Etaamb.openjustice.be
Wet
gepubliceerd op 01 maart 2002

Richtlijn tot regeling van de taakverdeling, de samenwerking, de coördinatie en de integratie tussen de lokale en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie I. INLEIDING 1.1. Deze richtlijn wordt van kracht op 1 maart 1.2. Deze richtlijn wordt uitgevaardigd op grond van artikel 5, derde lid, van de wet op het politi(...)

bron
ministerie van justitie
numac
2002009185
pub.
01/03/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN JUSTITIE


Richtlijn tot regeling van de taakverdeling, de samenwerking, de coördinatie en de integratie tussen de lokale en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie I. INLEIDING 1.1. Deze richtlijn wordt van kracht op 1 maart 2002 en vervangt de ministeriële richtlijn van 16 maart 1999 tot regeling van de samenwerking, de coördinatie en de taakverdeling tussen de lokale politie en de federale politie inzake de opdrachten van gerechtelijke politie, alsmede de specialisatierichtlijn van 21 februari 1997. De regelgeving inzake het gerechtelijk en bestuurlijk informatiebeheer, zoals bedoeld in artikel 44 van de wet op het politieambt, zal worden behandeld in een afzonderlijke dwingende richtlijn van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken (zie punt 5.3). 1.2. Deze richtlijn wordt uitgevaardigd op grond van artikel 5, derde lid, van de wet op het politieambt en van artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek. 1.3. Deze richtlijn past binnen het bestaand normatief raamwerk en heeft een dubbele doelstelling : enerzijds herinneren aan en bevestigen van enkele belangrijke principes inzake de taakverdeling, de coördinatie en de integratie en anderzijds het invoeren van enkele overgangsmaatregelen (zie punt VI).

Deze richtlijn is dus op de eerste plaats gericht op een verdeling van de gerechtelijke taken tussen de federale politie en de lokale politie met inachtneming van het specialisatie- en subsidiariteitsbeginsel zoals omschreven in artikel 153 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, (WGP) Belgisch Staatsblad 5 januari 1999)).

Ook de beginselen bedoeld in vernoemde ministeriële richtlijn van 16 maart 1999 op grond waarvan een onderzoek bij voorrang aan de federale politie werd toegewezen, worden in deze richtlijn grotendeels overgenomen en samengevat onder de noemer « complexiteit van het onderzoek » (zie punt IV). 1.4. De mechanismen waarin de huidige richtlijn voorziet beogen de omschrijving van een normatief raamwerk dat geleidelijk en soepel moet worden ingevoerd, rekening houdend met de lokale situatie op het vlak van de beschikbare capaciteit en van de aanwezige deskundigheid.

Gelet op de verscheidenheid van de huidige toestand op arrondissementeel vlak, moet de procureur des Konings voornamelijk tijdens de overgangsfase rekening houden met de evolutie van de beschikbare mensen en middelen in zijn arrondissement, hetgeen het sluiten van geïndividualiseerde overeenkomsten en een permanente follow-up door middel van het rechercheoverleg veronderstelt (het zogenaamde « maatwerk », zie punt 6.1). 1.5. Het belang van dit « sleuteldocument » voor de politiehervorming kan niet genoeg worden onderstreept. Derhalve moet worden voorzien in een betere en stiptere follow-up van de toepassing ervan, zowel van de algemene beginselen als van de overgangsmaatregelen. 1.6. Met deze nieuwe richtlijn wordt tevens tegemoetgekomen aan enkele aanbevelingen van het verslag van de senaatscommissie over de hervorming van de politiediensten (Gedr. St. Senaat, 2000-2001, nr. 2-300/1, punten 3.4.1. en 3.4.3.).

II. TOEPASSINGSGEBIED 2.1. Deze richtlijn heeft betrekking op het opsporingsonderzoek (proactief en reactief) en op het gerechtelijk onderzoek zoals gedefinieerd in de wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek. 2.2. Er wordt uiteraard geen afbreuk gedaan aan de bijzondere wetten die zelf bepalingen bevatten betreffende de politiedienst die prioritair met het onderzoek wordt belast.

Deze richtlijn doet evenmin afbreuk aan de algemene opsporingsbevoegdheid van de agenten en officieren van gerechtelijke politie zoals bepaald in artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering en in artikel 15 van de wet op het politieambt.

Artikel 22 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 28bis van hetzelfde wetboek waarin is gesteld dat het opsporingsonderzoek wordt gevoerd onder de leiding en het gezag van de bevoegde procureur des Konings en artikel 55 naar luid waarvan het gerechtelijk onderzoek onder de leiding en het gezag van de onderzoeksrechter wordt gevoerd, blijven onverkort van kracht. 2.3. Krachtens de artikelen 28ter, § 4, en 56, § 3, van het Wetboek van Strafvordering kan de procureur des Konings, respectievelijk de onderzoeksrechter, de politiedienst of -diensten aanwijzen die in een bepaald onderzoek met de opdrachten van gerechtelijke politie worden belast en waaraan, behoudens uitzondering, de vorderingen worden gericht. Ook dit beginsel blijft ongewijzigd (zie ook artikel 158 WGP).

