Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 september 2002

Uittreksel uit arrest nr. 120/2002 van 3 juli 2002 Rolnummer 2175 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 164, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2002021383
pub.
17/09/2002
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 120/2002 van 3 juli 2002 Rolnummer 2175 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 164, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brugge.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, M. Bossuyt, L. Lavrysen, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 4 mei 2001 in zake de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten tegen de b.v.b.a. Apotheek Beuselinck en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 mei 2001, heeft de Arbeidsrechtbank te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 164, derde lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voor zover het aan de verzekeringsinstellingen toelaat hun vordering tot terugvordering van tengevolge van een vergissing of bedrog, ten onrechte verleende prestaties in te stellen bij verzoekschrift, terwijl andere rechtspersonen hun vorderingen dienen in te stellen bij dagvaarding, die aan de gedaagde wordt betekend ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, dat luidt : « Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 146 en 156, is hij die, ten gevolge van een vergissing of bedrog, ten onrechte prestaties heeft ontvangen van de verzekering voor geneeskundige verzorging, van de uitkeringsverzekering of van de moederschapsverzekering, verplicht de waarde ervan te vergoeden aan de verzekeringsinstelling die ze heeft verleend. De waarde van de aan een rechthebbende ten onrechte uitgekeerde prestaties wordt terugbetaald door de zorgverlener, die niet over de vereiste kwalificatie beschikt of zich niet aan de wets- of verordeningsbepalingen heeft gehouden.

Indien evenwel de erelonen met betrekking tot de ten onrechte uitgekeerde prestaties niet werden betaald, zijn de zorgverlener en de rechthebbende aan wie de verzorging werd verstrekt hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte uitgekeerde prestaties. De prestaties vermeld op getuigschriften, facturen of magnetische dragers, die niet werden ingediend of verbeterd overeenkomstig de in de terzake door de Koning of bij verordening vastgestelde modaliteiten, worden beschouwd als ten onrechte uitgekeerde prestaties en dienen derhalve te worden terugbetaald door de betrokken zorgverlener, dienst of inrichting.

De ten onrechte uitbetaalde prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging die langs de derdebetalersregeling zijn betaald, moeten terugbetaald worden door de zorgverstrekker die de wets- of verordeningsbepalingen niet heeft nageleefd. Indien een natuurlijke persoon of een rechtspersoon de prestaties voor eigen rekening heeft geïnd, is deze samen met de zorgverlener hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling ervan.

Alle terugvorderingen van onverschuldigde betalingen, voortvloeiend uit dit artikel, kunnen ingeleid worden volgens de procedure voorzien bij artikel 704, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

Onder voorbehoud van de toepassing van artikelen 146 en 156, worden alle ten onrechte betaalde prestaties op een bijzondere rekening geboekt. Die prestaties worden teruggevorderd door de verzekeringsinstelling die ze heeft toegekend binnen de door de Koning bepaalde termijnen en met alle middelen, de gerechtelijke inbegrepen. [...] » De vraag betreft enkel het derde lid van deze bepaling.

Artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « In de zaken genoemd in de artikelen 508/16, 580, 2°, 3°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°, 581, 2° en 582, 1° en 2° en 583, worden de vorderingen ingeleid bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van de arbeidsrechtbank of bij aangetekende brief gezonden aan die griffie; de partijen worden door de griffier opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. De oproeping vermeldt het voorwerp van de vordering.

De bepalingen van het Vierde Deel, Boek II, Titel Vbis, met de artikelen 1034bis tot 1034sexies, zijn niet van toepassing.

In de zaken genoemd in artikel 578 kan de werkgever worden gedagvaard aan de mijn, de fabriek, het werkhuis, het magazijn, het kantoor en in het algemeen aan de plaats bestemd voor de exploitatie van de onderneming, de uitoefening van het beroep door de werknemer of de werkzaamheid van de vennootschap, de vereniging of de groepering.

In dat geval mag de dagvaarding aan een aangestelde van de werkgever of een van zijn bedienden worden overhandigd. » B.2. Het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling dat bestaat tussen, enerzijds, verzekeringsinstellingen die de terugvorderingen van de in artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bedoelde onverschuldigde betalingen ten laste van een zorgverstrekker bij de arbeidsrechtbank kunnen inleiden door middel van een verzoekschrift bedoeld in artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek en, anderzijds, andere rechtspersonen die, in het gemeen recht, hun vorderingen bij dagvaarding dienen in te stellen en derhalve een beroep moeten doen op een gerechtsdeurwaarder.

B.3. Een vordering die een rechtspleging op tegenspraak inleidt, wordt in de regel ingesteld door middel van een dagvaarding bij gerechtsdeurwaardersexploot. Van een verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek kan slechts gebruik worden gemaakt wanneer de wet dit toestaat of voorschrijft. Overeenkomstig dat artikel kan dat verzoekschrift bij aangetekende brief worden gezonden aan de griffie van het gerecht of ter griffie worden neergelegd.

Het verzoekschrift bedoeld in artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek is eigen aan de rechtspleging voor de arbeidsgerechten en vervangt de dagvaarding. Het werd op verzoek van de Minister van Tewerkstelling en Arbeid in het ontwerp van Gerechtelijk Wetboek ingevoegd (Parl. St., Senaat, 1964-1965, nr. 170, p. 123) in het kader van het deformaliseren van het sociaal procesrecht met als doel het uitsparen van gerechtsdeurwaarderskosten, het behoud van de soepele wijze van inleiding, gangbaar voor de administratieve rechtscolleges, en het vermijden van de rechtspleging voor rechtsbijstand. De bepalingen betreffende het eenzijdig verzoekschrift (de artikelen 1025 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek) en het verzoekschrift op tegenspraak (de artikelen 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek) zijn niet van toepassing.

