Etaamb.openjustice.be
Wet van 30 juni 2009
gepubliceerd op 08 maart 2010

Wet houdende instemming met volgende Internationale Akten :

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2009015102
pub.
08/03/2010
prom.
30/06/2009
ELI
eli/wet/2009/06/30/2009015102/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

30 JUNI 2009. - Wet houdende instemming met volgende Internationale Akten :


1) Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, gedaan te Washington D.C. op 25 juni 2003 (1) 2) Instrument, gedaan te Brussel op 16 december 2004, als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, gedaan op 25 juni 2003, met betrekking tot de toepassing van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika aangaande de rechtshulp in strafzaken, ondertekend op 28 januari 1988 (1) (2) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.De Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, gedaan te Washington D.C. op 25 juni 2003, zal volkomen gevolg hebben.

Art. 3.Het Instrument, gedaan te Brussel op 16 december 2004, als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, gedaan op 25 juni 2003, met betrekking tot de toepassing van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika aangaande de rechtshulp in strafzaken, ondertekend op 28 januari 1988, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 30 juni 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, K. DE GUCHT De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Nota's (1) Zitting 2008-2009. Senaat.

Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 17 februari 2009, nr. 4-1183/1. - Advies-Verslag, nr. 4-1183/2. - Verslag, nr. 4-1183/3.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming : vergadering van 28 mei 2009.

Kamer van volksvertegenwoordigers.

Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Senaat, nr. 52-2013/1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 52-2013/2.

Parlementaire Handelingen. - Bespreking en stemming : vergadering van 11 juni 2009. (2) De overeenkomst en het Instrument treden in werking op 1 februari 2010. Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika INHOUD Preambule Artikel 1 : Onderwerp en doel Artikel 2 : Definities Artikel 3 : Reikwijdte van deze overeenkomst met betrekking tot bilaterale rechtshulpverdragen met Lidstaten en bij gebreke daarvan Artikel 4 : Identificatie van bankgegevens Artikel 5 : Gemeenschappelijke onderzoeksteams Artikel 6 : Videoconferenties Artikel 7 : Versnelde toezending van verzoeken Artikel 8 : Rechtshulp aan administratieve autoriteiten Artikel 9 : Gebruiksbeperkingen met het oog op bescherming van persoons- en andere gegevens Artikel 10 : Verzoek om geheimhouding dat uitgaat van de verzoekende staat Artikel 11 : Overleg Artikel 12 : Toepassing in de tijd Artikel 13 : Non-derogatie Artikel 14 : Toekomstige bilaterale rechtshulpverdragen met lidstaten Artikel 15 : Aanwijzing en kennisgeving Artikel 16 : Territoriale toepassing Artikel 17 : Herziening Artikel 18 : Inwerkingtreding en beëindiging Toelichting DE EUROPESE UNIE EN DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA, Verlangend de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika verder te vergemakkelijken;

Verlangend de criminaliteit doeltreffender te bestrijden teneinde hun democratische samenlevingen en gemeenschappelijke waarden te beschermen;

Met inachtneming van de rechten van het individu en de rechtsstaat;

Indachtig de waarborgen die hun respectieve rechtsstelsels bieden inzake het recht van een verdachte op een eerlijk proces, waaronder het recht te worden gevonnist door een onpartijdig gerecht, dat is ingesteld bij de wet;

Vanuit de wens een verdrag betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken te sluiten, hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen : Artikel 1 Onderwerp en doel De overeenkomstsluitende partijen verbinden zich ertoe in overeenstemming met de bepalingen van deze overeenkomst de samenwerking en wederzijdse rechtshulp te verbeteren.

Artikel 2 Definities Onder : 1. « overeenkomstsluitende partijen » wordt verstaan : de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika;2. « lidstaat » wordt verstaan : een lidstaat van de Europese Unie. Artikel 3 Reikwijdte van deze overeenkomst met betrekking tot bilaterale rechtshulpverdragen met lidstaten en bij gebreke daarvan 1. De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, en de Verenigde Staten van Amerika waarborgen dat de bepalingen van deze overeenkomst in samenhang met bilaterale rechtshulpverdragen tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika die op het moment van inwerkingtreding van deze overeenkomst gelden, op de volgende wijze worden toegepast : a) artikel 4 wordt toegepast om te voorzien in de identificatie van financiële rekeningen en transacties, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepalingen;b) artikel 5 wordt toegepast om te voorzien in de instelling en het functioneren van gemeenschappelijke onderzoeksteams, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepalingen;c) artikel 6 wordt toegepast om erin te voorzien dat personen die zich in de aangezochte staat bevinden, kunnen worden gehoord met gebruikmaking van een videoverbinding tussen de verzoekende en de aangezochte staat, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepalingen;d) artikel 7 wordt toegepast om te voorzien in het gebruik van snelle communicatiemiddelen, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepalingen;e) artikel 8 wordt toegepast om te voorzien in rechtshulp aan de betrokken administratieve autoriteiten, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in bilaterale verdragsbepalingen;f) behoudens artikel 9, leden 4 en 5, wordt artikel 9 toegepast in plaats van, of indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken over de beperking van het gebruik van gegevens of bewijsmateriaal die aan de verzoekende staat worden verstrekt, en over het verbinden van voorwaarden aan rechtshulp of de weigering ervan om redenen van gegevensbescherming;g) artikel 10 wordt toegepast indien in bilaterale verdragen bepalingen ontbreken over omstandigheden waaronder de verzoekende staat de geheimhouding van zijn verzoek kan verlangen.2. a) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat iedere lidstaat in een schriftelijk instrument tussen die lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika bevestigt dat hij zijn bilateraal rechtshulpverdrag dat geldt in de relatie met de Verenigde Staten van Amerika op de in onderhavig artikel uiteengezette wijze zal toepassen.b) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat nieuwe lidstaten die na de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot de Europese Unie toetreden en die bilaterale rechtshulpverdragen hebben gesloten met de Verenigde Staten van Amerika, de onder a) bedoelde maatregelen nemen.c) De overeenkomstsluitende partijen beijveren zich om het onder b) omschreven proces te voltooien vóór, dan wel zo spoedig mogelijk na, de geplande toetreding van een nieuwe lidstaat.De Europese Unie stelt de Verenigde Staten van Amerika in kennis van de datum van toetreding van nieuwe lidstaten. 3. a) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, en de Verenigde Staten van Amerika waarborgen tevens dat de bepalingen van deze overeenkomst worden toegepast als er tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika geen bilateraal rechtshulpverdrag van kracht is.b) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat een dergelijke lidstaat middels een schriftelijk instrument tussen de lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika erkent dat de bepalingen van deze overeenkomst van toepassing zijn.c) De Europese Unie, krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarborgt dat nieuwe lidstaten die na de inwerkingtreding van deze overeenkomst tot de Europese Unie toetreden en geen bilaterale rechtshulpverdragen hebben gesloten met de Verenigde Staten van Amerika, de onder b) bedoelde maatregelen nemen.4. Indien het in lid 2, onder b), en lid 3, onder c), bedoelde proces niet vóór de datum van toetreding is voltooid, zijn de bepalingen van deze overeenkomst van toepassing in de betrekkingen tussen de Verenigde Staten van Amerika en de betrokken nieuwe lidstaat met ingang van de datum waarop zij elkaar en de Europese Unie in kennis hebben gesteld van de voltooiing van hun interne procedures die daartoe moeten leiden.5. De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat deze overeenkomst alleen tot rechtshulp tussen de betrokken staten strekt. Een particulier kan aan de bepalingen van deze overeenkomst niet het recht ontlenen bewijs te verkrijgen, te weren of uit te sluiten, de uitvoering van een verzoek te beletten, of de anderszins krachtens de nationale wetgeving beschikbare rechten uit te breiden of te beperken.

