inbegrip van getuigenverklaringen;of (b) gelasten dat de terechtzitting volgens de in dit Statuut bepaalde normale procedures voor terechtzitting wordt voortgezet.In dat geval beschouwt zij de schuldbekentenis als niet gedaan en kan zij de zaak verwijzen naar een andere Kamer van eerste aanleg. 5. Mondeling overleg tussen de aanklager en de verdediging over een wijziging in de tenlasteleggingen, de schuldbekentenis of de op te leggen straf is niet bindend voor het Hof. Artikel 66 Vermoeden van onschuld 1. Een ieder wordt verondersteld onschuldig te zijn totdat zijn schuld voor het Hof is bewezen overeenkomstig het toepasselijke recht.2. Op de aanklager rust de plicht de schuld van de beschuldigde te bewijzen.3. Teneinde de beschuldigde te veroordelen moet het Hof buiten iedere redelijke twijfel overtuigd zijn van zijn schuld. Artikel 67 Rechten van de verdachte 1. Bij het onderzoek van de tenlastelegging heeft de beschuldigde recht op een openbare zitting die met inachtneming van het bepaalde in dit Statuut op een eerlijke en onpartijdige wijze moet worden gehouden, alsook ten minste met de volgende waarborgen, zulks op grond van volledige gelijkheid : (a) onverwijld en in detail op de hoogte worden gesteld van de reden en van de inhoud van het hem ten laste gelegde feit in een taal die de verdachte volledig begrijpt en spreekt;(b) over voldoende tijd en middelen beschikken voor de voorbereiding van de verdediging en vrijelijk en vertrouwelijk met de raadsman van zijn keuze kunnen communiceren;(c) berecht worden zonder buitensporige vertraging;(d) onverminderd het bepaalde in artikel 63, tweede punt, zijn proces bijwonen, zelf verweer voeren of zich laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze, wanneer hij geen rechtsbijstand heeft op de hoogte worden gesteld dat hij daarop recht heeft en rechtsbijstand toegewezen krijgen door het Hof in alle gevallen waarin het belang van de rechtspleging dit vereist, zulks kosteloos indien hij niet over voldoende middelen ter betaling daarvan beschikt;(e) getuigen à charge ondervragen of doen ondervragen en de verschijning en ondervraging bewerkstelligen van getuigen à décharge onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor getuigen à charge.De beschuldigde is tevens gerechtigd verweermiddelen aan te voeren en ander, krachtens dit Statuut ontvankelijk bewijs naar voren te brengen; (f) kosteloos bijstand krijgen van een bekwame tolk en kunnen beschikken over de vertalingen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de vereisten inzake eerlijkheid, indien de taal gebruikt tijdens een van de zittingen van het Hof of in een van de stukken die aan het Hof worden overgelegd, geen taal is die de beschuldigde volledig begrijpt en spreekt;(g) niet worden gedwongen te getuigen tegen zichzelf of schuld bekennen en kunnen blijven zwijgen zonder dat dit zwijgen bij de bepaling van schuld of onschuld in overweging wordt genomen;h) een onbeëdigde mondelinge of schriftelijke verklaring voor zijn verdediging afleggen;en i) niet worden onderworpen aan een omkering van de bewijslast of aan enige verplichting tot tegenbewijs.2. Naast enige andere krachtens dit Statuut bepaalde bekendmaking stelt de aanklager de verdediging in een zo vroeg mogelijk stadium in kennis van het bewijsmateriaal dat zich in zijn bezit bevindt of waarover hij beschikt en waarvan hij of zij meent dat het de onschuld van de beschuldigde aantoont of daartoe bijdraagt, of dat het zijn schuld verlicht, of dat de geloofwaardigheid kan aantasten van bewijsmateriaal à charge.Het Hof beslist in gevallen waarin twijfel bestaat over de toepassing van dit punt.

Artikel 68 Bescherming van slachtoffers en getuigen en hun deelname aan het proces 1. Het Hof treft passende maatregelen ter bescherming van de veiligheid, het lichamelijk en geestelijk welzijn, de waardigheid en de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers en getuigen.Hierbij neemt het Hof alle relevante factoren in aanmerking, daaronder begrepen leeftijd, geslacht zoals gedefinieerd in artikel 7, derde punt, gezondheid, en de aard van de misdaad in het bijzonder maar niet uitsluitend, wanneer de misdaad gepaard gaat met seksueel of seksistisch geweld in de zin van voornoemd artikel 7, derde punt, of met geweld tegen kinderen. De aanklager treft dergelijke maatregelen in het bijzonder tijdens het onderzoek en de vervolging van deze misdaden. Deze maatregelen mogen geen afbreuk doen aan of onverenigbaar zijn met de rechten van de verdediging en met de vereisten van een eerlijk en onpartijdig proces. 2. Als uitzondering op het in artikel 67 vastgelegde beginsel dat zittingen openbaar zijn, kunnen de Kamers van het Hof, ter bescherming van slachtoffers en getuigen of van een beschuldigde, enig deel van het proces in een besloten zitting doen plaatsvinden of toestaan dat bewijs wordt geleverd door middel van elektronische of andere bijzondere middelen.Dergelijke maatregelen worden in het bijzonder getroffen bij slachtoffers van seksueel geweld of bij kinderen die slachtoffer of getuige zijn, tenzij het Hof, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in het bijzonder de zienswijzen van het slachtoffer of de getuige anders bepaalt. 3. Indien de persoonlijke belangen van de slachtoffers in het geding zijn, staat het Hof toe dat hun zienswijzen en zorgen naar voren worden gebracht en in overweging worden genomen in daartoe door het Hof als passend bepaalde stadia van het proces en op een wijze die geen afbreuk doet aan of onverenigbaar is met de rechten van de verdediging en met de vereisten van een eerlijk en onpartijdig proces. Deze zienswijzen en zorgen kunnen naar voren worden gebracht door de wettelijke vertegenwoordigers van de slachtoffers wanneer het Hof dit passend acht overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. 4. De Afdeling Hulp aan Slachtoffers en Getuigen kan aan de aanklager en aan het Hof advies verlenen omtrent de beschermende maatregelen, de bepalingen inzake veiligheid en het advies en de bijstand bedoeld in artikel 43, zesde punt.5. Wanneer bekendmaking van bewijsmateriaal of van informatie krachtens dit Statuut de veiligheid van een getuige of van zijn gezins- en familieleden ernstig in gevaar kan brengen, kan de aanklager ten behoeve van de onderdelen van de rechtspleging die voor de aanvang van het proces plaatsvinden, dat bewijs of die informatie niet bekendmaken en in plaats daarvan een samenvatting verstrekken. Dit soort maatregelen wordt getroffen op een wijze die geen afbreuk doet aan of onverenigbaar is met de rechten van de verdediging en met de vereisten van een eerlijk en onpartijdig proces. 6. Een Staat kan erom verzoeken dat de maatregelen worden getroffen die noodzakelijk zijn ter bescherming van zijn ambtenaren of beambten, of van vertrouwelijke of gevoelige informatie. Artikel 69 Bewijs 1. Alvorens een getuigenverklaring af te leggen, moet elke getuige overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering de plechtige gelofte afleggen dat zijn verklaring waarheidsgetrouw is.2. De getuigen worden persoonlijk gehoord tijdens de terechtzitt ing onder voorbehoud van de maatregelen vermeld in artikel 68 of in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.Het Hof kan ook toestaan dat een getuige een mondelinge verklaring aflegt, een beeld- of geluidsbandopname, stukken of schriftelijke transcripties overlegt, onder voorbehoud van dit Statuut en overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. Deze maatregelen mogen geen afbreuk doen aan of onverenigbaar zijn met de rechten van de verdediging. 3. De partijen kunnen bewijsmateriaal overleggen dat voor de zaak relevant is overeenkomstig artikel 64.Het Hof is bevoegd om overlegging te verzoeken van elk bewijs dat het noodzakelijk acht ter vaststelling van de waarheid. 4. Het Hof kan overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering beslissen of het bewijs relevant of ontvankelijk is, waarbij het onder meer rekening houdt met de bewijskracht ervan en met de afbreuk die dit bewijs kan doen aan een eerlijk proces of aan een eerlijke afweging van de verklaring van een getuige.5. Het Hof eerbiedigt de regels inzake vertrouwelijkheid die zijn vastgesteld in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.6. Het Hof verlangt geen bewijs van feiten die algemeen bekend zijn maar kan rechterlijk notitie ervan nemen.7. Bewijsmateriaal verkregen door schending van dit Statuut of van internationaal erkende mensenrechten is niet-ontvankelijk, indien : (a) de schending ernstige twijfel doet rijzen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het bewijs;of (b) de toelating van het bewijs in strijd zou zijn met de integriteit van de rechtspleging en deze ernstig zou schaden.8. Wanneer het Hof beslist over de relevantie of de ontvankelijkheid van bewijs dat door een Staat is vergaard, doet het geen uitspraak over de toepassing van het nationale recht van die Staat. Artikel 70 Misdrijven tegen de rechtsbedeling 1. Het Hof heeft rechtsmacht ter zake van de volgende misdrijven tegen de rechtsbedeling van het Hof wanneer deze opzettelijk worden begaan : (a) afleggen van valse getuigenverklaringen wanneer krachtens artikel 69, eerste punt, de verplichting bestaat de waarheid te spreken;(b) leveren van bewijs waarvan de partij weet dat het vals of vervalst is;(c) verleiden van een getuige, deze beletten te verschijnen of vrijelijk een verklaring af te leggen, wraak nemen op een getuige wegens het afleggen van een verklaring of vernietigen of vervalsen van bewijsmateriaal of beletten dat bewijsmateriaal wordt vergaard;(d) hinderen, intimideren of frauduleus beïnvloeden van een lid of van een ambtenaar van het Hof teneinde hem te dwingen of over te halen zijn taken niet of op onjuiste wijze te vervullen;(e) wraak nemen op een lid of op een ambtenaar van het Hof wegens de taken die hij of zij of een ander lid of ambtenaar heeft vervuld;(f) als lid of ambtenaar van het Hof in samenhang met zijn officiële taken steekpenningen vragen of aannemen.2. De beginselen en de procedure op grond waarvan het Hof zijn bevoegdheid uitoefent ten aanzien van misdrijven omschreven in dit artikel zijn bepaald in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.De wijzen van internationale samenwerking met het Hof inzake de toepassing van de bepalingen van dit artikel worden geregeld door de nationale wetgeving van de aangezochte Staat. 3. Bij veroordeling kan het Hof een gevangenisstraf opleggen van ten hoogste vijf jaar of een boete overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering, of beide.4. (a) Elke Staat die Partij is, voorziet in de uitbreiding van de toepassing van zijn strafrechtelijke bepalingen, op grond waarvan misdrijven tegen de integriteit van zijn onderzoeksprocedures of van zijn rechtsstelsel strafbaar worden gesteld, tot misdrijven tegen de rechtsbedeling overeenkomstig dit artikel, die begaan zijn op zijn grondgebied of door een van zijn onderdanen;(b) Een Staat die Partij is, legt op verzoek van het Hof en wanneer hij dit passend acht, de zaak voor aan zijn bevoegde autoriteiten met het oog op vervolging.Die autoriteiten nemen dergelijke zaken met voortvarendheid in behandeling en besteden daaraan voldoende middelen om hen op doelmatige wijze te kunnen behandelen.