De procureur des Konings houdt in dit kader bij de toewijzing van de gerechtelijke opdrachten (reactief en proactief) aan de lokale en aan de federale politie rekening met de huidige richtlijn, overeenkomstig de ratio legis van artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek. 2.4. De wet van 22 december 1998 (Belgisch Staatsblad 10 februari 1999) betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings voorziet in de oprichting van een federaal parket onder leiding van een federale procureur.De federale procureur zal eveneens de strafvordering uitoefenen.

Zodra deze wet en de aanvullende wetten in werking zijn getreden, gelden de beginselen van de huidige richtlijn die van toepassing zijn op de procureur des Konings derhalve ook voor de federale procureur binnen de perken bepaald in de wet. De opdrachten van de nationaal magistraten worden uitgevoerd door de federale procureur en het federaal parket (wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket (Belgisch Staatsblad 20 juli 2001)). 2.5. Het is wenselijk dat ook de onderzoeksrechter rekening houdt met de beginselen vervat in deze richtlijn en in het zonale veiligheidsplan. In die zin is het niet zonder belang dat de procureur des Konings bij het instellen van de vordering zonodig overleg pleegt met de onderzoeksrechter.

Het is tevens de taak van de procureur des Konings om de onderzoeksrechter in te lichten over de beschikbare recherchecapaciteit en de bestaande deskundigheid in zijn arrondissement. Hij brengt de onderzoeksrechter ook op de hoogte van eventuele wijzigingen ter zake.

Enerzijds is in artikel 26 van het Wetboek van Strafvordering immers bepaald dat de algemene richtlijnen die de procureur des Konings uitvaardigt inzake de uitoefening van de opdrachten van gerechtelijke politie in zijn arrondissement van toepassing blijven, behoudens tegenstrijdige beslissing van de onderzoeksrechter in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek.

Anderzijds onderstelt de naleving van deze richtlijn voor de lokale en de federale politie een oriëntering naar de gerechtelijke opdrachten die de magistraten hen overeenkomstig deze richtlijn prioritair toewijzen. Zulks heeft uiteraard gevolgen voor hun inzetbaarheid inzake personeel en middelen voor de opdrachten die zij ingevolge deze specialisatierichtlijn in beginsel niet uitvoeren.

In dat geval licht de politiedienst de onderzoeksrechter en de procureur des Konings hiervan onverwijld in, overeenkomstig de artikelen 28ter en 56 Sv. Op dat tijdstip pleegt de onderzoeksrechter in eerste instantie overleg met de procureur des Konings (zie document « de gerechtelijke pijler - functioneel-organisatorische afstemming » ad hoc incidentele capaciteitsproblemen p. 9 - punt 2 en punt 5.2 van de huidige richtlijn).

III. TOELICHTING BIJ DE WETTELIJKE BEGINSELEN Deze richtlijn is gegrond op de ratio legis van de wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

Het is derhalve nuttig de beginselen en de krachtlijnen van deze wet in herinnering te brengen. 3.1. In artikel 153 WGP is voorzien dat de minister van Justitie, overeenkomstig artikel 143ter van het Gerechtelijk Wetboek en uitgaande van het specialiteits- en subsidiariteitsbeginsel bij richtlijn de opdrachten van gerechtelijke politie bepaalt die prioritair worden vervuld, enerzijds door de lokale politie en anderzijds door de gerechtelijke diensten en andere diensten van de federale politie.

Volgens de bespreking van dat artikel (Gedr. St. Kamer, 1997-98, nr. 1676/1, p. 86 - 87) houdt het subsidiariteits- en specialiteitsbeginsel in dat « alle gerechtelijke opdrachten die geen tussenkomst noodzaken van een gespecialiseerde politiedienst, worden toevertrouwd aan de lokale politiekorpsen.

De gespecialiseerde gerechtelijke politie houdt zich in elk geval bezig met de misdaden en wanbedrijven die omwille van hun omvang, hun georganiseerd karakter of hun gevolgen de grenzen van een arrondissement of het Rijk overstijgen, of die, door hun ingewikkelde aard gespecialiseerde opsporingen en onderzoeken vereisen. Hiertoe zal rekening worden gehouden met de specificiteiten van de verschillende lokale politiekorpsen (grootstad, stad, landelijke gemeente of de graad van verstedelijking, aanwezigheid van lokale recherche,...) Het advies van de federale politie en de lokale politie zal ter zake ingewonnen worden ». 3.2. In artikel 3 WGP is bepaald dat de lokale politie op het lokale niveau de basispolitiezorg verzekert, meer bepaald alle opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die nodig zijn voor het beheren van lokale gebeurtenissen en fenomenen die zich voordoen op het grondgebied van de politiezone, evenals het vervullen van sommige politieopdrachten van federale aard.

Krachtens hetzelfde artikel verzekert de federale politie over het gehele grondgebied, met inachtneming van het specialiteits- en subsidiariteitsbeginsel, de gespecialiseerde en de supralokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie, alsmede de ondersteunende opdrachten voor de lokale politiediensten en voor de politieoverheden.