Artikel 4 Identificatie van bankgegevens 1. a) Op verzoek van de verzoekende staat onderzoekt de aangezochte staat terstond, in overeenstemming met dit artikel, of de op zijn grondgebied gevestigde banken weten of een met name genoemde natuurlijke of rechtspersoon die verdacht wordt van of in staat van beschuldiging is gesteld wegens een strafbaar feit, houder is van een of meer bankrekeningen.De aangezochte staat deelt het resultaat van zijn onderzoek terstond aan de verzoekende staat mee. b) De onder a) omschreven handelingen kunnen ook worden uitgevoerd teneinde : i) gegevens over veroordeelde of anderszins bij een strafbaar feit betrokken natuurlijke of rechtspersonen te achterhalen, ii) gegevens die in het bezit zijn van andere financiële instellingen dan banken te achterhalen, of iii) niet aan rekeningen gebonden financiële transacties op te sporen.2. Een verzoek om de in lid 1 omschreven gegevens omvat : a) de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon die van belang is om rekeningen en transacties op te sporen, en b) voldoende gegevens op grond waarvan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat : i) redelijkerwijs kan vermoeden dat de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bij een strafbaar feit is betrokken en dat banken en niet-bancaire instellingen op het grondgebied van de aangezochte staat over de verlangde gegevens zouden kunnen beschikken, en ii) kan vaststellen dat de verlangde gegevens betrekking hebben op het strafrechtelijk onderzoek of de strafvervolging.c) voorzover mogelijk, gegevens over de mogelijk betrokken bank of andere niet-bancaire financiële instelling, en andere gegevens die dienstig kunnen zijn om de reikwijdte van het onderzoek te kunnen beperken.3. Verzoeken om rechtshulp uit hoofde van dit artikel worden verzonden tussen : a) de centrale autoriteiten die bevoegd zijn voor rechtshulp in de lidstaten of de nationale autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten, zoals aangewezen overeenkomstig artikel 15, lid 2, en b) de nationale autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika die bevoegd zijn voor het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten, zoals aangewezen overeenkomstig artikel 15, lid 2. Na de inwerkingtreding van deze overeenkomst kunnen de overeenkomstsluitende partijen door middel van een diplomatieke notawisseling overeenkomen de kanalen waarlangs verzoeken uit hoofde van dit artikel worden verstuurd, te wijzigen. 4. a) Behoudens het bepaalde onder b), kan een staat krachtens artikel 15 zijn plicht om uit hoofde van dit artikel rechtshulp te verlenen, beperken tot : i) feiten die zowel in de aangezochte als in de verzoekende staat strafbaar zijn gesteld; ii) feiten die in de verzoekende staat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste vier jaar, en in de aangezochte staat met een maximum van ten minste twee jaar, of iii) aangewezen ernstige feiten die zowel in de aangezochte als in de verzoekende staat strafbaar zijn gesteld. b) Een staat die zijn verplichtingen overeenkomstig het bepaalde onder a), ii) of iii), beperkt, moet ten minste de identificatie mogelijk maken van rekeningen in verband met terroristische activiteiten en het witwassen van de opbrengsten uit een groot aantal ernstige criminele activiteiten die zowel in de verzoekende als in de aangezochte staat strafbaar zijn gesteld.5. In het kader van dit artikel mag rechtshulp niet worden geweigerd op grond van het bankgeheim.6. De aangezochte staat beantwoordt een verzoek tot het overleggen van stukken betreffende de rekeningen of transacties die conform dit artikel zijn geïdentificeerd, in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijke rechtshulpverdrag dat tussen de betrokken staten van kracht is of, bij gebreke daarvan, in overeenstemming met de vereisten van zijn nationale wetgeving.7. De overeenkomstsluitende partijen nemen maatregelen om te voorkomen dat aangezochte staten door de toepassing van dit artikel buitengewoon worden belast.Indien een aangezochte staat, met inbegrip van banken of de communicatiekanalen waarin dit artikel voorziet, niettemin buitengewoon worden belast, plegen de overeenkomstsluitende partijen onmiddellijk overleg teneinde de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken, en teneinde de maatregelen te treffen die nodig zijn om de bestaande en toekomstige belasting te verminderen.

Artikel 5 Gemeenschappelijke onderzoeksteams 1. De overeenkomstsluitende partijen nemen, voorzover zij zulks nog niet hebben gedaan, de nodige maatregelen om gemeenschappelijke onderzoeksteams te kunnen instellen en te laten optreden op het grondgebied van respectievelijk elke lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika, teneinde strafrechtelijke onderzoeken of strafvervolgingen waarbij een of meer lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika betrokken zijn te vergemakkelijken, voorzover de betrokken lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika dit nodig achten.2. De procedures voor het functioneren van het team, zoals samenstelling, duur, plaats, organisatie, functies en doel, en de voorwaarden voor deelneming van leden van het team aan onderzoekshandelingen op het grondgebied van een andere staat, worden overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten belast met het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten die door de respectieve betrokken staten zijn bepaald.3. De bevoegde autoriteiten aangewezen door de respectieve staten treden rechtstreeks met elkaar in contact met het oog op de instelling en de werking van het team.Echter wanneer vanwege de uitzonderlijke complexiteit, de grote omvang of andere omstandigheden een meer centrale coördinatie nodig wordt geacht voor bepaalde of voor alle aspecten, kunnen de staten overeenkomen daartoe andere passende communicatiekanalen te gebruiken. 4. Wanneer het gemeenschappelijk onderzoeksteam het noodzakelijk acht dat in een van de staten die het team hebben ingesteld, onderzoekshandelingen plaatsvinden, kan een uit die staat afkomstig lid van het team zijn eigen bevoegde autoriteiten vragen die handelingen te verrichten zonder dat de andere staten daartoe een verzoek om rechtshulp behoeven in te dienen.Aan de toepassing van de maatregel in die staat zullen dezelfde juridische eisen worden gesteld als aan nationale onderzoekshandelingen.

Artikel 6 Videoconferenties 1. De overeenkomstsluitende partijen nemen, voorzover dergelijke hulp niet al beschikbaar is, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tussen iedere lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika videoconferenties kunnen worden gehouden om personen die zich in de aangezochte staat bevinden als getuige of deskundige in een procedure waarin rechtshulp wordt verstrekt, te horen.Voorzover niet specifiek in dit artikel bepaald, gelden voor die procedure de voorwaarden van het tussen de betrokken staten toepasselijke rechtshulpverdrag of van de wet van de aangezochte staat. 2. Tenzij de verzoekende en de aangezochte staat anders zijn overeengekomen, draagt de verzoekende staat de kosten van het totstandbrengen en het functioneren van de videoverbinding.De overige kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de maatregel (met inbegrip van de reiskosten van de deelnemers in de aangezochte staat) worden gedragen in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van het tussen de betrokken staten toepasselijke rechtshulpverdrag, dan wel, bij gebreke van zodanig verdrag, zoals overeengekomen tussen de verzoekende en de aangezochte staat. 3. De verzoekende en de aangezochte staat kunnen met elkaar in overleg treden om de oplossing van juridische, technische of logistieke kwesties die zich bij de uitvoering van het verzoek kunnen voordoen, te vergemakkelijken.4. Onverminderd de rechtsmacht krachtens de wet van de verzoekende staat, dient het met opzet afleggen van een valse verklaring of een ander wangedrag van de persoon die als getuige of deskundige tijdens de videoconferentie wordt gehoord, door de aangezochte staat op dezelfde wijze gestraft als in het kader van nationale procedures zou gebeuren.5. Dit artikel doet niet af aan het gebruik van andere middelen die krachtens het toepasselijke verdrag of de toepasselijke wet beschikbaar zijn om getuigen te horen.6. Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van bepalingen van bilaterale rechtshulpovereenkomsten tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika die het gebruik van videoconferenties voor andere dan de in lid 1 aangegeven doelen verplicht stellen of toestaan, daaronder begrepen ten behoeve van de identificatie van personen of voorwerpen of het afnemen van verklaringen in het kader van een onderzoek.Wanneer een toepasselijke overeenkomst of wet niet reeds daarin voorziet, kan een staat het gebruik van videoconferenties in die gevallen toestaan.

Artikel 7 Versnelde toezending van verzoeken Verzoeken om rechtshulp, en mededelingen dienaangaande, kunnen worden gedaan met behulp van snelle communicatietechnieken, daaronder begrepen faxapparatuur of elektronische post, gevolgd door een formele bevestiging wanneer de aangezochte staat zulks vereist. De aangezochte staat kan het verzoek met behulp van zulke snelle communicatietechnieken beantwoorden.

Artikel 8 Rechtshulp aan administratieve autoriteiten 1. Rechtshulp wordt ook verleend aan een nationale administratieve autoriteit die, krachtens een specifieke administratieve of regelgevende bevoegdheid om dergelijke onderzoeken te doen, gedragingen onderzoekt met het oog op strafvervolging of verwijzing van dergelijke gedragingen naar autoriteiten die bevoegd zijn deze te onderzoeken of strafrechtelijk te vervolgen.Rechtshulp kan onder vergelijkbare omstandigheden ook worden verleend aan andere administratieve autoriteiten. Rechtshulp wordt niet verleend in aangelegenheden waarin de administratieve autoriteit op voorhand verklaart dat geen vervolging of, voorzover van toepassing, verwijzing zal plaatsvinden. 2. a) Verzoeken om rechtshulp uit hoofde van dit artikel worden verzonden tussen de centrale autoriteiten die zijn aangewezen krachtens het tussen de betrokken staten toepasselijke bilaterale rechtshulpverdrag, of tussen andere autoriteiten die door de centrale autoriteiten zijn overeengekomen;b) Bij gebreke van een verdrag worden verzoeken verzonden tussen het « Department of Justice » van de Verenigde Staten van Amerika en het Ministerie van Justitie of, krachtens artikel 15, lid 1, een vergelijkbaar ministerie van de betrokken lidstaat dat verantwoordelijk is voor de verzending van rechtshulpverzoeken, of tussen andere autoriteiten als overeengekomen tussen het « Department of Justice » en het betrokken ministerie.3. De overeenkomstsluitende partijen nemen maatregelen om buitengewone belasting van de aangezochte staten ten gevolge van de toepassing van dit artikel te voorkomen.Wanneer een dergelijke buitengewone belasting toch optreedt, plegen de overeenkomstsluitende partijen onverwijld overleg om de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken, onder andere door die maatregelen te nemen welke nodig zijn om bestaande en toekomstige belasting te verminderen.