Artikel 71 Sancties bij wangedrag voor het Hof 1. Het Hof kan wangedrag tijdens de terechtzitting, daaronder begrepen verstoring van de rechtspleging en moedwillige weigering de aanwijzingen van het Hof op te volgen, bestraffen door middel van administratieve maatregelen andere dan vrijheidsbeneming, zoals tijdelijke of duurzame verwijdering uit de rechtszaal, een boete of andere in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering vastgestelde vergelijkbare maatregelen.2. De sanctieregeling omschreven het eerste punt is vastgelegd in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. Artikel 72 Bescherming van informatie die verband houdt met de nationale veiligheid 1. Dit artikel geldt in alle gevallen waarin de bekendmaking van informatie of stukken van een staat, naar de mening van die Staat zijn nationale veiligheidsbelangen schaadt.Deze gevallen betreffen inzonderheid zaken die vallen binnen het toepassingsgebied van artikel 56, punten 2 en 3, artikel 61, derde punt, artikel 64, derde punt, artikel 67, tweede punt, artikel 68, zesde punt, artikel 87, zesde punt en artikel 93, alsmede gevallen die zich voordoen in enig ander stadium van de rechtspleging wanneer een dergelijke bekendmaking aan de orde kan zijn. 2. Dit artikel geldt tevens wanneer een persoon aan wie is verzocht informatie of bewijsmateriaal te verschaffen, heeft geweigerd dit te doen of de zaak naar de staat heeft verwezen omdat bekendmaking de nationale veiligheidsbelangen van een Staat zou schaden en de betrokken Staat bevestigt dat hij van mening is dat bekendmaking zijn nationale veiligheidsbelangen zou schaden.3. Niets in dit artikel doet afbreuk aan de vereisten van vertrouwelijkheid die krachtens artikel 54, derde punt, e en f, van toepassing zijn of aan de toepassing van artikel 73.4. Indien het een Staat ter kennis komt dat informatie of stukken van de Staat in enig stadium van de rechtspleging worden bekendgemaakt of waarschijnlijk worden bekendgemaakt en hij van oordeel is dat bekendmaking zijn nationale veiligheidsbelangen zou schaden, heeft die Staat het recht tussenbeide te komen teneinde een oplossing voor de kwestie te verkrijgen overeenkomstig dit artikel.5. Indien naar het oordeel van een Staat bekendmaking van informatie zijn nationale veiligheidsbelangen zou schaden, neemt die Staat in samenwerking met de aanklager de verdediging of de Kamer van vooronderzoek respectievelijk de Kamer van eerste aanleg naar gelang van het geval, alle redelijke maatregelen om te trachten door overleg tot oplossing van de zaak te komen.Dergelijke maatregelen kunnen onder meer bestaan in : (a) wijziging of verduidelijking van het verzoek;(b) het Hof doen beslissen over de relevantie van de informatie of het bewijs waarom is verzocht of over de vraag of het bewijsmateriaal, hoewel relevant, zou kunnen worden verkregen of is verkregen door middel van een andere bron dan de aangezochte Staat;(c) informatie of bewijsmateriaal verkrijgen door middel van een andere bron of in een andere vorm;of (d) overeenstemming bereiken over de voorwaarden waaronder de bijstand zou kunnen worden verleend, met inbegrip van onder meer het verstrekken van samenvattingen of bewerkte stukken, het opleggen van beperkingen ten aanzien van de bekendmaking, het gebruiken van een rechtspleging met gesloten deuren of bij afwezigheid van de andere partij, alsook andere krachtens het Statuut en het Reglement toegestane beschermende maatregelen.6. Als alle redelijke maatregelen zijn genomen om de zaak door overleg op te lossen en de Staat van oordeel is dat geen middelen of voorwaarden bestaan die hem de mogelijkheid bieden de informatie of stukken te bezorgen of bekend te maken zonder zijn nationale veiligheidsbelangen te schaden, stelt de Staat de aanklager of het Hof daarvan in kennis, alsook van de precieze redenen die aan zijn beslissing ten grondslag liggen, tenzij een precieze beschrijving van de redenen zelf noodzakelijkerwijs afbreuk zou doen aan de nationale veiligheidsbelangen van de Staat.7. Indien het Hof daarna het bewijsmateriaal relevant en noodzakelijk acht ter vaststelling van de schuld of onschuld van de beschuldigde, kan het Hof de volgende maatregelen nemen : (a) wanneer om bekendmaking van de informatie of van het stuk wordt verzocht krachtens een verzoek om medewerking overeenkomstig Hoofdstuk 9 of de in het tweede punt vermelde omstandigheden, en de Staat een beroep heeft gedaan op de weigeringsgrond bedoeld in artikel 93, vierde punt : (i) kan het Hof, alvorens tot de slotsom te komen die is bedoeld in het zevende punt, a, ii, om aanvullend overleg verzoeken teneinde de opmerkingen van de Staat in overweging te nemen, in voorkomend geval met inbegrip van zittingen.Op verzoek van de Staat houdt het Hof die zittingen met gesloten deuren en bij afwezigheid van de andere partij; (ii) indien het Hof tot de slotsom komt dat de aangezochte Staat, door zich te beroepen op de weigeringsgrond bedoeld in artikel 93, vierde punt, in de omstandigheden van het geval niet handelt overeenkomstig zijn verplichtingen krachtens dit Statuut, kan het Hof de zaak verwijzen overeenkomstig artikel 87, zevende punt, zulks onder opgave van de redenen voor zijn beslissing; (iii) kan het Hof tijdens de terechtzitting van de beschuldigde ten aanzien van het al dan niet bestaan van een feit de conclusie trekken die het terzake passend acht; of (b) in alle andere omstandigheden : (i) bevel geven tot bekendmaking; (ii) zoniet, tijdens de terechtzitting van de beschuldigde ten aanzien van het al dan niet bestaan van een feit de conclusie trekken die het Hof terzake passend acht.

Artikel 73 Informatie of stukken van derden Indien een Staat die Partij is, door het Hof wordt verzocht stukken of gegevens te verstrekken die hij in bewaring, in bezit of onder zijn toezicht heeft, of die hem in vertrouwen zijn bekendgemaakt door een staat, een inter-gouvernementele organisatie of een internationale organisatie, verzoekt hij degene van wie dat stuk of die informatie afkomstig is, om toestemming tot bekendmaking ervan. Indien de informatie of het stuk afkomstig is van een Staat die Partij is, verleent deze laatste toestemming tot bekendmaking van de informatie of het stuk of tracht hij het probleem betreffende bekendmaking met het Hof op te lossen onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 72.

Indien het stuk of de informatie niet afkomstig is van een Staat is die Partij is en deze weigert toestemming tot bekendmaking te verlenen, stelt de aangezochte Staat het Hof ervan in kennis dat hij het stuk of de informatie niet kan verschaffen ten gevolge van een reeds daarvoor bestaande verplichting tot vertrouwelijkheid ten aanzien van degene van wie het stuk of de informatie afkomstig is.

Artikel 74 Voorwaarden gesteld aan de beslissing 1. Alle rechters van de Kamer van eerste aanleg moeten in elk stadium van het proces en tijdens de beraadslagingen aanwezig zijn.De voorzitter mag, van geval tot geval, een of meer plaatsvervangende rechters, voorzover beschikbaar, aanwijzen om in elk stadium van het proces aanwezig te zijn en een lid van de Kamer van eerste aanleg te vervangen dat de bijwoning niet kan voortzetten. 2. De beslissing van de Kamer van eerste aanleg is gegrond op haar beoordeling van het bewijsmateriaal en de volledige rechtspleging.De beslissing mag alleen betrekking hebben op de feiten en omstandigheden omschreven in de tenlastelegging en op alle daarin aangebrachte wijzigingen. De beslissing is alleen gegrond op bewijs dat is voorgelegd en tijdens het proces is onderzocht. 3. De rechters trachten tot eenstemmigheid te komen in hun beslissing, zoniet wordt zij bij meerderheid genomen.4. De beraadslagingen van de Kamer van eerste aanleg zijn en blijven geheim.5. De beslissing wordt schriftelijk vastgelegd en omvat een volledig met redenen omkleed verslag van de bevindingen van de Kamer van eerste aanleg inzake het bewijs en de conclusies.De Kamer van eerste aanleg spreekt slechts een beslissing uit. Wanneer de beslissing niet eenstemmig is, vermeldt de beslissing van de Kamer van eerste aanleg de zienswijzen van de meerderheid en van de minderheid. De beslissing of een samenvatting ervan wordt in een openbare zitting voorgelezen.

Artikel 75 Herstelbetalingen aan slachtoffers 1. Het Hof stelt beginselen vast met betrekking tot herstelbetalingen aan slachtoffers of aan hun rechthebbenden, daaronder begrepen restitutie, schadeloosstelling en rehabilitatie.Op grond daarvan kan het Hof in zijn beslissing, hetzij op verzoek, hetzij uit eigen beweging in uitzonderlijke omstandigheden, de omvang bepalen van de schade, het verlies of het letsel veroorzaakt aan slachtoffers of aan hun rechthebbenden en vermeldt het Hof de beginselen waarop zijn beslissing is gegrond. 2. Het Hof kan ten aanzien van een veroordeelde persoon een beschikking geven die voorziet in passende herstelbetalingen aan slachtoffers of aan hun rechthebbenden.Dat herstel kan onder meer de vorm aannemen van restitutie, schadeloosstelling of rehabilitatie. Het Hof kan in voorkomend geval beslissen dat de toekenning van herstelbetalingen geschiedt via het in artikel 79 bedoelde Trustfonds. 3. Alvorens een beschikking te geven krachtens dit artikel, kan het Hof gelegenheid geven tot het kenbaar maken van opmerkingen door of uit naam van de veroordeelde persoon, de slachtoffers, andere belanghebbenden of belanghebbende staten, en daarmee rekening houden.4. Nadat een persoon is veroordeeld voor een misdaad waarover het Hof rechtsmacht bezit, kan het bij de uitoefening van de krachtens dit artikel verleende bevoegdheid, bepalen of het, om uitvoering te geven aan een beschikking die het krachtens dit artikel kan geven, noodzakelijk is om maatregelen te verzoeken krachtens artikel 93, eerste punt.5. Een Staat die Partij is, geeft uitvoering aan beslissingen genomen krachtens dit artikel alsof het bepaalde in artikel 109 op dit artikel van toepassing is.6. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de rechten die krachtens het nationaal of het internationaal recht aan slachtoffers worden verleend. Artikel 76 Vonnis 1. In geval van veroordeling stelt de Kamer van eerste aanleg de op te leggen straf vast rekening houdend met het bewijsmateriaal en de conclusies die tijdens de het proces naar voren zijn gebracht en die relevant zijn voor het vonnis.2. Behoudens wanneer artikel 65 van toepassing is en voor het einde van het proces kan de Kamer van eerste aanleg ambtshalve of moet zij op verzoek van de aanklager of van de beschuldigde een bijkomende terechtzitting houden teneinde kennis te nemen van aanvullend bewijs of aanvullende conclusies die relevant zijn voor de bepaling van de straf overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.3. Indien het tweede lid van toepassing is, neemt de Kamer van eerste aanleg kennis van de opmerkingen bedoeld in artikel 75 tijdens de in het tweede punt omschreven bijkomende terechtzitting en indien nodig tijdens een nieuwe zitting.4. Het vonnis wordt in het openbaar uitgesproken en indien mogelijk in aanwezigheid van de verdachte. HOOFDSTUK VII. - Straffen Artikel 77 Toepasselijke straffen 1. Onverminderd artikel 110 kan het Hof een van de volgende straffen opleggen aan een persoon die veroordeeld is wegens een in artikel 5 van dit Statuut bedoelde misdaad : (a) opsluiting voor een bepaald aantal jaren, met een maximum van 30 jaar;of (b) levenslange opsluiting wanneer het buitengewoon ernstige karakter van de misdaad en de persoonlijke situatie van de veroordeelde persoon zulks verantwoorden.2. Naast opsluiting kan het Hof opleggen : (a) een boete volgens de maatstaven bepaald in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering;(b) verbeurdverklaring van opbrengsten, bezittingen en vermogensbestanddelen die rechtstreeks of onrechtstreeks uit die misdaad afkomstig zijn, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw. Artikel 78 Strafbepaling 1. Bij de strafbepaling houdt het Hof overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering rekening met factoren zoals de ernst van de misdaad en de persoonlijke situatie van de veroordeelde persoon.2. Bij de oplegging van een vonnis tot opsluiting brengt het Hof de tijd in mindering die de veroordeelde overeenkomstig een bevel van het Hof in detentie heeft doorgebracht.Het Hof kan de tijd in mindering brengen die in detentie is doorgebracht wegens gedragingen die verband houden met de misdaad. 3. Wanneer een persoon aan meer dan een misdaad schuldig wordt bevonden, spreekt het Hof een vonnis uit voor elke misdaad en een samengevoegd vonnis waarin de totale duur van de opsluiting wordt vermeld.Deze periode mag niet korter zijn dan de zwaarste afzonderlijk opgelegde straf en niet langer dan 30 jaar opsluiting of levenslange gevangenisstraf overeenkomstig artikel 77, eerste punt, b.