Volgens de bespreking van dat artikel (Gedr. St. Kamer, 1997-98, nr. 1676/1, p. 11 - 12) en de toelichting (Gedr. St. Kamer, 1997-98, nr. 1676/1, p. 4 - 5) « staat het lokale niveau in voor de eerstelijns-basispolitiezorg, die verbonden is met lokale gebeurtenissen en fenomenen, en wordt deze verzekerd door de lokale politie en enkel door haar. Bovendien bevat deze functie de gerechtelijke opsporing en de uitvoering van opdrachten met een federaal karakter die door de lokale politie uitgevoerd moeten worden.

Het federaal niveau zal, in aanvulling op het lokaal niveau, belast worden met de uitvoering van gespecialiseerde en bovenlokale opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie. In de mate dat de opdrachten die aan hem zijn voorbehouden gespecialiseerde opdrachten zijn, zal het deze bij voorrang op de lokale politie vervullen die bovenal instaat voor de basispolitiezorg. Indien de opdrachten van de federale politie niet het gespecialiseerde karakter vertonen, zullen ze subsidiair worden vervuld, het is te zeggen in de mate waarin de lokale politie tekort komt. Daarenboven is het federaal niveau geconcipieerd als een niveau dat als taak heeft bijkomende steun te verlenen aan de lokale politie. » 3.3. Het is dus de bedoeling van de wetgever dat de federale politie bij voorrang de gespecialiseerde opdrachten uitvoert, net zoals de lokale politie bij voorrang de basispolitiezorg uitoefent. De toelichting bij artikel 153 WGP voorziet bovendien erin dat misdrijven die de grenzen van een arrondissement overstijgen eveneens onder de gespecialiseerde politie moeten worden begrepen. In die zin worden de gespecialiseerde en de supralokale gerechtelijke opdrachten, zoals trouwens bepaald in artikel 3 WGP, door de federale politie uitgevoerd. Krachtens de toelichting geldt de subsidiariteitregel hier niet.

Krachtens de wet vervult de federale politie ook ondersteunende opdrachten voor de lokale politie. Voor zover deze opdrachten een niet-gespecialiseerd karakter hebben, voorziet de toelichting erin dat deze subsidiair worden vervuld. In het kader van de geïntegreerde werking en vooral in afwachting dat de lokale politie zich kan organiseren voor de uitvoering van deze niet-gespecialiseerde opdrachten, is het evenwel belangrijk dat de federale politie deze ondersteuning verzekert. Deze ondersteunende opdrachten worden vooraf besproken in het rechercheoverleg, meestal na behandeling in de zonale veiligheidsraad. Deze niet-gespecialiseerde ondersteuning moet in overleg met de lokale politie geleidelijk worden afgebouwd (zie hierover verder punt VI. Overgangsmaatregelen).

Indien de lokale politie een tekort aan capaciteit en/of deskundigheid heeft en dat niet zelf kan oplossen, moet zij zich in de eerste plaats wenden tot de naburige politiezones en dus proberen het probleem via interzonale samenwerking aan te pakken vooraleer federale steun te vragen.

Hierbij mag evenwel niet uit het oog worden verloren dat krachtens artikel 37, laatste lid, WGP, de zonale veiligheidsraad capaciteitsproblemen (interzonaal) dient te verhelpen. Dit artikel verwijst naar artikel 36, 2°, WGP, dat duidelijk aangeeft dat de lokale politie te allen tijde haar opdrachten van gerechtelijke en bestuurlijke politie moet kunnen uitvoeren, in het bijzonder de lokale opdrachten. Toch moet de zonale veiligheidsraad deze capaciteitsproblemen evenzeer verhelpen als zou blijken dat het bieden van niet-gespecialiseerde ondersteuning ertoe leidt dat de federale politie niet langer in staat is haar eigen prioritaire opdrachten te realiseren. Het is aan de zonale veiligheidsraad, aan het rechercheoverleg en in het bijzonder aan de bestuurlijke en gerechtelijke overheden om beide beginselen met elkaar te verzoenen. 3.4. De lokale politie staat krachtens de artikelen 3 en 61 WGP ook in voor sommige opdrachten van federale aard die functioneel passen in het gewone politiewerk en daarom beter worden uitgevoerd door de politie die belast is met de basispolitie. Overeenkomstig artikel 36 WGP bevat het jaarlijks zonaal veiligheidsplan de bijdrage van de lokale politie in de uitvoering van de opdrachten van federale aard.

Deze opdrachten kunnen zowel van bestuurlijke als van gerechtelijke aard zijn (artikel 62 WGP).

IV. CRITERIA INZAKE TOEWIJZING VAN DE ONDERZOEKEN 4.1. Algemeen Door wie ? De beslissing tot toewijzing of hertoewijzing van een reactief onderzoek aan de federale of lokale politie wordt genomen door de bevoegde procureur des Konings (arbeidsauditeur), door de onderzoeksrechter of door de federale procureur voor de materies hem toegekend bij de wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de Raad van procureurs des Konings, zoals gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket.