Artikel 9 Gebruiksbeperkingen met het oog op bescherming van persoons- en andere gegevens 1. De verzoekende staat kan van de aangezochte staat verkregen bewijsmateriaal en gegevens gebruiken : a) ten behoeve van zijn strafrechtelijke onderzoeken en strafprocedures;b) ter voorkoming van een onmiddellijke, ernstige bedreiging van zijn openbare veiligheid;c) voor zijn niet-strafrechtelijke gerechtelijke en administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met onderzoeken of procedures i) als bedoeld onder a), of ii) waarvoor rechtshulp is verstrekt krachtens artikel 8;d) voor enig ander doel, indien de gegevens of het bewijsmateriaal openbaar zijn gemaakt in het kader van een procedure waarvoor ze zijn verstrekt, of in enige andere situatie als beschreven onder a), b) en c), en e) voor enig ander doel, uitsluitend na voorafgaande toestemming van de aangezochte staat.2. a) Dit artikel laat onverlet de mogelijkheid van de aangezochte staat om in een concrete zaak nadere voorwaarden te stellen wanneer het concrete rechtshulpverzoek bij gebreke van die voorwaarden niet kan worden nagekomen.Wanneer uit hoofde van dit punt nadere voorwaarden zijn gesteld, kan de aangezochte staat van de verzoekende staat verlangen dat deze inlichtingen verstrekt over het gebruik dat wordt gemaakt van het bewijsmateriaal of de informatie. b) Algemene beperkingen met betrekking tot de rechtsregels van de verzoekende staat voor het verwerken van persoonsgegevens mogen door de aangezochte staat echter niet als een voorwaarde uit hoofde van lid 2, onder a), worden verbonden aan het verschaffen van bewijsmateriaal of gegevens.3. Indien de aangezochte staat, nadat hij het verlangde bewijsmateriaal en de gegevens aan de verzoekende staat heeft verstrekt, op de hoogte raakt van omstandigheden die in een concreet geval aanleiding zouden geven aanvullende voorwaarden te stellen, kan de aangezochte staat met de verzoekende staat overleggen om te bepalen in hoeverre het bewijsmateriaal en de gegevens kunnen worden beschermd.4. Een aangezochte staat mag in plaats van dit artikel de bepaling inzake gebruiksbeperking van het toepasselijke bilaterale rechtshulpverdrag toepassen, indien zulks leidt tot minder beperkingen aan het gebruik van gegevens en bewijsmateriaal dan op grond van onderhavig artikel het geval is.5. Indien een bilateraal rechtshulpverdrag dat tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika op de datum van ondertekening van deze overeenkomst van kracht is, beperkingen toestaat op de verplichting om rechtshulp te verlenen bij bepaalde belastingdelicten, kan de betrokken lidstaat bij de uitwisseling van schriftelijke instrumenten met de Verenigde Staten van Amerika als bedoeld in artikel 3, lid 2, aangeven dat hij, bij dergelijke strafbare feiten, de bepaling inzake gebruiksbeperking van dat verdrag blijft toepassen. Artikel 10 Verzoek om vertrouwelijkheid dat uitgaat van de verzoekende staat De aangezochte staat stelt alles in het werk om een verzoek en de inhoud ervan vertrouwelijk te houden, indien de verzoekende staat daarom verzoekt. Indien het verzoek niet kan worden uitgevoerd zonder de verlangde vertrouwelijkheid te schenden, deelt de centrale autoriteit van de aangezochte staat dit mee aan de verzoekende staat, die dan bepaalt of het verzoek desalniettemin moet worden uitgevoerd.

Artikel 11 Overleg De overeenkomstsluitende partijen plegen voorzover nodig overleg opdat zo goed mogelijk gebruik kan worden gemaakt van deze overeenkomst, daaronder begrepen overleg om de oplossing van geschillen over de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst te bevorderen.

Artikel 12 Toepassing in de tijd 1. Deze overeenkomst is van toepassing op strafbare feiten die vóór of na de inwerkingtreding ervan zijn gepleegd.2. Deze overeenkomst is van toepassing op rechtshulpverzoeken die na de inwerkingtreding ervan zijn ingediend.De artikelen 6 en 7 zijn echter van toepassing op verzoeken die in de aangezochte staat op het moment van inwerkingtreding van deze overeenkomst in behandeling zijn.

Artikel 13 Non-derogatie Behoudens artikel 4, lid 5, en artikel 9, lid 2, onder b), laat deze overeenkomst voor de aangezochte staat de mogelijkheid onverlet ten aanzien van het verlenen van rechtshulp weigeringsgronden in te roepen uit hoofde van een bilateraal rechtshulpverdrag, of bij ontstentenis daarvan, van zijn toepasselijke rechtsbeginselen, onder andere wanneer de uitvoering van het verzoek schadelijk zou zijn voor zijn soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen.

Artikel 14 Toekomstige bilaterale rechtshulpverdragen met lidstaten Deze overeenkomst belet niet dat, nadat zij van kracht is geworden, bilaterale overeenkomsten tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika worden gesloten die verenigbaar zijn met de onderhavige overeenkomst.

Artikel 15 Aanwijzing en kennisgeving 1. Indien een ander ministerie dan het Ministerie van Justitie krachtens artikel 8, lid 2, onder b), is aangewezen, stelt de Europese Unie de Verenigde Staten van Amerika van die aanwijzing in kennis, voorafgaand aan de uitwisseling van schriftelijke instrumenten tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika zoals omschreven in artikel 3, lid 3.2. De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar, op basis van onderling overleg over de aanwijzing van de nationale autoriteiten krachtens artikel 4, lid 3, die verantwoordelijk zijn voor het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten, in kennis van de aldus aangewezen nationale autoriteiten, zulks voorafgaand aan de uitwisseling van schriftelijke instrumenten tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika zoals omschreven in artikel 3, leden 2 en 3.Voor lidstaten die geen rechtshulpverdrag met de Verenigde Staten van Amerika hebben, stelt de Europese Unie de Verenigde Staten van Amerika voorafgaand aan een dergelijke uitwisseling in kennis van de identiteit van de centrale autoriteiten krachtens artikel 4, lid 3. 3. De overeenkomstsluitende partijen stellen elkaar in kennis van alle uit hoofde van artikel 4, lid 4, ingeroepen beperkingen, voorafgaand aan de uitwisseling van schriftelijke instrumenten tussen de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika zoals omschreven in artikel 3, leden 2 en 3. Artikel 16 Territoriale toepassing 1. Deze overeenkomst is van toepassing : a) op de Verenigde Staten van Amerika;b) in betrekking tot de Europese Unie : - op de lidstaten; - op gebiedsdelen ten aanzien waarvan een lidstaat verantwoordelijk is voor de externe betrekkingen, of landen die geen lidstaat zijn en waarvoor een lidstaat andere verplichtingen heeft met betrekking tot de externe betrekkingen, indien zulks door de overeenkomstsluitende partijen onderling is overeengekomen in een diplomatieke notawisseling, welke naar behoren is bevestigd door de betrokken lidstaat. 2. De tot enig gebiedsdeel of land uitgebreide toepassing van deze overeenkomst krachtens lid 1, onder b), kan door elke overeenkomstsluitende partij worden beëindigd door middel van een schriftelijke, naar behoren tussen de betrokken lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika bevestigde, kennisgeving langs diplomatieke weg die zes maanden op voorhand aan de andere partij wordt gedaan. Artikel 17 Herziening De overeenkomstsluitende partijen komen overeen deze overeenkomst uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding aan een gemeenschappelijke herziening te onderwerpen. Deze herziening zal in het bijzonder betrekking hebben op de praktische uitvoering van de overeenkomst en kan ook aangelegenheden behelzen zoals de gevolgen van de verdere ontwikkeling van de Europese Unie met betrekking tot het voorwerp van deze overeenkomst.

