Etaamb.openjustice.be
Wet van 29 augustus 2009
gepubliceerd op 22 december 2009

Wet houdende instemming met de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van het terrorisme, gedaan te Warschau op 16 mei 2005

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2009015119
pub.
22/12/2009
prom.
29/08/2009
ELI
eli/wet/2009/08/29/2009015119/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

29 AUGUSTUS 2009. - Wet houdende instemming met de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van het terrorisme, gedaan te Warschau op 16 mei 2005 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.De Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van het terrorisme, gedaan te Warschau op 16 mei 2005, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 29 augustus 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, Y. LETERME De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK _______ Nota (1) Zitting 2008-2009. Senaat : Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 29 april 2009, nr. 4-1292/1. - Verslag, nr. 4-1292/2 Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 28 mei 2009.

Kamer van volksvertegenwoordigers : Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 52-2015/1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 52-2015/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming. Vergadering van 25 juni 2009.

Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van het terrorisme Preambule De lidstaten van de Raad van Europa en de andere Ondertekenaars van deze Overeenkomst;

Overwegende dat het doel van de Raad van Europa erin bestaat een hechtere eenheid tussen zijn leden tot stand te brengen;

Van oordeel zijnde dat een gemeenschappelijk strafrechtelijk beleid moet worden gevoerd ter bescherming van de maatschappij;

Overwegende dat de bestrijding van de zware criminaliteit, die hoe langer hoe meer een internationaal probleem wordt, het gebruik van moderne en doeltreffende methoden op internationaal vlak vereist;

Overwegende dat een van deze methoden erin bestaat de daders de opbrengsten van misdrijven en hulpmiddelen te ontnemen;

Overwegende het bereiken van deze doelstellingen tevens de instelling van een toereikend stelstel voor internationale samenwerking onderstelt;

Indachtig de Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van de opbrengsten van misdrijven (ETS, nr. 143 - hierna te noemen « de Overeenkomst van 1990 »);

Tevens herinnerend aan resolutie 1373 (2001) inzake de bedreiging van de internationale vrede en veiligheid die volgt uit terroristische daden, goedgekeurd door de Veiligheidsraad van de Organisatie van de Verenigde Naties op 28 september 2001, inzonderheid aan het derde lid, d, ervan;

Herinnerend aan het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme, goedgekeurd door de algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 9 december 1999, inzonderheid aan de artikelen 2 en 4 ervan, die de Verdragsluitende Partijen ertoe verplichten de feiten van financiering van het terrorisme strafrechtelijk strafbaar te stellen;

Overtuigd van de noodzaak onmiddellijk maatregelen te nemen om voornoemd Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme onverkort te bekrachtigen en ten uitvoer te leggen, Zijn overeengekomen als volgt : HOOFDSTUK I. - Terminologie

Artikel 1.- Terminologie Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt verstaan onder : a) « opbrengst » enig economisch voordeel dat rechtstreeks of onrechtstreeks is verkregen uit het plegen van een strafbaar feit, dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks is verkregen tijdens het plegen ervan.Dit voordeel kan bestaan uit enig voorwerp zoals omschreven in lid b van dit artikel; b) « voorwerp » enig voorwerp ongeacht de aard ervan, lichamelijk of niet-lichamelijk, roerend of onroerend, alsmede de wettelijke stukken of instrumenten waaruit een titel of een recht op het voorwerp blijkt;c) « hulpmiddelen » alle voorwerpen die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of zijn bestemd om te worden gebruikt om een of meer strafbare feiten te plegen;d) « confiscatie » een straf of maatregel opgelegd door een rechter na een procedure in verband met een of meer strafbare feiten, welke straf of maatregel leidt tot het blijvend ontnemen van de beschikkingsmacht over het voorwerp;e) « basisdelict » enig strafbaar feit waaruit opbrengsten zijn voortgekomen die het onderwerp kunnen worden van een strafbaar feit zoals omschreven in artikel 9 van deze Overeenkomst;f) « cel financiële inlichtingen » een centrale nationale eenheid belast met het ontvangen (en voor zover hij daartoe het recht heeft, het vragen), het analyseren en het doorsturen van de aangiften van financiële inlichtingen aan de bevoegde autoriteiten : i) betreffende vermogens waarvan wordt aangenomen dat zij opbrengsten of voorwerpen zijn die dienen voor de financiering van het terrorisme, ii) vereist krachtens de nationale wetgeving of regelgeving, teneinde het witwassen en de financiering van het terrorisme te bestrijden;g) « bevriezing » of « inbeslagneming » het tijdelijk verbod van de overdracht, vernietiging, omzetting, vervreemding of verplaatsing van voorwerpen of het tijdelijk in bewaring nemen of onder toezicht plaatsen van voorwerpen op grond van een beslissing van een rechter of van een andere bevoegde autoriteit;h) « financiering van het terrorisme » de handelingen omschreven in artikel 2 van het Internationaal Verdrag ter bestrijding van de financiering van terrorisme. HOOFDSTUK II. - Financiering van het terrorisme

Artikel 2.- Toepassing van het Verdrag inzake de financiering van terrorisme 1. Enige Partij neemt de maatregen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar de mogelijkheid te bieden de bepalingen van de hoofdstukken III, IV en V van deze Overeenkomst toe te passen op de financiering van het terrorisme.2. In het bijzonder waarborgt enige Partij de mogelijkheid om de voorwerpen, van wettige of onwettige oorsprong, die op enigerlei wijze, geheel of gedeeltelijk, zijn gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt voor de financiering van het terrorisme, of de opbrengsten van dergelijke strafbare feiten, op te sporen, te zoeken, te identificeren, te bevriezen, in beslag te nemen of te confisqueren, en daartoe op de ruimst mogelijke wijze samen te werken. HOOFDSTUK III. - Op nationaal niveau te nemen maatregelen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Artikel 3.- Maatregelen tot confiscatie 1. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar de mogelijkheid te bieden hulpmiddelen, witgewassen voorwerpen en opbrengsten of voorwerpen waarvan de waarde overeenstemt met die opbrengsten, te confisqueren.2. Onder voorbehoud dat het eerste lid van dit artikel van toepassing is op witwassen en op de categorieën van strafbare feiten bedoeld in de Overeenkomst, kan een Partij, op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren dat zij het eerste lid van dit artikel enkel zal toepassen op : a) de strafbare feiten die met een maximale vrijheidsberovende straf of veiligheidsmaatregel van meer dan een jaar worden gestraft.De Partijen kunnen inzake deze bepaling evenwel een verklaring formuleren met betrekking tot de confiscatie van de opbrengsten van fiscale delicten, die alleen beoogt hen de mogelijkheid te bieden dergelijke opbrengsten te confisqueren, zowel op nationaal vlak als in het kader van internationale samenwerking, op grond van nationale en internationale rechtsinstrumenten inzake de invordering van fiscale schulden; en/of b) een lijst van specifieke strafbare feiten.3. Enige Partij kan voorzien in een verplichte confiscatie voor bepaalde strafbare feiten die voor confiscatie in aanmerking komen. Enige Partij kan inzonderheid witwassen, handel in verdovende middelen, mensenhandel en andere ernstige strafbare feiten opnemen bij deze strafbare feiten. 4. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard of andere maatregelen die noodzakelijk zijn om in geval van een of meer in haar nationaal recht omschreven ernstige strafbare feiten te eisen dat de dader de oorsprong bewijst van zijn voorwerpen, waarvan wordt aangenomen dat zij opbrengsten zijn, of van andere voorwerpen die vatbaar zijn voor confiscatie, voor zover een dergelijke vereiste verenigbaar is met de beginselen van haar nationaal recht.

Artikel 4.- Maatregelen tot opsporing en voorlopige maatregelen Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar de mogelijkheid te bieden de voorwerpen die voor confiscatie in aanmerking komen overeenkomstig artikel 3 spoedig te identificeren, op te sporen, te bevriezen of in beslag te nemen, teneinde inzonderheid de uitvoering van latere maatregelen tot confiscatie te vergemakkelijken.

Artikel 5.- Bevriezing, inbeslagneming en confiscatie Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat de maatregelen tot bevriezing, inbeslagneming en confiscatie eveneens betrekking hebben op : a) de voorwerpen waarin de opbrengsten geheel of gedeeltelijk zijn omgezet;b) de op wettige wijze verworven voorwerpen, ingeval de opbrengsten geheel of gedeeltelijk met dergelijke voorwerpen zijn vermengd, ten belope van de geraamde waarde van de opbrengst die erin is vermengd;c) de inkomsten of de andere voordelen verworven uit opbrengsten, uit voorwerpen waarin de opbrengsten zijn geheel of gedeeltelijk omgezet of uit voorwerpen waarmee de opbrengsten zijn vermengd, ten belope van de geraamde waarde van de opbrengst die erin is vermengd, op dezelfde wijze en in dezelfde mate als de opbrengsten.

Artikel 6.- Beheer van bevroren of in beslag genomen voorwerpen Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard of andere maatregelen die noodzakelijk zijn om een adequaat beheer te waarborgen van de overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van deze Overeenkomst bevroren of in beslag genomen voorwerpen te waarborgen.

Artikel 7.- Opsporingsbevoegdheden en -technieken 1. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar rechters of andere bevoegde autoriteiten de bevoegdheid toe te kennen te bevelen dat bankdossiers, financiële of commerciële dossiers ter beschikking worden gesteld of in beslag worden genomen teneinde de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde maatregelen te kunnen uitvoeren.Een Partij kan het bankgeheim niet aanvoeren als grond om te weigeren te handelen volgens de bepalingen van dit artikel. 2. Onverminderd het eerste lid neemt enige Partij de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar de mogelijkheid te bieden : a) te bepalen of een natuurlijke persoon of een rechtspersoon een of meer rekeningen, ongeacht de aard ervan, heeft of controleert bij enige bank op haar grondgebied en, indien zulks het geval is, alle inlichtingen te verkrijgen betreffende de geïnventariseerde rekeningen;b) de inlichtingen te verkrijgen betreffende bepaalde bankrekeningen en de bankverrichtingen die in een bepaald periode zijn uitgevoerd met betrekking tot een of meer nader omschreven rekeningen, daaronder begrepen de inlichtingen betreffende de rekening van herkomst of bestemming;c) in een bepaalde periode de verrichtingen op een of meer geïdentificeerde rekeningen te volgen;en d) ervoor te zorgen dat de banken aan de betrokken cliënt of aan andere derden niet onthullen dat inlichtingen werden gevraagd of verkregen overeenkomstig a, b, of c, of dat een onderzoek aan de gang is. De Partijen onderzoeken de mogelijkheid deze bepaling uit te breiden tot de rekeningen bij niet-bancaire financiële instellingen. 3. Enige Partij overweegt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om haar de mogelijkheid te bieden bijzondere opsporingstechnieken te gebruiken die het identificeren van en zoeken naar opbrengsten en het vergaren van desbetreffend bewijsmateriaal vergemakkelijken, zoals observatie, aftappen van telecommunicatiemiddelen, toegang tot computersystemen en bevelen tot het overleggen van bepaalde documenten.

