Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 januari 2003

Uittreksel uit arrest nr. 135/2002 van 25 september 2002 Rolnummer 2264 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 15 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gesteld door de Raad Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fra(...)

bron
arbitragehof
numac
2002200018
pub.
10/01/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 135/2002 van 25 september 2002 Rolnummer 2264 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 15 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, M. Bossuyt, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest nr. 99.152 van 26 september 2001 in zake I. Colette en P. Roberti de Winghe tegen de bestendige deputatie van de provincieraad van Waals-Brabant, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 oktober 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 15 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, vergeleken met artikel 15 van de nieuwe gemeentewet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het bij de verkiezingen een voorrangsregeling bij staking van stemmen invoert, waardoor de kandidaat die een vroeger mandaat in de raad voor maatschappelijk welzijn heeft uitgeoefend, kan worden verkozen in plaats van een kandidaat die zich niet op een dergelijk mandaat kan beroepen, terwijl de bij artikel 12 van de wet van 8 juli 1976 ingevoerde regeling ertoe strekt de democratische vernieuwing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn te verzekeren en voormeld artikel 15 aldus het beoogde doel miskent en op een met dat doel onevenredige wijze ertoe leidt dat een kandidaat die voorheen dat mandaat heeft uitgeoefend, voorrang wordt verleend ? » (...) IV. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 15 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

De artikelen 12, 13, 14 en 15 van die wet bepalen : «

Art. 12.De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft plaats in openbare vergadering de derde maandag nadat de gemeenteraad die tot de verkiezing van de raad voor maatschappelijk welzijn moet overgaan, geïnstalleerd is. Indien die datum op een wettelijke feestdag valt, wordt de verkiezing verschoven naar de eerstvolgende werkdag.

Art. 13.Voor de verkiezing van leden van de raad voor maatschappelijk welzijn heeft elk gemeenteraadslid één stem indien er minder dan vier leden te verkiezen zijn, drie stemmen indien er vier of vijf leden te verkiezen zijn, vier indien er zes of zeven, vijf indien er acht of negen, zes indien er tien of elf en acht indien er twaalf of meer leden te verkiezen zijn.

Art. 14.De verkiezing van de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn geschiedt bij geheime stemming en in één enkele stemronde.

Elk gemeenteraadslid ontvangt zoveel stembiljetten als hij stemmen heeft. Op elk stembiljet brengt hij een stem uit voor een werkend lid.

De gemeenteraadsleden kunnen hun stem geldig uitbrengen ten gunste van een bloed- of aanverwant.

Art. 15.De kandidaten die de meeste stemmen hebben bekomen zijn verkozen tot werkende leden.

Bij staking van stemmen wordt voorrang verleend in de volgende orde : 1° aan de kandidaat die, op de dag van de verkiezing, een mandaat in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bekleedt.Zijn twee of meerdere kandidaten in dat geval, dan wordt voorrang verleend aan hem die zijn mandaat onafgebroken het langst heeft uitgeoefend; 2° aan de kandidaat die vroeger een mandaat in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn heeft uitgeoefend.Zijn twee of meerdere kandidaten in dat geval, dan wordt de voorrang gegeven aan hem die zijn mandaat onafgebroken het langst heeft uitgeoefend en, bij gelijke duur, aan hem die het laatst is afgetreden; 3° aan de oudste kandidaat in jaren die de leeftijd van zestig jaar niet heeft bereikt;4° aan de jongste in jaren van de kandidaten die de leeftijd van zestig jaar hebben bereikt. Wie zou verkozen zijn, doch wiens verkiezing vernietigd wordt wegens onverkiesbaarheid, wordt vervangen door zijn opvolger.

De kandidaten die als opvolgers van een verkozen werkend lid werden voorgedragen, zijn van rechtswege de opvolgers van het voornoemde lid. » B.2. De prejudiciële vraag betreft het verschil in behandeling dat de in het geding zijnde bepalingen invoeren tussen de kandidaten voor een verkiezing van leden van een raad voor maatschappelijk welzijn en de kandidaten voor een verkiezing van schepenen, in zoverre bij staking van stemmen andere kandidaten in het ene geval automatisch de voorkeur krijgen boven diegenen die nog nooit het geambieerde mandaat hebben uitgeoefend, terwijl in het andere geval tot een herstemming moet worden overgegaan.