De beslissing tot toewijzing of hertoewijzing van een lokaal proactief onderzoek aan de federale of lokale politie wordt genomen door de bevoegde procureur des Konings (arbeidsauditeur).

De beslissing tot toewijzing van een nationaal proactief onderzoek aan de federale politie wordt genomen door de federale procureur. In afwachting van de oprichting van het federaal parket wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de nationaal magistraten.

Hoe ? De toewijzing kan de volgende vormen aannemen : 1. toewijzen van het volledige onderzoek aan de lokale of aan de federale politie (artikel 28ter, § 4, eerste lid, en 56, § 3, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering);2. toewijzen van het onderzoek aan de federale politie en aan een of meer lokale polities, waarbij de magistraat toeziet op de coördinatie van het onderzoek.In dat geval kan hij de operationele leiding van het onderzoek aan een van hen toevertrouwen. (artikel 28ter, § 4, eerste lid, en 56, § 3, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering juncto artikel 158 WGP).

Criterium ? De magistraat laat zich bij de toewijzing van een proactief of reactief onderzoek en in voorkomend geval bij het toewijzen van de operationele leiding, leiden door het criterium van de complexiteit van het onderzoek.

Een onderzoek is complex gelet op : a) de aard van het te onderzoeken feit of van de te onderzoeken feiten;b) de aard van de te verrichten onderzoeksdaden;c) de geografische spreiding van de gespecialiseerde onderzoeksdaden. Zodra een onderzoek beantwoordt aan het criterium van de complexiteit, wordt het in principe door de magistraat aan de federale politie toegewezen. Alle andere onderzoeken worden aan de lokale politie toegewezen. 4.2. Complexiteit van het onderzoek 4.2.1. Aard van het te onderzoeken feit of van de te onderzoeken feiten a) Onderzoek naar een gepleegd of nog te plegen feit of feiten in het kader van een criminele organisatie. Het onderzoek naar een of meer feiten ter zake waarvan precieze aanwijzingen bestaan dat ze werden gepleegd of zullen worden gepleegd in het kader van een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, wordt aan de federale politie toegewezen.

Bij zijn beslissing tot toewijzing van een onderzoek op grond van dit criterium, gaat de magistraat in het bijzonder na of het om een geval van bendevorming (artikel 322 Strafwetboek) dan wel om een criminele organisatie gaat, overeenkomstig het onderscheid gemaakt tijdens de parlementaire bespreking van de wet betreffende de criminele organisaties.

Onderzoeken in het kader van bendevorming die niet aan het criterium van complexiteit beantwoorden, worden aan de lokale politie toegewezen. b) Het onderzoek naar volgende misdrijven wordt in principe aan de federale politie toegewezen : zware criminaliteit of georganiseerde criminaliteit, in het kader waarvan de volgende feiten worden gepleegd : - ontvoering; - afpersing (racketeering) - gijzeling; - bomaanslag; - car- en homejacking; - hold-up; - moord; - brandstichting; - valsmunterij en valse betaalmiddelen - mensenhandel.

Ernstige en zwaarwichtige bedreigingen ten aanzien van magistraten, politiemensen, getuigen,...

Corruptie en de ernstige en complexe misdaden en wanbedrijven ten nadele van de materiële of morele belangen van de openbare dienst, meer in het bijzonder bij het voorbereiden, het gunnen en het uitvoeren van overheidsopdrachten, alsook bij het voorbereiden, het verlenen en het aanwenden van openbare subsidies en bij het verlenen van machtigingen, vergunningen, goedkeuringen en erkenningen;

Georganiseerde economische, financiële, sociale en fiscale delinquentie : - witwassen van de opbrengst van ernstige of georganiseerde criminaliteit; - ernstige en/of georganiseerde sociale of fiscale inbreuken, te weten deze waarbij bijzonder complexe mechanismen worden aangewend, waarbij gebruik wordt gemaakt van procédés van internationale omvang of die aanzienlijk nadeel berokkenen aan de Schatkist van de Belgische Staat of van vreemde staten; - fraude ten nadele van de doelstellingen of aan de financiële belangen van de Europese Unie; - misdrijf van voorkennis; - onwettig aantrekken van spaargeld in het openbaar; - beurskoersmanipulatie; - financiële oplichting; informaticacriminaliteit; grootschalige zwendel : - drugs; - wapens, munitie en explosieven; - milieu (afval, nucleair materiaal, beschermde fauna en flora); - hormonen; - voertuigen; - kunst/antiek; - namaakartikelen; diefstal en de afpersing van nucleair materiaal; terrorisme; sekten. c) Het onderzoek naar voortvluchtigen wordt aan de federale politie toevertrouwd indien zij feiten hebben gepleegd waarvan het onderzoek in beginsel tot haar bevoegdheid behoort.d) Het strafonderzoek dat verband houdt met materies die behoren tot de wettelijke opdrachten van de Veiligheid van de Staat (wet van 30 november 1998) wordt aan de federale politie toevertrouwd in het bijzonder wanneer de bijstand van deze inlichtingendienst wordt gevraagd. 4.2.2. Aard van de te verrichten onderzoeksdaden a) Het onderzoek naar een of meer feiten dat hierna opgesomde gespecialiseerde onderzoeksdaden vereist, wordt aan de federale politie toegewezen : - gespecialiseerde vormen van vermogensanalyse; - gespecialiseerde vormen van operationele analyse (bv. profiling); - onderzoeksdaden ten aanzien van advocaten, notarissen, gerechtsdeurwaarders en ten aanzien van magistraten voor een of meer feiten gepleegd tijdens het beroep en eigen aan het beroep. b) Het onderzoek waarbij een beroep moet worden gedaan op bijzondere opsporingstechnieken : De vertrouwelijke richtlijnen van de Minister van Justitie van 24 april 1990 en van 5 maart 1992 betreffende de bijzondere opsporingstechnieken en het informantenbeheer blijven onverminderd en integraal van toepassing in afwachting van een wettelijke regeling ter zake. Krachtens artikel 102 WGP is de algemene directie van de gerechtelijke politie van de federale politie belast met de bijzondere opsporingstechnieken en het informantenbeheer.