Artikel 8.- Rechtsmiddelen Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om te bewerkstelligen dat de personen die worden getroffen door maatregelen bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5, en in enige andere relevante bepaling van deze afdeling, beschikken over doeltreffende rechtsmiddelen om hun rechten te beschermen.

Artikel 9.- Strafbaarstelling van het witwassen 1. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om de volgende feiten, indien opzettelijk gepleegd, strafrechtelijk strafbaar te stellen krachtens haar nationale wetgeving : a) de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze voorwerpen opbrengsten zijn, met het oogmerk de illegale herkomst van de voorwerpen te verhelen of te verhullen of een persoon die bij het plegen van het basisdelict is betrokken, te helpen te ontkomen aan de wettelijke gevolgen van zijn daden;b) het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze voorwerpen opbrengsten zijn; en, met inachtneming van haar grondwettelijke beginselen en de grondbeginselen van haar rechtsstelsel : c) de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van bezit, verkrijging of gebruik, dat deze voorwerpen opbrengsten zijn;d) de deelname aan een van de krachtens dit artikel strafbaar gestelde feiten of enige vorm van betrokkenheid bij, samenspanning tot, poging tot of medeplichtigheid aan het plegen van die feiten door bijstand, hulp of raadgevingen te verstrekken.2. Voor de uitvoering of toepassing van het eerste lid van dit artikel : a) doet niet ter zake of het basisdelict al dan niet onder de strafrechtelijke rechtsmacht van de Partij valt;b) kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde strafbare feiten niet van toepassing zijn op de personen die het basisdelict hebben gepleegd;c) kan medeweten, oogmerk of opzet, vereist als bestanddeel van een in dat lid omschreven strafbaar feit, worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.3. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om sommige of alle in het eerste lid van dit artikel bedoelde handelingen strafbaar te stellen krachtens haar nationale wetgeving in een en/of ander van de volgende gevallen : a) indien de dader vermoed heeft dat het voorwerp opbrengstenwaren;b) indien de dader had behoren te beseffen dat het voorwerp opbrengsten waren.4. Onder voorbehoud dat het eerste lid van dit artikel van toepassing is op de categorieën van basisdelicten bedoeld in de bijlage bij de Overeenkomst, kan enige Partij, of de Europese Gemeenschap, op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren dat zij het eerste lid van dit artikel enkel zal toepassen op : a) de basisdelicten die met een maximale vrijheidsberovende straf of veiligheidsmaatregel van meer dan een jaar worden gestraft, of voor de Partijen waarvan het rechtsstelsel voor de strafbare feiten in een minimumdrempel voorziet, de strafbare feiten die met een minimale vrijheidsberovende straf of veiligheidsmaatregel van meer dan zes maanden worden gestraft;en/of b) een lijst van specifieke basisdelicten;en/of c) een categorie ernstige strafbare feiten bedoeld in het nationaal recht van de Partij.5. Enige Partij waarborgt dat een veroordeling wegens witwassen mogelijk is bij gebreke van een voorafgaande of samenvallende veroordeling op grond van het basisdelict.6. Enige Partij waarborgt dat een veroordeling wegens witwassen in de zin van dit artikel mogelijk is zodra bewezen is dat de voorwerpen die het onderwerp zijn van een van de handelingen opgesomd in het eerste lid, a of b, van dit artikel afkomstig zijn van een basisdelict, zonder dat moet worden bewezen om welk specifiek strafbaar feit het gaat.7. Enige Partij waarborgt dat de basisdelicten van het witwassen de handelingen omvatten die zijn gepleegd in een andere Staat en aldaar een strafbaar feit opleveren, en die een basisdelict zouden hebben opgeleverd indien zij zouden zijn gepleegd op het nationale grondgebied.Enige Partij kan bepalen dat de enige vereiste voorwaarde is dat de handelingen zouden zijn omschreven als basisdelicten indien zij zouden zijn gepleegd op het nationale grondgebied.

Artikel 10.- Aansprakelijkheid van rechtspersonen 1. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de krachtens het Verdrag strafbaar gestelde feiten van witwassen, wanneer deze te hunner voordele zijn gepleegd door enige natuurlijke persoon, handelend hetzij als individu, hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon, die binnen de rechtspersoon een leidinggevende positie inneemt : a) wegens de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;of b) wegens de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen;of c) wegens de bevoegdheid om in de rechtspersoon controle uit te oefenen; alsmede wegens de deelname van een dergelijk natuurlijk persoon als medeplichtige aan of als uitlokker van het plegen van de bovenvermelde strafbare feiten. 2. Afgezien van de reeds in het eerste lid bedoelde gevallen, neemt enige Partij de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld, wanneer het gebrek aan toezicht of controle door een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid het plegen van de in het eerste lid vermelde strafbare feiten ten voordele van de genoemde rechtspersoon door een aan zijn gezag onderworpen natuurlijk persoon mogelijk heeft gemaakt.3. De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens dit artikel sluit strafrechtelijke vervolging van de natuurlijke personen, daders, uitlokkers of medeplichtigen van of aan de in het eerste lid vermelde strafbare feiten, niet uit.4. Enige Partij waarborgt dat een krachtens dit artikel aansprakelijk rechtspersoon onderworpen wordt aan doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties, daaronder begrepen geldstraffen.

Artikel 11.- Eerdere beslissingen Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om te voorzien in de mogelijkheid bij de bepaling van de straf rekening te houden met de beslissingen genomen ten aanzien van de natuurlijk persoon of rechtspersoon door een andere Partij met betrekking tot krachtens deze Overeenkomst strafbaar gestelde feiten. Afdeling 2 - Cel financiële inlichtingen en preventie

Afdeling 12. - Cel financiële inlichtingen

1. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om een cel financiële inlichtingen, zoals bepaald in deze Overeenkomst, op te richten.2. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om de cel financiële inlichtingen, rechtstreeks of onrechtstreeks, en te gepasten tijde toegang te waarborgen tot de financiële, administratieve en van de met strafrechtelijke vervolging belaste autoriteiten afkomstige informatie om haar opdrachten correct uit te voeren en inzonderheid de aangiften van verdachte verrichtingen te analyseren.

Artikel 13.- Maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld 1. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om een volledig nationaal stelsel voor regelgeving, follow-up en controle op te richten ter voorkoming van het witwassen.Enige Partij moet in het bijzonder rekening houden met de internationale normen die van toepassing zijn op dit gebied, daaronder begrepen de aanbevelingen aangenomen door de financiële task force tegen het witwassen van geld (GAFI). 2. Hierbij neemt enige Partij inzonderheid de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om : a) enige natuurlijke persoon of rechtspersoon die activiteiten uitoefent die zich inzonderheid kunnen lenen tot het witwassen in het kader van deze activiteiten te onderwerpen aan de verplichting : i) de identiteit van hun cliënten en desgevallend die van hun daadwerkelijke begunstigden te identificeren en te controleren en de zakenrelatie te onderwerpen aan voortdurende waakzaamheid op grond van een aan het risico aangepaste benadering; ii) aangifte te doen van hun verdenkingen van witwassen, onder voorbehoud van waarborgen; iii) begeleidende maatregelen te nemen, zoals het bewaren van gegevens met betrekking tot de identificatie van de cliënten en de transacties, de opleiding van het personeel en de invoering van interne regels en procedures die indien nodig aangepast zijn aan de omvang en de aard van de activiteiten; b) zo nodig de in a vermelde personen het verbod op te leggen te onthullen dat een aangifte van verdachte verrichting of informatie die ermee verband houden, werden doorgegeven, of nog dat een onderzoek inzake witwassen werd of zou kunnen worden geopend;c) te waarborgen of de in a vermelde personen onderworpen zijn aan daadwerkelijke regels betreffende follow-up en, indien nodig, controle teneinde ervoor te zorgen dat hun verplichtingen inzake de bestrijding van witwassen worden nageleefd.In voorkomend geval kunnen deze regels worden aangepast naar gelang van het risico. 3. Hierbij neemt enige Partij de maatregelen van wetgevende aard of andere maatregelen die noodzakelijk zijn om de belangrijke grensoverschrijdende transporten van contanten en instrumenten aan toonder op te sporen.

