Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 01 juni 2000

Uittreksel uit arrest nr. 24/2000 van 23 februari 2000 Rolnummer 1730 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, gesteld door de Rechtbank Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021210
pub.
01/06/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 24/2000 van 23 februari 2000 Rolnummer 1730 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, E. Cerexhe, H. Coremans, A. Arts en R. Henneuse, bijgestaan door referendaris B. Renauld, waarnemend griffier, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 25 juni 1999 in zake S. De Wachtere tegen de n.v.

Citibank Belgium, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 juli 1999, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 31, tweede lid, van de Loonbeschermingswet van 12 april 1965 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij aan een werknemer-cedent, die als verweerder in een procedure tot bekrachtiging van een loonsoverdracht de door de loonsoverdracht gewaarborgde schuldvordering wenst te betwisten, de mogelijkheid ontneemt om tegen het vonnis van de Vrederechter hoger beroep aan te tekenen, daar waar een werknemer-cedent als eiser of verweerder in een gemeenrechtelijke procedure wel over een dubbele aanleg beschikt om verweer te voeren in verband met de onderliggende schuldvordering ? » (...) V. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft het verschil in behandeling dat er bestaat tussen, enerzijds, de werknemer-cedent (overdrager) die als verweerder optreedt in het kader van een procedure van verzet tegen overdracht van loon zoals bedoeld in de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers en in dat kader de door de loonoverdracht gewaarborgde schuldvordering betwist, in welk geval hij met toepassing van artikel 31, tweede lid, van die wet geen hoger beroep kan instellen tegen de beslissing van de vrederechter en, anderzijds, de werknemer-cedent die als eiser of verweerder in een gemeenrechtelijke procedure veelal wel over een dubbele aanleg beschikt om verweer te voeren in verband met de schuldvordering.

B.2. De partijen voor het Hof vermogen niet de inhoud van de prejudiciële vragen te wijzigen of te doen wijzigen. Er is geen aanleiding om in te gaan op het verzoek van de appellante in de zaak voor de verwijzende rechter om de prejudiciële vraag te herformuleren om tot uiting te brengen dat te dezen met de werknemers in het eerste onderdeel van de vergelijking enkel schuldenaars worden bedoeld die een tegenvordering instellen met betrekking tot de onderliggende schuldvordering.

B.3. Het Hof beperkt zijn toetsing van artikel 31, tweede lid, met uitsluiting van andere en onder meer de door tussenkomende partijen vooropgestelde interpretaties, tot de interpretatie zoals die door de verwijzingsrechter is vooropgesteld, namelijk dat tegen de beslissing die de vrederechter wijst met toepassing van die bepaling geen hoger beroep openstaat, noch in zoverre hij de overdracht bekrachtigt, noch in zoverre hij bij die gelegenheid uitspraak doet over de betwistingen met betrekking tot de door de akte van loonoverdracht gewaarborgde onderliggende schuldvordering.

Wanneer de werknemer-cedent, vooraleer de in de artikelen 28 en volgende van de wet van 12 april 1965 bedoelde procedure is ingezet, zelf het initiatief neemt om de geldigheid van de door de akte van loonoverdracht gewaarborgde onderliggende schuldvordering te betwisten, zal tegen het vonnis dat over die vordering uitspraak doet hoger beroep kunnen worden ingesteld, voor zover de waarde van de vordering bepaald overeenkomstig artikel 617 van het Gerechtelijk Wetboek het bedrag van, naar gelang van het geval, 50.000 frank of 75.000 frank overschrijdt.

B.4. Het verschil in behandeling tussen de in de vergelijking betrokken categorieën van personen berust op een objectief criterium : het onderwerp van de inleidende vordering.

In het ene geval gaat het om schuldenaars die de hoofdverbintenis naar het oordeel van de schuldeiser niet nakomen, zodat deze wenst over te gaan tot de uitvoering van de bij afzonderlijke overeenkomst aangegane overdracht van loon. De vordering is na eenvoudig verzet van de werknemer een door de schuldeiser ingestelde procedure tot bekrachtiging van die loonoverdracht.