Artikel 79 Trustfonds 1. Krachtens een beslissing van de Vergadering van Staten die Partij zijn, wordt een trustfonds opgericht ten behoeve van slachtoffers van misdaden waarover het Hof rechtsmacht bezit, en van hun gezins- en familieleden.2. Het Hof kan gelasten dat opbrengsten uit boeten en verbeurdverklaringen aan het trustfonds worden gestort.3. Het trustfonds wordt beheerd overeenkomstig de beginselen vastgesteld door de Vergadering van Staten die Partij zijn. Artikel 80 Statuut, toepassing van straffen door de Staten en nationaal recht Niets in dit hoofdstuk van het Statuut doet afbreuk eraan dat de Staten de straffen toepassen die door hun nationaal recht zijn voorgeschreven, noch aan de toepassing van het recht van Staten die niet hebben voorzien in de straffen die in dit Hoofdstuk zijn voorgeschreven. HOOFDSTUK VIII. - Beroep en herziening Artikel 81 Beroep tegen een beslissing betreffende de schuld of de straf 1. Overeenkomstig het Reglement voor proces- en bewijsvoering kan op de volgende wijzen beroep worden ingesteld tegen een beslissing gegeven krachtens artikel 74.(a) De aanklager kan beroep instellen op een van de volgende gronden : (i) een procedurefout, (ii) dwaling ten aanzien van de feiten, of (iii) dwaling ten aanzien van het recht;(b) De gevonniste persoon of de aanklager namens hem kan beroep instellen op een van de volgende gronden : (i) een procedurefout; (ii) dwaling ten aanzien van de feiten; (iii) dwaling ten aanzien van het recht of (iv) alle overige gronden die de eerlijkheid en de betrouwbaarheid van de rechtspleging of de beslissing aantasten. 2. (a) De aanklager of de veroordeelde kan overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering tegen de uitgesproken straf beroep instellen op grond van disproportionaliteit tussen de misdaad en het vonnis;(b) Indien het Hof bij een beroep tegen de uitgesproken straf gronden aanwezig acht om de veroordeling geheel of gedeeltelijk te vernietigen, kan het de aanklager en de veroordeelde vragen gronden aan te voeren krachtens artikel 81, eerste punt, a of b en kan het uitspraak doen over de beslissing betreffende de schuld overeenkomstig artikel 83;(c) Dezelfde procedure geldt indien het Hof bij een beroep dat alleen de beslissing betreffende de schuld betreft, gronden aanwezig acht tot vermindering van de straf krachtens het tweede punt, a).3. (a) Tenzij de Kamer van eerste aanleg anders beslist, blijft de schuldig bevonden persoon gedetineerd tijdens de beroepsprocedure;(b) Wanneer de duur van de detentie die van de uitgesproken straf te boven gaat, wordt de schuldig bevonden persoon in vrijheid gesteld. Indien evenwel ook de aanklager beroep instelt, kan de invrijheidstelling worden onderworpen aan de voorwaarden vermeld in punt c); (c) In geval van vrijspraak wordt de beschuldigde onmiddellijk in vrijheid gesteld onder voorbehoud van de volgende voorwaarden : (i) in buitengewone omstandigheden, en rekening houdend onder meer met het vluchtgevaar, de ernst van het misdrijf en de slaagkans van het beroep, kan de Kamer van eerste aanleg op verzoek van de aanklager bevelen dat de beschuldigde tijdens de beroepsprocedure in detentie wordt gehouden; (ii) de beschikking die de Kamer van eerste aanleg krachtens (i) heeft gegeven, is vatbaar voor beroep overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. 4. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde punt, a en b, wordt de tenuitvoerlegging van de beslissing betreffende de schuld of van het vonnis opgeschort gedurende de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld en tijdens de beroepsprocedure. Artikel 82 Beroep tegen andere beslissingen 1. Elk van beide partijen kan overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoeringberoep beroep instellen tegen de volgende beslissingen : (a) een beslissing inzake rechtsmacht of ontvankelijkheid;(b) een beschikking tot verlening of weigering van de invrijheidstelling van de persoon tegen wie een onderzoek loopt of die wordt vervolgd;(c) een beslissing van de Kamer van vooronderzoek tot handelen op eigen initiatief krachtens artikel 56, derde punt;(d) een beslissing die verband houdt met een probleem dat een aanzienlijke invloed kan hebben op het eerlijk en vlot verloop van de rechtspleging of op de uitkomst van het proces en waarvan de onmiddellijke oplossing volgens de Kamer van vooronderzoek of de Kamer van eerste aanleg de voortgang van de rechtspleging in belangrijke mate kan bevorderen.2. De betrokken staat of de aanklager kan met machtiging van de Kamer van vooronderzoek beroep instellen tegen de beslissing van die Kamer bedoeld in artikel 57, derde punt, d).Het beroep wordt onderzocht in het kader van een versnelde procedure. 3. Het beroep heeft slechts schorsende werking indien de Kamer van beroep zulks beveelt op grond van een verzoek ingediend overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.4. De wettelijke vertegenwoordiger van de slachtoffers, de veroordeelde of de eigenaar te goeder trouw van een goed dat nadelig wordt getroffen door een beschikking gegeven op grond van artikel 73, kan daartegen beroep instellen overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. Artikel 83 Beroepsprocedure 1. De Kamer van beroep heeft alle bevoegdheden van de Kamer van eerste aanleg met het oog op het voeren van de procedures bedoeld in artikel 81 en in dit artikel.2. Indien de Kamer van beroep vaststelt dat de rechtspleging waartegen beroep is ingesteld, dermate oneerlijk is verlopen dat afbreuk wordt gedaan aan de regelmatigheid van de beslissing of van de veroordeling, of dat de beslissing of de veroordeling waartegen beroep is ingesteld, in ernstige mate is aangetast door dwaling ten aanzien van de feiten of van het recht, kan zij : (a) de beslissing of het vonnis ongedaan maken of wijzigen;of (b) een nieuw proces gelasten voor een andere Kamer van eerste aanleg. De Kamer van beroep kan te dien einde een feitelijke kwestie verwijzen naar de Kamer van eerste aanleg waarbij de zaak oorspronkelijk aanhangig was gemaakt opdat deze laatste daarover beslist en bij de Kamer van beroep verslag uitbrengt of kan deze laatste Kamer zelf om bewijsmateriaal verzoeken teneinde een beslissing te kunnen nemen.

Wanneer alleen de veroordeelde persoon of de aanklager in zijn naam beroep instelt tegen de beslissing of de veroordeling, kunnen deze niet in zijn nadeel worden gewijzigd. 3. Indien de Kamer van beroep in het kader van een beroep tegen een veroordeling vaststelt dat de straf niet in evenredige verhouding staat tot de misdaad, kan zij de straf overeenkomstig Hoofdstuk 7 wijzigen.4. Het vonnis van de Kamer van beroep wordt gewezen bij meerderheid van de rechters en in openbare zitting uitgesproken.Het vonnis wordt met redenen omkleed. Bij gebreke van eenstemmigheid vermeldt voornoemd vonnis de zienswijzen van de meerderheid en van de minderheid, maar een rechter kan zijn persoonlijk of afwijkend oordeel omtrent een rechtsvraag toevoegen. 5. De Kamer van beroep kan haar vonnis uitspreken in afwezigheid van de vrijgesproken of veroordeelde persoon. Artikel 84 Herziening van een beslissing betreffende de schuld of de straf 1. De schuldig bevonden persoon of, indien die overleden is, zijn echtgenoot, zijn kinderen, zijn ouders, enig ander persoon in leven op het tijdstip van het overlijden van betrokkene die door deze laatste uitdrukkelijk schriftelijk daartoe is gemachtigd of de aanklager handelend in naam van betrokkene kunnen om de volgende redenen bij de Kamer van beroep een verzoek indienen tot herziening van de definitieve beslissing betreffende de schuld of de straf : (a) er is een nieuw feit ontdekt dat : (i) niet gekend was tijdens het proces zonder dat deze omstandigheid geheel of gedeeltelijk toe te schrijven was aan de verzoeker;en (ii) indien het tijdens het proces was vastgesteld, zou het hoogstwaarschijnlijk aanleiding hebben gegeven tot een andere uitspraak. (b) er is ontdekt dat een doorslaggevend bewijselement, dat tijdens het proces in aanmerking is genomen en op grond waarvan de schuld is vastgesteld, vals, nagemaakt of vervalst was;(c) een of meer rechters die mede de beslissing betreffende de schuld hebben genomen of de ten laste gelegde feiten hebben bevestigd, hebben in de zaak een handeling gesteld die moet worden beschouwd als een ernstige fout of als ernstig plichtsverzuim, en die voldoende zwaarwegend is om krachtens artikel 46 de ontzetting uit hun ambt te rechtvaardigen.2. De Kamer van beroep wijst het verzoek af indien zij het ongegrond acht.Indien zij vaststelt dat het verzoek gegrond is kan zij naar gelang van het geval : (a) de Kamer van eerste aanleg die het oorspronkelijke vonnis heeft gewezen, opnieuw bijeenroepen;(b) een nieuwe Kamer van eerste aanleg samenstellen;of (c) de rechtsmacht over de zaak aan zich houden, teneinde, na de partijen te hebben gehoord op de wijze omschreven in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering, te kunnen vaststellen of het vonnis moet worden herzien. Artikel 85 Schadevergoeding aan aangehouden of veroordeelde personen 1. Een ieder die het slachtoffer is geworden van onwettige aanhouding of detentie heeft recht op schadevergoeding.2. Wanneer een definitieve veroordeling daarna nietig wordt verklaard omdat een nieuw of daarna aan het licht gebracht feit bewijst dat zich een rechterlijke dwaling heeft voorgedaan, wordt de persoon die op grond van die veroordeling een straf heeft ondergaan, schadeloos gesteld overeenkomstig de wet, tenzij wordt aangetoond dat het niet op tijd bekendmaken van het onbekende feit geheel of gedeeltelijk aan betrokkene is toe te rekenen.3. Indien het Hof in buitengewone omstandigheden op grond van feitelijke bewijsstukken vaststelt dat een duidelijke en ernstige rechterlijke dwaling heeft plaatsgevonden, kan het op eigen initiatief overeenkomstig de criteria bepaald in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering schadevergoeding toekennen aan een persoon die in detentie was geplaatst en in vrijheid is gesteld ingevolge een definitieve vrijspraak of omdat om die reden een einde is gemaakt aan de vervolging. HOOFDSTUK IX. - Internationale samenwerking en wederzijdse rechtshulp Artikel 86 Algemene verplichting tot samenwerking De Staten die Partij zijn werken overeenkomstig de bepalingen van dit Statuut ten volle samen met het Hof in het kader van zijn onderzoek naar en vervolging van de misdaden die tot zijn bevoegdheid behoren.