Artikel 14.- Uitstel van verdachte transacties Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om een cel financiële inlichtingen of, naargelang het geval, enige andere bevoegde autoriteit of enig ander bevoegd orgaan, ingeval de verdenking bestaat dat de transactie verband houdt met een witwasoperatie, de mogelijkheid te bieden dringend op te treden om het sluiten van een lopende transactie op te schorten of uit te stellen, zodat de transactie kan worden onderzocht en de verdenkingen bevestigd. Enige Partij kan de toepassing van een dergelijke maatregel beperken tot de gevallen waarin vooraf aangifte van verdachte verrichting is gedaan. De maximale duur voor enige opschorting of enig uitstel van het sluiten van een transactie is bepaald in de nationale wetgeving. HOOFDSTUK IV. - Internationale samenwerking Afdeling 1. - Beginselen inzake internationale samenwerking

Artikel 15.- Algemene beginselen en maatregelen inzake internationale samenwerking 1. De Partijen werken in zo ruim mogelijke mate met elkaar samen ten behoeve van onderzoeken en procedures gericht op de confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten.2. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard en andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar de mogelijkheid te bieden, onder de in dit hoofdstuk bedoelde voorwaarden, te voldoen aan verzoeken om : a) confiscatie van bepaalde voorwerpen die opbrengsten of hulpmiddelen zijn, alsmede om confiscatie van opbrengsten bestaande in de verplichting een geldbedrag te betalen dat overeenstemt met de waarde van de opbrengsten;b) bijstand ten behoeve van onderzoeken en voorlopige maatregelen met het oog op één van de vormen van confiscatie bedoeld onder a) hierboven.3. De rechtshulp en voorlopige maatregelen bedoeld in het tweede lid, b, worden uitgevoerd in overeenstemming met en krachtens het nationale recht van de aangezochte Partij.Ingeval het verzoek met betrekking tot een van deze maatregelen een formaliteit of een bepaalde procedure opgelegd door de wetgeving van de aanzoekende Partij voorschrijft, zelfs ingeval de aangezochte Partij niet vertrouwd is met de formaliteit of de gevraagde procedure, voldoet deze Partij aan het verzoek voor zover zulks niet in strijd is met de grondbeginselen van haar nationaal recht. 4. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard of andere maatregelen die noodzakelijk zijn opdat aan de verzoeken uitgaande van andere Partijen met het oog op identificatie, opsporing, bevriezing of inbeslagneming van opbrengsten en hulpmiddelen dezelfde prioriteit wordt verleend als in het kader van nationale procedures. Afdeling 2. - Rechtshulp ten behoeve van onderzoeken

Artikel 16.- Verplichting tot verlening van rechtshulp De Partijen verlenen elkaar de ruimst mogelijke mate van rechtshulp bij het identificeren en opsporen van hulpmiddelen, opbrengsten en andere voorwerpen die vatbaar zijn voor confiscatie. Deze rechtshulp omvat onder meer enige maatregel betreffende het verstrekken en veilig stellen van bewijs met betrekking tot het bestaan, de vindplaats of verplaatsing, de aard, de juridische status of de waarde van de bovengenoemde voorwerpen.

Artikel 17.- Verzoek om gegevens over bankrekeningen 1. Enige Partij neemt onder de in dit artikel bedoelde voorwaarden de maatregelen die noodzakelijk zijn om, in antwoord op een verzoek van een andere Partij, te bepalen of een natuurlijk persoon of een rechtspersoon tegen wie een strafrechtelijk onderzoek loopt een of meer rekeningen, ongeacht de aard ervan, heeft of controleert in enige bank op zijn grondgebied en verstrekt, indien zulks het geval is, bijzonderheden betreffende de geïnventariseerde rekeningen.2. De in dit artikel bedoelde verplichting is enkel van toepassing voor zover de bank die de rekening beheert deze informatie bezit.3. Ter aanvulling van de aanwijzingen in artikel 37 vermeldt de verzoekende Partij in haar verzoek : a) de redenen waarom zij van oordeel is dat de gevraagde informatie van wezenlijk belang kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbaar feit;b) de nauwkeurige redenen die haar ertoe aanzetten te vermoeden dat in de aangezochte Partij gevestigde banken de betrokken rekeningen houden, alsmede een zo ruim mogelijke opgave van de mogelijk daarbij betrokken banken en/of rekeningen;en c) alle bijkomende informatie die de uitvoering van het verzoek kunnen vergemakkelijken.4. De aangezochte Partij kan de uitvoering van een dergelijk verzoek onderwerpen aan dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de verzoeken met het oog op huiszoekingen en inbeslagnemingen.5. Enige Staat of de Europese Gemeenschap kan op het tijdstip van ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren dat dit artikel uitsluitend van toepassing is op de in de bijlage bij de Overeenkomst bedoelde strafbare feiten of categorieën strafbare feiten.6. De Partijen kunnen deze bepaling uitbreiden tot de rekeningen gehouden door niet-bancaire financiële instellingen.De uitvoering van een dergelijke uitbreiding kan worden onderworpen aan het beginsel van wederkerigheid.

Artikel 18.- Verzoek om gegevens over bankverrichtingen 1. De aangezochte Partij verstrekt op verzoek van een andere Partij de informatie betreffende de omschreven bankrekeningen en de bankverrichtingen die in een bepaalde periode zijn uitgevoerd met betrekking tot een of meer van in het verzoek vermelde bankrekeningen, daaronder begrepen de informatie betreffende de rekening van herkomst of bestemming.2. De in dit artikel bedoelde verplichting is enkel van toepassing voor zover de bank die de rekening beheert deze informatie bezit.3. Ter aanvulling van de aanwijzingen in artikel 37, vermeldt de verzoekende Partij in haar verzoek de redenen waarom zijn van oordeel is dat de gevraagde informatie relevant is met het oog op het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbaar feit.4. De aangezochte Partij kan de uitvoering van een dergelijk verzoek onderwerpen aan dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de verzoeken met het oog op huiszoekingen en inbeslagnemingen.5. De Partijen kunnen deze bepaling uitbreiden tot de rekeningen gehouden door niet-bancaire financiële instellingen.De uitvoering van een dergelijke uitbreiding kan worden onderworpen aan het beginsel van wederkerigheid.

Artikel 19.- Verzoek om follow-up van de bankverrichtingen 1. Enige Partij ziet erop toe de mogelijkheid te hebben om, op verzoek van een andere Partij, tijdens een bepaalde periode, de bankverrichtingen uitgevoerd met betrekking tot een of meer van in het verzoek vermelde bankrekeningen te volgen en het resultaat aan de verzoekende Partij mee te delen.2. Ter aanvulling van de aanwijzingen in artikel 37, vermeldt de verzoekende Partij in haar verzoek de redenen waarom zij van oordeel is dat de gevraagde informatie relevant is met het oog op het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbaar feit.3. De beslissing inzake de follow-up van de transacties wordt in ieder geval afzonderlijk genomen door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij, met inachtneming van de nationale wetgeving van die Partij.4. De praktische regels inzake de follow-up worden geregeld in een akkoord tussen de bevoegde autoriteiten van de verzoekende en van de aangezochte Partij.5. De Partijen kunnen deze bepaling uitbreiden tot de rekeningen gehouden door niet-bancaire financiële instellingen.

Artikel 20.- Uit eigen beweging verstrekte gegevens Een Partij kan, zonder afbreuk te doen aan haar eigen onderzoeken of procedures, zonder voorafgaand verzoek, aan een andere Partij informatie verstrekken omtrent de hulpmiddelen en de opbrengsten wanneer zij van oordeel is dat het verstrekken van die informatie de ontvangende Partij van nut kan zijn voor het instellen of tot een goed einde brengen van de onderzoeken of de procedures, dan wel, dat die informatie zou kunnen leiden tot een verzoek van die Partij krachtens dit hoofdstuk. Afdeling 3. - Voorlopige maatregelen

Artikel 21.- Verplichting voorlopige maatregelen te nemen 1. Een Partij neemt op verzoek van een andere Partij die een strafrechtelijke procedure of een procedure tot confiscatie heeft ingesteld, de noodzakelijke voorlopige maatregelen, zoals bevriezing of inbeslagneming, ter voorkoming van de verhandeling, overdracht of vervreemding van voorwerpen die in een later stadium het onderwerp zouden kunnen vormen van een verzoek om confiscatie, of die van dien aard zijn dat daarmede gevolg zou kunnen worden gegeven aan dat verzoek.2. Een Partij die een verzoek om confiscatie heeft ontvangen overeenkomstig artikel 23 neemt, indien daarom wordt verzocht, de in het eerste lid van dit artikel genoemde maatregelen met betrekking tot enig voorwerp dat het onderwerp vormt van het verzoek, of van dien aard is dat daarmee gevolg zou kunnen worden gegeven aan het verzoek.

Artikel 22.- Uitvoering van voorlopige maatregelen 1. Nadat de overeenkomstig het eerste lid van artikel 21 gevraagde voorlopige maatregelen zijn uitgevoerd, verstrekt de verzoekende Partij de aangezochte Partij, op eigen initiatief en zo spoedig mogelijk, alle informatie die het onderwerp of de omvang van deze maatregelen ter discussie kunnen stellen of wijzigen.De verzoekende Partij verstrekt eveneens onverwijld alle bijkomende informatie waarom de aangezochte Partij heeft verzocht en die noodzakelijk is voor de uitvoering en de follow-up van de voorlopige maatregelen. 2. Alvorens een uit hoofde van dit artikel genomen voorlopige maatregel op te heffen, stelt de aangezochte Partij, indien mogelijk, de verzoekende Partij in de gelegenheid redenen op te geven om de maatregel te handhaven. Afdeling 4. - Confiscatie

Artikel 23.- Verplichting tot confiscatie 1. Een Partij die van een andere Partij een verzoek om confiscatie heeft ontvangen betreffende voorwerpen of opbrengsten die zich op haar grondgebied bevinden, moet : a) de door een rechter van de verzoekende Partij gegeven beslissing tot confiscatie uitvoeren met betrekking tot die voorwerpen of opbrengsten;of b) het verzoek voorleggen aan haar bevoegde autoriteiten, ten einde een beslissing tot confiscatie te verkrijgen, en de beslissing uit te voeren, indien zij wordt gegeven.2. Voor de toepassing van het eerste lid, b, van dit artikel is enige Partij, indien noodzakelijk, bevoegd een procedure tot confiscatie in te stellen krachtens haar eigen wetgeving.3. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn ook van toepassing op de confiscatie bestaande in de verplichting een geldbedrag te betalen dat overeenstemt met de waarde van de opbrengsten, indien zich op het grondgebied van de aangezochte Partij voorwerpen bevinden waarop de confiscatie uitvoer kan worden uitgevoerd.In dat geval ziet de aangezochte Partij, wanneer zij overgaat tot de uitvoering van de confiscatie overeenkomstig het eerste lid, erop toe dat de vordering, indien geen betaling wordt verkregen, wordt verhaald op enig voorwerp dat voor dat doel beschikbaar is. 4. Indien een verzoek om confiscatie betrekking heeft op een bepaald voorwerp, kunnen de Partijen overeenkomen dat de aangezochte Partij kan overgaan tot confiscatie in de vorm van een verplichting een geldbedrag te betalen dat overeenstemt met de waarde van het voorwerp.5. De Partijen werken in zo ruim mogelijke mate en overeenkomstig hun nationaal recht samen met de Partijen die verzoeken om de uitvoering van maatregelen die overeenstemmen met confiscatie en leiden tot een verlies van eigendom, die geen strafrechtelijke sancties vormen, aangezien dergelijke maatregelen werden bevolen door een rechterlijke autoriteit van de verzoekende Partij wegens een strafbaar feit en voor zover vaststaat dat de voorwerpen opbrengsten of voorwerpen vormen bedoeld in artikel 5 van deze Overeenkomst.