De federale politie wordt bijgevolg belast met het onderzoek naar een of meer feiten ingeval de toepassing van bijzondere opsporingstechnieken van wezenlijk belang is.

Dit sluit niet uit dat de lokale politie in het kader van haar eigen onderzoeken gebruik kan maken van de bijzondere opsporingsmethoden en het informantenbeheer.

Het feit dat de federale politie bijzondere opsporingstechnieken toepast in een onderzoek gevoerd door de lokale politie, betekent niet dat het gehele onderzoek automatisch aan de federale politie wordt toegewezen. c) De overige onderzoeken kunnen aan de lokale politie worden toegewezen hoewel zij ook gespecialiseerde onderzoeksdaden kunnen vereisen, bij voorbeeld de inzet van de laboratoria voor technische en wetenschappelijke politie of de opname van het verhoor van kinderen die slachtoffer zijn van seksueel misbruik of zware mishandelingen (zie verder punt VI.Overgangsmaatregelen). 4.2.3. Geografische spreiding van gespecialiseerde onderzoeksdaden Het onderzoek naar één of meer feiten ter zake waarvan de belangrijkste onderzoeksdaden overwegend buiten het arrondissement of het Rijk moeten worden verricht, wordt in principe aan de federale politie toegewezen.

V. GEINTEGREERDE WERKING VAN DE FEDERALE EN DE LOKALE POLITIE 5.1. Meldingsplicht met het oog op de toewijzing van een onderzoek 5.1.1. Reactief onderzoek De hierna geregelde informatieplicht van de politiediensten aan de Procureur des Konings betreft enkel de beslissing tot toewijzing van het onderzoek en doet op geen enkele wijze afbreuk aan de wettelijke informatieverplichting bedoeld in de artikelen 28ter, §§ 2 en 4, en 56, § 3, van het Wetboek van strafvordering.

De volgende gevallen kunnen zich voordoen : De lokale politie en de federale politie lichten elkaar onverwijld in omtrent elk feit waaromtrent het onderzoek in principe duidelijk door een andere dienst moet worden gevoerd, zonder dat daartoe een onmiddellijke beslissing tot toewijzing van de procureur des Konings noodzakelijk is. Ingeval geen betwisting bestaat, komt de procureur des Konings niet tussenbeide en neemt de ene politiedienst automatisch het onderzoek van de andere politiedienst over.

Indien daarentegen een uitdrukkelijke beslissing tot toewijzing door de procureur des Konings vereist is, lichten de lokale politie of de federale politie deze magistraat onmiddellijk in bij de melding of de eerste vaststellingen ter plaatse van de feiten. De procureur des Konings beslist op grond van deze richtlijn aan welke dienst het onderzoek wordt toegewezen. Nadat de procureur des Konings het onderzoek aan deze of gene politiedienst heeft toegewezen, neemt de eerste politiedienst onverwijld contact op met de andere politiedienst en regelen zij de overdracht van het onderzoek.

De lokale politie en de federale politie lichten elkaar daarenboven onmiddellijk in bij de melding of de eerste vaststellingen ter plaatse, wanneer om redenen van operationaliteit het onmiddellijk optreden van de andere politiedienst noodzakelijk is.

Van deze kennisgeving en overdracht maakt elke politiedienst melding in zijn proces-verbaal.

De kennisgevingen van de lokale politie aan de federale politie met betrekking tot de toewijzing van het onderzoek gebeuren door toedoen van het arrondissementeel informatiekruispunt van de federale politie, onverminderd de verdere exploitering van deze informatie door de arrondissementele gerechtelijke dienst.

In beginsel is de lokale politie belast met de eerste en dringende vaststellingen van een misdrijf, ook als het aannemelijk is dat de magistraat het verdere onderzoek aan de federale politie zal toewijzen, zolang de federale politie eventueel na beslissing van de magistraat het onderzoek niet heeft overgenomen. Dit principe doet uiteraard geen afbreuk aan de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, in geval van ontdekking op heterdaad van een misdaad of wanbedrijf.