Artikel 18 Inwerkingtreding en beëindiging 1. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag na de derde maand volgend op de datum waarop de overeenkomstsluitende partijen instrumenten hebben uitgewisseld waaruit blijkt dat zij hun daartoe strekkende interne procedures hebben voltooid.In deze instrumenten wordt tevens aangegeven dat de in artikel 3, leden 2 en 3, bedoelde procedures zijn voltooid. 2. Iedere overeenkomstsluitende partij kan deze overeenkomst te allen tijde beëindigen door de andere partij daarvan schriftelijk in kennis te stellen.De beëindiging wordt zes maanden na de datum van die kennisgeving van kracht.

Ten blijke waarvan de ondergetekende gevolmachtigden deze overeenkomst hebben ondertekend.

Gedaan te Washington D.C., de vijfentwintigste juni tweeduizenddrie in twee exemplaren in de Deense, Duitse, Engelse, Finse, Franse, Griekse, Italiaanse, Nederlandse, Portugese, Spaanse en Zweedse taal, zijnde de teksten in ieder van deze talen gelijkelijk authentiek.

Toelichting bij de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika Deze nota geeft uitleg over afspraken tussen de overeenkomstsluitende partijen betreffende de toepassing van een aantal bepalingen van de overeenkomst betreffende rechtshulp tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (hierna « de overeenkomst » genoemd).

Bij artikel 8 Met betrekking tot rechtshulp aan een administratieve autoriteit uit hoofde van artikel 8, lid 1, houdt de eerste zin van artikel 8, lid 1, de verplichting in om rechtshulp te verlenen aan federale administratieve autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika en nationale administratieve autoriteiten van de lidstaten die daarom verzoeken. Op grond van de tweede zin kan rechtshulp ook worden verleend aan andere - niet-federale of lokale - administratieve autoriteiten. Het is echter aan de aangezochte staat om te bepalen of van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt.

De overeenkomstsluitende partijen komen overeen dat op grond van de eerste zin van artikel 8, lid 1, op verzoek rechtshulp wordt verleend aan een administratieve autoriteit die op het moment dat het verzoek wordt ingediend, bezig is met onderzoeken of procedures met het oog op strafvervolging of verwijzing van de onderzochte gedraging naar autoriteiten die krachtens een specifiek mandaat als direct hierna beschreven bevoegd zijn tot vervolging. Het feit dat op het moment dat het verzoek wordt ingediend, wordt overwogen de zaak voor strafrechtelijke vervolging door te verwijzen, vormt geen beletsel voor die autoriteit om andere dan strafrechtelijke sancties na te streven. Derhalve kan rechtshulp die verleend wordt op grond van artikel 8, lid 1, ertoe leiden dat de verzoekende administratieve autoriteit tot het besluit komt dat strafrechtelijke vervolging of verwijzing met het oog op vervolging niet passend is. Deze mogelijke gevolgen doen echter niets af aan de verplichting van de overeenkomstsluitende partijen om krachtens dit artikel rechtshulp te verlenen.

De verzoekende administratieve autoriteit mag artikel 8, lid 1, echter niet gebruiken om rechtshulp te vragen in gevallen waarin geen strafrechtelijke vervolging of verwijzing wordt overwogen, of voor zaken waarbij de onderzochte gedraging krachtens de wetgeving van de verzoekende staat niet in aanmerking komt voor een strafrechtelijke sanctie of verwijzing.

De Europese Unie brengt in herinnering dat de inhoud van de overeenkomst wat haar betreft valt onder de bepalingen inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en dat de overeenkomst binnen het toepassingsgebied van die bepalingen tot stand is gekomen.

Bij artikel 9 Artikel 9, lid 2, onder b), moet ervoor zorgen dat weigering van rechtshulp op grond van gegevensbescherming alleen in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Een dergelijke situatie kan zich alleen voordoen als, na afweging van de prevalerende belangen in een specifiek geval (enerzijds de openbare belangen, waaronder een goede rechtsbedeling, en anderzijds de belangen die gemoeid zijn met de bescherming van het privé-leven), het overleggen van de door de verzoekende staat verlangde specifieke gegevens dusdanig fundamentele problemen zou veroorzaken dat de aangezochte staat daarin aanleiding ziet om het verzoek om essentiële redenen af te wijzen. Een aangezochte staat kan dus geen medewerking weigeren op grond van een ruime, categorische of systematische toepassing van de beginselen inzake gegevensbescherming.

Het feit dat de verzoekende en de aangezochte staat verschillende regelingen voor gegevensbescherming hanteren (bijvoorbeeld als de verzoekende staat niet over een volwaardige speciale gegevensbeschermingsautoriteit beschikt) of een verschillende aanpak volgen voor de bescherming van persoonsgegevens (bijvoorbeeld als de verzoekende staat andere middelen dan het wissen van gegevens gebruikt om het privé-karakter of de juistheid van door de wetshandhavingsinstanties ontvangen persoonsgegevens te waarborgen), mag krachtens artikel 9, lid 2, onder a), niet als extra voorwaarde worden ingeroepen.

Bij artikel 14 Artikel 14 bepaalt dat de overeenkomst geen beletsel vormt voor de sluiting, na inwerkingtreding, van bilaterale rechtshulpovereenkomsten tussen een lidstaat en de Verenigde Staten van Amerika indien deze verenigbaar zijn met de overeenkomst.

Mochten op basis van de overeenkomst genomen maatregelen voor de Verenigde Staten van Amerika en een of meer lidstaten praktische problemen opleveren, dan moeten die problemen indien mogelijk in de eerste plaats worden opgelost via overleg tussen de betrokken lidstaat of lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika, of, in voorkomend geval, via de in deze overeenkomst vermelde overlegprocedures. Indien dergelijke praktische problemen niet via overleg alleen kunnen worden opgelost, dan past het binnen de overeenkomst dat toekomstige bilaterale overeenkomsten tussen de lidstaat of lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika een bruikbaar alternatief mechanisme aanreiken ten behoeve van de doelstellingen van de bepaling in kwestie waaruit de problemen zijn voortgekomen.

Instrument als bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, gedaan op 25 juni 2003, met betrekking tot de toepassing van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika aangaande de rechtshulp in strafzaken, ondertekend op 28 januari 1988 1. Zoals omschreven in artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, ondertekend op 25 juni 2003 (hierna « de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS »), bevestigen de Regeringen van het Koninkrijk België en van de Verenigde Staten van Amerika dat, in overeenstemming met de bepalingen van dit instrument, de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS wordt toegepast met betrekking tot de bilaterale Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika aangaande de rechtshulp in strafzaken, ondertekend op 28 januari 1988 (hierna « de Overeenkomst van 1988 tussen België en de VS aangaande de rechtshulp »), onder de volgende voorwaarden : a) (i) Artikel 4 van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS, zoals omschreven in artikel 12bis van de bijlage bij dit instrument, regelt de identificatie van financiële rekeningen en transacties, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in de Overeenkomst van 1988 tussen België en de VS aangaande de rechtshulp. (ii) Krachtens artikel 4, lid 3, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS worden verzoeken om rechtshulp verzonden tussen, voor het Koninkrijk België, de Minister van Justitie en, voor de Verenigde Staten van Amerika, de voor België bevoegde attaché van het : - « U.S. Department of Justice, Drug Enforcement Administration », voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid ervan behoren; - « U.S. Department of Homeland Security, Bureau of Immigration and Customs Enforcement », voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid ervan behoren; - « U.S. Department of Justice, Federal Bureau of Investigation », voor alle andere aangelegenheden. (iii) Krachtens artikel 4, lid 4, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS verlenen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika rechtshulp met betrekking tot witwaspraktijken en terroristische activiteiten die in beide Staten strafbaar zijn gesteld en met betrekking tot andere criminele activiteiten waarvan zij elkaar in kennis kunnen stellen. (iv) Krachtens artikel 4, lid 5, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS mag rechtshulp niet worden geweigerd op grond van het bankgeheim. Dit verbod geldt voor artikel 13 van de bijlage, naar luid waarvan rechtshulp niet uit hoofde van dit instrument kan worden geweigerd op grond van het bankgeheim. b) Artikel 5 van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS, zoals omschreven in artikel 12ter van de bijlage bij dit instrument, regelt de instelling en het functioneren van gemeenschappelijke onderzoeksteams, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in de Overeenkomst van 1988 tussen België en de VS aangaande de rechtshulp. c) Artikel 6 van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS, zoals omschreven in de artikelen 18, lid 2.bis, en 12quater van de bijlage bij dit instrument, regelt dat personen die zich in de aangezochte staat bevinden, kunnen worden gehoord met gebruikmaking van een videoverbinding tussen de verzoekende en de aangezochte staat, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in de Overeenkomst van 1988 tussen België en de VS aangaande de rechtshulp. d) Artikel 7 van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS, zoals omschreven in artikel 17, lid 3, van de bijlage bij dit instrument, regelt het gebruik van snelle communicatiemiddelen, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in de Overeenkomst van 1988 tussen België en de VS aangaande de rechtshulp.e) Artikel 8 van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS, zoals omschreven in artikel 1, lid 1bis, van de bijlage bij dit instrument, regelt het verlenen van rechtshulp aan de betrokken administratieve autoriteiten, naast de rechtsgronden die reeds vervat zijn in de Overeenkomst van 1988 tussen België en de VS aangaande de rechtshulp.f) Artikel 9, lid 1 tot 3, van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS, zoals omschreven in artikel 13bis van de bijlage bij dit instrument, regelt de beperking van het gebruik van gegevens of bewijsmateriaal verstrekt aan de verzoekende staat en het verbinden van voorwaarden aan rechtshulp of de weigering ervan om redenen van gegevensbescherming.2. De bijlage bevat de geïntegreerde tekst van de bepalingen van de Overeenkomst van 1988 tussen België en de VS aangaande de rechtshulp en van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS, die van kracht worden op het tijdstip van inwerkingtreding van dit instrument.3. In overeenstemming met artikel 12 van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS is dit instrument van toepassing op strafbare feiten die zowel vóór of na de inwerkingtreding ervan zijn gepleegd.4. Dit instrument is niet van toepassing op verzoeken die vóór de inwerkingtreding ervan zijn ingediend.In overeenstemming met artikel 12 van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS, zijn de artikelen 12quater 17, lid 3, en 18, lid 2bis van de bijlage evenwel van toepassing op verzoeken die vóór de inwerkingtreding zijn ingediend. 5 a) Dit instrument vereist de voltooiing door het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika van hun respectieve interne procedures die gelden voor de inwerkingtreding. Vervolgens wisselen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika akten uit waaruit blijkt dat deze procedures zijn voltooid. Dit instrument treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS. b) In geval van beëindiging van de Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp tussen de EU en de VS wordt dit instrument beëindigd en wordt de Overeenkomst van 1988 tussen België en de VS aangaande de rechtshulp toegepast.Het Koninkrijk België en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika kunnen evenwel overeenkomen enkele of alle bepalingen van dit instrument te blijven toepassen.