B.4.1. Het behoort tot de beleidskeuze van de wetgever om te bepalen op welke wijze het indienen van akten van rechtspleging wordt geregeld. Aangezien enkel kan worden afgeweken van de inleiding van de vordering bij deurwaardersexploot - die de algemene regel is in het gerechtelijk privaatrecht - in de gevallen die de wet bepaalt, is gemakkelijk vast te stellen welke wijze van inleiding moet worden aangewend.

B.4.2. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake kunnen zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.5. De mogelijkheid voor verzekeringsinstellingen om de terugvorderingen van onverschuldigde betalingen bedoeld in artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bij de arbeidsrechtbank in te leiden door middel van een verzoekschrift bedoeld in artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, werd ingevoerd bij het koninklijk besluit nr. 533 van 31 maart 1987 tot wijziging van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering en is voornamelijk ingegeven door budgettaire redenen. Het verslag aan de Koning bevat hieromtrent volgende motivering : « Een recente wijziging van de rechtspraak heeft tot gevolg dat terugvorderingen die niet bij wijze van minnelijke schikking kunnen worden verwezenlijkt voortaan middels een dagvaarding moeten worden ingeleid in plaats van middels een gewoon verzoekschrift tot de arbeidsrechtbank.

Deze rechtspraak veroorzaakt bijkomende moeilijkheden en kosten in hoofde van de verzekeringsinstellingen die op basis van de bepalingen van artikel 97 [lees : huidig artikel 164] overgaan tot het terugvorderen van onverschuldigde betalingen ten overstaan van de sociaal verzekerden of de zorgverstrekkers, wat kan resulteren in een vermindering van de gerecupereerde bedragen.

Derhalve wordt voorgesteld expliciet te vermelden dat elke terugvordering in het kader van artikel 97 [lees : huidig artikel 164] kan ingeleid worden middels een gewoon verzoekschrift, zoals totnogtoe gebruikelijk was. » (Belgisch Staatsblad , 16 april 1987, p. 5661) B.6.1. De inleiding van het geding bij verzoekschrift bedoeld in artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek biedt aan een verwerende partij in beginsel afdoende waarborgen op vlak van de rechten van verdediging. Na neerlegging van het verzoekschrift wordt de zaak ambtshalve door de griffier op de algemene rol ingeschreven. De partijen kunnen concluderen in de periode tussen de neerlegging van het verzoekschrift en de oproeping. Op de terechtzitting waarvoor de zaak overeenkomstig artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek werd opgeroepen, wordt de zaak op dezelfde wijze behandeld als op de inleidende zitting die in een dagvaarding is bepaald. Op zich genomen is de regeling niet discriminatoir ten opzichte van de inleiding van het geding bij dagvaarding.

B.6.2. Inzonderheid rijst de vraag of, in geval van inleiding van een geding door middel van het bedoelde verzoekschrift, de verweerder niet onevenredig in zijn rechten wordt geschaad in zoverre hij pas kennis krijgt van het proces door middel van oproeping door de griffier om te verschijnen op de zitting die door de rechter is bepaald, zonder dat hiervoor enige termijn is vastgelegd zodat een onbepaalde tijd kan verlopen tussen de neerlegging van het verzoekschrift en die oproeping, en in zoverre het verzoekschrift bedoeld in artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek enkel het onderwerp van de vordering vermeldt en niet het onderwerp noch een korte samenvatting van de middelen. In geval van dagvaarding bij gerechtsdeurwaardersexploot daarentegen kent de verweerder, ingevolge artikel 702 van het Gerechtelijk Wetboek, de plaats, dag en het uur van de terechtzitting (artikel 702, 5°), evenals het onderwerp en de korte samenvatting van de middelen van de vordering (artikel 702, 3°).

B.6.3. Alhoewel in geval van inleiding van het geding bij verzoekschrift de verwerende partij niet onmiddellijk op de hoogte is van het feit dat tegen hem een geding is ingeleid, moet rekening worden gehouden met de eigen aard van het sociaal procesrecht, en meer bepaald met de tussenkomst van het openbaar ministerie bij de arbeidsgerechten. Na neerlegging van het verzoekschrift wordt de zaak, die meteen op de algemene rol wordt ingeschreven, immers overgezonden aan het arbeidsauditoraat, dat, naast de bevoegdheid die eraan is toegekend in artikel 138, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de vordering zal onderzoeken, ontbrekende gegevens zal opzoeken en aldus de zaak in staat van wijzen zal brengen. Aldus biedt de tussenkomst van een onafhankelijk magistraat beide partijen de waarborgen van een volledig en objectief onderzoek van de zaak. Zodra dat onderzoek beëindigd, wordt het dossier van het openbaar ministerie toegevoegd aan het dossier van de rechtspleging, dat door de partijen kan worden ingezien, en worden de partijen door de griffier, hetzij bij gewone brief, hetzij bij gerechtsbrief, opgeroepen om te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt. Hierna verloopt de rechtspleging zoals na dagvaarding.

Die regeling, die overigens in het belang van de partijen bestaat, heeft tot gevolg dat er enig tijdsverloop bestaat tussen de neerlegging van het verzoekschrift en de kennisgeving ervan aan de verwerende partij.

B.6.4. Ten slotte kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat de gerechtelijke procedure tot terugvordering van de in artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, bedoelde onverschuldigde betalingen ten laste van een zorgverstrekker in de regel wordt voorafgegaan door een administratiefrechtelijke procedure voor de beperkte kamer en de Commissie van beroep ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en door een aanmaning tot betaling van de verschuldigde bedragen.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 164, derde lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 3 juli 2002.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^