De prejudiciële vraag verwijst naar artikel 15 van de nieuwe gemeentewet, waarvan paragraaf 1, derde lid, slechts na afloop van een herstemming voorkeur verleent. Die paragraaf luidt : « De schepenen worden door de raad onder de gemeenteraadsleden met Belgische nationaliteit verkozen. De verkozenen voor de raad kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor dient per schepenmandaat een gedagtekende akte van voordracht te worden neergelegd in handen van de voorzitter van de raad, uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waar de verkiezing van één of meer schepenen op de dagorde van de raad staat. Om ontvankelijk te zijn, moeten de akten van voordracht ondertekend zijn ten minste door een meerderheid van hen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop de kandidaat-schepen voorkomt slechts twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving van wat voorafgaat, de handtekening van één onder hen. Behoudens in geval van overlijden van, of afstand van het mandaat van gemeenteraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte van voordracht ondertekenen voor hetzelfde schepenmandaat. Wanneer de schriftelijk voorgedragen kandidaturen niet volstaan om het schepencollege volledig samen te stellen, kunnen ter zitting kandidaten mondeling worden voorgedragen.

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, door zoveel afzonderlijke stemmingen als er schepenen te kiezen zijn; de rang van de schepenen wordt bepaald door de volgorde van de stemmingen.

Wanneer voor een te begeven schepenmandaat slechts één kandidaat werd voorgedragen, geschiedt de stemming in één ronde; in elk ander geval en indien na twee stemmingen geen kandidaat de meerderheid heeft verkregen, geschiedt de herstemming over de twee kandidaten die de meeste stemmen hebben behaald; staken de stemmen bij de herstemming, dan is de oudste in jaren verkozen. De verkiezing van de schepenen heeft plaats in de installatievergadering die volgt op de vernieuwing van de raad. In elk geval moet de verkiezing geschieden binnen drie maanden na het openvallen van de plaats. » B.3. Al kan worden aanvaard dat de leden van de raad voor maatschappelijk welzijn en de schepenen vergelijkbare categorieën vormen, in zoverre zowel de enen als de anderen door de gemeenteraad worden verkozen en een - aldus bij een getrapte verkiezing verleend - lokaal publiek mandaat uitoefenen, toch volgt daaruit niet dat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vereisen dat de regels krachtens welke die mandaten worden verleend, in alle opzichten met elkaar moeten overeenstemmen. De ambten zijn niet soortgelijk : de schepenen zijn met een in essentie uitvoerende taak belast, terwijl de raad voor maatschappelijk welzijn een beraadslagende vergadering is die tot taak heeft « alles wat tot de bevoegdheid van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn behoort » te regelen (artikel 24 van de wet van 8 juli 1976). Overigens beantwoordt de bij de artikelen 13 en 14 van de wet van 1976 ingevoerde regeling van het meervoudige stemrecht vooral aan het streven om de vertegenwoordiging van de minderheden te verzekeren, waarvan de wetgever, wat de raden voor maatschappelijk welzijn betreft, reeds blijk heeft gegeven in de wet van 10 maart 1925 tot regeling van de openbare onderstand (Pasin. 1925, pp. 111 en 124), waarvan artikel 11 met de in het geding zijnde bepaling overeenstemt.

De aanwijzing van de schepenen is daarentegen de uitdrukking van een beleid waarover een meerderheid binnen de gemeenteraad het eens is kunnen worden.

B.4. De doelstelling om « de democratische vernieuwing [...] te verzekeren », die de bewoordingen van de vraag aan de in het geding zijnde wet toeschrijven, sluit geenszins uit dat bij de verkiezing van de leden van het college of van de raad met de verworven ervaring rekening wordt gehouden indien de gemeenteraad dat wenst. De door de verzoekers voor de Raad van State verdedigde opvatting dat bij elke verkiezing het « vernieuwingsbeginsel » wordt nagestreefd, is juist, in zoverre de verkiezing een mogelijkheid tot verandering biedt indien dat door de kiezers wordt gewenst, maar niet indien zij zou veronderstellen dat verandering in beginsel te verkiezen is boven vernieuwing.

In het geval dat de wil tot verandering het niet heeft gehaald, zoals blijkt uit de staking van stemmen tussen twee kandidaten van wie één kan worden verondersteld zich op meer ervaring te kunnen beroepen dan de andere, handelt de wetgever niet op een kennelijk onredelijke wijze door met dat element rekening te houden.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 15 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het bij staking van stemmen voorrang verleent aan de kandidaten die al een mandaat in een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn hebben uitgeoefend.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 25 september 2002.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, M. Melchior

^