Ten blijke waarvan, de ondergetekenden, naar behoren gemachtigd door hun respectieve Regeringen, dit instrument hebben ondertekend.

Gedaan te Brussel, in drievoud, op 16 december 2004, in de Nederlandse, de Franse en de Engelse taal, de drie teksten zijnde gelijkelijk authentiek.

Bijlage Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika aangaande de rechtshulp in strafzaken Artikel 1 Toepassingsgebied 1. De overeenkomstsluitende Staten verlenen elkander, in overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst, rechtshulp bij alles wat betrekking heeft op de opsporing, de vervolging en de bestraffing van misdrijven. 1bis. a) Rechtshulp wordt ook verleend aan een nationale administratieve autoriteit die, krachtens een specifieke administratieve of regelgevende bevoegdheid om dergelijke onderzoeken te doen, gedragingen onderzoekt met het oog op strafvervolging of verwijzing van dergelijke gedragingen naar autoriteiten die bevoegd zijn deze te onderzoeken of strafrechtelijk te vervolgen. Rechtshulp kan onder vergelijkbare omstandigheden ook worden verleend aan andere administratieve autoriteiten. Rechtshulp wordt niet verleend in aangelegenheden waarin de administratieve autoriteit op voorhand verklaart dat geen vervolging of, voorzover van toepassing, verwijzing zal plaatsvinden. b) Verzoeken om rechtshulp uit dit lid worden verzonden tussen de centrale autoriteiten die zijn aangewezen krachtens artikel 17 van deze Overeenkomst, of tussen andere autoriteiten die door de centrale autoriteiten zijn overeengekomen.2. De rechtshulp heeft meer bepaald betrekking op : a) de lokalisatie of identificatie van personen;b) de mededeling van stukken;c) de mededeling van gegevens en de overlegging van voorwerpen, daaronder begrepen dossiers, stukken en bewijsmateriaal;d) het verhoor van getuigen en de overlegging van stukken;e) de uitvoering van verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming;f) de overbrenging van in hechtenis genomen personen met het oog op hun verhoor als getuige of tot andere doeleinden;g) de lokalisatie, de opsporing, het immobiliseren, de inbeslagneming en de verbeurdverklaring van wederrechtelijk verkregen winsten;en h) de teruggave van hun goederen aan de slachtoffers van een misdrijf.3. Tenzij deze Overeenkomst het anders bepaalt wordt de rechtshulp verleend voor elk misdrijf dat door de wetten van de verzoekende Staat wordt bestraft.4. Deze Overeenkomst beoogt enkel de rechtshulp tussen de overeenkomstsluitende Staten.Ze kent geen enkel nieuw recht toe aan de particuliere personen wat het bekomen, het achterhouden en het uitsluiten van bewijzen betreft; ze biedt hen evenmin de mogelijkheid zich tegen de uitvoering van een verzoek te verzetten.

Artikel 2 Lokalisatie of identificatie van personen De aangezochte Staat doet al het mogelijke om de in het verzoek vermelde personen te lokaliseren of te identificeren.

Artikel 3 Mededeling van stukken 1. De aangezochte Staat zorgt voor de mededeling van elke gerechtelijke akte of stuk hiertoe door de verzoekende Staat toegezonden.2. Elk verzoek tot mededeling van een stuk, waarin om de verschijning van een persoon voor een overheid in de verzoekende Staat wordt verzocht, wordt verzonden binnen een redelijke termijn voor de datum vastgelegd voor de verschijning.3. De aangezochte Staat zendt als bewijs van de mededeling een ontvangstbewijs terug, ondertekend en gedagtekend door de geadresseerde, ofwel een verklaring ondertekend door de ambtenaar die de mededeling heeft gedaan, die de vorm en de datum van de mededeling vermeldt. Artikel 4 Verschijning van getuigen en deskundigen in de verzoekende Staat 1. Indien de verzoekende Staat oordeelt dat de verschijning in persoon van een getuige of van een deskundige voor zijn rechterlijke overheden in het bijzonder nodig is, kan hij hiervan melding maken in het verzoek en de aangezochte Staat verzoekt deze getuige of deskundige om te verschijnen.De aangezochte Staat laat onmiddellijk het antwoord van de getuige of van de deskundige weten aan de verzoekende Staat. 2. De getuige of de deskundige ontvangt, vanwege de verzoekende Staat, op passende wijze, terugbetaling van de reis- en verblijfkosten die werden gemaakt om aan het verzoek te voldoen.Indien de getuige of de deskundige hierom verzoekt kan de verzoekende Staat hem een voorschot betalen op de reis- en verblijfkosten; dit voorschot kan hem worden betaald door de Ambassade van deze Staat in de aangezochte Staat. 3. De getuige of deskundige die een dagvaarding om te verschijnen, waarvan de mededeling werd gevraagd, niet is nagekomen, kan aan geen enkele straf of dwangmaatregel worden onderworpen in de aangezochte Staat, zelfs niet wanneer deze dagvaarding een verplichting om te verschijnen bevat. Artikel 5 Mededeling van inlichtingen en overlegging van voorwerpen, in het bezit van overheidsbesturen of -instellingen Op verzoek en tot doeleinden van deze Overeenkomst : a) verstrekt de aangezochte Staat elke inlichting en alle voorwerpen, daaronder begrepen de stukken of dossiers, in het bezit van een overheidsbestuur of -instelling en die voor het publiek toegankelijk zijn;b) kan de aangezochte Staat elke inlichting en alle voorwerpen verstrekken, daaronder begrepen de stukken of dossiers, in het bezit van een overheidsbestuur of -instelling en die niet voor het publiek toegankelijk zijn, in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als diegene die van toepassing zijn op zijn eigen rechterlijke overheden of overheden die belast zijn met de toepassing van de wet.De aangezochte Staat kan het verzoek geheel of gedeeltelijk afwijzen zonder dat ze deze beslissing met redenen moet omkleden.