Artikel 87 Verzoeken om samenwerking : algemene bepalingen 1. (a) Het Hof is bevoegd om aan Staten die Partij zijn verzoeken om samenwerking te richten.De verzoeken worden overgebracht langs diplomatieke of elke andere passende weg die iedere Staat die Partij is kiest op het tijdstip van zijn bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van dit Statuut of bij toetreding tot dit Statuut.

Iedere Staat die Partij is brengt daarna wijzigingen aan in de keuze van wijze van overbrenging overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. (b) Indien nodig en onverminderd het bepaalde in a), kunnen verzoeken ook worden overgebracht door de Internationale Organisatie van Criminele Politie of door andere bevoegde regionale organisaties.2. Verzoeken om medewerking en de stukken ter ondersteuning van het verzoek worden hetzij gesteld in een officiële taal van de aangezochte Staat of gaan vergezeld van een vertaling in die taal, hetzij gesteld in een van de werktalen van het Hof of gaan vergezeld in een van die talen, zulks naar gelang van de keuze gemaakt door de aangezochte Staat of het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Statuut of bij toetreding ertoe. Latere wijzigingen in deze keuze worden gedaan overeenkomstig het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. 3. De aangezochte Staat neemt het vertrouwelijke karakter in acht van de verzoeken om samenwerking en van de stukken ter ondersteuning ervan, behalve indien de bekendmaking ervan noodzakelijk is ter uitvoering van het verzoek.4. Met betrekking tot een verzoek om bijstand gedaan op grond van Hoofdstuk 9 kan het Hof alle maatregelen treffen, met inbegrip van maatregelen ter bescherming van informatie, die noodzakelijk zijn om de veiligheid en het lichamelijke of geestelijke welzijn van slachtoffers, van mogelijke getuigen en van hun gezins- en familieleden te waarborgen.Het Hof kan erom verzoeken dat alle op grond van dit hoofdstuk verstrekte gegevens worden meegedeeld en behandeld op een wijze die de veiligheid en het lichamelijke of geestelijke welzijn van slachtoffers, van mogelijke getuigen en van hun gezins- en familieleden vrijwaart. 5. Het Hof kan een staat die geen partij is vragen in het kader van dit hoofdstuk bijstand te verlenen op grond van een ad-hocregeling, van een overeenkomst gesloten met die staat of op andere passende gronden. Indien een staat die geen partij is bij dit Statuut en die met het Hof een ad-hocregeling is aangegaan of een overeenkomst heeft gesloten, niet de bijstand verleent waarom overeenkomstig die regeling of overeenkomst is verzocht, kan het Hof daarvan kennis geven aan de Vergadering van Staten die Partij zijn of aan de Veiligheidsraad ingeval deze laatste de zaak bij het Hof aanhangig heeft gemaakt. 6. Het Hof kan intergouvernementele organisaties verzoeken informatie of stukken te verstrekken.Het Hof kan ook verzoeken om andere vormen van samenwerking en bijstand die het met een intergouvernementele organisatie is overeengekomen en die in overeenstemming zijn met zijn bevoegdheid of mandaat. 7. Indien een Staat die Partij is in strijd met het bepaalde in dit Statuut geen gevolg geeft aan een verzoek tot samenwerking van het Hof en dit laatste aldus hindert zijn taken en bevoegdheden verleend door dit Statuut uit te oefenen, kan het Hof daarvan akte nemen en de zaak voorleggen aan de Vergadering van Staten die Partij zijn of aan de Veiligheidsraad wanneer deze laatste de zaak bij het Hof aanhangig heeft gemaakt. Artikel 88 Procedures beschikbaar op grond van de nationale wetgeving De Staten die Partij zijn zorgen ervoor dat hun nationale wetgeving voorziet in procedures die de mogelijkheid bieden alle vormen van samenwerking bedoeld in dit hoofdstuk te verwezenlijken.

Artikel 89 Overdracht van personen aan het Hof 1. Het Hof kan aan de staat op het grondgebied waarvan een persoon zich kan bevinden een verzoek samen met stukken tot staving ervan bedoeld in artikel 91 richten dat ertoe strekt die persoon aan te houden en aan hem over te dragen, alsook om de medewerking van die staat verzoeken om die persoon aan te houden en over te dragen.De Staten die Partij zijn reageren op ieder verzoek tot aanhouding en overdracht overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk en van de procedures bepaald in hun nationale wetgeving. 2. Indien de persoon van wie de overdracht wordt gevraagd bij een nationaal gerecht een zaak aanhangig maakt die is gegrond op het beginsel non bis in idem omschreven in artikel 20, raadpleegt de aangezochte staat onverwijld het Hof teneinde te vernemen of terzake een beslissing omtrent de ontvankelijkheid ervan bestaat.Indien is beslist dat de zaak ontvankelijk is, geeft de aangezochte staat gevolg aan het verzoek. Indien de beslissing omtrent de ontvankelijkheid hangende is, kan de aangezochte staat de tenuitvoerlegging van het verzoek uitstellen tot wanneer het Hof uitspraak heeft gedaan. 3. (a) De Staten die Partij zijn staan overeenkomstig de procedures bepaald in hun nationale wetgeving het vervoer doorheen hun grondgebied toe van ieder persoon die door een andere staat naar het Hof wordt overgebracht, behalve wanneer zulks de overdracht zou hinderen of vertragen;(b) Het Hof zendt de verzoeken om vervoer over een grondgebied toe overeenkomstig artikel 87.Het verzoek bevat : (i) het signalement van de overgebrachte persoon; (ii) een korte uiteenzetting van de feiten en van de juridische omschrijving ervan; en (iii) het bevel tot aanhouding en de beschikking tot overdracht; (c) De overgebrachte persoon blijft tijdens zijn overbrenging gedetineerd;(d) Er is geen toestemming vereist indien de persoon door de lucht wordt vervoerd en geen landing is voorzien op het grondgebied van de staat van doorvoer;(e) Indien een onvoorziene landing plaatsvindt op het grondgebied van de staat van doorvoer, kan die staat eisen dat het Hof een verzoek tot doorvoer in de vormen omschreven in b indient.De staat van doorvoer plaatst de betrokken persoon in detentie in afwachting van de ontvangst van het verzoek en van de werkelijke totstandbrenging van de doorvoer. Een detentie op grond van dit punt mag evenwel niet langer duren dan 96 uur te rekenen van de onvoorziene landing, indien het verzoek niet binnen die termijn wordt ontvangen. 4. Indien de persoon van wie de overdracht wordt gevraagd in de aangezochte staat wordt vervolgd of een straf ondergaat wegens een andere misdaad dan die waarvoor het Hof zijn overdracht vraagt, raadpleegt de aangezochte staat die besloten heeft het verzoek in te willigen, het Hof. Artikel 90 Concurrerende verzoeken 1. Ingeval een Staat die Partij is, krachtens artikel 89 van het Hof een verzoek tot overdracht ontvangt en van een andere staat een verzoek tot uitlevering ontvangt betreffende dezelfde persoon en voor dezelfde gedragingen, die de grondslag vormen van de misdaad waarvoor het Hof om overdracht van die persoon verzoekt, moet die staat het Hof en de verzoekende staat daarvan in kennis stellen.2. Wanneer de verzoekende staat een staat is die Partij is, verleent de aangezochte staat voorrang aan het verzoek van het Hof : (a) indien het Hof krachtens de artikelen 18 en 19 heeft besloten dat de zaak waarop het verzoek tot overdracht betrekking heeft, ontvankelijk is rekening houdend met het gevoerde onderzoek of de vervolging die de verzoekende staat in verband met zijn verzoek tot uitlevering heeft verricht;of (b) indien het Hof niet de in punt (a) omschreven beslissing heeft genomen ingevolge de kennisgeving van de aangezochte staat bedoeld in het eerste punt.3. Wanneer het Hof niet de beslissing bedoeld in het tweede punt, a heeft genomen, kan de aangezochte staat, indien hij zulks wenst, het verzoek tot uitlevering van de verzoekende staat beginnen te onderzoeken in afwachting dat het Hof uitspraak doet krachtens het tweede punt, b).De aangezochte Staat levert de betrokken persoon niet uit zolang het Hof niet heeft beslist dat de zaak niet-ontvankelijk is. Het Hof doet uitspraak in het kader van een versnelde procedure. 4. Indien de verzoekende staat geen partij is bij dit Statuut, geeft de aangezochte staat, indien die niet gebonden is door een internationale verplichting tot uitlevering van de persoon aan de verzoekende staat, voorrang aan het verzoek tot overdracht van het Hof, indien het Hof heeft beslist dat de zaak ontvankelijk is.5. Wanneer een zaak bedoeld in het vierde punt door het Hof niet-ontvankelijk is geoordeeld, kan de aangezochte staat, indien hij zulks wenst, het verzoek tot uitlevering van de verzoekende staat beginnen te onderzoeken.6. In de gevallen waarin het vierde punt van toepassing is en tenzij de aangezochte staat gebonden is door een internationale verplichting tot uitlevering van de betrokken persoon aan de verzoekende staat die geen partij is bij dit Statuut, beslist de aangezochte Staat of hij de persoon aan het Hof moet overdragen of die persoon aan de verzoekende staat moet uitleveren.De aangezochte staat houdt bij het nemen van zijn beslissing rekening met alle relevante factoren, onder meer : (a) de chronologische volgorde van de verzoeken;(b) de belangen van de verzoekende staat, inzonderheid het gegeven dat de misdaad op zijn grondgebied is gepleegd en de nationaliteit van de slachtoffers en van de persoon van wie de overdracht wordt gevraagd; en (c) de mogelijkheid dat de verzoekende Staat de betrokken persoon daarna aan het Hof overdraagt.7. Ingeval een Staat die Partij is, van het Hof een verzoek tot overdracht ontvangt en van een andere staat een verzoek tot uitlevering ontvangt betreffende dezelfde persoon en voor gedragingen die verschillen van die welke de grondslag vormen van de misdaad waarvoor het Hof om overdracht van die persoon verzoekt : (a) geeft de aangezochte staat voorrang aan het verzoek van het Hof, indien hij niet gebonden is door een internationale verplichting tot uitlevering van de persoon aan de verzoekende staat;(b) indien de aangezochte Staat gebonden is door een internationale verplichting tot uitlevering van de persoon aan de verzoekende staat, draagt hij die persoon over aan het Hof of levert hij de persoon uit aan de verzoekende Staat.De aangezochte Staat houdt bij het maken van zijn keuze rekening met alle relevante factoren, onder meer die omschreven in het zesde punt, maar hecht bijzonder belang aan de aard en de ernst van de betrokken gedragingen. 8. Wanneer het Hof na ontvangst van een kennisgeving krachtens dit artikel heeft geoordeeld dat een zaak niet-ontvankelijk is en de uitlevering aan de verzoekende staat daarna wordt geweigerd, stelt de aangezochte staat het Hof van deze beslissing in kennis. Artikel 91 Inhoud van het verzoek tot aanhouding en overdracht 1. Verzoeken tot aanhouding en overdracht worden schriftelijk gedaan. In spoedeisende gevallen kan een verzoek worden gedaan aan de hand van enig middel dat een schriftelijk bewijs biedt, op voorwaarde dat het wordt bevestigd op de wijze omschreven in artikel 87, eerste punt, a. 2. Indien het verzoek betrekking heeft op de aanhouding en de overdracht van een persoon ten aanzien van wie de Kamer van vooronderzoek een bevel tot aanhouding heeft uitgevaardigd krachtens artikel 58, bevat het verzoek of wordt het gestaafd door : (a) een signalement van de gezochte persoon, dat toereikend is voor zijn identificatie en gegevens met betrekking tot de plaats waar die persoon zich waarschijnlijk bevindt;(b) een kopie van het bevel tot aanhouding;en (c) de noodzakelijke stukken, verklaringen of gegevens die in de aangezochte staat kunnen worden geëist om over te gaan tot de overdracht.De vereisten gesteld door de aangezochte Staat mogen in dit geval evenwel niet zwaarder zijn dan die welke gelden voor verzoeken tot uitlevering gedaan krachtens verdragen of regelingen gesloten tussen de aangezochte staat en andere staten en moeten zelfs, indien mogelijk, minder zwaar zijn gelet op de bijzondere aard van het Hof. 3. Indien het verzoek betrekking heeft op de aanhouding en de overdracht van een persoon die reeds schuldig is bevonden, bevat het verzoek of wordt het gestaafd door : (a) een kopie van elk bevel tot aanhouding met betrekking tot die persoon;(b) een kopie van het vonnis;en (c) gegevens waaruit blijkt dat de gezochte persoon wel degelijk die is op wie het vonnis betrekking heeft;en (d) indien de gezochte persoon veroordeeld is tot een straf, een kopie van de veroordeling en, in geval van een gevangenisstraf, vermelding van de reeds ondergane duur van de straf en van die welke nog moet worden ondergaan.4. Op verzoek van het Hof pleegt een Staat die Partij is, overleg met het Hof, hetzij in het algemeen, hetzij met betrekking tot een bepaalde zaak, over de voorwaarden bepaald in zijn nationale wetgeving die krachtens het tweede punt, c), van toepassing zouden kunnen zijn. Bij dit overleg stelt de Staat die Partij is, het Hof in kennis van de bijzondere vereisten van zijn nationale wetgeving.