Als een politiedienst meent dat de toewijzing van het onderzoek niet conform deze richtlijn gebeurde, stelt hij de beslissende magistraat daarvan onverwijld in kennis. De politiediensten kunnen de toewijzing van onderzoeken eveneens bespreken in het rechercheoverleg.

Uit wat voorafgaat blijkt dat ook een klare kijk op het optreden in reële tijd en een dagelijks overzicht van de vastgestelde feiten ten voordele van de federale en de lokale politie vereist zijn. 5.1.2. Proactief onderzoek Terzake wordt verwezen naar de bepalingen van de vertrouwelijke gemeenschappelijke omzendbrief Col 4/2000 van de Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal betreffende de proactieve recherche. 5.2. Rechercheoverleg Het arrondissementeel rechercheoverleg wordt behandeld in artikel 162, tweede lid, WGP. De wetgever heeft aldus het belang onderstreept van dit arrondissementeel coördinatie- en informatie-instrument. De samenstelling van het overleg is geregeld bij wet, maar niets belet dat derden worden uitgenodigd.

Dit rechercheoverleg wordt in principe voorgezeten door de procureur des Konings. Er wordt gezorgd voor een representatieve vertegenwoordiging van de federale en van de lokale politie.

In het verlengde van punt 2.5. kan ook de onderzoeksrechter worden uitgenodigd op het rechercheoverleg telkens wanneer er belangrijke gevolgen zijn voor een of ander gerechtelijk onderzoek.

Er wordt informatie uitgewisseld en gecoördineerd met betrekking tot zowel reactieve als proactieve onderzoeken. Tijdens de overgangsfase van de politiehervorming wordt de nadruk voornamelijk gelegd op de taakverdeling, de integratie, de coördinatie, de capaciteitsproblemen en de deskundigheid van de politiediensten.

Het arrondissementeel rechercheoverleg is een gepast instrument om de toepassing van deze richtlijn te begeleiden.

Een gedepersonaliseerd syntheseverslag van het rechercheoverleg wordt meegedeeld aan de minister van Justitie en aan het College van procureurs-generaal. 5.3. Informatiebeheer Zoals hoger gesteld (zie inleiding punt 1.1.) is het raadzaam de beginselen van deze complexe materie te regelen in een afzonderlijke richtlijn van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken (dus zowel de regels van het gerechtelijk informatiebeheer als het bestuurlijke informatiebeheer).

In dezelfde richtlijn komen de belangrijke rol en de werking van het arrondissementeel informatiekruispunt (AIK) aan bod (zie ook de richtlijn van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van 29 december 2000 met betrekking tot de organisatie en de werking van de coördinatie- en steundiensten en van de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten van de federale politie).

In het kader van de huidige richtlijn moet worden onderstreept dat het vereist is dat de lokale politie deelneemt aan het AIK (via detachering of via de aanwijzing van een contactpersoon). Het AIK is niet alleen een kruispunt van bestuurlijke en gerechtelijke informatie, maar eveneens een zeer belangrijke schakel in de informatie-uitwisseling tussen het lokale en het federale niveau. 5.4. Gemengde teams In het raam van de geïntegreerde werking is het tevens mogelijk dat de lokale en de federale politie samenwerken in zogenaamde « gemengde teams ».

Drie gevallen kunnen zich voordoen : - er kan worden gewerkt in teamverband met het oog op de kennis- en expertiseoverdracht van de federale politie aan de lokale politie (zie hierover verder punt 6.2 Financiële en economische onderzoeken); - naar aanleiding van een concreet onderzoek kan de magistraat beslissen om beide politiediensten met het onderzoek te belasten (artikel 28ter, § 4, en artikel 56, § 3, Sv.); - uitzonderlijke en tijdelijke bijstand van de lokale politie voor omvangrijke gerechtelijke onderzoeken (artikel 62, 8° WGP).

VI. OVERGANGSMAATREGELEN Zoals gesteld in de inleiding van de richtlijn (punt 1.4.) zijn in de huidige fase van de politiehervorming overgangsmaatregelen nodig. Deze overgangsmaatregelen beogen de daadwerkelijke inwerkingtreding van het specialiteits- en subsidiariteitsbeginsel, waaruit volgt dat de onderzoeken die niet beantwoorden aan het complexiteitscriterium bedoeld in punt IV van deze richtlijn aan de lokale politie worden toegewezen.

Deze maatregelen worden genomen in het kader van een projectmatige aanpak die hierna nader wordt omschreven en houden rekening met de capaciteit en de deskundigheid beschikbaar in de arrondissementele gerechtelijke diensten (GDA's) en in de politiezones (maatwerk). 6.1. Centrale rol van de procureur des Konings De procureur des Konings moet een zeer actieve rol spelen om de daadwerkelijk op het terrein aanwezige capaciteit en bevoegdheden in overeenstemming te brengen met de taakverdeling uitgewerkt in de huidige richtlijn en de beleidsprioriteiten op arrondissementeel en zonaal vlak (het zogenaamde maatwerk).

Hij zal meer in het bijzonder aandacht moeten besteden aan de concrete toepassing van de overgangsmaatregelen bedoeld in sub 6.2. en 6.3.