Artikel 6 Het horen van getuigen en de overlegging van stukken in de aangezochte Staat 1. Iedere persoon van wie bewijsmateriaal wordt verlangd wordt, indien nodig, gedagvaard om te verschijnen teneinde te getuigen of voorwerpen over te leggen, daaronder begrepen stukken, dossiers of bewijsmateriaal, in dezelfde mate als in geval van een aan de gang zijnd onderzoek of een lopende procedure in de aangezochte Staat. Rechten tot verschoning van het afleggen van getuigenissen krachtens de wetten van de verzoekende Staat worden niet in aanmerking genomen bij de uitvoering van verzoeken op grond van dit artikel; niettemin, indien deze worden ingeroepen, wordt er melding van gemaakt in het proces-verbaal. 2. De aangezochte Staat vermeldt op verzoek datum en plaats van het getuigenverhoor.3. De aangezochte Staat stemt, bij de uitvoering van een verzoek, in met de aanwezigheid van de beschuldigde, de raadsman van de beschuldigde en van iedere andere in het verzoek vermelde belanghebbende.4. De overheid die het verzoek uitvoert geeft iedere persoon wiens aanwezigheid is toegestaan de mogelijkheid om vragen te laten stellen aan de persoon wiens getuigenis gevraagd is.De vragen worden gesteld volgens de procedure die van toepassing is in de aangezochte Staat.

Artikel 7 Uitvoering van verzoeken tot huiszoeking en inbeslagneming 1. De aangezochte Staat geeft, voor zover zijn wetgeving zulks toelaat, gevolg aan een verzoek tot huiszoeking of tot inbeslagneming, alsmede tot overdracht aan de verzoekende Staat van alle voorwerpen, daaronder begrepen stukken, dossiers en bewijsmateriaal, op voorwaarde dat het verzoek gegevens bevat die een dergelijke handeling rechtvaardigen ten aanzien van de wetten van de aangezochte Staat.De huiszoeking en de inbeslagneming worden uitgevoerd overeenkomstig de wet van de aangezochte Staat. 2. De aangezochte Staat kan de overdracht van voorwerpen afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verzoekende Staat voldoende waarborgen geeft dat ze zo spoedig mogelijk zullen worden teruggegeven aan de aangezochte Staat.Wanneer een dergelijke voorwaarde niet werd uitgedrukt bestaat er geen enkele verplichting om de voorwerpen aan de aangezochte Staat terug te geven. De aangezochte Staat kan de overdracht van voorwerpen ook verdagen indien ze in deze Staat als bewijs moeten dienen. 3. De rechten van derden op deze voorwerpen worden behoorlijk gevrijwaard. Artikel 8 Procedures betreffende de toelaatbaarheid van het bewijs 1. De verzoekende Staat kan vragen dat de aangezochte Staat bijzondere procedures volgt bij de uitvoering van een verzoek bepaald in de artikelen 5, 6 of 7, teneinde de toelaatbaarheid van de overgelegde of in beslag genomen voorwerpen te verzekeren;de aangezochte Staat volgt deze procedures op voorwaarde dat ze niet verboden zijn door zijn recht. 2. De in België in beslag genomen goederen worden onder de bewaring geplaatst van de griffie van de rechtbank nadat er vooraf een inventaris van werd opgemaakt.Deze voorwerpen worden door de griffie ter beschikking gehouden van de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika. Deze griffie levert op verzoek, tegelijkertijd met de overgelegde voorwerpen, attesten af die in overeenstemming zijn met het formulier dat bij deze Overeenkomst in bijlage is gevoegd. Deze attesten worden opgemaakt door iedere persoon die het voorwerp in zijn bezit heeft gehad vanaf het ogenblik van de inbeslagneming. Deze attesten worden in de Verenigde Staten van Amerika aanvaard als bewijs van de erin vermelde feiten; er wordt geen enkel ander attest vereist. 3. Indien de omstandigheden dit vereisen plegen de Centrale Overheden met elkaar overleg aangaande de modaliteiten voor de te volgen bijzondere procedures. Artikel 9 Overbrenging naar de verzoekende Staat van personen die in de aangezochte Staat in hechtenis verkeren 1. Iedere persoon die in de aangezochte Staat in hechtenis verkeert en waarvan de aanwezigheid in de verzoekende Staat noodzakelijk is voor de rechtshulp waarin deze Overeenkomst voorziet, wordt naar de verzoekende Staat overgebracht op voorwaarde dat deze persoon daarmee instemt en dat de aangezochte Staat geen redenen heeft om deze overbrenging te weigeren.2. De aangezochte Staat kan de uitvoering van het verzoek uitstellen zolang de aanwezigheid van deze persoon noodzakelijk is, in deze Staat voor een onderzoek of een procedure.3. De verzoekende Staat heeft de bevoegdheid en is verplicht de persoon in hechtenis te houden, tenzij de aangezochte Staat zijn invrijheidstelling heeft bevolen.4. Zodra de omstandigheden het toestaan, tenzij anders werd overeengekomen, levert de verzoekende Staat elke persoon die niet krachtens § 3 in vrijheid werd gesteld terug over aan de bewaring van de aangezochte Staat.De verzoekende Staat kan niet weigeren een overgebrachte persoon terug te zenden om reden dat deze persoon een onderdaan van die Staat is.

Artikel 10 Overbrenging naar de aangezochte Staat van personen die in de verzoekende Staat in hechtenis verkeren 1. De verzoekende Staat kan vragen, met het oog op de rechtshulp waarin deze Overeenkomst voorziet, dat een persoon die hij in hechtenis houdt, wordt overgebracht naar de aangezochte Staat op voorwaarde dat deze persoon daarmee instemt en dat de aangezochte Staat geen redenen heeft om deze overbrenging te weigeren.2. De aangezochte Staat heeft de bevoegdheid en is verplicht deze persoon in hechtenis te houden tenzij de verzoekende Staat zijn invrijheidstelling heeft bevolen.3. Zodra de omstandigheden het toestaan, tenzij anders werd overeengekomen, levert de aangezochte Staat elke persoon die niet krachtens § 2 in vrijheid werd gesteld terug over aan de bewaring van de verzoekende Staat.De aangezochte Staat kan niet weigeren de overgebrachte persoon terug te zenden om reden dat deze persoon een onderdaan van die Staat is.

Artikel 11 Toepassing van de artikelen 9 en 10 1. In geval van toepassing van de artikelen 9 en 10 : a) de hechtenis ondergaan in de Staat naar dewelke de persoon werd overgebracht wordt afgetrokken van de duur van de vrijheidsbeneming die in de andere Staat nog moet worden ondergaan;b) de overgebrachte persoon kan in de Staat naar dewelke hij werd overgebracht niet worden vervolgd, in hechtenis gehouden, of aan enige andere vrijheidsbeperking worden onderworpen voor feiten of veroordelingen welke voorafgingen aan zijn overbrenging;c) de in letter b) van dit artikel bedoelde immuniteit neemt een einde wanneer de overgebrachte persoon : (i) hoewel hij gedurende vijftien opeenvolgende dagen de mogelijkheid had de Staat naar dewelke hij werd overgebracht te verlaten, daar gebleven is;of (ii) na deze Staat te hebben verlaten, er is teruggekeerd. 2. In geval van vlucht van de overgebrachte persoon neemt de Staat naar dewelke deze persoon werd overgebracht alle maatregelen die tot zijn aanhouding kunnen leiden.3. Elke persoon die krachtens de artikelen 9 of 10 is overgebracht wordt teruggebracht zonder dat de uitleveringsprocedure moet worden aangewend. Artikel 12 Wederrechtelijk verkregen winsten en restitutie aan de slachtoffers 1. Iedere overeenkomstsluitende Staat verbindt zich ertoe, voor zover zijn intern recht toepasselijk op het ogenblik van het verzoek zulks toestaat, de hulp toe te kennen waardoor het mogelijk is : a) over te gaan tot de lokalisatie, de opsporing, het immobiliseren, de inbeslagneming en de verbeurdverklaring van op wederrechtelijke wijze bekomen winsten;en b) te zorgen voor de teruggave van hun goederen aan slachtoffers van een misdrijf.2. De Centrale Overheid van een overeenkomstsluitende Staat die redenen heeft om aan te nemen dat de andere Staat op wederrechtelijke wijze bekomen winsten kunnen worden ontdekt, brengt de Centrale Overheid van deze Staat hiervan op de hoogte.Deze laatste oordeelt welk gevolg er aan deze informatie dient gegeven te worden en laat zo spoedig mogelijk weten welke maatregelen werden getroffen.