Artikel 24.- Uitvoering van de confiscatie 1. De procedures tot verkrijging en uitvoering van de confiscatie krachtens artikel 23 worden beheerst door de wetgeving van de aangezochte Partij.2. De aangezochte Partij is gebonden door de vaststelling van de feiten, voor zover deze zijn uiteengezet in een veroordeling of rechterlijke uitspraak van de verzoekende Partij of voor zover deze veroordeling of rechterlijke uitspraak uitdrukkelijk daarop is gegrond.3. Enige Staat of de Europese Gemeenschap kan op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren dat het tweede lid van dit artikel slechts van toepassing is met inachtneming van zijn of haar grondwettelijke beginselen en de grondbeginselen van zijn of haar rechtsstelsel.4. Indien de confiscatie bestaat in de verplichting een geldbedrag te betalen, zet de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij dit bedrag om in de munteenheid van die Partij tegen de wisselkoers die geldt op het tijdstip waarop de beslissing om tot confiscatie over te gaan wordt genomen.5. In het geval bedoeld in artikel 23, eerste lid, a, heeft alleen de verzoekende Partij het recht uitspraak te doen over een verzoek om herziening van de beslissing tot confiscatie.

Artikel 25.- Geconfisqueerde voorwerpen 1. Een Partij die krachtens de artikelen 23 en 24 van de Overeenkomst voorwerpen confisqueert, beschikt erover overeenkomstig haar nationaal recht en haar bestuurlijke procedures.2. Wanneer een Partij overeenkomstig de artikelen 23 en 24 van deze Overeenkomst handelt op verzoek van een andere Partij, moet zij, voor zover haar nationaal recht die mogelijkheid biedt en haar het verzoek wordt gedaan, bij voorrang ernaar streven de geconfisqueerde voorwerpen aan de verzoekende Partij terug te geven zodat deze laatste de slachtoffers van het strafbaar feit kan vergoeden, dan wel die voorwerpen aan hun wettige eigenaar kan teruggeven.3. Wanneer een Partij overeenkomstig de artikelen 23 en 24 van deze Overeenkomst handelt op verzoek van een andere Partij, kan zij inzonderheid akkoorden sluiten of regelingen treffen die erin voorzien deze voorwerpen stelselmatig of naar gelang van het geval met andere Partijen te delen, zulks overeenkomstig haar nationaal recht of haar bestuurlijke procedures.

Artikel 26.- Recht op uitvoering en maximum bedrag van de confiscatie 1. Een verzoek om confiscatie uit hoofde van de artikelen 23 en 24 laat het recht van de verzoekende Partij om de beslissing tot confiscatie zelf uit te voeren onverlet.2. Geen enkele bepaling van deze Overeenkomst mag zodanig worden uitgelegd dat daardoor de totale waarde van de geconfisqueerde voorwerpen hoger zou zijn dan het in de beslissing tot confiscatie genoemde bedrag.Indien een Partij vaststelt dat dit zich zou kunnen voordoen, plegen de betrokken Partijen overleg ten einde bedoeld gevolg te voorkomen.

Artikel 27.- Lijfsdwang De aangezochte Partij mag geen lijfsdwang of enige andere vrijheidsberovende maatregel opleggen naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van artikel 23, indien de verzoekende Partij zulks in het verzoek heeft aangegeven. Afdeling 5. - Weigering en uitstel van de samenwerking

Artikel 28.- Gronden voor weigering 1. Samenwerking ingevolge dit hoofdstuk kan worden geweigerd indien : a) de maatregel waarom wordt verzocht in strijd is met de grondbeginselen van het rechtsstelsel van de aangezochte Partij;of b) de uitvoering van het verzoek de soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen van de aangezochte partij zou kunnen schaden;of c) naar het oordeel van de aangezochte Partij het belang van de zaak waarop het verzoek betrekking heeft het nemen van de maatregel waarom is verzocht niet verantwoordt;of d) het strafbare feit waarop het verzoek betrekking heeft een fiscaal delict is, behalve indien het gaat om financiering van het terrorisme is;of e) het feit waarop het verzoek betrekking heeft een politiek delict is, behalve indien het gaat om financiering van het terrorisme;of f) de aangezochte Partij van oordeel is dat de uitvoering van verlangde maatregel in strijd zou zijn met het beginsel ne bis in idem;of g) het feit waarop het verzoek betrekking heeft niet strafbaar is krachtens de wetgeving van de aangezochte Partij indien het zou zijn gepleegd op een grondgebied dat onder haar rechtsmacht valt.Deze weigeringsgrond geldt echter slechts voor de samenwerking uit hoofde van afdeling 2 voor zover de rechtshulp waarom is verzocht de toepassing van dwangmiddelen inhoudt. Wanneer de dubbele strafbaarstelling vereist is voor de samenwerking krachtens dit hoofdstuk wordt deze verplichting geacht vervuld te zijn zodra beide Partijen de handeling die ten grondslag ligt van het delict strafbaar stellen, ongeacht het gegeven of beide Partijen het strafbaar feit al dan niet in dezelfde categorie strafbaar feit onderbrengen of met dezelfde terminologie omschrijven. 2. Samenwerking uit hoofde van afdeling 2, voor zover de rechtshulp waarom is verzocht de toepassing van dwangmiddelen inhoudt, en uit hoofde van afdeling 3 van dit hoofdstuk kan ook worden geweigerd indien de verlangde maatregelen krachtens de nationale wetgeving van de aangezochte Partij niet zouden kunnen worden genomen voor opsporings- of vervolgingsdoeleinden, indien het om een soortgelijke binnenlandse zaak zou gaan.3. Wanneer de wetgeving van de aangezochte Partij zulks vereist, kan samenwerking uit hoofde van afdeling 2, voor zover de rechtshulp waarom is verzocht de toepassing van dwangmiddelen inhoudt, en uit hoofde van afdeling 3 van dit hoofdstuk ook worden geweigerd indien de verlangde maatregelen, of andere maatregelen van soortgelijke strekking niet zijn toegestaan krachtens de wetgeving van de verzoekende Partij of, wat de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Partij betreft, indien voor het verzoek geen machtiging is verleend door een rechter of een andere rechterlijke autoriteit, daaronder begrepen het openbaar ministerie, met dien verstande dat deze autoriteiten handelen in het kader van strafzaken.4. Samenwerking uit hoofde van afdeling 4 van dit hoofdstuk kan ook worden geweigerd indien : a) de wetgeving van de aangezochte Partij niet voorziet in confiscatie inzake het soort strafbaar feit waarop het verzoek betrekking heeft; of b) onverminderd de verplichting uit hoofde van artikel 23, derde lid, de samenwerking in strijd zou zijn met de beginselen van de nationale wetgeving van de aangezochte Partij betreffende de mogelijkheden tot confiscatie, gelet op het verband tussen een strafbaar feit en : i) een economisch voordeel dat zou kunnen worden aangemerkt als de opbrengst ervan;of ii) voorwerpen die zouden kunnen worden aangemerkt als de hulpmiddelen; of c) de confiscatie, krachtens de wetgeving van de aangezochte Partij, niet langer kan worden uitgesproken of ten uitvoer gelegd wegens verjaring;of d) onverminderd artikel 23, vijfde lid, het verzoek geen betrekking heeft op een eerdere veroordeling, noch op een rechterlijke uitspraak of een verklaring in een dergelijke uitspraak dat een of meer strafbare feiten zijn gepleegd, waarop de beslissing tot of het verzoek om confiscatie is gegrond;of e) de confiscatie niet voor uitvoering vatbaar is in de verzoekende Partij, of indien daartegen nog gewone rechtsmiddelen openstaan;of f) het verzoek betrekking heeft op een beslissing tot confiscatie gegeven in afwezigheid van de persoon tegen wie de beslissing is gericht en de door de verzoekende Partij ingestelde procedure die tot deze beslissing heeft geleid, naar het oordeel van de aangezochte Partij, niet in voldoende mate de erkende minimale rechten van de verdediging heeft geëerbiedigd welke aan eenieder die wordt verdacht van een strafbaar feit geacht worden toe te komen.5. Voor de toepassing van het vierde lid, f, van dit artikel wordt een beslissing niet geacht bij afwezigheid te zijn gegeven indien : a) zij is bevestigd of uitgesproken na verzet door de betrokkene;of b) zij is gegeven in hoger beroep, op voorwaarde dat het beroep is ingesteld door de betrokkene.6. Bij de beoordeling, ten behoeve van het vierde lid, f, van dit artikel, of de minimale rechten van de verdediging in voldoende mate zijn geëerbiedigd, houdt de aangezochte Partij rekening met het gegeven dat de betrokkene bewust heeft getracht zich aan de justitie te onttrekken, dan wel dat de betrokkene, indien hij de mogelijkheid heeft gehad een rechtsmiddel in te stellen tegen een bij afwezigheid gegeven beslissing, heeft verkozen zulks niet te doen.Hetzelfde geldt wanneer de betrokkene, nadat hij naar behoren is gedagvaard om te verschijnen, heeft verkozen niet te verschijnen of geen uitstel te vragen. 7. Een Partij kan het bankgeheim niet aanvoeren als grond om enige samenwerking waarin is voorzien in dit hoofdstuk te weigeren.Wanneer haar nationale wetgeving zulks vereist, kan een Partij eisen dat voor een verzoek om samenwerking dat opheffing van het bankgeheim inhoudt, machtiging wordt verleend door een rechter of een andere rechterlijke autoriteit, daaronder begrepen het openbaar ministerie, met dien verstande dat deze autoriteiten handelen in het kader van strafzaken. 8. Zonder afbreuk te doen aan de weigeringsgrond bedoeld in het eerste lid, a, van dit artikel : a) kan het gegeven dat de persoon tegen wie een onderzoek of een door de autoriteiten van de verzoekende Partij gegeven beslissing tot confiscatie is gericht, een rechtspersoon is, niet door de aangezochte Partij worden aangevoerd als beletsel om samen te werken ingevolge dit hoofdstuk;b) kan het gegeven dat de natuurlijke persoon tegen wie een beslissing tot confiscatie van opbrengsten is gegeven, is overleden, dan wel het gegeven dat een rechtspersoon waartegen een beslissing tot confiscatie van opbrengsten is gegeven, later is ontbonden, niet worden aangevoerd als beletsel om rechtshulp te verlenen in overeenstemming met artikel 23, eerste lid, a ;c) kan het gegeven dat de persoon tegen wie een onderzoek of een door de autoriteiten van de verzoekende Partij gegeven beslissing tot confiscatie is gericht, in het verzoek zowel wordt vermeld als dader van het basisdelict en van het strafbaar feit van witwassen krachtens artikel 9, tweede lid, b, van deze Overeenkomst, niet door de aangezochte Partij worden aangevoerd als beletsel om samen te werken ingevolge dit hoofdstuk.

