Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 maart 2001

Uittreksel uit arrest nr. 11/2001 van 7 februari 2001 Rolnummer 1808 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters L. (...)

bron
arbitragehof
numac
2001021170
pub.
21/03/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 11/2001 van 7 februari 2001 Rolnummer 1808 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Turnhout.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters L. François, P. Martens, A. Arts, R. Henneuse en E. De Groot, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 5 november 1999 in zake het openbaar ministerie tegen H. Hoogstraten, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 november 1999, heeft de Correctionele Rechtbank te Turnhout de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 tot herziening van het bedrijfsrevisoraat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre dit artikel het gebruik van alle termen die verwarring zou kunnen stichten met de titel van accountant, onder meer de termen ' accounting en accountancy ', verbiedt, ook wanneer deze termen activiteiten omschrijven die niet tot de monopoliewerkzaamheden van de accountant behoren ? » (...) IV. In rechte (...) Ten aanzien van het onderwerp van de prejudiciële vraag B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat zoals van toepassing in de zaak voor de verwijzende rechter.

Vóór de opheffing en vervanging ervan door de wet van 22 april 1999 luidde artikel 71 als volgt : « Buiten de personen die de hoedanigheid van accountant bezitten of aan wie krachtens artikel 74 toestemming werd gegeven tot het voeren van de titel van accountant, mag niemand gebruik maken van een term die verwarring zou kunnen stichten met de titel van accountant. » B.1.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of het niet discriminerend is dat andere personen dan accountants - meer bepaald erkende boekhouders - geen termen mogen gebruiken die verwarring zouden kunnen stichten met de titel van accountant, zelfs wanneer de bedoelde werkzaamheden geen aan de externe accountants voorbehouden werkzaamheden zijn.

Ten aanzien van de tussenkomsten B.2.1. Het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, dat in de rechten en verplichtingen van het Instituut der accountants is getreden, en een lid van het Instituut vragen te mogen tussenkomen.

Zij menen belang te hebben bij de zaak, gelet op het feit dat zij er voordeel bij hebben dat strafrechtelijk wordt opgetreden tegen personen die geen lid zijn van het Instituut en die de titel van accountant of een term die daarmee verwarring kan stichten gebruiken.

B.2.2. De bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof heeft de vrijwillige tussenkomst van een derde in de rechtspleging met betrekking tot de prejudiciële vraag geregeld.

Enkel de persoon die voldoet aan beide voorwaarden voorgeschreven bij artikel 87, § 1, kan in voormeld geval worden geacht partij te zijn bij een prejudiciële vraag die voor het Hof aanhangig is : hij moet van een belang in de zaak onderworpen aan het verwijzende rechtscollege doen blijken en binnen de voorgeschreven termijn een memorie aan het Hof hebben gericht.

B.2.3. Uit de wettelijke opdrachtomschrijving van het Instituut kan worden afgeleid dat het waakt over de bescherming van de titel, zodat het doet blijken van een voldoende belang om tussen te komen.

Daarentegen doet een lid van het Instituut niet blijken van een voldoende belang om tussen te komen.

Ten gronde B.3. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4. Volgens de parlementaire voorbereiding van het in het geding zijnde artikel 71 strekt de bescherming van de titel van de accountant ertoe de deskundigheid van de accountant te objectiveren en te waarborgen. Meer algemeen beoogt de wetgever met de bescherming van beroepstitels een kwaliteitsvolle dienstverlening te waarborgen. De invoering van een statuut voor de accountant beoogt niet alleen de bescherming van de belangen van de personen die tot de betrokken beroepsgroep behoren, maar tevens die van het algemeen belang (Parl.

St., Kamer, 1982-1983, nr. 552/1, p. 3.; Senaat 1983-1984, nr. 715/2, p. 4). De wetgever vermocht de titel van accountant te beschermen, daar het aan de wetgever staat te beoordelen of er aanleiding is om al dan niet de uitoefening van bepaalde beroepen te beschermen om de kwaliteit ervan te waarborgen en het gebruik van bepaalde beroepstitels voor te behouden aan personen die dergelijke beroepen uitoefenen in overeenstemming met de reglementering van die beroepen.

De activiteiten omschreven in artikel 78 van de wet van 21 februari 1985 zijn geen monopolie van de accountants. Artikel 82 van de voormelde wet kent een monopolie toe, niet aan accountants in het algemeen, maar aan externe accountants die hun activiteit in hoofd- of bijberoep als zelfstandige uitoefenen en die hun professionele diensten aanbieden aan iedereen die op hen een beroep wil doen.

Andere personen, die niet de titel van accountant dragen, mogen de meeste activiteiten uitoefenen die ook door de accountant worden uitgevoerd. De titelbescherming beoogt slechts diegenen die een beroep moeten doen op die diensten te helpen bij het maken van hun keuze in tegenstelling tot de monopoliebescherming die veel verder gaat omdat zij een keuzebeperking inhoudt.

B.5. Vooraleer het Instituut de hoedanigheid van een accountant kan verlenen aan een natuurlijke of rechtspersoon, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Die voorwaarden hebben betrekking op de bekwaamheden, de diploma's, de gevolgde stage, het bekwaamheidsexamen, de af te leggen eed en de tucht die bij de titel van accountant hoort.

Dit betekent dat hun titel het voorwerp kan uitmaken van een bijzondere bescherming, op basis van een objectief onderscheidingscriterium dat redelijk verband houdt met de doelstelling van de wetgever om aan het publiek een kwaliteitsvolle dienstverlening door deskundige accountants te waarborgen.

B.6. De prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 71 van de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 7 februari 2001.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, G. De Baets

^