Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 22 juni 2001

Uittreksel uit arrest nr. 41/2001 van 29 maart 2001 Rolnummers 1836 en 1904 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 73, 142 tot 144, 156, laatste lid, 157 en 174, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor gen Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters L. (...)

bron
arbitragehof
numac
2001021309
pub.
22/06/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 41/2001 van 29 maart 2001 Rolnummers 1836 en 1904 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 73, 142 tot 144, 156, laatste lid, 157 en 174, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door de Controlecommissie ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) en door de Commissie van beroep ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters L. François, J. Delruelle, A. Arts, R. Henneuse en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen a. Bij beslissing van 24 november 1999 in zake C.Kocks, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 december 1999, heeft de Controlecommissie ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schenden de artikelen 73, 142 tot 144 en 157 van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? Of, in de veronderstelling dat de Controlecommissie tot taak heeft administratieve sancties op te leggen, wordt mevrouw Kocks te dezen gediscrimineerd om reden dat zij zich in een op grond van de taal ongunstiger jurisdictionele toestand bevindt dan elke andere overtreder die in Eupen een foutieve overtreding heeft begaan die kan leiden tot een ontneming van goederen ten belope van 1.586.216 frank ? Of, in de veronderstelling dat de Controlecommissie tot taak heeft een teruggave van ten onrechte uitbetaalde bedragen te gelasten, wordt mevrouw Kocks te dezen gediscrimineerd om reden dat zij zich in een op grond van de taal ongunstiger jurisdictionele toestand bevindt dan elke andere rechtsonderhorige die woonachtig is in Eupen en die met het oog op een soortgelijke burgerrechtelijke sanctie van terugvordering van 1.586.216 frank kan worden gedagvaard ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1836 van de rol van het Hof. b. Bij beslissing van 29 februari 2000 in zake M.Vandenabeele, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 9 maart 2000, heeft de Commissie van beroep ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schendt artikel 156, laatste lid, in fine, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, doordat het bepaalt dat ` enkel het beschikkend gedeelte der beslissingen (van de beperkte kamer en van de commissie van beroep) wordt bekendgemaakt ', de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, terwijl met toepassing van die bepaling alleen het R.I.Z.I.V., vervolgende partij in het proces, kennis heeft van de rechtspraak van de commissie van beroep en de appellant daar wettelijk geen kennis van kan krijgen via de bekendmaking van die rechtspraak, in het bijzonder wat het middel van de verjaring betreft, zoals door de commissie van beroep geïnterpreteerd in een recente beslissing, afgeleid uit de toepassing van artikel 174, eerste lid, 10°, van de wet van 14 juli 1994 en in het licht van wat hiervoor is uiteengezet ? - Schendt artikel 174, derde lid, tweede deel, van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, doordat het bepaalt dat ` voor de feiten die aan de in artikel 141, § 2, bedoelde beperkte kamers en aan de in artikel 155, derde lid, bedoelde commissies van beroep zijn voorgelegd, [ . ] de in 6° bepaalde verjaring pas [ingaat] op de datum waarop een definitieve beslissing van die beperkte kamers of commissies van beroep is genomen ' de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1904 van de rol van het Hof. (...) IV. In rechte (...) Zaak nr. 1836 B.1. De Controlecommissie ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van de Rijksdienst voor ziekte- en invaliditeitsverzekering vraagt het Hof naar de bestaanbaarheid van de artikelen 73, 142 tot 144 en 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de rechtzoekenden op taalgebied op discriminerende wijze zouden behandelen naar gelang van het rechtscollege dat uitspraak moet doen over de overtreding van de in het geding zijnde wet.

B.2.1. De Controlecommissie beoogt in haar vraag twee hypothesen betreffende haar opdracht - het opleggen van administratieve sancties of het gelasten van de teruggave van ten onrechte uitbetaalde bedragen -; zij stelt bijgevolg op alternatieve wijze twee subvragen.