Artikel 92 Voorlopige aanhouding 1. Het Hof kan in spoedeisende gevallen vragen dat wordt overgegaan tot de voorlopige aanhouding van de gezochte persoon in afwachting dat het verzoek tot overdracht en de stukken tot staving bedoeld in artikel 91, worden overgelegd.2. Het verzoek tot voorlopige aanhouding wordt gedaan aan de hand van een middel dat een schriftelijk bewijs biedt en volgende stukken bevat : (a) een signalement van de betrokken persoon, dat toereikend is voor zijn identificatie en gegevens omtrent de plaats waar die persoon zich waarschijnlijk bevindt;(b) een beknopt overzicht van de misdaden waarvoor de persoon wordt gezocht en de feiten die het bestanddeel vormen van zijn misdaden, met inbegrip van, indien mogelijk, datum en plaats ervan;(c) een verklaring waaruit blijkt dat ten aanzien van de gezochte persoon een bevel tot aanhouding is uitgevaardigd of een vonnis tot vaststelling van zijn schuld is gewezen;en (d) een verklaring waarin is aangegeven dat een verzoek tot overdracht van de gezochte persoon zal worden gedaan.3. Een voorlopig aangehouden persoon kan opnieuw in vrijheid worden gesteld indien de aangezochte staat het verzoek tot overdracht en de stukken tot staving bedoeld in artikel 91 niet heeft ontvangen binnen de termijn gesteld in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering. Betrokkene kan evenwel ermee instemmen dat hij wordt overgedragen vooraleer die termijn is verstreken indien de wetgeving van de aangezochte staat zulks toestaat. In dit geval gaat de aangezochte staat zo spoedig mogelijk over tot overdracht van de persoon aan het Hof. 4. De invrijheidstelling van de gezochte persoon bedoeld in het derde punt doet geen afbreuk aan zijn latere aanhouding en overdracht indien het verzoek tot overdracht vergezeld van de stukken tot staving ervan daarna worden overgelegd. Artikel 93 Andere vormen van samenwerking 1. De Staten die Partij zijn voldoen overeenkomstig de bepalingen van dit Hoofdstuk en de procedures omschreven in hun nationale wetgeving aan verzoeken tot bijstand die het Hof doet in verband met onderzoek of vervolging en die betrekking hebben op : (a) de identificatie van een persoon, de plaats waar die persoon zich bevindt of de lokalisatie van goederen;(b) bewijsgaring, daaronder begrepen getuigenverklaringen onder ede en overlegging van bewijsmateriaal, met inbegrip van deskundigenonderzoek en van verslagen die het Hof nodig heeft;(c) verhoor van een persoon ten aanzien van wie een onderzoek is ingesteld of die wordt vervolgd;(d) betekening van stukken, met inbegrip van stukken betreffende de rechtspleging;(e) maatregelen die erop zijn gericht de vrijwillige verschijning voor het Hof te vergemakkelijken die als getuige of deskundige een verklaring afleggen;(f) tijdelijke overbrenging van personen overeenkomstig het zevende punt;(g) plaatsopneming of onderzoek van terreinen, inzonderheid de opgraving en het onderzoek van lijken begraven in massagraven;(h) tenuitvoerlegging van huiszoekingen en inbeslagnemingen;(i) overzending van dossiers en stukken, daaronder begrepen officiële;(j) bescherming van slachtoffers en getuigen en instandhouding van bewijsmateriaal;(k) identificatie, opsporing, bevriezing of inbeslagneming van de opbrengst verkregen uit misdaden, van goederen, van vermogensbestanddelen en van middelen die verband houden met de misdaden, met het oog op een eventuele verbeurdverklaring ervan, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw;en (l) enige andere vorm van bijstand die niet verboden is door de wetgeving van de aangezochte staat, die het onderzoek en de vervolging betreffende misdaden die tot de bevoegdheid van het Hof behoren, kan vergemakkelijken.2. Het Hof is gemachtigd een getuige of deskundige die voor het Hof verschijnt te verzekeren dat hij door het Hof niet zal worden vervolgd, in detentie gehouden of onderworpen aan enigerlei beperking van zijn persoonlijke vrijheid wegens een handeling of verzuim voorafgaand aan zijn vertrek uit de aangezochte staat.3. Indien de tenuitvoerlegging van een bijzondere bijstandsmaatregel omschreven in een verzoek gedaan overeenkomstig het eerste punt, in de aangezochte staat verboden is op grond van een fundamenteel rechtsbeginsel van algemene toepassing, pleegt de aangezochte staat onverwijld overleg met het Hof teneinde te trachten de zaak op te lossen.Tijdens dit overleg wordt overwogen de gevraagde bijstand in een andere vorm of onder bepaalde voorwaarden te verlenen. Indien het probleem na afloop van het overleg niet is opgelost, wijzigt het Hof het verzoek. 4. Overeenkomstig artikel 72 kan een Staat die Partij is, een verzoek om bijstand ingediend door het Hof slechts geheel of gedeeltelijk weigeren, indien het verzoek betrekking heeft op de overlegging van stukken of de bekendmaking van bewijsmateriaal, die zijn nationale veiligheid betreffen.5. Alvorens een verzoek om bijstand bedoeld in het eerste punt, l), te weigeren, gaat de aangezochte staat na of de bijstand onder bepaalde voorwaarden, later of in een andere vorm kan worden verleend, met dien verstande dat indien het Hof of de aanklager die voorwaarden aanvaardt, zij ze ook in acht moeten nemen.6. De aangezochte Staat die een verzoek om bijstand weigert, deelt aan het Hof of aan de aanklager onverwijld de redenen daarvan mee.7. (a) het Hof kan vragen dat een gedetineerd persoon tijdelijk wordt overgebracht om hem te identificeren, zijn getuigenis te horen of van hem enige andere vorm van bijstand te verkrijgen.De persoon kan worden overgebracht indien aan de volgende voorwaarden is voldaan : (i) de persoon stemt vrijelijk en met kennis van zaken in met de overbrenging;en (ii) de aangezochte staat stemt in met de overbrenging, onder de voorwaarden welke die staat en het Hof kunnen overeenkomen. (b) De overgebrachte persoon blijft gedetineerd.Wanneer het doel van de overbrenging is bereikt, zendt het Hof de persoon onverwijld terug naar de aangezochte staat. 8. (a) Het Hof bewaart het vertrouwelijk karakter van de ontvangen stukken en gegevens, behalve indien de bekendmaking ervan is vereist voor het onderzoek of voor de procedures omschreven in het verzoek.(b) Indien nodig kan de aangezochte staat aan de aanklager stukken of gegevens bezorgen op grond van vertrouwelijkheid.De aanklager kan die stukken of gegevens in dat geval slechts gebruiken om nieuw bewijsmateriaal te verkrijgen. (c) De aangezochte staat kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de aanklager, in een later stadium machtiging verlenen tot bekendmaking van die stukken of gegevens, die in dat geval overeenkomstig de bepalingen van de hoofdstukken 5 en 6 en van het Reglement voor de proces- en bewijsvoering kunnen worden aangewend als bewijsmateriaal.9. (a) (i) Ingeval een Staat die Partij is, enerzijds van het Hof en anderzijds van een andere staat in het kader van een internationale verplichting, concurrerende verzoeken ontvangt, die geen betrekking hebben op overdracht of uitlevering, moet eerstgenoemde Staat in overleg met het Hof en met de andere staat, trachten te voldoen aan beide verzoeken, indien nodig, door een ervan uit te stellen of afhankelijk te stellen van bepaalde voorwaarden. (ii) Zoniet worden concurrerende verzoeken geregeld overeenkomstig de beginselen gehuldigd in artikel 90. (b) Indien het verzoek van het Hof evenwel betrekking heeft op gegevens, op goederen of op personen die zich onder het gezag bevinden van een derde staat of van een internationale organisatie krachtens een internationale overeenkomst, stelt de aangezochte staat het Hof daarvan in kennis en richt het Hof zijn verzoek tot de derde staat of tot de internationale organisatie.10. (a) Indien het Hof een verzoek in die zin ontvangt, kan het samenwerken met een Staat die Partij is en die een onderzoek uitvoert of een proces houdt met betrekking tot gedragingen die een misdaad vormen welke tot de bevoegdheid van het Hof behoort of tot een ernstige misdaad krachtens de nationale wetgeving van de verzoekende staat, en aan die staat bijstand verlenen.(b) (i) De bijstand bestaat onder meer uit : (1) de overzending van verklaringen, stukken of andere vormen van bewijsmateriaal verkregen tijdens een onderzoek verricht door het Hof of tijdens een proces gehouden door het Hof;en (2) het verhoor van enig persoon die krachtens een bevel van het Hof in detentie wordt gehouden. (ii) In het geval bedoeld in punt a, b), i), 1 : (1) vereist de overzending van stukken en van ander bewijsmateriaal verkregen met bijstand van een staat, de toestemming van die staat;(2) vindt de overzending van verklaringen, stukken en ander bewijsmateriaal verstrekt door een getuige of een deskundige, plaats overeenkomstig de bepalingen van artikel 68.(c) Het Hof kan onder de voorwaarden omschreven in dit punt, gevolg geven aan een verzoek tot bijstand ingediend door een staat die geen partij is bij dit Statuut. Artikel 94 Opschorting van de tenuitvoerlegging van een verzoek wegens lopend onderzoek of aan de gang zijnde vervolging 1. Indien de onmiddellijke tenuitvoerlegging van een verzoek afbreuk kan doen aan het goede verloop van een lopend onderzoek of aan de gang zijnde vervolging in een andere zaak dan die waarop het verzoek betrekking heeft, kan de aangezochte staat de tenuitvoerlegging ervan opschorten gedurende een termijn vastgesteld in overleg met het Hof. De opschorting mag evenwel niet langer duren dan noodzakelijk is voor de succesvolle afhandeling van het onderzoek of van de vervolging in de aangezochte staat. Alvorens te beslissen de tenuitvoerlegging van het verzoek op te schorten, gaat de aangezochte staat na of de bijstand onder bepaalde voorwaarden onmiddellijk kan worden verleend. 2. Indien overeenkomstig het eerste punt wordt besloten de tenuitvoerlegging van het verzoek op te schorten, kan de aanklager evenwel vragen dat maatregelen worden getroffen ter bescherming van het bewijsmateraal zoals is bepaald in artikel 93, eerste punt, j. Artikel 95 Opschorting van de tenuitvoerlegging van een verzoek wegens exceptie van niet-ontvankelijkheid Onder voorbehoud van artikel 53, tweede punt, kan in het geval waarin het Hof een exceptie van niet-ontvankelijkheid krachtens artikel 18 of 19 onderzoekt, de aangezochte staat de tenuitvoerlegging van een verzoek gedaan op grond van dit hoofdstuk opschorten, in afwachting dat het Hof uitspraak doet, tenzij het Hof uitdrukkelijk heeft bepaald dat de aanklager de bewijsgaring overeenkomstig artikel 18 of 19 kan voortzetten.