Artikel 29.- Uitstel De aangezochte Partij mag de uitvoering van de in een verzoek bedoelde maatregelen uitstellen, indien deze onderzoeken of procedures ingesteld door haar autoriteiten zouden kunnen schaden.

Artikel 30.- Gedeeltelijke of voorwaardelijke inwilliging van een verzoek Alvorens samenwerking ingevolge dit hoofdstuk te weigeren of uit te stellen, overweegt de aangezochte Partij, in voorkomend geval na overleg met de verzoekende Partij, of het verzoek gedeeltelijk kan worden ingewilligd, dan wel onder de voorwaarden die zij noodzakelijk acht. Afdeling 6. - Betekening en bescherming van rechten van derden

Artikel 31.- Betekening van stukken 1. De Partijen verlenen elkaar de ruimste mate van wederzijdse rechtshulp bij de betekening van gerechtelijke documenten aan personen betrokken bij voorlopige maatregelen en confiscatie.2. Geen enkele bepaling van dit artikel staat de mogelijkheid in de weg : a) dat gerechtelijke documenten rechtstreeks over de post worden toegezonden aan personen in het buitenland;b) dat deurwaarders, ambtenaren of andere bevoegde personen van de Partij van herkomst rechtstreeks door de consulaire autoriteiten van die Partij of door de deurwaarders, ambtenaren of andere bevoegde personen van de Partij van bestemming, betekening of kennisgeving van gerechtelijke documenten doen verrichten, tenzij de Partij van bestemming op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding een andersluidende verklaring richt aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.3. Bij de betekening van gerechtelijke documenten in het buitenland aan personen betrokken bij voorlopige maatregelen of beslissingen tot confiscatie die zijn genomen in de Partij van herkomst die personen in kennis van de rechtsmiddelen die krachtens haar wetgeving openstaan.

Artikel 32.- Erkenning van buitenlandse beslissingen 1. Bij de behandeling van een verzoek om samenwerking uit hoofde van de afdelingen 3 en 4 erkent de aangezochte Partij alle rechterlijke beslissingen die in de verzoekende Partij zijn gegeven met betrekking tot de rechten waarop derden aanspraak maken of hebben gemaakt.2. Erkenning kan worden geweigerd indien : a) derden onvoldoende gelegenheid hebben gehad hun rechten te doen gelden;b) de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die reeds in de aangezochte Partij is gegeven met betrekking tot dezelfde aangelegenheid;of c) zij onverenigbaar is met de openbare orde van de aangezochte Partij;of d) de beslissing is gegeven in strijd met de bepalingen inzake de exclusieve rechtsmacht waarin de wetgeving van de aangezochte Partij voorziet. Afdeling 7 - Procedureregels en andere algemene regels

Artikel 33.- Centrale autoriteit 1. De Partijen wijzen een centrale autoriteit of, indien noodzakelijk, diverse autoriteiten aan, belast met de verzending en de beantwoording van de verzoeken ingevolge dit hoofdstuk, de uitvoering ervan, dan wel de doorzending ervan aan de autoriteiten die bevoegd zijn deze uit te voeren.2. Enige Partij deelt, op het tijdstip van de ondertekening of van de neerlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding, de Secretaris-generaal van de Raad van Europa de naam en het adres van de ingevolge het eerste lid aangewezen autoriteiten mee.

Artikel 34.- Rechtstreeks contact 1. De centrale autoriteiten onderhouden rechtstreeks contact met elkaar.2. In geval van dringende noodzakelijkheid kunnen de verzoeken of mededelingen ingevolge dit hoofdstuk rechtstreeks worden toegezonden door de rechterlijke autoriteiten, daaronder begrepen het openbaar ministerie, van de verzoekende Partij aan die autoriteiten van de aangezochte Partij.In dergelijke gevallen moet tegelijkertijd een afschrift worden toegezonden aan de centrale autoriteit van de aangezochte Partij via de centrale autoriteit van de verzoekende Partij. 3. Enig verzoek of enige mededeling ingevolge het eerste en het tweede lid van dit artikel kan worden gedaan via de Internationale Politie Organisatie (Interpol).4. Wanneer een verzoek overeenkomstig het tweede lid van dit artikel is gedaan en de benaderde autoriteit niet bevoegd is om daaraan gevolg te geven, zendt deze het verzoek door naar de bevoegde autoriteit en stelt de verzoekende Partij rechtstreeks ervan op de hoogte.5. De verzoeken of mededelingen ingevolge afdeling 2 van dit hoofdstuk die geen toepassing van dwangmiddelen inhouden, kunnen door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Partij rechtstreeks worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij.6. Ontwerpen van verzoeken of mededelingen ingevolge dit hoofdstuk kunnen, rechtstreeks en voor enig formeel verzoek, door de rechterlijke autoriteiten aan de rechterlijke autoriteiten van de aangezochte Partij worden gericht, teneinde te waarborgen dat zij doeltreffend worden behandeld zodra zij worden ontvangen en dat zij de nodige informatie en documentatie bevatten om de vereisten bedoeld in de wetgeving van de aangezochte Partij na te leven.

Artikel 35.- Vorm van de verzoeken en talen 1. Enig verzoek ingevolge dit hoofdstuk worden schriftelijk gedaan. Het kan worden gedaan door middel van elektronische communicatiemiddelen of door middel van enig ander telecommunicatiemiddel, op voorwaarde dat de verzoekende Partij bereid is op enig tijdstip, op verzoek, een schriftelijk bewijs van de toezending, alsook het origineel voor te leggen. Niettemin kan enige Partij te allen tijde, door een verklaring aan de Secretaris-generaal de voorwaarden aangeven waaronder zij bereid is per e-mail of enig ander telecommunicatiemiddel ontvangen verzoeken te aanvaarden en ten uitvoer te leggen. 2. Behoudens de bepalingen van het derde lid van dit artikel kan geen vertaling van de verzoeken of de tot staving dienende documenten worden geëist.3. Op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding kan enige Staat of de Europese Gemeenschap, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa, zich het recht voorbehouden te eisen dat verzoeken en tot staving dienende documenten vergezeld gaan van een vertaling in zijn of haar eigen taal of in één van de officiële talen van de Raad van Europa, dan wel in één van deze als door hem of haar aangegeven talen.Enige Partij kan bij die gelegenheid verklaren dat zij bereid is vertalingen te aanvaarden in een andere door haar aan te geven taal. De andere Partijen mogen de wederkerigheidsregel toepassen.

Artikel 36.- Legalisering De documenten die ingevolge dit hoofdstuk worden toegezonden, zijn vrijgesteld van alle legaliseringsformaliteiten.

Artikel 37.- Inhoud van een verzoek 1. In enig verzoek om samenwerking ingevolge dit hoofdstuk dient te worden vermeld : a) de autoriteit die het verzoek doet en de autoriteit die met de uitvoering van de onderzoeken of procedures is belast;b) het doel en de reden van het verzoek;c) de zaak, daaronder begrepen de relevante feiten (zoals datum, plaats en omstandigheden van het delict), waarop de onderzoeken of de procedures betrekking hebben, behalve in het geval van een verzoek om betekening;d) voor zover de samenwerking de toepassing van dwangmiddelen inhoudt;i) de tekst van de wettelijke bepalingen of, indien zulks niet mogelijk is, de strekking van het relevante toepasselijke recht;en ii) een omschrijving van de verlangde maatregelen of van andere maatregelen van soortgelijke strekking die zouden kunnen worden genomen op het grondgebied van de verzoekende Partij op grond van haar eigen wetgeving; e) indien noodzakelijk en voor zover mogelijk, i) bijzonderheden betreffende de betrokken persoon of personen, daaronder begrepen de naam, geboortedatum en -plaats, nationaliteit en verblijfplaats en, in het geval van een rechtspersoon, de zetel;en ii) de voorwerpen ten aanzien waarvan samenwerking wordt verlangd, de vindplaats, de relatie tot de betrokken persoon of personen, het verband met het strafbare feit, alsmede enige beschikbare informatie over de rechten van anderen op de voorwerpen; en f) een bepaalde procedure die de verzoekende Partij gevolgd wenst te zien.2. Wanneer een verzoek om voorlopige maatregelen uit hoofde van afdeling 3 de inbeslagneming betreft van een voorwerp dat in aanmerking zou kunnen komen voor een beslissing tot confiscatie bestaande in de verplichting een geldbedrag te betalen, dient in het verzoek ook het maximumbedrag te worden vermeld waarvoor op dat voorwerp verhaal wordt gezocht.3. Naast de in het eerste lid genoemde aanwijzingen, dient een verzoek uit hoofde van afdeling 4 te omvatten : a) in geval van artikel 23, eerste lid, a ) : i) een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de beslissing tot confiscatie gegeven door een rechter van de verzoekende Partij en een uiteenzetting van de gronden waarop de beslissing is gegeven, indien deze niet in de beslissing zelf zijn aangegeven; ii) een verklaring van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij dat de beslissing tot confiscatie voor uitvoering vatbaar is en dat daartegen geen gewone rechtsmiddelen meer openstaan; iii) informatie met betrekking tot de mate waarin de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd; en iv) informatie met betrekking tot de noodzaak voorlopige maatregelen te nemen; b) in geval van artikel 23, eerste lid, b), een uiteenzetting van de feiten die de verzoekende Partij aanvoert, die toereikend is om de aangezochte Partij de mogelijkheid te bieden een beslissing te verkrijgen krachtens haar nationale wetgeving;c) wanneer derden mogelijkheden hebben gehad aanspraak te maken op rechten, documenten waaruit blijkt dat zij deze mogelijkheid hebben gehad.