Belangrijke instrumenten zijn of worden het rechercheoverleg, het AIK en de verbindingsambtenaren. Een nauwe samenwerking met de gerechtelijke directeur (DirJud) en de bestuurlijke directeur-coördinator (Dirco) is tevens vereist.

In de nabije toekomst worden de zonale veiligheidsplannen cruciale beleidsdocumenten betreffende de lokale prioriteiten, de taakverdeling, de capaciteitsverdeling en de overdracht van deskundigheid. 6.2. Financiële en economische onderzoeken 6.2.1. Doelstelling Het hierna toegelicht plan strekt ertoe de lokale politie te begeleiden en te ondersteunen zodat zij op uiterlijk 1 januari 2005 in staat is de niet complexe economische en financiële zaken te behandelen, alsmede haar de mogelijkheid te geven de daartoe vereiste kennis en vaardigheden te verwerven. 6.2.2. Inhoud Dit plan strekt ertoe aan iedere rechercheur van het federaal en lokaal niveau de mogelijkheid te bieden een aangepast kennisniveau te bereiken.

Het bestaat uit een aangepast vormingstraject en « training on the job » op maat, alsmede uit de uitwerking van een « vademecum financieel rechercheren ».

Meer in detail : zal in het eerste semester van 2002 per arrondissement een inventaris worden gemaakt van de aard van de dossiers die door het toekomstige lokale niveau gedurende het kalenderjaar 2000 werden behandeld in de financieel-economische sfeer; zal vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de huidige richtlijn en tot einde 2004 elke GDA een aantal specifiek gevormde referentieambtenaren ter beschikking stellen om de door de zonechef bij naam aangewezen rechercheurs van de lokale politie permanent operationeel en conceptueel te begeleiden, te ondersteunen en hen een « training on the job » op maat te geven (cf. supra). Het aantal referentieambtenaren wordt vastgelegd door het arrondissementeel rechercheoverleg na kennisname van de lokale behoeften; zal de directie van de bestrijding van de economische en financiële criminaliteit die ressorteert onder het directoraat-generaal van de gerechtelijke politie van de federale politie (verder D.J.F. genoemd) in het eerste kwartaal van 2002 een « politiepraktijkboek inzake het financieel en economisch rechercheren » samenstellen en ter beschikking stellen van alle rechercheurs; zal de gespecialiseerde financiële documentatie (expertendatabank), uiterlijk in het derde kwartaal 2002 via de AIK's door de lokale politie kunnen worden geraadpleegd; zullen de verbindingsambtenaren gedetacheerd bij de lokale politie (cf. artikel 105 WGP) vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van deze richtlijn en ten laatste tot 1 januari 2005 tevens operationele ondersteuning bieden aan hun collega's van het lokale niveau. 6.2.3. Activering 1. Algemene bepalingen a) De zonale veiligheidsraad kan aan het arrondissementeel rechercheoverleg schriftelijk en met redenen omkleed meedelen dat hij niet beschikt over toereikende deskundigheid voor het uitvoeren van opdrachten van gerechtelijke politie in de financieel-economische sfeer en inzonderheid in het kader van onderzoeken naar : - misdrijven die verband houden met de staat van faillissement en ermee samenhangende misdrijven; - verduisteringen van nalatenschappen; - fiscale fraude; - valse effecten, valse waardepapieren en ermee samenhangende misdrijven. b) Nadat het arrondissementeel rechercheoverleg kennis heeft genomen van de ontoereikende deskundigheid van de betrokken lokale politie en van de lokale behoeften, bepaalt het de aard en de duur van de door de federale politie te leveren steun, rekening houdend met de noden van de betrokken zone.c) In dit geval kunnen de opdrachten toevertrouwd aan de zonale politie worden behandeld in teamverband met de federale politie.d) Bepaalde lokale of zonale politiekorpsen worden geacht nu reeds of voor uiterlijk einde 2004 in staat te zijn om zelfstandig niet-complexe financieel-economische dossiers te behandelen.Deze vaststelling wordt bevestigd binnen het arrondissementeel rechercheoverleg. Bij eventuele betwisting moet de procureur des Konings beslissen. 2. Bijzondere gevallen (onverminderd de richtlijnen vermeld onder sub 5.1.1).

Het arrondissementeel rechercheoverleg probeert uitsluitsel te geven met betrekking tot de toewijzing van de dossiers waaromtrent twijfel bestaat of ze al dan niet als niet-complexe financieel-economische dossiers kunnen worden beschouwd. In geval van dringende noodzakelijkheid of bij betwisting moet de procureur des Konings, in voorkomend geval onverwijld, de zaak beslechten en de dossiers toewijzen. 6.3. Onderzoeken in het kader waarvan minderjarigen worden verhoord Het verhoor van minderjarige slachtoffers en getuigen is een gespecialiseerde onderzoeksdaad die wordt behandeld in de ministeriële omzendbrief van 16 juli 2001 over de audiovisuele opname van het verhoor van minderjarige slachtoffers en getuigen van misdrijven.

Deze omzendbrief is uitgevaardigd ter uitvoering van de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen.