Artikel 96 Inhoud van een verzoek inzake andere vormen van samenwerking bedoeld in artikel 93 1. Verzoeken inzake andere vormen van samenwerking bedoeld in artikel 93 worden schriftelijk gedaan.In spoedeisende gevallen kan het verzoek worden gedaan aan de hand van enig middel dat een schriftelijk bewijs biedt, op voorwaarde dat het wordt bevestigd op de wijze omschreven in artikel 87, eerste punt, a. 2. Het verzoek bevat of wordt gestaafd door een dossier met de volgende stukken : (a) een beknopt overzicht van het onderwerp van het verzoek en van de aard van de gevraagde bijstand, daaronder begrepen de juridische grondslag en de gronden van het verzoek;(b) zo gedetailleerd mogelijke informatie omtrent de persoon of de plaats die moet worden geïdentificeerd of gevonden teneinde de gevraagde bijstand te kunnen verlenen;(c) beknopt overzicht van de essentiële feiten waarop het verzoek is gegrond;(d) een toelichtend verslag en een gedetailleerde uiteenzetting van de procedures of van de voorwaarden die in acht moeten worden genomen;(e) gegevens die op grond van de wetgeving van de aangezochte staat vereist kunnen zijn om gevolg te geven aan het verzoek;(f) enig ander gegeven dat nuttig kan zijn om de gevraagde bijstand te kunnen verlenen.3. Op verzoek van het Hof pleegt een Staat die Partij is, overleg met het Hof, hetzij in het algemeen, hetzij met betrekking tot een bepaalde zaak, over de voorwaarden bepaald in zijn nationale wetgeving die krachtens het tweede punt, e, van toepassing zouden kunnen zijn. Bij dit overleg stelt de Staat die Partij is, het Hof in kennis van de bijzondere vereisten van zijn nationale wetgeving. 4. De bepalingen van dit artikel zijn, in voorkomend geval, eveneens van toepassing op een verzoek tot bijstand gericht aan het Hof. Artikel 97 Overleg Wanneer een Staat die Partij is op grond van dit hoofdstuk een verzoek ontvangt in verband waarmee het vaststelt dat het verzoek moeilijkheden meebrengt die de tenuitvoerlegging ervan kunnen belemmeren of verhinderen, pleegt die staat onverwijld overleg met het Hof teneinde het probleem op te lossen. Het kan hierbij onder meer om volgende moeilijkheden gaan : (a) de gegevens zijn ontoereikend om gevolg te geven aan het verzoek;(b) in het geval van een verzoek tot overdracht, blijft de betrokken persoon ondanks alle inspanningen onvindbaar of blijkt uit het opsporingsonderzoek dat de persoon gedetineerd in de aangezochte staat kennelijk niet de persoon is op wie het bevel betrekking heeft;of (c) de aangezochte staat zou om aan het verzoek in zijn huidige vorm gevolg te kunnen geven, verplicht zijn een verbintenis uit een overeenkomst te schenden die hij reeds met een andere staat heeft aangegaan. Artikel 98 Samenwerking bij afstand van immuniteit en instemming met overdracht 1. Het Hof kan geen verzoek tot bijstand voorleggen dat de aangezochte staat zou verplichten te handelen op een wijze die onverenigbaar is met de verplichtingen die hij op grond van het internationale recht inzake immuniteit van staten of diplomatieke immuniteit van personen of goederen van een derde staat moet nakomen, tenzij het Hof vooraf de medewerking van die derde staat verkrijgt met het oog op de afstand van de immuniteit.2. Het Hof kan geen verzoek tot overdracht voorleggen dat de aangezochte staat zou verplichten te handelen op een wijze die onverenigbaar is met de verplichtingen die hij moet nakomen op grond van internationale overeenkomsten naar luid waarvan de instemming van de Staat van afzending is vereist opdat een persoon van die Staat aan het Hof wordt overgedragen, tenzij het Hof in die zin de medewerking van de Staat van afzending verkrijgt dat deze laatste met de overdracht instemt. Artikel 99 Behandeling van verzoeken ingediend op grond van de artikelen 93 en 96 1. De aangezochte Staat geeft gevolg aan verzoeken tot bijstand overeenkomstig de procedure bepaald in zijn wetgeving en, tenzij zulks krachtens die wetgeving is verboden, op de wijze gevraagd in het verzoek.Hij past inzonderheid de procedure toe die in het verzoek is vermeld of machtigt de personen aangewezen in het verzoek om aanwezig te zijn bij en deel te nemen aan de tenuitvoerlegging ervan. 2. In geval van een dringend verzoek worden de stukken of het bewijsmateriaal overgelegd om daarop te antwoorden, op verzoek van het Hof, met spoed verzonden.3. De antwoorden van de aangezochte Staat worden meegedeeld in hun oorspronkelijke taal en vorm.4. Wanneer dit noodzakelijk is voor de succesvolle tenuitvoerlegging van een verzoek dat kan worden uitgevoerd zonder dwangmaatregelen, zoals bijvoorbeeld het verhoren of het afnemen van een verklaring van een persoon die vrijwillig handelt, daaronder begrepen in afwezigheid van de autoriteiten van de aangezochte staat indien zulks essentieel is voor de goede tenuitvoerlegging van het verzoek, en het onderzoek van openbare terreinen of plaatsen zonder die te wijzigen, kan de aanklager onverminderd de overige artikelen van dit hoofdstuk het verzoek rechtstreeks op het grondgebied van een staat ten uitvoer leggen op de volgende wijzen : (a) wanneer de aangezochte staat de staat is op het grondgebied waarvan de misdaad beweerdelijk is gepleegd en een beslissing is getroffen omtrent de ontvankelijkheid zoals omschreven in artikel 18 of 19, kan de aanklager het verzoek rechtstreeks ten uitvoer leggen na met de aangezochte Staat in zo ruim mogelijke mate overleg te hebben gepleegd;(b) in de andere gevallen kan de aanklager het verzoek ten uitvoer leggen na overleg met de aangezochte Staat die Partij is en met inachtneming van de redelijke voorwaarden die deze Staat eventueel heeft ingeroepen of van de bezorgdheid die hij heeft geuit.Wanneer de aangezochte Staat vaststelt dat de tenuitvoerlegging van een verzoek op grond van dit lid moeilijkheden meebrengt, pleegt hij onverwijld overleg met het Hof teneinde het probleem op te lossen. 5. De bepalingen op grond waarvan personen gehoord of ondervraagd door het Hof overeenkomstig artikel 72 gemachtigd zijn de beperkingen in te roepen waarin is voorzien teneinde de bekendmaking te voorkomen van vertrouwelijke gegevens betreffende de landsverdediging of de nationale veiligheid, zijn eveneens van toepassing op de tenuitvoerlegging van verzoeken tot bijstand gedaan op grond van dit artikel. Artikel 100 Kosten 1. De gewone kosten voor tenuitvoerlegging van verzoeken op het grondgebied van de aangezochte Staat worden gedragen door die Staat, met uitzondering van de volgende kosten, die worden gedragen door het Hof : (a) kosten verbonden aan de reizen en aan de veiligheid van getuigen en deskundigen of aan de overbrenging van gedetineerden krachtens artikel 93;(b) kosten voor vertalen, tolken en overschrijven;(c) reis- en verblijfkosten van rechters, van de aanklager, van de substituut-aanklager, van de griffier, de substituut-griffier en van het personeel van organen van het Hof;(d) kosten voor deskundigenonderzoek en verslagen waarom het Hof heeft verzocht;(e) kosten verbonden aan het vervoer van personen overgedragen door de staat waar zij zijn gedetineerd;en (f) na overleg, buitengewone kosten die de tenuitvoerlegging van een verzoek kunnen meebrengen.2. De bepalingen van het eerste punt zijn indien mogelijk van toepassing op de verzoeken die de Staten die Partij zijn aan het Hof richten.In dat geval draagt het Hof de gewone kosten van tenuitvoerlegging.

Artikel 101 Specialiteitsbeginsel 1. Een persoon die krachtens dit Statuut aan het Hof is overgedragen wordt niet vervolgd, gestraft of in detentie gehouden wegens gedragingen begaan voorafgaand aan de overdracht, tenzij zij een bestanddeel vormen van misdaden waarvoor die persoon is overgedragen.2. Het Hof kan de staat die een persoon aan het Hof heeft overgedragen, vragen dat wordt afgeweken van de voorwaarden gesteld in het eerste punt.Indien nodig verstrekt het Hof aanvullende informatie overeenkomstig artikel 91. Staten die Partij zijn kunnen aan het Hof een afwijking toestaan en moeten trachten dit te doen.

Artikel 102 Terminologie Voor de toepassing van dit Statuut : (a) wordt onder « overdracht » verstaan het feit dat een staat een persoon krachtens dit statuut aan het Hof overdraagt.(b) wordt onder « uitlevering » verstaan het feit dat een staat een persoon op grond van een verdrag, een overeenkomst of de nationale wetgeving aan een andere staat overdraagt. HOOFDSTUK X. - Tenuitvoerlegging Artikel 103 Rol van de staten bij de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen 1. (a) Een gevangenisstraf wordt ondergaan in de staat die door het Hof wordt aangewezen uit een lijst van staten die het Hof te kennen hebben gegeven bereid te zijn veroordeelde personen te aanvaarden.(b) Wanneer een staat verklaart bereid te zijn veroordeelde personen te aanvaarden, die aanvaarding afhankelijk stellen van voorwaarden die het Hof moet erkennen en conform moeten zijn met de bepalingen van dit hoofdstuk.(c) Een in een bepaalde zaak aangewezen staat deelt het Hof onverwijld mee of hij zijn aanwijzing al dan niet aanvaardt.2. (a) De staat belast met de tenuitvoerlegging stelt het Hof in kennis van alle omstandigheden, daaronder begrepen de inachtneming van de voorwaarden overeengekomen op grond van het eerste punt, die de voorwaarden of de duur van de opsluiting aanzienlijk kunnen beïnvloeden.Het Hof wordt ten minste 45 dagen vooraf in kennis gesteld van dergelijke bekende of voorzienbare omstandigheden.

Gedurende deze periode neemt de staat belast met de tenuitvoerlegging geen maatregelen die strijdig kunnen zijn met de bepalingen van artikel 110. (b) Indien het Hof de wijziging in de omstandigheden bedoeld in (a) niet kan aanvaarden, stelt het de staat belast met de tenuitvoerlegging daarvan in kennis en handelt het overeenkomstig artikel 104, eerste punt.3. Het Hof kan bij de uitoefening van zijn recht tot aanwijzing krachtens het eerste punt rekening houden met : (a) het beginsel dat de Staten die Partij zijn overeenkomstig de beginselen inzake billijke verdeling gehuldigd in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen moeten delen;(b) de algemeen aanvaarde bepalingen uit het internationale verdragsrecht die de behandeling van gedetineerden regelen;(c) de mening van de veroordeelde persoon;(d) de nationaliteit van de veroordeelde persoon;(e) enige andere omstandigheid met betrekking tot de misdaad, tot de situatie van de veroordeelde persoon of tot de werkelijke tenuitvoerlegging van de straf die relevant kan zijn voor de keuze van de staat belast met de tenuitvoerlegging.4. Indien krachtens het eerste punt geen staat wordt aangewezen, wordt de gevangenisstraf ondergaan in een strafinrichting van de Gaststaat ter beschikking onder de voorwaarden gesteld in de zetelovereenkomst bedoeld in artikel 3, tweede punt.In dat geval worden de kosten verbonden aan de tenuitvoerlegging van de straf gedragen door het Hof.

