Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 november 2001

Uittreksel uit arrest nr. 110/2001 van 20 september 2001 Rolnummer 1955 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 110bis, § 2, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, ingevoegd Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter M. Melchior, de rechters L. François, P. Martens, (...)

bron
arbitragehof
numac
2001021563
pub.
20/11/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 110/2001 van 20 september 2001 Rolnummer 1955 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 110bis, § 2, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, ingevoegd door artikel 4 van de wet van 23 december 1994 inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen en gewijzigd door artikel 20 van de wet van 17 december 1998 tot oprichting van een beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelingen voor deposito's en financiële instrumenten, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter M. Melchior, de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot en L. Lavrysen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, emeritus voorzitter H. Boel, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter H. Boel, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 12 april 2000 in zake V. Van Kampen en anderen tegen het Beschermingsfonds voor Deposito's en Financiële Instrumenten, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 20 april 2000, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 4 van de wet van 23 december 1994 [inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen] (Belgisch Staatsblad van 13 januari 1995; erratum, Belgisch Staatsblad van 24 februari 1995), daar waar zij enkel in een depositobescherming voorziet voor deposito's en kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingen, voor zover deze zijn uitgedrukt in Belgische Frank, in ECU of in de munt van een lidstaat van de Europese Unie, en andere munten uitsluit van deze depositobescherming, in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. Krachtens artikel 110 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen moeten de in België gevestigde kredietinstellingen deelnemen aan een collectieve depositobeschermingsregeling die zij financieren en die tot doel heeft, wanneer een instelling in gebreke blijft, bepaalde categorieën van deposanten die geen bank- noch financieel bedrijf voeren, een schadevergoeding toe te kennen en zo nodig te kunnen optreden om een dergelijk in gebreke blijven te voorkomen.

Artikel 110bis, § 2, van dezelfde wet, ingevoegd door artikel 4 van de wet van 23 december 1994 inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen en gewijzigd door artikel 20 van de wet van 17 december 1998 tot oprichting van een beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelingen voor deposito's en financiële instrumenten, bepaalt : « Onverminderd eventuele franchises overeenkomstig het Europees recht, voorzien de depositobeschermingsregelingen ingesteld of beheerd door het Fonds, ten belope van ten minste 20.000 ecu of de tegenwaarde van dit bedrag, in terugbetaling van de deposito's en kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingsbewijzen op naam of in open bewaargeving die in de oprichtingsakte van deze regelingen zijn gedefinieerd overeenkomstig het Europees recht en zijn uitgedrukt in Belgische frank, in ecu of in de munt van een Lid-Staat van de Europese Unie. Tot 31 december 1999 wordt voornoemd bedrag van 20.000 ecu vervangen door 15.000 ecu.

De Koning bepaalt welke informatie de kredietinstellingen aan de deposanten moeten verstrekken over de dekking van hun tegoeden ingevolge de voornoemde regelingen. » B.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of het verschil in behandeling van deposanten naar gelang van de munt waarin hun deposito's zijn uitgedrukt, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt. Wanneer hun deposito's niet zijn uitgedrukt in Belgische frank, in ecu - thans euro - of in de munt van een Lid-Staat van de Europese Unie, komen de betrokken deposanten bij het in gebreke blijven van hun kredietinstelling niet in aanmerking voor een vergoeding door het Beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten.

B.3.1. Het Beschermingsfonds en de Ministerraad betwisten de bevoegdheid van het Hof om zich over het verschil in behandeling uit te spreken. Zij wijzen erop dat een Europese richtlijn de Lid-Staten uitdrukkelijk heeft toegestaan deposito's in andere valuta's dan in die van de Lid-Staten of in euro uit te sluiten van de vergoeding.

B.3.2. Het feit dat een wettelijke bepaling toegelaten is door een Europese richtlijn is een element dat het Hof in aanmerking kan moeten nemen wanneer het de grondwettigheid van die bepaling beoordeelt, maar het is niet van die aard dat het zijn bevoegdheid aantast.

De exceptie van onbevoegdheid wordt verworpen.

B.3.3. De richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels verplicht de Lid-Staten ertoe een of meer depositogarantiestelsels in te voeren en officieel te erkennen, doch staat toe daarvan bepaalde deposanten of deposito's uit te sluiten, zoals deposito's in andere valuta's dan in die van de Lid-Staten of in euro.

B.3.4. Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke Lid-Staat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.

B.3.5. De wet van 23 december 1994 inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen zet die richtlijn om in het interne recht en voorziet daarbij in de voormelde uitsluiting.

B.3.6. Nu de uitsluiting waarin de richtlijn voorziet facultatief is, is de wijze waarop de wetgever al dan niet gebruik maakt van die mogelijkheid niet noodzakelijk verantwoord in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.4. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5. De depositobeschermingsregeling, waarvan de in het geding zijnde bepaling deel uitmaakt, beoogt in hoofdzaak de bescherming van de kleine spaarder, die verondersteld wordt geen speculatieve bedoelingen te hebben. Het verschil in behandeling van deposanten naar gelang van de munt waarin hun deposito's zijn uitgedrukt, berust op een objectief criterium dat in verband staat met het doel van de wetgever.

Enerzijds, noopt de financiële levensvatbaarheid van de beschermingsregeling, die door de kredietinstellingen zelf wordt gefinancierd, ertoe niet alle deposito's voor terugbetaling in aanmerking te laten komen; anderzijds, vermag de wetgever redelijkerwijze ervan uit te gaan dat de deposito's van de kleine spaarder doorgaans zijn uitgedrukt in Belgische frank, in euro of in een munt van een Lid-Staat van de Europese Unie of, omgekeerd, dat deposito's in niet-Europese munten niet als courant beleggingsinstrument van de kleine spaarder kunnen worden beschouwd.

B.6. Krachtens het koninklijk besluit van 24 januari 1995, vervangen door dat van 25 mei 1999, genomen ter uitvoering van het tweede lid van de in het geding zijnde bepaling, moeten de kredietinstellingen hun cliënten schriftelijk informatie verstrekken over de deposito- of beleggersbeschermingsregeling waaraan zij deelnemen, het bedrag van de door die regeling geboden dekking en de door die regeling gedekte activa.

Nu de deposanten vrijelijk en met volledige kennis van de beschermingsregeling de munt kiezen waarin hun deposito's zijn uitgedrukt, kan de in het geding zijnde maatregel niet worden geacht onevenredige gevolgen te doen ontstaan.

B.7. De prejudiciële vraag moet ontkennend worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 110bis, § 2, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, ingevoegd door artikel 4 van de wet van 23 december 1994 inzake depositobeschermingsregelingen voor de kredietinstellingen en gewijzigd door artikel 20 van de wet van 17 december 1998 tot oprichting van een beschermingsfonds voor deposito's en financiële instrumenten en tot reorganisatie van de beschermingsregelingen voor deposito's en financiële instrumenten, schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het enkel in een depositobescherming voorziet voor deposito's en kasbons, obligaties en andere bancaire schuldvorderingen, uitgedrukt in Belgische frank, in ecu of in de munt van een Lid-Staat van de Europese Unie.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 20 september 2001.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, H. Boel.

^