Krachtens de omzendbrief geschiedt het eigenlijk verhoor van minderjarigen door een politieambtenaar die daartoe is geselecteerd, een functionele gerechtelijke opleiding in het verhoor van minderjarigen heeft gevolgd en op geregelde tijdstippen ter zake een voortgezette opleiding geniet (punten 2.2.4, 2.1.1 en 2.1.3 van de omzendbrief).

Bij wijze van overgangsmaatregel is in de omzendbrief bepaald dat de procureur des Konings, in afwachting van deze opleiding, een beroep zal doen op de politieambtenaren die daartoe reeds zijn opgeleid en over ervaring beschikken (punt 7, p. 19 van de omzendbrief).

Het feit dat het een gespecialiseerde onderzoeksdaad betreft, sluit niet uit dat de onderzoeken waarbij minderjarige slachtoffers of getuigen worden verhoord in veel gevallen kunnen worden toevertrouwd aan de lokale politie, zoals uitdrukkelijk vermeld in punt 4.2.2 supra.

Deze verhoren maken dan ook deel uit van de taken 'politionele slachtofferbejegening' en 'lokale opsporing en lokaal onderzoek' van de minimale dienstverlening aan de bevolking, zoals bedoeld in de ministeriële omzendbrief PLP 10 (Belgisch Staatsblad 16 oktober 2001, ter uitvoering van het koninklijk besluit van 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsnormen van de lokale politie).

Daaruit volgt geen verschuiving van de taakverdeling tussen de twee niveaus. Het gaat veeleer om een overdracht van bevoegdheid opdat de lokale politie na verloop van tijd daar waar nodig het vereiste deskundigheidsniveau zou kunnen bereiken.

Daartoe wordt stapsgewijs een plan ten uitvoer gelegd gegrond op het volgende schema : - selectie op voorstel van hun respectieve bevoegde overheden van de leden van de lokale politie en van de federale politie die zich in die aangelegenheid specialiseren op grond van eenvormige normen en criteria uitgewerkt in samenwerking met de federale politie; - de geselecteerde ambtenaren volgen een opleiding in de regionale opleidingscentra die onder de coördinatie van de federale rechercheschool wordt verstrekt door ervaren personen uit de drie vroegere politiekorpsen; - oprichting per arrondissement van een netwerk tussen de verschillende lokale korpsen en de gedecentraliseerde gerechtelijke diensten van de federale politie teneinde te waarborgen dat overal en op ieder tijdstip het nodige gekwalificeerde personeel beschikbaar is.

Voor kleinere zones die moeilijkheden zouden ondervinden om hiervoor een personeelscapaciteit te reserveren overeenkomstig punt II.5.2 van de PLP 10, wordt verwezen naar de mogelijkheid van interzonale samenwerkingsprotocollen.

Dit netwerk van ter zake gespecialiseerde onderzoekers kan te allen tijde worden gecontacteerd.

De ondersteuning van de lokale politie door de federale politie zal tijdens de overgangsfase, met name tot het netwerk (vaststelling hiervan via het arrondissementeel rechercheoverleg) tot stand is gebracht, en uiterlijk tot einde 2004 worden versterkt, zodat aan de lokale politiediensten de mogelijkheid wordt geboden het niveau te bereiken dat nodig is om de hen toevertrouwde taken op autonome wijze uit te voeren.

VII. VOORTGANGSCONTROLE OP DE TOEPASSING VAN DE RICHTLIJN Reeds in de inleiding tot deze richtlijn is gewezen op het cruciale belang van deze instructies voor de geïntegreerde werking van de politiediensten.

Meer nog en sneller dan voorheen moeten toepassingsproblemen worden gesignaleerd teneinde sneller te kunnen ingrijpen.

De omzendbrief 3/2001 d.d. 6 maart 2001 van het College van procureurs-generaal biedt een breed netwerk aan om de stipte follow-up en de regelmatige evaluatie te verzekeren. Het College van procureurs-generaal zal de nadere regels uitwerken met betrekking tot de follow-up en de evaluatie.

Zoals reeds gesteld vervangt deze richtlijn de richtlijnen van 16 maart 1999 en van 21 februari 1997. De bepalingen in die richtlijnen die echter betrekking hebben op het informatiebeheer blijven van toepassing tot ter zake een afzonderlijke richtlijn wordt uitgevaardigd (zie punt 5.3).

De « federale stuurgroep » ingesteld door de richtlijn van 21/2/97 wordt dan ook opgeheven en de taken ervan worden overgenomen door de werkgroep « gerechtelijke pijler ». Die werkgroep moet een antwoord verschaffen op de vraag op welke wijze Justitie in de toekomst de functioneel-organisatorische afstemming binnen de gerechtelijke pijler verder wenst uit te bouwen.

Het is de bedoeling dat die werkgroep, onder voorzitterschap van de minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger, zo representatief mogelijk wordt samengesteld, zonder dat het evenwel een log apparaat wordt, zodanig dat het snel kan inspelen op concrete situaties. De samenstelling ervan zal variëren naargelang van de behandelde onderwerpen.

Brussel, 20 februari 2002.

De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^