Artikel 38.- Onvolledige verzoeken 1. Indien een verzoek niet beantwoordt aan de bepalingen van dit hoofdstuk of indien de verstrekte informatie niet voldoende is om de aangezochte Partij de mogelijkheid te bieden het verzoek in behandeling te nemen, kan die Partij de verzoekende Partij vragen het verzoek te wijzigen of aan te vullen met bijkomende informatie.2. De aangezochte Partij kan een termijn vaststellen voor de ontvangst van bedoelde wijzigingen of informatie.3. In afwachting van de ontvangst van de gevraagde wijzigingen of informatie met betrekking tot een verzoek uit hoofde van afdeling 4 van dit hoofdstuk kan de aangezochte Partij de in de afdeling 2 of 3 van dit hoofdstuk bedoelde maatregelen nemen.

Artikel 39.- Samenloop van verzoeken 1. Wanneer de aangezochte Partij meer dan één verzoek uit hoofde van afdeling 3 of 4 van dit hoofdstuk ontvangt met betrekking tot dezelfde persoon of voorwerpen, belet de samenloop van verzoeken de aangezochte Partij niet verzoeken te behandelen die het nemen van voorlopige maatregelen inhouden.2. In geval van samenloop van verzoeken uit hoofde van afdeling 4 van dit hoofdstuk, overweegt de aangezochte Partij de verzoekende Partijen te raadplegen.

Artikel 40.- Verplichte motivering De aangezochte Partij dient enige beslissing waarbij zij samenwerking ingevolge dit hoofdstuk weigert of uitstelt, dan wel daaraan voorwaarden verbindt, met redenen te omkleden.

Artikel 41.- Informatie 1. De aangezochte Partij licht de verzoekende Partij onverwijld in over : a) de maatregelen die zij heeft genomen naar aanleiding van een verzoek ingevolge dit hoofdstuk;b) het eindresultaat van de naar aanleiding van het verzoek genomen maatregelen;c) een beslissing waarbij zij samenwerking ingevolge dit hoofdstuk, geheel of ten dele, weigert of uitstelt, dan wel daaraan voorwaarden verbindt;d) omstandigheden die de uitvoering van de verlangde maatregelen onmogelijk maken of deze aanzienlijk dreigen te vertragen;en e) in geval van voorlopige maatregelen naar aanleiding van een verzoek uit hoofde van afdeling 2 of 3 van dit hoofdstuk, de bepalingen in de nationale wetgeving die automatisch leiden tot opheffing van de voorlopige maatregel.2. De verzoekende Partij licht de aangezochte Partij onverwijld in over : a) enige herziening of beslissing of enig ander feit op grond waarvan de beslissing tot confiscatie, geheel of ten dele, haar uitvoerbaarheid verliest;en b) enige wijziging, ten aanzien van de feiten of ten aanzien van het recht, op grond waarvan de maatregelen ingevolge dit hoofdstuk niet langer verantwoord zijn.3. Wanneer een Partij op grond van dezelfde beslissing tot confiscatie verzoekt om confiscatie van voorwerpen in meer dan één Partij, stelt zij alle betrokken Partijen hiervan in kennis.

Artikel 42.- Beperkingen 1. De aangezochte Partij kan de uitvoering van het verzoek afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verkregen informatie of het verkregen bewijs niet zonder haar voorafgaande toestemming zal worden gebruikt of doorgezonden door de autoriteiten van de verzoekende Partij ten behoeve van andere onderzoeken of procedures dan de in het verzoek genoemde.2. Enige Staat of de Europese Gemeenschap kan op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren dat informatie of bewijs, door haar verstrekt ingevolge dit hoofdstuk, niet zonder haar voorafgaande toestemming mag worden gebruikt of doorgezonden door de autoriteiten van de verzoekende Partij ten behoeve van andere onderzoeken of procedures dan de in het verzoek genoemde.

Artikel 43.- Vertrouwelijkheid 1. De verzoekende Partij kan eisen dat de aangezochte Partij het feit dat het verzoek is gedaan en de strekking van het verzoek vertrouwelijk behandelt, behalve voor zover daarvan moet worden afgeweken ten einde het verzoek uit te voeren.Indien de aangezochte Partij niet kan voldoen aan het vereiste van vertrouwelijkheid, stelt zij de verzoekende Partij hiervan onmiddellijk in kennis. 2. Indien daarom wordt verzocht en indien zulks niet in strijd is met de grondbeginselen van haar nationale wetgeving, behandelt de verzoekende Partij het bewijs en de informatie, verstrekt door de aangezochte Partij vertrouwelijk, behalve voor zover het tegendeel noodzakelijk is ten behoeve van de in het verzoek omschreven onderzoeken of procedures.3. Behoudens de bepalingen van haar nationale wetgeving, voldoet een Partij die op grond van artikel 20 uit eigen beweging verstrekte informatie heeft ontvangen, aan elk vereiste van vertrouwelijkheid waarom wordt verzocht door de Partij die de informatie verstrekt. Indien de andere Partij niet aan dit vereiste kan voldoen, stelt zij de Partij die de informatie heeft toegezonden, hiervan onmiddellijk in kennis.

Artikel 44.- Kosten De gewone kosten gemaakt ter uitvoering van een verzoek worden gedragen door de aangezochte Partij. Wanneer aanzienlijke of buitengewone kosten moeten worden gemaakt om aan het verzoek te voldoen, plegen de Partijen overleg om de voorwaarden te bepalen waaronder het verzoek wordt uitgevoerd alsmede de wijze waarop de kosten worden gedragen.

Artikel 45.- Schadevergoeding 1. Wanneer door een persoon een rechtsvordering is ingesteld betreffende de aansprakelijkheid voor schade volgend uit enig handelen of nalaten in verband met de samenwerking ingevolge dit hoofdstuk, overwegen de betrokken Partijen, in daartoe in aanmerking komende gevallen, met elkaar overleg te plegen om te bepalen hoe zij enig eventueel verschuldigd bedrag aan schadevergoeding onderling zullen verdelen.2. Een Partij tegen wie een actie tot schadevergoeding is ingesteld tracht de andere Partij daarvan onmiddellijk in kennis te stellen indien die Partij belang bij die zaak zou kunnen hebben. HOOFDSTUK V. - Samenwerking tussen de cellen financiële inlichtingen

Artikel 46.- Samenwerking tussen de cellen financiële inlichtingen 1. De Partijen waarborgen dat de cellen financiële inlichtingen, zoals omschreven in deze Overeenkomst, samenwerken ter bestrijding van witwassen, overeenkomstig hun nationale bevoegdheden, teneinde relevante gegevens over enig feit dat een aanwijzing van witwassen kan zijn te verzamelen en te analyseren en, indien nodig ter zake een onderzoek in te stellen bij de cellen financiële inlichtingen.2. Met het oog op het eerste lid waarborgt enige Partij dat de cellen financiële inlichtingen, hetzij op eigen initiatief dan wel op verzoek, hetzij overeenkomstig deze Overeenkomst dan wel overeenkomstig de bestaande of toekomstige protocolakkoorden die verenigbaar zijn met deze Overeenkomst, enig toegankelijk gegeven uitwisselen dat hen van nut kan zijn voor de behandeling of de analyse van gegevens of, indien nodig, voor onderzoeken met betrekking tot financiële transacties in verband met witwassen en de daarbij betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen.3. Enige Partij waarborgt dat het nationale statuut van de cellen financiële inlichtingen, ongeacht of het gaat om bestuurlijke, repressieve of rechterlijke autoriteiten, geen invloed heeft op de uitvoering van de taken die hen uit hoofde van dit artikel zijn opgelegd.4. Enig verzoek krachtens dit artikel gaat vergezeld van een korte uiteenzetting van de relevante feiten die de verzoekende cel financiële inlichtingen kent.De cel financiële inlichtingen verduidelijkt in haar verzoek de wijze waarop de gevraagde gegevens zullen worden gebruikt. 5. Wanneer een verzoek overeenkomstig dit artikel wordt gedaan, verstrekt de cel financiële inlichtingen alle relevante gegevens, daaronder begrepen de toegankelijke financiële gegevens en de gegevens gevraagd van de strafvervolginginstanties, zonder dat het nodig is een formeel verzoek in te dienen krachtens de tussen de Partijen van toepassing zijnde overeenkomsten of akkoorden.6. Een cel financiële inlichtingen kan weigeren gegevens te onthullen die een gerechtelijk onderzoek in de aangezochte Partij kunnen hinderen of, in uitzonderlijke gevallen, wanneer het onthullen van de gegevens gevolgen zou hebben die duidelijk onevenredig zijn ten aanzien van de rechtmatige belangen van een natuurlijk persoon of rechtspersoon of van de betrokken Partij of de grondbeginselen van het nationaal recht van de aangezochte Partij niet in acht zou nemen. Enige weigering van die aard wordt omstandig uitgelegd aan de cel financiële inlichtingen die om de gegevens verzoekt. 7. De overeenkomstig dit artikel verkregen gegevens en documenten zijn enkel bestemd om gebruikt te worden voor de in het eerste lid bedoelde doeleinden.De gegevens verstrekt door een cel financiële inlichtingen mogen niet worden onthuld aan derden en evenmin worden gebruikt door de ontvangende cel financiële inlichtingen voor andere doeleinden dan analyse, zonder de voorafgaande toestemming van de cel financiële inlichtingen die de gegevens heeft verstrekt. 8. Wanneer de cel financiële inlichtingen, informatie of documenten overzendt krachtens dit artikel kan de cel financiële inlichtingen die de overzending verricht beperkingen en voorwaarden opleggen met betrekking tot het gebruik van de gegevens voor andere dan de in het zevende lid bedoelde doeleinden.De cel financiële inlichtingen waarvoor de gegevens bestemd zijn, neemt deze beperkingen en voorwaarden in acht. 9. Wanneer een Partij de inlichtingen of documenten overgezonden voor onderzoeken of gerechtelijke vervolgingen wenst aan te wenden ten behoeve van de in het zevende lid bedoelde doeleinden, kan de cel financiële inlichtingen die de overzending verricht haar instemming met een dergelijk gebruik niet weigeren, tenzij zulks mogelijk is op grond van beperkingen bepaald in haar nationaal recht of krachtens de in het zesde lid bedoelde voorwaarden.Elke weigering zijn instemming te verlenen wordt omstandig uitgelegd. 10. De cellen financiële inlichting nemen alle nodige maatregelen, daaronder begrepen inzake veiligheid, teneinde te waarborgen dat geen enkele andere autoriteit, orgaan of dienst toegang heeft tot de overeenkomstig dit artikel overgezonden gegevens.11. De verstrekte gegevens zijn beschermd krachtens het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 inzake de bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (ETS nr.108) en gelet op aanbeveling nr. R (87) 15 van 17 september 1987 van het Comité van ministers van de Raad van Europa met het oog op de reglementering van het gebruik van persoonlijke gegevens in de politiesector, ten minste door dezelfde regels inzake de vertrouwelijkheid en de bescherming van persoonsgegevens als die welke van toepassing zijn krachtens de op de verzoekende cel financiële inlichtingen toepasselijke nationale wetgeving. 12. De cel financiële inlichtingen die de overzending verricht kan redelijke verzoeken overzenden over het gebruik van de overgezonden informatie en de ontvangende cel financiële inlichtingen moet, voor zover zulks haalbaar is, terzake informatie verstrekken.13. De Partijen geven de eenheid aan die fungeert als cel financiële inlichtingen in de zin van dit artikel.