B.2.2. Artikel 142 van de Grondwet kent aan het Hof de bevoegdheid toe om uitspraak te doen over de schending, door een wet, een decreet of een ordonnantie, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Wanneer bij het Hof een prejudiciële vraag aanhangig is gemaakt, is het bevoegd om uitspraak te doen over een dergelijke schending. Het komt het Hof daarentegen niet toe andere vragen te beslechten die voor de rechter rijzen wat betreft de interpretatie van de in het geding zijnde wet of de toepasbaarheid ervan op het geschil.

Te dezen staat het niet aan het Hof in abstracto te bepalen of de Controlecommissie tot opdracht heeft administratieve sancties of burgerlijke sancties op te leggen, behalve indien die kwestie intrinsiek verbonden is met de grondwettigheidtoetsing. Dat zou het geval zijn indien de schending werd aangevoerd op basis van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met internationale of grondwettelijke bepalingen of met algemene beginselen die specifiek van toepassing zijn op de ene of de andere categorie van sancties.

Het Hof zal bijgevolg het in het geding zijnde verschil in behandeling onderzoeken, zonder zich uit te spreken over de strafrechtelijke of burgerrechtelijke aard van de opdracht van de Controlecommissie.

B.3. Artikel 73 van de in het geding zijnde wet preciseert de taken van de zorgverleners. Het is vreemd aan het betwiste verschil in behandeling.

Vóór de wijziging ervan bij de wet van 28 december 1999 bepaalden de artikelen 142 tot 144 en 157 van de in het geding zijnde wet : «

Art. 142.§ 1. Bij de Dienst voor geneeskundige controle wordt een controlecommissie ingesteld die, onverminderd de bevoegdheden van de tuchtrechtelijke organen, belast wordt met het vaststellen van de tekortkomingen inzake de bepalingen van artikel 73, tweede, derde en vierde lid.

Deze Commissie wordt onderverdeeld in tien provinciale afdelingen en twee regionale afdelingen voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

De provinciale afdeling van Luik neemt kennis van de zaken die in het Frans en in het Duits worden behandeld.

In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad neemt een van de afdelingen kennis van de zaken die in het Nederlands worden behandeld en de andere neemt kennis van de zaken die in het Frans worden behandeld.

De zetel van alle afdelingen is gevestigd in de lokalen van de hoofdzetel van het Instituut te Brussel. § 2. Bij de Dienst voor geneeskundige controle wordt een commissie van beroep ingesteld die tot opdracht heeft uitspraak te doen over de hogere beroepen ingesteld tegen de beslissingen van de controlecommissie.

De commissie van beroep houdt zitting te Brussel. Zij bestaat uit twee afdelingen. Een van deze afdelingen is Nederlandstalig en neemt kennis van de zaken die in het Nederlands worden behandeld; de andere is Franstalig en neemt kennis van de zaken die in het Frans worden behandeld, alsmede van de zaken welke in het Duits zijn ingediend. [ . ]

Art. 143.§ 1. De commissies bedoeld in artikel 142 zijn samengesteld uit magistraten, vertegenwoordigers van de verzekeringsinstellingen en van de zorgverleners. § 2. De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitter, de werkende en plaatsvervangende leden worden door de Koning benoemd. Het mandaat van de voorzitters en van de leden bedraagt zes jaar; het mandaat kan worden hernieuwd.

De voorzitters en de leden die werden benoemd ter vervanging van overleden of aftredende voorzitters of leden, voleindigen het mandaat van degenen die ze vervangen.

De leeftijdsgrens van de leden, met uitsluiting van de voorzitters, wordt vastgesteld op 65 jaar. § 3. Het mandaat van voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, werkend of plaatsvervangend lid van een commissie zoals bedoeld bij artikel 142 is onverenigbaar met een mandaat in het Comité van de Dienst voor geneeskundige controle en met een mandaat in een profielencommissie bedoeld bij artikel 30. § 4. De controlecommissie en de commissie van beroep worden ieder bijgestaan door een vaste secretaris en één of meer plaatsvervangende secretarissen, aangewezen door de Geneesheer-directeur-generaal van de Dienst voor geneeskundige controle uit het personeel van die Dienst.