Artikel 12bis Identificatie van bankgegevens 1. a) Op verzoek van de verzoekende staat onderzoekt de aangezochte staat terstond, in overeenstemming met dit artikel, of de op zijn grondgebied gevestigde banken weten of een met name genoemde natuurlijke of rechtspersoon die verdacht wordt van of in staat van beschuldiging is gesteld wegens een strafbaar feit, houder is van een of meer bankrekeningen.De aangezochte staat deelt het resultaat van zijn onderzoek terstond aan de verzoekende staat mee. b) De onder a) omschreven handelingen kunnen ook worden uitgevoerd teneinde : i) gegevens over veroordeelde of anderszins bij een strafbaar feit betrokken natuurlijke of rechtspersonen te achterhalen; ii) gegevens die in het bezit zijn van andere financiële instellingen dan banken te achterhalen; of iii) niet aan rekeningen gebonden financiële transacties op te sporen. 2. Als aanvulling op de vereisten uit artikel 15 (1) van deze Overeenkomst, omvat een verzoek zoals omschreven in lid 1 van dit artikel de volgende gegevens : a) de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon die van belang is om rekeningen en transacties op te sporen;en b) voldoende gegevens op grond waarvan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat : i) redelijkerwijs kan vermoeden dat de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bij een strafbaar feit is betrokken en dat banken en niet-bancaire instellingen op het grondgebied van de aangezochte staat over de verlangde gegevens zouden kunnen beschikken;en ii) kan vaststellen dat de verlangde gegevens betrekking hebben op het strafrechtelijk onderzoek of de strafvervolging. c) voorzover mogelijk, gegevens over de mogelijk betrokken bank of andere niet-bancaire financiële instelling, en andere gegevens die dienstig kunnen zijn om de reikwijdte van het onderzoek te kunnen beperken.3. Tenzij achteraf gewijzigd door middel van een diplomatieke notawisseling tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika, worden verzoeken om rechtshulp volgens dit artikel overgemaakt tussen : a) het Belgische Ministerie van Justitie;en b) voor de Verenigde Staten van Amerika, de voor België bevoegde attaché van het : - « U.S. Department of Justice, Drug Enforcement Administration », voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid ervan behoren; - « U.S. Department of Homeland Security, Bureau of Immigration and Customs Enforcement », voor aangelegenheden die tot de bevoegdheid ervan behoren; - « U.S. Department of Justice, Federal Bureau of Investigation », voor alle andere aangelegenheden. 4. Het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika verlenen rechtshulp met betrekking tot witwaspraktijken en terroristische activiteiten die in beide staten strafbaar zijn gesteld en met betrekking tot andere criminele activiteiten waarvan zij elkaar in kennis kunnen stellen.5. De aangezochte staat beantwoordt een verzoek tot het overleggen van stukken betreffende de rekeningen of transacties die conform dit artikel zijn geïdentificeerd, in overeenstemming met de overige bepalingen van deze Overeenkomst. Artikel 12ter Gemeenschappelijke onderzoeksteams 1. Gemeenschappelijke onderzoeksteams kunnen worden ingesteld en functioneren op het grondgebied van respectievelijke de Verenigde Staten van Amerika en het Koninkrijk België met als doel het vergemakkelijken van strafrechtelijke onderzoeken of strafvervolgingen waarbij een of meer lidstaten van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika betrokken zijn, voorzover het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika dit nodig achten.2. De procedures voor het functioneren van het team, zoals samenstelling, duur, plaats, organisatie, functies en doel, en de voorwaarden voor deelneming van leden van het team aan onderzoekshandelingen op het grondgebied van een andere staat, worden overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten belast met het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten die door de respectieve betrokken staten zijn bepaald.3. De bevoegde autoriteiten aangewezen door de respectieve staten treden rechtstreeks met elkaar in contact met het oog op de instelling en de werking van het team.Echter wanneer vanwege de uitzonderlijke complexiteit, de grote omvang of andere omstandigheden een meer centrale coördinatie nodig wordt geacht voor bepaalde of voor alle aspecten, kunnen de staten overeenkomen daartoe andere passende communicatiekanalen te gebruiken. 4. Wanneer het gemeenschappelijk onderzoeksteam het noodzakelijk acht dat in een van de staten die het team hebben ingesteld, onderzoekshandelingen plaatsvinden, kan een uit die staat afkomstig lid van het team zijn eigen bevoegde autoriteiten vragen die handelingen te verrichten zonder dat de andere staten daartoe een verzoek om rechtshulp behoeven in te dienen.Aan de toepassing van de maatregel in die staat zullen dezelfde juridische eisen worden gesteld als aan nationale onderzoekshandelingen.

Artikel 12quater Videoconferenties 1. De gebruikmaking van een videoverbinding wordt beschikbaar gesteld tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika om personen die zich in de aangezochte staat bevinden als getuige of deskundige in een procedure waarin rechtshulp wordt verstrekt, te horen.Voorzover niet specifiek in dit artikel bepaald, gelden voor die procedure de voorwaarden zoals elders in deze Overeenkomst is voorzien. 2. De verzoekende en de aangezochte staat kunnen met elkaar in overleg treden om de oplossing van juridische, technische of logistieke kwesties die zich bij de uitvoering van het verzoek kunnen voordoen, te vergemakkelijken.3. Onverminderd de rechtsmacht krachtens de wet van de verzoekende staat, dient het met opzet afleggen van een valse verklaring of een ander wangedrag van de persoon die als getuige of deskundige tijdens de videoconferentie wordt gehoord, door de aangezochte staat op dezelfde wijze gestraft als in het kader van nationale procedures zou gebeuren.4. Dit artikel doet niet af aan het gebruik van andere middelen die krachtens het toepasselijke verdrag of de toepasselijke wet beschikbaar zijn om getuigen te horen.5. De aangezochte Staat kan gebruik van videoconferenties voor andere doelen dan de in lid 1 van dit artikel aangegeven doelen toestaan, daaronder begrepen ten behoeve van de identificatie van personen of voorwerpen of het afnemen van verklaringen in het kader van een onderzoek. Artikel 13 Beperkingen van de rechtshulp 1. De Centrale Overheid van de aangezochte Staat kan weigeren gevolg te geven aan een verzoek in de mate waarin : a) de uitvoering van het verzoek een aantasting zou zijn van de soevereiniteit, de veiligheid of andere wezenlijke algemene belangen van de aangezochte Staat;b) het verzoek betrekking heeft op een overtreding van de militaire wetten die geen misdrijf naar de gewone strafwet is;of c) het verzoek niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst.2. De Centrale Overheid van de aangezochte Staat kan eveneens weigeren gevolg te geven aan een verzoek indien deze betrekking heeft op een politiek misdrijf.Deze paragraaf is niet van toepassing op de misdrijven voor dewelke de overeenkomstsluitende Staten de mogelijkheid hebben ze niet als politiek te beschouwen naar luid van elk ander verdrag of elke andere Overeenkomst waarbij ze partij zijn. 3. Indien, in overeenstemming met dit artikel, een beslissing tot weigering wordt overwogen, plegen de Centrale Overheden voorafgaand overleg om te bepalen onder welke voorwaarden de rechtshulp eventueel kan worden toegekend.Indien de verzoekende Staat de hulp onder deze voorwaarden aanvaardt verbindt hij zich ertoe deze te eerbiedigen. 4. De Centrale Overheid van de aangezochte Staat kan de uitvoering van een verzoek uitstellen of er slechts gevolg aan geven onder bepaalde voorwaarden indien de uitvoering een aan de gang zijnd onderzoek of een lopende wettelijke procedure in die Staat kan belemmeren.5. De Centrale Overheid van de aangezochte Staat licht de Centrale Overheid van de verzoekende Staat zo spoedig mogelijk in over de reden van de weigering of van het uitstel van de uitvoering van het verzoek. Artikel 13bis Gebruiksbeperkingen met het oog op bescherming van persoons- en andere gegevens 1. De verzoekende staat kan van de aangezochte staat verkregen bewijsmateriaal en gegevens gebruiken : a) ten behoeve van zijn strafrechtelijke onderzoeken en strafprocedures;b) ter voorkoming van een onmiddellijke, ernstige bedreiging van zijn openbare veiligheid;c) voor zijn niet-strafrechtelijke gerechtelijke en administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met onderzoeken of procedures : i) als bedoeld onder a) ;of ii) waarvoor rechtshulp is verstrekt krachtens artikel 1 (1.bis ) van deze Overeenkomst; d) voor enig ander doel, indien de gegevens of het bewijsmateriaal openbaar zijn gemaakt in het kader van een procedure waarvoor ze zijn verstrekt, of in enige andere situatie als beschreven onder a), b) en c), en e) voor enig ander doel, uitsluitend na voorafgaande toestemming van de aangezochte staat.2. a) Dit artikel laat onverlet de mogelijkheid van de aangezochte staat om in een concrete zaak nadere voorwaarden te stellen, zoals voorzien in deze Overeenkomst, wanneer het concrete rechtshulpverzoek bij gebreke van die voorwaarden niet kan worden nagekomen.Wanneer uit hoofde van dit punt nadere voorwaarden zijn gesteld, kan de aangezochte staat van de verzoekende staat verlangen dat deze inlichtingen verstrekt over het gebruik dat wordt gemaakt van het bewijsmateriaal of de informatie. b) Algemene beperkingen met betrekking tot de rechtsregels van de verzoekende staat voor het verwerken van persoonsgegevens mogen door de aangezochte staat echter niet als een voorwaarde uit hoofde van lid 2, onder a), worden verbonden aan het verschaffen van bewijsmateriaal of gegevens.3. Indien de aangezochte staat, nadat hij het verlangde bewijsmateriaal en de gegevens aan de verzoekende staat heeft verstrekt, op de hoogte raakt van omstandigheden die in een concreet geval aanleiding zouden geven aanvullende voorwaarden te stellen, kan de aangezochte staat met de verzoekende staat overleggen om te bepalen in hoeverre het bewijsmateriaal en de gegevens kunnen worden beschermd. Artikel 14 Bescherming van de vertrouwelijke aard De aangezochte Staat stelt alles in het werk, indien de verzoekende Staat dit wenst, om de vertrouwelijke aard van een verzoek en van de inhoud ervan te vrijwaren.