Artikel 47.- Internationale samenwerking voor het uitstel van verdachte transacties 1. Enige Partij neemt de maatregelen van wetgevende aard of andere maatregelen die noodzakelijk zijn om haar cel financiële inlichtingen de mogelijkheid te bieden, op verzoek van een buitenlandse cel financiële inlichtingen, een dringende maatregel te nemen houdende opschorting of uitstel van het sluiten van een lopende transactie.De voorwaarden en de duur van een dergelijke maatregel stemmen overeen met die welke zijn bepaald in het nationaal recht van de cel financiële inlichtingen die wordt aangezocht met betrekking tot het uitstel van de transacties. 2. De aangezochte cel financiële inlichtingen neemt de in het eerste lid bepaalde maatregelen wanneer zij, op grond van de gegevens meegedeeld door de verzoekende cel financiële inlichtingen, van oordeel is dat : a) de transactie verband houdt met een witwasoperatie;en b) de transactie zou zijn opgeschort of het sluiten ervan zou zijn uitgesteld ingeval ter zake op nationaal niveau een aangifte van verdachte verrichting zou zijn gedaan. HOOFDSTUK VI. - Voortgangscontrole op de uitvoering en regeling van geschillen

Artikel 48.- Voortgangscontrole op de uitvoering en regeling van geschillen 1. De Conferentie van Partijen is verantwoordelijk voor de voortgangscontrole op de uitvoering van deze Overeenkomst.De Conferentie van de Partijen : a) controleert de passende uitvoering van deze Overeenkomst door de Partijen;b) kan, op verzoek van een Partij, advies verstrekken over enige vraag betreffende de uitlegging en de toepassing van de Overeenkomst.2. De Conferentie van de Partijen oefent de in het eerste lid, a, bepaalde opdrachten uit door gebruik te maken van de beschikbare openbare samenvattingen van het Beperkt Comité van deskundigen inzake de evaluatie van antiwitwasmaatregelen (Moneyval) (voor de lidstaten van Moneyval) en van GAFI (voor de lidstaten van GAFI), zo nodig aangevuld met periodieke vragenlijsten voor zelfevaluatie.De evaluatieprocedure heeft enkel betrekking op de toepassingsgebieden van deze Overeenkomst waarop geen andere internationale normen van toepassing zijn, waarvoor wederzijdse evaluaties worden verricht door GAFI en Moneyval. 3. Ingeval de Conferentie van Partijen van oordeel is dat bijkomende gegevens noodzakelijk zijn om haar opdrachten tot een goed einde te brengen, raadpleegt zij de betrokken Partij, indien zij daartoe besluit, op grond van de instrumenten en procedures van Moneyval. Vervolgens deelt de betrokken Partij de elementen van antwoord mee aan de Conferentie van de Partijen. Op grond van deze elementen bepaalt de Conferentie van de Partijen of de toestand van de betrokken Partij grondiger moet worden geëvalueerd. Zulks kan, maar moet niet noodzakelijkerwijze bezoeken ter plaatse door een evaluatieteam onderstellen. 4. In geval van een geschil tussen de Partijen over de uitlegging of de toepassing van de Overeenkomst stellen zij alles in het werk om het geschil te regelen door middel van onderhandelingen of enig ander vreedzaam middel naar keuze, daaronder begrepen het voorleggen van het geschil aan de Conferentie van de Partijen, aan een scheidsgerecht dat beslissingen neemt waardoor de partijen bij het geschil zijn gebonden, of aan het Internationaal Gerechtshof, zulks in onderlinge overeenstemming tussen de betrokken Partijen.5. De Conferentie van de Partijen neemt haar eigen procedureregels aan.6. De Secretaris-generaal van de Raad van Europa roept de Conferentie van Partijen bijeen uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst.Vervolgens worden periodieke vergaderingen gehouden overeenkomstig de procedureregels aangenomen door de Conferentie van de Partijen. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Artikel 49.- Ondertekening en inwerkingtreding 1. De Overeenkomst staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa, de Europese Gemeenschap en de niet-lidstaten die aan de opstelling ervan hebben deelgenomen.Deze Staten of de Europese Gemeenschap kunnen hun instemming door de Overeenkomst te worden gebonden, tot uitdrukking brengen door : a) ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;of b) ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.2. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.3. Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop zes ondertekenaars, waaronder ten minste vier lidstaten van de Raad van Europa, hun instemming door dit verdrag gebonden te worden in overeenstemming met de bepalingen van het eerste lid tot uitdrukking hebben gebracht.4. Ten aanzien van een ondertekenaar die later zijn instemming door deze Overeenkomst te worden gebonden tot uitdrukking heeft gebracht, treedt deze Overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand die volgt na het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop hij zijn instemming door deze Overeenkomst te worden gebonden tot uitdrukking heeft gebracht overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid.5. Geen enkele Partij bij de Overeenkomst van 1990 kan deze Overeenkomst bekrachtigen, aanvaarden of goedkeuren zonder zich ten minste gebonden te achten door de bepalingen die overeenstemmen met de bepalingen van de Overeenkomst van 1990, waardoor zij gebonden is.6. Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst moeten de Partijen bij deze Overeenkomst die eveneens Partij zijn bij de Overeenkomst van 1990 : a) de bepalingen van deze Overeenkomst toepassen op hun wederzijdse betrekkingen;b) de bepalingen van de Overeenkomst van 1990 blijven toepassen op hun betrekkingen met de andere Partijen bij voornoemde Overeenkomst die geen partij zijn bij deze Overeenkomst.

Artikel 50.- Toetreding tot de Overeenkomst 1. Na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst kan het Comité van ministers van de Raad van Europa, na raadpleging van de Partijen bij de Overeenkomst, iedere Staat die geen lid is van de Raad van Europa en die niet aan de opstelling van deze Overeenkomst heeft deelgenomen, uitnodigen hiertoe toe te treden, zulks bij een besluit genomen met de meerderheid bepaald in artikel 20, d van het Statuut van de Raad van Europa en met algemene stemmen van de vertegenwoordigers van de Partijen die het recht hebben in het Comité van ministers zitting te hebben.2. Voor enige toetredende Staat treedt de Overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop de akte van toetreding bij de Secretaris-generaal van de Raad van Europa wordt neergelegd.

Artikel 51.- Territoriale toepasselijkheid 1. Enige Staat of de Europese Gemeenschap kan, op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, het grondgebied of de grondgebieden aanwijzen waarop de Overeenkomst van toepassing is.2. Enige Partij kan te allen tijde daarna, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa, de toepasselijkheid van deze overeenkomst uitbreiden tot enig ander in de verklaring aangewezen grondgebied.Ten aanzien van een dergelijk grondgebied treedt de Overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop de Secretaris-generaal de verklaring heeft ontvangen. 3. Enige krachtens de voorgaande leden afgelegde verklaring kan ten aanzien van enig in die verklaring aangewezen grondgebied worden ingetrokken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal.De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt na het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-generaal.

Artikel 52.- Verhouding tot andere verdragen en akkoorden 1. Deze Overeenkomst laat de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit internationale multilaterale verdragen betreffende bijzondere aangelegenheden onverlet.2. De Partijen bij deze Overeenkomst kunnen onderling bilaterale of multilaterale overeenkomsten sluiten inzake aangelegenheden die bij deze Overeenkomst worden geregeld, teneinde de bepalingen ervan aan te vullen of te versterken of de toepassing van de daarin neergelegde beginselen te vergemakkelijken.3. Ingeval twee of meer Partijen reeds een akkoord of een verdrag hebben gesloten met betrekking tot een aangelegenheid waarop deze Overeenkomst betrekking heeft of hun betrekkingen in verband met die aangelegenheid anderszins hebben vastgesteld, hebben zij de mogelijkheid voornoemd akkoord, verdrag of regeling toe te passen in de plaats van deze Overeenkomst indien zulks de internationale samenwerking vergemakkelijkt.4. De Partijen die lid zijn van de Europese Unie passen in hun onderlinge betrekkingen de regels van de Gemeenschap en van de Europese Unie toe, voorzover regels van de Gemeenschap of van de Europese Unie het betrokken specifieke onderwerp beheersen en van toepassing zijn op het specifieke geval, onverminderd het onderwerp en het doel van deze Overeenkomst en onverminderd de volle toepassing ervan ten aanzien van de andere Partijen.

Artikel 53.- Verklaring en voorbehouden 1. Enige Staat of de Europese Gemeenschap kan op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding een of meer verklaringen formuleren als bedoeld in artikel 3, tweede lid, artikel 9, vierde lid, artikel 17, vijfde lid, artikel 24, derde lid, artikel 31, tweede lid, artikel 35, eerste en derde lid, en artikel 42, tweede lid.2. Enige Staat of de Europese Gemeenschap kan eveneens op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa, verklaren artikel 7, tweede lid, punt c, artikel 9, zesde lid, artikel 46, vijfde lid, en artikel 47 niet of gedeeltelijk te zullen toepassen.3. Enige Staat of de Europese Gemeenschap kan, op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding de wijze aangeven waarop hij of zij de artikelen 17 en 19 van deze Overeenkomst zal toepassen, met name gelet op de internationale instrumenten die van toepassing zijn inzake internationale samenwerking in strafzaken. Hij of zij stelt de Secretaris-generaal van de Raad van Europa in kennis van enige wijziging. 4. Enige Staat of de Europese Gemeenschap kan op het tijdstip van de ondertekening of bij de neerlegging van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren : a) dat hij of zij artikel 3, vierde lid, niet zal toepassen;of b) dat hij of zij artikel 3, vierde lid, slechts gedeeltelijk zal toepassen;of c) de wijze omschrijven waarop hij of zij artikel 3, vierde lid, zal toepassen. Hij of zij stelt de Secretaris-generaal van de Raad van Europa in kennis van enige wijziging. 5. Geen enkel ander voorbehoud is toegestaan.6. Enige Partij die een voorbehoud heeft gemaakt krachtens dit artikel, kan het geheel of ten dele intrekken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.De intrekking wordt van kracht op de datum waarop de Secretaris-generaal de kennisgeving ontvangt. 7. De Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van een bepaling van deze Overeenkomst kan geen aanspraak maken op de toepassing van deze bepaling door een andere Partij.Zij kan evenwel in geval van een gedeeltelijk of voorwaardelijk voorbehoud aanspraak maken op de toepassing van deze bepaling voor zover zij deze heeft aanvaard.