In het andere geval gaat het om schuldenaars die de hoofdverbintenis wensen te betwisten, zonder dat er sprake is van de procedure voorafgaand aan de uitvoering van de overdracht van loon.

B.5. Artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 maakt integrerend deel uit van hoofdstuk VI van die wet betreffende de procedure inzake de overdracht van loon. De wetgever heeft in dat hoofdstuk een volledig systeem uitgebouwd waarbij hij op evenwichtige wijze de belangen van de schuldeisers en de belangen van de schuldenaars tegen elkaar afgewogen heeft.

Ter bescherming van de schuldenaars heeft hij op straffe van nietigheid voorgeschreven dat de overdracht van loon moet gebeuren bij een akte, onderscheiden van die welke de hoofdverbintenis bevat en waarvan zij de uitvoering waarborgt, op te maken in zoveel exemplaren als er partijen zijn met een onderscheiden belang. In de gevallen waarin de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet toepasselijk is, moeten de bepalingen van de artikelen 28 tot 32 in de akte voorkomen (artikel 27). Alvorens tot overdracht over te gaan moet de overnemer de overdrager kennis geven van zijn voornemen de overdracht uit te voeren (artikel 28). De overdrager kan zich binnen de tien daaropvolgende dagen verzetten tegen dat voornemen door daarvan kennis te geven aan de gecedeerde schuldenaar. Die moet op zijn beurt de overnemer daarvan in kennis stellen binnen de vijf daaropvolgende dagen en mag alsdan geen inhoudingen doen op het loon, zolang de overdracht van loon niet bekrachtigd is (artikel 29).

Het komt de overnemer toe om in geval van verzet het initiatief te nemen om de overdracht door de vrederechter te horen bekrachtigen volgens een eenvoudige en goedkope procedure (artikel 31, eerste lid).

De vrederechter moet, in de interpretatie van de verwijzende rechter, alvorens tot bekrachtiging over te gaan, alle bezwaren die door de schuldenaar worden aangebracht, zowel met betrekking tot de vorm en de inhoud van de overdracht, als met betrekking tot de hoofdschuldvordering, beoordelen.

Ter bescherming van de schuldeiser bepaalt de wet niet enkel een eenvoudige en goedkope procedure, zij voorziet ook in een eenvoudige procedure wat betreft de uitvoering van de bekrachtiging van de overdracht (artikel 31, tweede lid) en in geval van wijziging van dienstbetrekking van de schuldenaar (de artikelen 32 en 33).

Nu de wetgever in hoofdstuk VI van de wet van 12 april 1965 een systeem heeft uitgewerkt dat zowel de belangen van de schuldenaars als die van de schuldeisers op doeltreffende wijze beschermt, kon de wetgever, zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden, besluiten dat de door de vrederechter in dat kader genomen beslissingen niet voor hoger beroep vatbaar moesten zijn.

Het Hof stelt overigens vast dat niets de werknemer-cedent verhindert om op eigen initiatief, als schuldenaar, de hoofdverbintenis voor de bevoegde rechter te betwisten, vooraleer er sprake is van het voornemen van de schuldeiser om voor de vrederechter over te gaan tot de bekrachtiging van de loonoverdracht. In dat geval zou de schuldenaar, in voorkomend geval, alle mogelijkheden van beroep waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet genieten, waarvan hij door zijn onthouding impliciet aanvaard heeft af te zien door zich te beperken tot een tegenvordering voor de vrederechter tijdens de procedure van bekrachtiging.

B.6. De prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het aan een werknemer-cedent die als verweerder in een procedure tot bekrachtiging van een loonoverdracht de door de loonoverdracht gewaarborgde schuldvordering wenst te betwisten, de mogelijkheid ontneemt om tegen het vonnis van de vrederechter hoger beroep aan te tekenen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 februari 2000, door de voormelde zetel, waarin rechter H. Coremans voor de uitspraak is vervangen door rechter M. Bossuyt, overeenkomstig artikel 110 van de voormelde wet.

De wnd. griffier, B. Renauld.

De voorzitter, G. De Baets.

^