Indien er geen gevolg kan worden gegeven aan het verzoek zonder aantasting van het gevraagde vertrouwelijk karakter, dan brengt de Centrale Overheid van de aangezochte Staat dit ter kennis van de Centrale Overheid van de verzoekende Staat die dient te beslissen of het verzoek niettemin mag worden uitgevoerd.

Artikel 15 Inhoud van de verzoeken 1. Een verzoek om rechtshulp vermeldt : a) de naam van de overheid die het onderzoek of de procedure waarop het verzoek betrekking heeft, leidt;b) het onderwerp en de aard van het onderzoek of van de procedure;c) een beschrijving van de gewenste gegevens of van het gezochte voorwerp of van de te verrichten tussenkomst;en d) het doel waartoe de gegevens, het voorwerp of de tussenkomst worden gevraagd.2. Voor zover noodzakelijk, en in de mate van het mogelijke, houdt het verzoek in : a) de beschikbare gegevens betreffende de identiteit en de lokalisatie van een op te sporen persoon;b) de identiteit en de lokalisatie van de persoon voor wie een stuk bestemd is, zijn betrokkenheid bij de procedure en de wijze waarop de mededeling moet geschieden;c) de identiteit en de lokalisatie van personen van wie bewijsmateriaal wordt verlangd;d) een beschrijving van de wijze waarop een getuigenis dient te worden afgenomen en opgetekend;e) een lijst van de te beantwoorden vragen;f) een nauwkeurige beschrijving van de plaats waar de huiszoeking moet worden verricht en van de voorwerpen die in beslag moeten worden genomen;g) een beschrijving van iedere bijzondere procedure die moet worden gevolgd bij de uitvoering van het verzoek;en h) gegevens betreffende de vergoedingen waarop de getuige of de deskundige, die in de verzoekende Staat moeten verschijnen, recht zouden kunnen hebben. Artikel 16 Uitvoering van het verzoek en terugzending van de voorwerpen 1. De Centrale Overheid van de aangezochte Staat geeft zo spoedig mogelijk gevolg aan het verzoek of verzendt het, indien nodig, voor uitvoering aan de bevoegde overheid die, in de mate van het mogelijke, het verzoek uitvoert.De rechterlijke overheden van de aangezochte Staat zijn bevoegd voor het uitreiken van dagvaardingen om te verschijnen, van huiszoekingsbevelen of van andere beschikkingen die nodig zijn voor de uitvoering van het verzoek. 2. De verzoeken worden uitgevoerd in overeenstemming met het intern recht en de interne procedures van de aangezochte Staat, tenzij deze Overeenkomst er anders over beschikt.De in het verzoek aangegeven procedures worden nageleefd, zelfs indien zij in de aangezochte Staat ongebruikelijk zijn, voor zover zij niet uitdrukkelijk verboden zijn door de wetten van die Staat. 3. De aangezochte Staat kan afschriften van de stukken verstrekken, daaronder begrepen documenten, dossiers en bewijsmateriaal, verkregen ter uitvoering van het verzoek.De aangezochte Staat verstrekt, op verzoek van de verzoekende Staat, in de mate van het mogelijke de originelen. 4. De verzoekende Staat zendt, onverminderd de bepalingen van artikel 7, alle voorwerpen die verstrekt werden voor de uitvoering van het verzoek tot rechtshulp zo snel mogelijk terug, tenzij de aangezochte Staat er afstand van doet. Artikel 17 Centrale Overheden 1. Behalve indien anders is voorzien, worden alle verzoeken om rechtshulp ingediend en uitgevoerd door tussenkomst van een Centrale Overheid voor elk van de overeenkomstsluitende Staten.Deze Centrale Overheden onderhouden rechtstreeks contact met elkaar met het oog op de toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst. 2. In deze Overeenkomst wordt verstaan onder Centrale Overheid : a) voor het Koninkrijk België, de Minister van Justitie, zijn vertegenwoordiger of zijn gemachtigde;b) voor de Verenigde Staten van Amerika, de Attorney General of de door hem aangewezen vertegenwoordigers.3. Verzoeken om rechtshulp, en mededelingen dienaangaande, kunnen worden gedaan met behulp van snelle communicatietechnieken, daaronder begrepen faxapparatuur of elektronische post, gevolgd door een formele bevestiging wanneer de aangezochte staat zulks vereist.De aangezochte staat kan het verzoek met behulp van zulke snelle communicatietechnieken beantwoorden.

Artikel 18 Kosten en vertalingen 1. De aangezochte Staat verleent hulp aan de verzoekende Staat zonder financiële tussenkomst van deze Staat, met uitzondering van de erelonen van particuliere deskundigen indien het verzoek toestaat op deze deskundigen een beroep te doen.2. De verzoekende Staat draagt alle kosten met betrekking tot de overbrenging, op grond van de artikelen 9 en 10, van een persoon in hechtenis. 2bis. Tenzij de verzoekende en de aangezochte staat anders zijn overeengekomen, draagt de verzoekende staat de kosten van het totstandbrengen en het functioneren van de videoverbinding volgens artikel 12quater. De overige kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de maatregel (met inbegrip van de reiskosten van de deelnemers in de aangezochte staat) worden gedragen in overeenstemming met de overige bepalingen van dit artikel. 3. Indien in de loop van de uitvoering van het verzoek duidelijk blijkt dat uitzonderlijke kosten moeten gemaakt worden om er gevolg aan te geven, dan plegen de Centrale Overheden overleg met elkaar wat de modaliteiten en voorwaarden betreft volgens dewelke de uitvoering van het verzoek kan worden verdergezet.4. De door deze Overeenkomst bedoelde verzoeken worden opgesteld in de Engelse taal en in de Franse of de Nederlandse taal;de begeleidende brieven uitgaande van een Centrale Overheid hoeven echter niet te worden vertaald. Indien nodig worden de bij deze verzoeken gevoegde stukken vertaald door de verzoekende Staat. De verzoekende Staat is belast met de vertaling van de stukken die verstrekt worden ter uitvoering van de verzoeken.

Artikel 19 Andere overeenkomsten en intern recht De uit deze Overeenkomst voortvloeiende rechtshulp en procedures vormen geen belemmering voor de rechtshulp en procedures waarin voorzien is door andere internationale overeenkomsten of akkoorden, alsmede door het intern recht en de interne praktijk van de overeenkomstsluitende Staten.

Artikel 20 Opzegging Iedere overeenkomstsluitende Staat kan deze Overeenkomst opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere overeenkomstsluitende Staat. De opzegging wordt effectief zes maanden na de datum van de kennisgeving.

FORMULIER Ik ondergetekende, naam . . . . . voornamen . . . . . woonplaats . . . . . hoedanigheid of functie . . . . . bevestig op straffe van strafrechtelijke vervolgingen uit hoofde van een valse getuigenis of van valsheid in geschriften, - op . . . . . te . . . . . te zijn over-gegaan tot de inbeslagneming van (*) - op . . . . . te . . . . . onder mijn bewaring te hebben ontvangen van (naam) . . . . . de (*) hieronder beschreven voorwerpen : . . . . .

Ik verklaar op . . . . . te . . . . . deze voorwerpen te hebben toevertrouwd aan de bewaring van naam . . . . . voornamen . . . . . woonplaats . . . . . hoedanigheid of functie . . . . .

Ik verklaar dat, terwijl ze onder mijn bewaring waren, - deze voorwerpen geen enkele verandering hebben ondergaan (*) - deze voorwerpen de hierna aangeduide verandering hebben ondergaan : (*) Gedaan op . . . . . te . . . . .

Handtekening (*) de overbodige vermeldingen schrappen.

^