Art. 144.§ 1. De controlecommissie bedoeld in artikel 142, § 1, is samengesteld uit een tweetalige voorzitter en een tweetalige plaatsvervangende voorzitter, gekozen uit de magistraten bij de rechtbanken van eerste aanleg en de arbeidsrechtbanken, met uitsluiting van de onderzoeksrechters en de leden van het Openbaar Ministerie en effectieve en plaatsvervangende leden, voor de helft Nederlandstaligen en de helft Franstaligen.

Deze leden zijn : 1° twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden gekozen uit de magistraten bij de rechtbanken van eerste aanleg, met uitsluiting van de onderzoeksrechters die zetelen en de leden van het Openbaar Ministerie, alsook uit de rechters die zetelen in de arbeidsrechtbanken;2° twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden, geneesheren, aangeduid door de representatieve organisaties van het geneesherenkorps;3° twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden, geneesheren, aangeduid door de verzekeringsinstellingen. Per afdeling is zij tevens samengesteld uit : 1° een effectief en een plaatsvervangend lid, geneesheren uit de betrokken provincie, aangeduid door de representatieve organisaties van het geneesherenkorps;2° een effectief en een plaatsvervangend lid, geneesheren, aangeduid door de verzekeringsinstellingen. Elke afdeling mag beroep doen op deskundigen. § 2. De commissie van beroep bedoeld in artikel 142, § 2, is samengesteld uit een tweetalige voorzitter en een tweetalige plaatsvervangende voorzitter gekozen uit de magistraten bij de hoven van beroep en de arbeidshoven, met uitsluiting van het Openbaar Ministerie;

Zij is tevens samengesteld uit effectieve leden en plaatsvervangende leden, de helft zijnde Nederlandstaligen en de helft Franstaligen.

Deze leden zijn : a) twee effectieve en twee plaatsvervangende leden gekozen uit de magistraten bij de hoven van beroep en de arbeidshoven, met uitsluiting van de leden van het Openbaar Ministerie;b) vier effectieve en vier plaatsvervangende leden, geneesheren, aangeduid door de representatieve organisaties van het geneesherenkorps;c) vier effectieve en vier plaatsvervangende leden, geneesheren, aangeduid door de verzekeringsinstellingen. Alleen de leden-magistraten zijn stemgerechtigd.

De commissie van beroep mag zich laten bijstaan door deskundigen. § 3. De Koning kan de samenstelling van de controlecommissie en de commissie van beroep wijzigen door ze uit te breiden met twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden aangeduid door de representatieve organisaties van het geheel van de werknemers en het geheel van de werkgevers. Deze leden hebben enkel raadgevende stem. § 4. Als een of meer representatieve organisaties die in aanmerking komen voor de samenstelling van de commissies bedoeld in artikel 142, nalaat of nalaten haar of hun vertegenwoordigers ter benoeming voor te dragen of aan te wijzen nadat de Minister twee keer een verzoek tot voordracht of aanwijzing heeft geformuleerd en daartoe een termijn heeft opgelegd, wordt met de vertegenwoordigers waarin was voorzien om deel uit te maken van die organen, geen rekening gehouden bij het samenstellen van het orgaan of bij het nemen van de beslissingen.

Als de voorzitter van een van de in het vorige lid bedoelde commissies, in twee opeenvolgende vergaderingen vaststelt dat het onmogelijk is te vergaderen wegens de afwezigheid van leden, worden die leden voor de samenstelling van het orgaan en het nemen van beslissingen niet meer in aanmerking genomen vanaf de derde vergadering die in hun afwezigheid is gehouden. [ . ]

Art. 157.Bij vaststelling van een tekortkoming inzake de bepalingen van artikel 73, vorderen de in artikel 142 bedoelde commissies, onverminderd straf- of tuchtrechtelijke vervolgingen, de uitgaven met betrekking tot de prestaties welke door de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen werden ten laste genomen, geheel of gedeeltelijk terug van de zorgverlener.

Samen met deze terugvorderingen kunnen zij de toepassing van de derdebetalersregeling voor de verstrekkingen door de betrokken zorgverlener verstrekt, verbieden.

De definitieve beslissingen van de controlecommissie en van de commissie van beroep zijn van rechtswege uitvoerbaar. De sommen brengen van rechtswege interest op vanaf de dag volgend op het verstrijken van de terugbetalingstermijn vastgesteld in de beslissing.