Artikel 104 Wijziging in de aanwijzing van de staat belast met de tenuitvoerlegging 1. Het Hof kan te allen tijde beslissen een veroordeelde persoon over te brengen naar een gevangenis van een andere staat.2. Een veroordeelde persoon kan te allen tijde het Hof verzoeken te worden overgebracht uit de staat belast met de tenuitvoerlegging. Artikel 105 Tenuitvoerlegging van de straf 1. Onder voorbehoud van de voorwaarden die een staat overeenkomstig artikel 103, eerste punt, b, eventueel heeft gesteld, moeten de Staten die Partij zijn de gevangenisstraf ten uitvoer leggen en kunnen zij de straf in geen geval wijzigen.2. Alleen het Hof kan uitspraak doen over een verzoek tot herziening van zijn beslissing betreffende de schuld of de straf.De staat belast met de tenuitvoerlegging mag de veroordeelde persoon niet hinderen een dergelijk verzoek in te dienen.

Artikel 106 Toezicht op de tenuitvoerlegging van de straf en detentievoorwaarden 1. De tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf is onderworpen aan het toezicht van het Hof.Zij moet in overeenstemming zijn met de algemeen aanvaarde bepalingen uit het internationale verdragsrecht inzake de behandeling van gedetineerden. 2. De detentievoorwaarden zijn vastgesteld in de wetgeving van de staat belast met de tenuitvoerlegging.Die voorwaarden zijn in overeenstemming met de algemeen aanvaarde bepalingen uit het internationale verdragsrecht inzake de behandeling van gedetineerden.

Zij kunnen in geen geval gunstiger of ongunstiger zijn dan die welke in de staat belast met de tenuitvoerlegging gelden voor gedetineerden die voor gelijkaardige misdrijven veroordeeld zijn. 3. Mededelingen tussen een veroordeelde persoon en het Hof zijn vrij en vertrouwelijk. Artikel 107 Overbrenging van veroordeelden die hun straf hebben ondergaan 1. Nadat de straf is ondergaan kan een persoon die geen onderdaan is van de staat belast met de tenuitvoerlegging, overeenkomstig de wetgeving van die laatste staat worden overgebracht naar een andere staat die ermee instemt de persoon op te vangen of verplicht is zulks te doen, of naar een andere staat die ermee instemt de persoon op te vangen, ingevolge zijn wens naar die staat te worden overgebracht, tenzij de staat belast met de tenuitvoerlegging betrokkene machtigt om op zijn grondgebied te blijven.2. Indien geen staat de kosten draagt die voortvloeien uit de overbrenging van de veroordeelde naar een andere staat krachtens het eerste punt, worden die kosten gedragen door het Hof.3. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 108 kan de staat waar betrokkene in detentie wordt gehouden, overeenkomstig zijn wetgeving die persoon ook uitleveren of op enige andere wijze overdragen aan de staat die om zijn uitlevering of overdracht heeft verzocht met het oog op een vonnis of tenuitvoerlegging van een straf. Artikel 108 Beperkingen op het stuk van de vervolging of de veroordeling wegens andere misdrijven 1. Een veroordeelde persoon gedetineerd in de staat belast met de tenuitvoerlegging kan niet worden vervolgd, veroordeeld of uitgeleverd aan een derde staat wegens gedragingen begaan voorafgaand aan zijn overbrenging naar de staat belast met de tenuitvoerlegging, tenzij het Hof op verzoek van die laatste staat die vervolging, veroordeling of uitlevering heeft goedgekeurd.2. Het Hof doet uitspraak over de zaak na de veroordeelde te hebben gehoord.3. Punt 1 houdt op van toepassing te zijn wanneer de veroordeelde vrijwillig meer dan 30 dagen verblijft op het grondgebied van de staat belast met de tenuitvoerlegging nadat hij zijn volledige door het Hof opgelegde straf heeft ondergaan, of naar het grondgebied van die staat terugkeert na het te hebben verlaten. Artikel 109 Betaling van geldboeten en tenuitvoerlegging van maatregelen houdende verbeurdverklaring 1. De Staten die Partij zijn zorgen voor de tenuitvoerlegging van geldboeten en van maatregelen houdende verbeurdverklaring bevolen door het Hof krachtens Hoofdstuk 7, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw en overeenkomstig de procedure bepaald in hun nationale wetgeving.2. Indien een Staat die Partij is geen gevolg kan geven aan een bevel tot verbeurdverklaring, treft hij de nodige maatregelen om de waarde te verhalen van de opbrengst, van de goederen of vermogensbestanddelen, waarvan het Hof de verbeurdverklaring heeft bevolen, zulks onverminderd de rechten van derden te goeder trouw.3. De goederen of de opbrengst uit de verkoop van onroerende goederen of, in voorkomend geval, van andere goederen verkregen door een Staat die Partij is, worden verkregen ingevolge de tenuitvoerlegging van een arrest van het Hof, worden aan het Hof overgedragen. Artikel 110 Onderzoek door het Hof van een strafvermindering 1. De staat belast met de tenuitvoerlegging kan de gedetineerde persoon niet in vrijheid stellen vooraleer de straf opgelegd door het Hof is beëindigd.2. Alleen het Hof kan beslissen tot strafvermindering.Het doet uitspraak na de veroordeelde te hebben gehoord. 3. Wanneer de persoon tweederde van zijn straf heeft ondergaan of, 25 jaar in geval van levenslange gevangenisstraf, beoordeelt het Hof de straf opnieuw om te bepalen of zij moet worden verminderd.Eerder vindt geen nieuw onderzoek plaats. 4. Bij het nieuw onderzoek bedoeld in het derde punt kan het Hof de straf verminderen, indien het vaststelt dat een of meer van de volgende voorwaarden zijn vervuld : (a) betrokkene van bij de aanvang en voortdurend zijn bereidheid getoond om het Hof medewerking te verlenen bij zijn onderzoek en vervolgingen;(b) betrokkene heeft spontaan de tenuitvoerlegging van de beslissingen en van beschikkingen van het Hof in andere gevallen vergemakkelijkt, in het bijzonder door het te helpen vermogensbestanddelen te lokaliseren waarop beslissingen houdende verbeurdverklaring ervan of de betaling van een geldboete of herstelbetalingen betrekking hadden, en die ten behoeve van de slachtoffers kunnen worden aangewend;of (c) andere factoren omschreven in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering tonen aan dat zich een duidelijke wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan met aanzienlijke gevolgen, welke van die aard zijn dat zij een strafvermindering rechtvaardigen.5. Indien het Hof bij het nieuw onderzoek bedoeld in het derde punt bepaalt dat de straf niet moet worden verminderd, onderzoekt het daarna opnieuw die vraag op de tijdstippen bepaald in het Reglement voor de proces- en bewijsvoering en overeenkomstig de criteria die daarin zijn vastgesteld. Artikel 111 Ontvluchting Indien een veroordeelde zijn plaats van detentie, en daarna de staat belast met de tenuitvoerlegging van de straf ontvlucht, kan die staat na het Hof te hebben geraadpleegd aan de staat waar de veroordeelde persoon zich bevindt, vragen die persoon aan hem over te dragen krachtens geldende bilaterale of multilaterale overeenkomsten, of aan het Hof vragen dat het op grond van hoofdstuk 9 om de overdracht van die persoon verzoekt. Indien het Hof om de overdracht van een persoon verzoekt, kan het vragen dat die persoon hetzij wordt overgedragen aan de staat waarin betrokkene zijn straf onderging, hetzij aan een andere staat die het Hof aanwijst. HOOFDSTUK XI. - Vergadering van Staten die partij zijn Artikel 112 Vergadering van Staten die Partij zijn 1. Een Vergadering van Staten die Partij zijn bij dit Statuut wordt hierbij ingesteld.Elke Staat die Partij is, beschikt in de Vergadering over een vertegenwoordiger, die kan worden bijgestaan door plaatsvervangers en adviseurs. De andere staten die dit Statuut of de Slotakte hebben ondertekend, kunnen in de Vergadering als waarnemer zetelen. 2. De Vergadering : (a) onderzoekt de aanbevelingen van de Voorbereidende Commissie en keurt ze, indien nodig, goed;(b) verstrekt aan het voorzitterschap, aan de aanklager en aan de griffier algemene richtlijnen met betrekking tot het bestuur van het Hof;(c) onderzoekt de verslagen en activiteiten van het krachtens het derde punt opgerichte bureau en neemt de maatregelen die zij meebrengen;(d) onderzoekt de begroting van het Hof en stelt ze vast;(e) beslist overeenkomstig artikel 36 of het aantal rechters moet worden gewijzigd;(f) onderzoekt overeenkomstig artikel 87, punten 5 en 7, problemen inzake niet-medewerking van staten;(g) oefent enige andere functie uit die verenigbaar is met de bepalingen van dit Statuut en van het Reglement voor de proces- en bewijsvoering.3. (a) De Vergadering beschikt over een Bureau samengesteld uit een voorzitter, twee ondervoorzitters en uit 18 leden die voor een ambtstermijn van drie jaar door de Vergadering worden gekozen.(b) Het Bureau heeft een representatief karakter, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met het beginsel van een billijke geografische verdeling en met de noodzaak om de belangrijkste rechtsstelsels van de wereld op passende wijze te vertegenwoordigen.(c) Het Bureau vergadert zo vaak als nodig is, doch ten minste een maal per jaar.Het helpt de Vergadering bij de vervulling van haar taken. 4. De Vergadering richt bijkomende organen op indien zij zulks noodzakelijk acht, onder meer een onafhankelijk controlemechanisme dat inspecties, evaluaties en onderzoek verricht opdat het Hof zo doeltreffend en goedkoop mogelijk wordt bestuurd.5. De voorzitter van het Hof, de aanklager en de griffier of hun vertegenwoordigers kunnen, indien nodig, deelnemen aan bijeenkomsten van de Vergadering en van het Bureau.6. De Vergadering komt een maal per jaar bijeen op de zetel van het Hof of op die van de Verenigde Naties en houdt aldaar, indien omstandigheden daartoe aanleiding geven, buitengewone zittingen. Tenzij in dit Statuut anders is bepaald, worden bijzondere zittingen bijeengeroepen door het Bureau, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van een derde van de Staten die Partij zijn. 7. Elke Staat die Partij is, heeft een stem.De Vergadering en het Bureau stellen alles in het werk om hun beslissingen bij consensus te nemen. Indien geen consensus kan worden bereikt, en tenzij in het Statuut anders is bepaald : (a) worden beslissingen omtrent inhoudelijke vraagstukken genomen bij tweederde meerderheid van de aanwezige en stemmende leden, waarbij de absolute meerderheid van Staten die Partij zijn het quorum voor de stemming vormt;(b) worden beslissingen omtrent procedurele vraagstukken genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige en stemmende Staten die Partij zijn.8. Een Staat die Partij is en die achterop is met de betaling van zijn bijdrage in de kosten van het Hof, kan noch in de Vergadering noch in het Bureau aan de stemming deelnemen indien het bedrag van de achterstallen gelijk is aan of hoger dan de bijdrage verschuldigd voor de voorbije twee jaar.Niettemin kan de Vergadering die Staat toestaan in de Vergadering en in het Bureau aan de stemming deel te nemen indien zij vaststelt dat het uitblijven van de betaling te wijten is aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van die Staat. 9. De Vergadering stelt haar eigen huishoudelijk reglement vast.10. De officiële talen en de werktalen van de Vergadering van de Staten die Partij zijn, zijn die van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. HOOFDSTUK XII. - Financiering Artikel 113 Financiële regeling en regels inzake financieel beheer Behoudens uitdrukkelijk andersluidend beding worden alle financiële zaken in verband met het Hof en de bijeenkomsten van de Vergadering van Staten die Partij zijn, met inbegrip van haar Bureau en hulporganen, geregeld door dit Statuut, door de financiële regeling en door de regels inzake financieel beheer die de Vergadering van Staten die Partij zijn, heeft goedgekeurd.