Artikel 54.- Wijzigingen 1. Wijzigingen in deze Overeenkomst kunnen worden voorgesteld door iedere Partij en worden door de Secretaris-generaal van de Raad van Europa meegedeeld aan de lidstaten van de Raad van Europa, aan de Europese Gemeenschap en aan enige niet-lidstaat die tot deze Overeenkomst is toegetreden of uitgenodigd is toe te treden overeenkomstig de bepalingen van artikel 50.2. Enige door een Partij voorgestelde wijziging wordt meegedeeld aan het Europese Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken (CDPC,) die haar advies over de voorgestelde wijziging voorlegt aan het Comité van ministers.3. Het Comité van ministers onderzoekt de voorgestelde wijziging en het door de Commissie voor strafrechtelijke vraagstukken voorgelegde advies en kan de wijziging aannemen met de in artikel 20, d, van het Statuut van de Raad van Europa bepaalde meerderheid.4. De tekst van een door het Comité van ministers in overeenstemming met het derde lid van dit artikel aangenomen wijziging wordt aan de Partijen ter aanvaarding toegezonden.5. Een in overeenstemming met het derde lid van dit artikel aangenomen wijziging wordt van kracht op de dertigste dag nadat alle Partijen de Secretaris-generaal ervan in kennis hebben gesteld dat zij de wijziging aanvaarden.6. Met het oog op de bijwerking van de in de bijlage vermelde categorieën strafbare feiten, alsook met het oog op de wijziging van artikel 13, kan enige Partij of het Comité van ministers wijzigingen voorstellen.Zij worden door de Secretaris-generaal van de Raad van Europa meegedeeld aan de Partijen. 7. Na raadpleging van de Partijen die geen lid zijn van de Raad van Europa en, indien noodzakelijk, van het Comité voor strafrechtelijke vraagstukken, kan het Comité van ministers een voorgestelde wijziging aannemen overeenkomstig het zesde lid, met de in artikel 20.d, van het Statuut van de Raad van Europa bepaalde meerderheid. De wijziging treedt in werking na het verstrijken van een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop deze aan de Partijen is overgezonden.

Gedurende deze periode kan enige Partij de Secretaris-generaal in kennis stellen van enig bezwaar tegen de inwerkingtreding van de wijziging te haar aanzien. 8. Indien een derde van de Partijen de Secretaris-generaal in kennis stelt van een bezwaar tegen de inwerkingtreding van de wijziging, treedt de wijziging niet in werking.9. Indien minder dan een derde van de partijen zulks doet, treedt de wijziging in werking voor de Partijen die geen bezwaar hebben gemaakt.10. Wanneer een wijziging overeenkomstig het zesde tot het negende lid van dit artikel in werking is getreden en een Partij bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging, treedt deze ten aanzien van de desbetreffende Partij in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop deze Partij de Secretaris-generaal van de Raad van Europa in kennis heeft gesteld van haar aanvaarding ervan. Enige Partij die bezwaar heeft gemaakt, kan het te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa. 11. Indien een wijziging werd aangenomen door het Comité van ministers, kan een Staat of de Europese Gemeenschap zijn of haar instemming door de Overeenkomst te zijn gebonden niet tot uiting brengen zonder tegelijkertijd de wijzigingen te hebben aanvaard.

Artikel 55.- Opzegging 1. Enige Partij kan deze Overeenkomst te allen tijde opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-generaal van de Raad van Europa.2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum waarop de Secretaris-generaal de kennisgeving heeft ontvangen.3. De Overeenkomst blijft evenwel van toepassing op de uitvoering, overeenkomstig artikel 23, van een confiscatie waarom overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst is verzocht vóór de datum waarop de opzegging van kracht wordt.

Artikel 56.- Kennisgevingen De Secretaris-generaal van de Raad van Europa geeft de lidstaten van de Raad van Europa, de Europese Gemeenschap, de niet-lidstaten die aan de opstelling van dit verdrag hebben deelgenomen en enige Staat die is verzocht tot de Overeenkomst toe te treden, kennis van : a) enige ondertekening;b) de neerlegging van enige akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;c) enige datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst overeenkomstig de artikelen 49 en 50 ervan;d) enige verklaring of enig voorbehoud krachtens artikel 53;e) enige andere handeling, kennisgeving of mededeling met betrekking tot deze Overeenkomst. Ten blikje waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Warschau op 16 mei 2005 in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar dat wordt neergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-generaal van de Raad van Europa doet een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen aan iedere lidstaat van de Raad van Europa, aan de Europese Gemeenschap, aan de niet-lidstaten die aan de opstelling van deze Overeenkomst hebben deelgenomen en aan enige Staat die is verzocht tot het verdrag toe te treden.

Bijlage a) deelneming aan een georganiseerde criminele groep;b) terrorisme, daaronder begrepen de financiering van het terrorisme;c) mensenhandel en smokkel van migranten;d) seksuele uitbuiting, daaronder begrepen de seksuele uitbuiting van kinderen;e) illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;f) wapenhandel;g) illegale handel in gestolen voorwerpen en andere voorwerpen;h) corruptie;i) fraude en oplichting;j) namaak van munten;k) namaak en ongeoorloofde productie van voorwerpen;l) misdaden en strafbare feiten tegen het milieu; m ) doodslag en ernstige lichamelijke verwondingen; n) ontvoering, opsluiting en gijzelneming;o) diefstal;p) smokkel;q) afpersing;r) valsheid;s) piraterij;t) handel met voorkennis en manipulatie van effectenbeurzen. VERKLARINGEN België verklaart dat de centrale autoriteit, aangeduid in toepassing van artikel 33, paragraaf 2, van de Overeenkomst, de Federale Overheidsdienst Justitie, Directie-generaal Wetgeving, Vrijheden en Fundamentele rechten, Dienst internationale samenwerking in strafzaken, Waterloolaan 115, B-1000 Brussel is.

België verklaart dat de eenheid die fungeert als cel financiële inlichtingen, aangeduid in toepassing van artikel 46, paragraaf 13 van de Overeenkomst de Cel voor financiële informatieverwerking (Belgian Financial Intelligence Unit), Gulden Vlieslaan 55 (bus 1), B-1060 Brussel, is.

Overeenkomst van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van het terrorisme, gedaan te Warschau op 16 mei 2005

Staten/Organisatie

Datum authentificatie

Type instemming

Datum instemming

Datum interne inwerkingtreding

ALBANIE

22/12/2005

Bekrachtiging

06/02/2007

01/05/2008

ANDORRA

Onbepaald


ARMENIE

17/11/2005

Bekrachtiging

02/06/2008

01/10/2008

AZERBEIDZJAN

Onbepaald


BOSNI" EN HERZEGOVINA

19/01/2006

Bekrachtiging

11/01/2008

01/05/2008

BULGARIJE

22/11/2006

Onbepaald


België

16/05/2005

Bekrachtiging

17/09/2009

01/01/2010

CYPRUS

16/05/2005

Bekrachtiging

27/03/2009

01/07/2009

DENEMARKEN

Onbepaald


DUITSLAND

Onbepaald


ESTLAND

Onbepaald


Europese Gemeenschap

02/04/2009

Onbepaald


FINLAND

16/12/2005

Onbepaald


FRANKRIJK

Onbepaald


GEORGIE

Onbepaald


GRIEKENLAND

12/10/2006

Onbepaald


HONGARIJE

14/04/2009

Bekrachtiging

14/04/2009

01/08/2009

IERLAND

Onbepaald


IJSLAND

16/05/2005

Onbepaald


ITALIE

08/06/2005

Onbepaald


KROATIE

29/04/2008

Bekrachtiging

10/10/2008

01/02/2009

LETLAND

19/05/2006

Onbepaald


LIECHTENSTEIN

Onbepaald


LITOUWEN

Onbepaald


LUXEMBURG

16/05/2005

Onbepaald


MACEDONIE (VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REP.)

17/11/2005

Bekrachtiging

27/05/2009

01/09/2009

MALTA

16/05/2005

Bekrachtiging

30/01/2008

01/05/2008

MOLDAVI"

16/05/2005

Bekrachtiging

18/09/2007

01/05/2008

MONACO

Onbepaald


MONTENEGRO

16/05/2005

Bekrachtiging

20/10/2008

01/02/2009

NEDERLAND

17/11/2005

Aanvaarding

13/08/2008

01/12/2008

NOORWEGEN

Onbepaald


OEKRAINE

29/11/2005

Onbepaald


OOSTENRIJK

16/05/2005

Onbepaald


POLEN

16/05/2005

Bekrachtiging

08/08/2007

01/05/2008

PORTUGAL

16/05/2005

Onbepaald


ROEMENIE

16/05/2005

Bekrachtiging

21/02/2007

01/05/2008

RUSLAND

28/01/2009

Onbepaald


SAN MARINO

14/11/2006

Onbepaald


SERVI"

16/05/2005

Bekrachtiging

14/04/2009

01/08/2009

SLOVAKIJE

12/11/2007

Bekrachtiging

16/09/2008

01/01/2009

SLOVENIE

28/03/2007

Onbepaald


SPANJE

20/02/2009

Onbepaald


TSJECHISCHE REP. Onbepaald


TURKIJE

28/03/2007

Onbepaald


VERENIGD KONINKRIJK

Onbepaald


ZWEDEN

16/05/2005

Onbepaald


ZWITSERLAND

Onbepaald

^