Ingeval de schuldenaar in gebreke blijft, kan de Administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen worden belast met de invordering van de verschuldigde bedragen overeenkomstig de bepalingen van artikel 94 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.

De Koning bepaalt de modaliteiten van bekendmaking van de definitieve beslissingen, betreffende het verbod bedoeld in het tweede lid.

De teruggevorderde bedragen worden als inkomsten van de geneeskundige verzorging geboekt. » B.4. Uit de tekst van de prejudiciële vraag en uit de argumentering van de partij in het geding voor de Controlecommissie volgt dat de wetgever wordt verweten dat hij het een Duitstalige geneesheer die in het Duitse taalgebied woonachtig is, niet mogelijk maakt in het Duits te worden berecht, zoals dat mogelijk wordt gemaakt door de bepalingen op het gebruik der talen in gerechtszaken sinds de wet van 23 september 1985.

B.5. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op een objectief criterium : de administratieve of gerechtelijke aard van het rechtscollege waarvoor een persoon wordt vervolgd.

B.6. Dat verschil in behandeling staat in verband met het door de wetgever nagestreefde doel, wanneer hij aan de controlecommissies de zorg heeft toevertrouwd te waken over de inachtneming van de in het geding zijnde wet.

Uit de parlementaire voorbereiding volgt immers dat de wetgever een controle op de misbruiken van de therapeutische vrijheid gewild heeft, onafhankelijk van de deontologische beoordeling. Hij heeft die controle toevertrouwd aan de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV. De beoordeling van vastgestelde tekortkomingen heeft hij toevertrouwd aan de (bij die dienst ingerichte) Controlecommissie, die is ingedeeld in tien afdelingen, en aan de (bij die dienst ingerichte) Commissie van beroep (Parl. St., Kamer, 1989-1990, nr. 975/1, pp. 17 tot 20).

De wetgever heeft immers rekening gehouden met het specifieke karakter van de aan de Commissie toevertrouwde opdracht. Wegens de techniciteit van de materie heeft hij de controlecommissies samengesteld uit magistraten van de rechterlijke orde (teneinde te waken over de onpartijdigheid van die commissies en het juridische aspect van de rechtspleging) en van geneesheren die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 144, § 1, waaraan is herinnerd in B.3 (rekening houdend met de technische en praktische kennis die noodzakelijk is om te beoordelen of er al dan niet een tekortkoming is).

Op territoriaal vlak heeft de wetgever geopteerd voor een verdeling die op de provincies is gebaseerd. Het kan bijgevolg objectief worden verantwoord dat hij geen afdeling heeft samengesteld die in het bijzonder bestemd is om de Duitstalige zaken te behandelen.

B.7. Het Hof moet verder onderzoeken of de in het geding zijnde bepalingen niet het evenredigheidsbeginsel miskennen, doordat ze een categorie van personen hun jurisdictionele waarborgen inzake het gebruik der talen ontzeggen.

Het merkt in dat verband op dat de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken de betrokken personen het recht garanderen de Duitse taal te gebruiken voor het onderzoek van de zaak. Artikel 41, § 1, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken bepaalt immers : « De centrale diensten maken voor hun betrekkingen met de particulieren gebruik van die van de drie talen waarvan de betrokkenen zich hebben bediend. » Voor de beoordeling van de zaak moet artikel 142 van de in het geding zijnde wet, dat bepaalt dat de provinciale afdeling van Luik kennis neemt van de zaken die in het Frans en in het Duits worden behandeld, zo worden geïnterpreteerd dat het aan de persoon de keuze van de Duitse taal garandeert wanneer het dossier in het Duits wordt ingediend. In dat geval moet de commissie van de stukken die in de Duitse taal zijn geschreven, kennis nemen door, indien nodig, een beroep te doen op tolken of vertalers.

Aldus geïnterpreteerd ontzegt artikel 142 van de in het geding zijnde wet de betrokken personen hun jurisdictionele waarborgen niet.