Artikel 114 Betaling van de uitgaven De uitgaven van het Hof en van de Vergadering van Staten die Partij zijn, met inbegrip van haar Bureau en hulporganen, worden betaald uit de fondsen van het Hof.

Artikel 115 Fondsen van het Hof en van de Vergadering van Staten die Partij zijn De uitgaven van het Hof en van de Vergadering van Staten die Partij zijn, met inbegrip van haar Bureau en hulporganen, zoals ingeschreven op de begroting vastgesteld door de Vergadering van Staten die Partij, worden gefinancierd met de volgende middelen : (a) de bijdragen van de Staten die Partij zijn;(b) de fondsen verstrekt door de Verenigde Naties, onder voorbehoud van de instemming door de Algemene Vergadering, inzonderheid met betrekking tot uitgaven verbonden aan zaken die de Veiligheidsraad bij het Hof aanhangig heeft gemaakt. Artikel 116 Vrijwillige bijdragen Onverminderd artikel 115 kan het Hof vrijwillige bijdragen van Regeringen, internationale organisaties, particulieren, ondernemingen en andere entiteiten, ontvangen en aanwenden als aanvullende fondsen, volgens de criteria die de Vergadering van Staten die Partij zijn, terzake heeft vastgesteld.

Artikel 117 Berekening van bijdragen De bijdragen van de Staten die Partij zijn worden berekend volgens een overeengekomen verdeelsleutel gegrond op de schaal die de Verenigde Naties voor haar normale begroting heeft goedgekeurd en die is aangepast overeenkomstig de beginselen waarop die schaal is gegrond.

Artikel 118 Jaarlijkse controle van de rekeningen De verslagen, boeken en rekeningen van het Hof, met inbegrip van zijn jaarrekeningen, worden jaarlijks gecontroleerd door een onafhankelijk controleur. HOOFDSTUK XIII. -Slotbepalingen Artikel 119 Regeling van geschillen 1. Elk geschil met betrekking tot de rechterlijke taken van het Hof wordt beslecht bij beslissing van het Hof.2. Elk ander geschil tussen twee of meer Staten die Partij zijn met betrekking tot de interpretatie of toepassing van dit Statuut dat niet binnen drie maanden na aanvang ervan door middel van onderhandelingen is opgelost, wordt verwezen naar de Vergadering van Staten die Partij zijn.De Vergadering kan zelf trachten het geschil te beslechten of aanbevelingen doen inzake andere middelen ter beslechting van het geschil, met inbegrip van verwijzing naar het Internationale Hof van Justitie overeenkomstig het Statuut van dat Hof.

Artikel 120 Voorbehoud Dit Statuut staat geen enkel voorbehoud toe.

Artikel 121 Amendementen 1. Na het verstrijken van een periode van zeven jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Statuut kan een Staat die Partij is, amendementen daarop voorstellen.De tekst van een voorgesteld amendement wordt aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voorgelegd, die deze onverwijld aan alle Staten die Partij zijn bezorgt. 2. Ten minste drie maanden na de datum van deze kennisgeving beslist de Vergadering van Staten die Partij zijn op de eerstvolgende vergadering bij meerderheid van de aanwezige en stemmende leden of zij het voorstel al dan niet in behandeling nemen.De Vergadering kan het voorstel zelf behandelen of een Herzieningsconferentie bijeenroepen indien de zaak zulks verantwoordt. 3. De goedkeuring van een amendement tijdens een bijeenkomst van de Vergadering van Staten die Partij zijn of tijdens een Herzieningsconferentie, vereist, indien geen consensus kan worden bereikt, tweederde meerderheid van de Staten die Partij zijn.4. Onder voorbehoud van de bepalingen van het vijfde punt treedt een amendement ten aanzien van alle Staten die Partij zijn in werking een jaar nadat zevenachtste onder hen hun akten van bekrachtiging of aanvaarding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties hebben neergelegd.5. Een amendement op artikel 5 van dit Statuut treedt ten aanzien van de Staten die Partij zijn en het hebben aanvaard in werking een jaar na neerlegging van hun akten van bekrachtiging of aanvaarding.Het Hof oefent zijn bevoegdheid ten opzichte van een misdaad waarop het amendement betrekking heeft, slechts uit wanneer die misdaad is gepleegd door een onderdaan van een Staat die Partij is en het amendement niet heeft aanvaard of op het grondgebied van die Staat. 6. Indien een amendement overeenkomstig het vierde punt is aanvaard door zevenachtste van de Staten die Partij zijn, kan een Staat die Partij is en het amendement niet heeft aanvaard zich met onmiddellijke ingang terugtrekken uit dit Statuut, zulks onverminderd artikel 127, eerste punt, maar onder voorbehoud van het tweede punt ervan, waarbij die Staat ten laatste een jaar na inwerkingtreding van het amendement kennis moet geven van zijn terugtrekking uit dit Staat 7.De Secretaris-generaal van de Verenigde Naties stelt alle Staten die Partij zijn in kennis van een amendement die tijdens een bijeenkomst van de Vergadering van Staten die Partij zijn of tijdens een Herzieningsconferentie is goedgekeurd.

Artikel 122 Amendementen op bepalingen van institutionele aard 1. Onverminderd artikel 121, eerste punt, kan een Staat die Partij is amendementen voorstellen op de bepalingen van het Statuut die van louter institutionele aard zijn, te weten de artikelen 35, 36, punten 8 en 9, 37, 38, 39, eerste punt (eerste twee volzinnen), 2 en 4, 42, punten 4 tot 9, 43, punten 2 en 3, 44, 46, 47 en 49.De tekst van ieder voorgesteld amendement wordt voorgelegd aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties of aan enig ander persoon aangewezen door de Vergadering van Staten die Partij zijn. De Secretaris-generaal of de aangewezen persoon bezorgen het onverwijld aan alle Staten die Partij zijn en aan de andere deelnemers aan de Vergadering. 2. Amendementen krachtens dit artikel waarover geen consensus kan worden bereikt, worden door de Vergadering van de Staten die Partij zijn of door een Herzieningsconferentie goedgekeurd bij een tweederde meerderheid van de Staten die Partij zijn.Dergelijke amendementen treden ten aanzien van alle Staten die Partij zijn in werking zes maanden na goedkeuring ervan door de Vergadering of door de Herzieningsconferentie.

Artikel 123 Herziening van het Statuut 1. Zeven jaar na de inwerkingtreding van dit Statuut roept de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties een Herzieningsconferentie bijeen om alle amendementen op dit Statuut te onderzoeken.Het onderzoek kan onder meer maar niet uitsluitend betrekking hebben op de lijst van misdaden bedoeld in artikel 5. De Conferentie is onder dezelfde voorwaarden toegankelijk voor de deelnemers aan de Vergadering van de Staten die Partij zijn. 2. Daarna kan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties op verzoek van een Staat die Partij is en met het doel omschreven in het eerste punt, na instemming van de meerderheid van de Staten die Partij zijn, op ieder tijdstip een Herzieningsconferentie bijeenroepen.3. De goedkeuring en de inwerkingtreding van amendementen op het Statuut die tijdens een Herzieningsconferentie zijn onderzocht, worden geregeld door het bepaalde in artikel 121, punten 3 tot 7. Artikel 124 Overgangsbepaling Onverminderd het bepaalde in artikel 12, eerste punt, kan een staat, die partij bij het Statuut wordt, verklaren dat hij gedurende een periode van zeven jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Statuut voor de betrokken staat, ten aanzien van hem de bevoegdheid van het Hof niet aanvaardt met betrekking tot de categorie misdaden bedoeld in artikel 8, wanneer een misdaad beweerdelijk is gepleegd door zijn onderdanen of op zijn grondgebied. De betrokken staat kan die verklaring te allen tijde intrekken. De bepalingen van dit artikel worden opnieuw onderzocht tijdens de Herzieningsconferentie bijeengeroepen overeenkomstig artikel 123, eerste punt.

Artikel 125 Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding 1. Dit Statuut wordt op 17 juli 1998 voor ondertekening door alle Staten opengesteld op de zetel van de Voedsel- en Landbouworganisatie der Verenigde Naties te Rome.Daarna blijft het tot 17 oktober 1998 ter ondertekening open op het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Italië te Rome en na die datum tot 31 december 2000 op de zetel van de Verenigde Naties te New York. 2. Dit Statuut is onderworpen aan bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door de staten die het ondertekenen.Akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties. 3. Dit Statuut staat open voor toetreding door alle staten.Akten van toetreding worden neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 126 Inwerkingtreding 1. Dit Statuut treedt in werking de eerste dag van de maand volgend op de 60ste dag te rekenen van de datum van neerlegging van de 60ste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties.2. Ten aanzien van elke staat die dit Statuut bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of daartoe toetreedt na neerlegging van de 60ste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het Statuut in werking de eerste dag van de maand volgend op de 60ste dag te rekenen van de neerlegging door die staat van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding. Artikel 127 Terugtrekking 1. Een Staat die Partij is kan zich bij schriftelijke kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties terugtrekken uit dit Statuut.De terugtrekking treedt in werking een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving, tenzij daarin een latere datum is bepaald. 2. Een staat wordt niet vanwege zijn terugtrekking ontslagen van de verplichtingen voortvloeiend uit dit Statuut wanneer hij bij het Statuut was, met inbegrip van alle financiële verplichtingen die kunnen zijn ontstaan.Zijn terugtrekking mag geen nadelige invloed hebben op de medewerking met het Hof bij strafrechtelijk onderzoek en rechtspleging in verband waarmee de staat die zich terugtrekt de plicht had mee te werken en die waren aangevat vóór de datum waarop de terugtrekking in werking trad, noch mag de terugtrekking op enigerlei wijze afbreuk doen aan de voortzetting van de behandeling van een zaak die het Hof reeds vóór de datum waarop de terugtrekking van kracht werd, in behandeling had.

Artikel 128 Authentieke teksten Het origineel van dit Statuut, waarvan de Arabische, Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die een voor eensluidend verklaard afschrift daarvan aan alle staten toezendt.

Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve regeringen, dit Statuut hebben ondertekend.

Gedaan te Rome op 17 juli 1998.

STATUUT VAN ROME VAN HET INTERNATIONAAL STRAFGERECHTSHOF, GEDAAN TE ROME OP 17 JULI 1998 LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze overeenkomst is nog niet in werking getreden. De datum van inwerkingtreding zal later gepubliceerd worden.

Statuut Internationaal Strafgerechtshof, gedaan te Rome, op 17 juli 1998 Verklaring van het Koninkrijk België inzake het artikel 31, § 1, c. « In overeenstemming met artikel 21, § 1, b, van het Statuut en rekening houdend met de regels van het internationaal humanitair recht waarvan niet kan afgeweken worden, is de Belgische Regering van mening dat artikel 31, § 1, c, van het Statuut enkel kan toegepast en geïnterpreteerd worden in overeenstemming met die regels. » Verklaring van het Koninkrijk België inzake het artikel 87, § 1. « Verwijzend naar het artikel 87, paragraaf 1, van het Statuut verklaart het Koninkrijk België dat het Ministerie van Justitie de bevoegde autoriteit is om de verzoeken om samenwerking te ontvangen. » « Verklaring van het Koninkrijk België inzake het artikel 87, § 2. « Verwijzend naar het artikel 87, § 2, verklaart het Koninkrijk België dat de verzoeken om medewerking van het Hof en de stukken ter ondersteuning van het verzoek dienen opgesteld te zijn in een officiële taal van het Koninkrijk. » .

^