Het Hof merkt voor het overige op dat de wetgever niet ertoe gehouden is aan personen die betrokken zijn in een procedure bij het begin waarvan zij voor een bepaalde taal hebben gekozen hun de keuze te bieden van een andere landstaal en dat de wetgever rekening heeft kunnen houden met het feit dat het aantal Duitstalige zorgverleners die een procedure in het Duits wensen, uiterst beperkt is, wat wordt verklaard door het feit dat de meesten hun studie in het Frans hebben volbracht en dat zij houder zijn van een diploma in het Frans.

De in de zaak nr. 1836 gestelde prejudiciële vragen dienen bijgevolg ontkennend te worden beantwoord.

Zaak nr. 1904 Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.8. De Commissie van beroep ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV vraagt het Hof naar de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 156, laatste lid, in fine, van de in het geding zijnde wet, dat bepaalt : « De Koning bepaalt, op gezamenlijk voorstel van de in artikel 50, § 2, bedoelde Nationale commissie geneesheren-ziekenfondsen en Nationale commissie tandheelkundigen-ziekenfondsen, dan wel op voorstel van de in artikel 26 bedoelde bevoegde overeenkomstencommissie, de wijze van bekendmaking van de definitieve beslissingen houdende verbod van tegemoetkoming, die door de beperkte kamers of door de commissies van beroep zijn genomen; enkel het beschikkend gedeelte der beslissingen wordt bekendgemaakt. » B.9. Die bepaling wordt verweten dat zij wel het RIZIV, vervolgende partij in het proces, maar niet de appellant ertoe in staat stelt kennis te nemen van de rechtspraak van de Commissie van beroep.

B.10. De in het geding zijnde bepaling heeft niet tot doel een algemene openbaarheid te waarborgen van de beslissingen tot verbod van tegemoetkoming : zij strekt echter enkel ertoe het beschikkend gedeelte van die beslissingen bekend te maken ten behoeve van de betrokken personen die ermee rekening moeten houden.

Terwijl er geen algemene verplichting bestaat om de motieven, noch zelfs het beschikkend gedeelte van de arresten en vonnissen van de hoven en rechtbanken bekend te maken, ziet het Hof overigens niet in in welk opzicht het discriminerend zou zijn dat het niet verplicht is de motiveringen van de in het geding zijnde beslissingen bekend te maken.

De vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.11. De Commissie van beroep die is ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV vraagt het Hof naar de overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 174, derde lid, derde zin, van de in het geding zijnde wet, dat bepaalt : « 1° [ . ] 6° De vordering tot terugvordering van de waarde der ten laste van de verzekering voor geneeskundige verzorging ten onrechte verleende prestaties, verjaart twee jaar na het einde van de maand waarin die prestaties zijn vergoed; [ . ] De in 5°, 6° en 7° bedoelde verjaringen gelden niet ingeval het ten onrechte verlenen van prestaties het gevolg is van bedrieglijke handelingen waarvoor hij wie ze tot baat strekten, verantwoordelijk is. In dat geval bedraagt de verjaringstermijn 5 jaar. Voor de feiten die aan de in artikel 141, § 2, bedoelde beperkte kamers en aan de in artikel 155, derde lid, bedoelde commissies van beroep zijn voorgelegd, gaat de in 6° bepaalde verjaring pas in op de datum waarop een definitieve beslissing van die beperkte kamers of commissies van beroep is genomen. [ . ] » B.12. Nu noch de bewoordingen van de vraag, noch de motieven van de verwijzingsbeslissing, noch de memories die zijn ingediend door de partij in het geding voor de verwijzende rechter preciseren hoe de bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zouden kunnen schenden, dient de vraag niet te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre de artikelen 73, 142 tot 144 en 157 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, niet voorzien in een procedure in de Duitse taal, schenden zij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

In zoverre artikel 156, laatste lid, in fine, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, niet voorziet in de integrale bekendmaking van de beslissingen die het beoogt, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

De tweede vraag in de zaak nr. 1904 behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 29 maart 2001, door de voormelde zetel, waarin voor de uitspraak voorzitter G. De Baets, in ruste gesteld na het beraad, is vervangen door voorzitter H. Boel, overeenkomstig artikel 110 van de voormelde wet.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^