Etaamb.openjustice.be
Wet
gepubliceerd op 30 april 2004

Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van de artikelen 36 tot 39 van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999, worden opgelegd I. Inleiding De beginselen die deze richtsnoeren Deze richtsnoeren vullen overigens de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en he(...)

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2004011194
pub.
30/04/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE


Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van de artikelen 36 tot 39 van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999, worden opgelegd I. Inleiding De beginselen die deze richtsnoeren behelzen, zouden zowel ten aanzien van het bedrijfsleven als van het Brussels Hof van Beroep de doorzichtigheid en de objectiviteit van de beslissingen van de Raad voor de Mededinging moeten kunnen waarborgen, zonder afbreuk te doen aan de door de wetgever aan de Raad voor de Mededinging verleende discretionaire bevoegdheid bij de vaststelling van geldboeten binnen de door de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999 (hierna de WBEM of de Wet genoemd) vastgelegde grenzen. Deze beoordelingsvrijheid moet echter worden uitgeoefend in het raam van een samenhangend en niet-discriminerend beleid, dat afgestemd is op de bij de bestrijding van inbreuken op de mededingingsregels nagestreefde doelstellingen.

Deze richtsnoeren vullen overigens de gezamenlijke mededeling van de Raad voor de Mededinging en het Korps Verslaggevers betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken aan en getuigen van de bedoeling van de Raad voor de Mededinging om een grotere prioriteit te verlenen aan de bestrijding van restrictieve praktijken.

II. Wettelijk kader van de bevoegdheid van de Raad voor de Mededinging om geldboeten op te leggen op het vlak van het mededingingsrecht en toepassingsgebied van de gevallen waarin geldboeten kunnen worden opgelegd De Raad voor de Mededinging is krachtens artikel 16 van de Wet het administratieve rechtscollege dat de bevoegdheid van beslissing, van voorstel en advies heeft, die hem door deze wet worden toegekend.

Bij inbreuken op de Wet kan de Raad voor de Mededinging administratieve sancties opleggen.

De artikels 36 tot 39 bepalen de gevallen waarin de Raad voor de Mededinging geldboeten kan opleggen.

Artikel 36, § 1 bepaalt dat, in geval van toepassing van artikel 31.1 van de Wet, d. i. bij vaststelling van een restrictieve mededingingspraktijk, de Raad voor de Mededinging aan elk van de betrokken ondernemingen geldboeten kan opleggen van maximum 10 % van hun totale omzet die gerealiseerd werd tijdens het vorige boekjaar op de nationale markt en bij export. (Bovendien kan de Raad bij dezelfde beslissing aan elk van de betrokken ondernemingen dwangsommen opleggen van ten hoogste euro 6.200 per dag wegens niet-naleving van zijn beslissing).

Sinds 1999 voorziet artikel 36, § 2 er bovendien in dat deze geldboeten (en dwangsommen) tevens kunnen worden opgelegd in geval van toepassing van artikel 29, § 2, b, c en d, en bij niet-naleving van de beslissingen bedoeld in de artikels 33 en 34 van de Wet. Door deze bepaling kan tevens een geldboete worden opgelegd bij niet-naleving door de partijen van een voorwaarde of een verplichting die de Raad voor de Mededinging oplegt in een beslissing waarbij een in artikel 2, § 3 van de Wet bedoelde individuele vrijstelling wordt verleend die gepaard gaat met voorwaarden en verplichtingen of wanneer de partijen onjuiste inlichtingen hebben verstrekt of de beslissing frauduleus hebben verkregen of misbruik maken van de hen toegekende vrijstelling.

Er kan ook een geldboete worden opgelegd bij niet-naleving van de in de artikels 33 en 34 bedoelde beslissingen inzake concentraties die worden genomen op het einde van de eerste en/of tweede onderzoeksfase van een concentratieprocedure.

Artikel 37, § 1 bepaalt dat de Raad voor de Mededinging aan personen, ondernemingen of ondernemingsverenigingen geldboeten kan opleggen van euro 500 tot euro 25.000, wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid a) bij een aanmelding of een verzoek om inlichtingen onjuiste of verdraaide gegevens verstrekken;b) de inlichtingen op onvolledige wijze verstrekken;c) de inlichtingen niet binnen de gestelde termijn verstrekken;d) de in artikel 23 bedoelde onderzoeken ingesteld door het Korps Verslaggevers en de Dienst van de Mededinging, alsook de in artikel 26 vermelde algemene of sectorale onderzoeken beletten of hinderen. Paragraaf 2 van artikel 37 bepaalt bovendien dat dezelfde geldboeten kunnen worden opgelegd in het geval dat een onderneming zou zijn overgegaan tot een concentratie in de zin van de WBEM zonder voorafgaande aanmelding, zelfs indien zou blijken dat de concentratie toelaatbaar is.

Artikel 38 stelt dat de Raad voor de Mededinging de in artikel 36 bedoelde geldboeten kan opleggen in geval van inbreuk op artikel 12, § 4, d.i. wanneer de ondernemingen de uit de concentratie voortvloeiende maatregelen hebben genomen die de omkeerbaarheid van de concentratie belemmeren en de marktstructuur duurzaam wijzigen vooraleer de Raad voor de Mededinging een beslissing heeft genomen.

III. Beginsel van vaststelling van de geldboeten Het bedrag van de geldboete zal voortaan worden berekend volgens de nieuwe methode die berust op de vaststelling van een basisbedrag, waarop bij verzwarende omstandigheden verhogingen, en bij verzachtende omstandigheden verminderingen worden toegepast.

Het bedrag van de geldboete zal naar gelang van de aard, de zwaarte en de duur van de inbreuk en de onwettige winst die eruit voortvloeit worden bepaald.

Het basisbedrag kan bij verzwarende omstandigheden worden verhoogd, maar bij verzachtende omstandigheden eveneens worden verminderd.

Aldus worden verschillende hypothesen onderscheiden waarin de Raad van de Mededinging een geldboete kan opleggen.

IV. Basisbedrag A. Zwaarte van de inbreuk De zwaarte van de inbreuk wordt rechtstreeks bepaald door de wet tot bescherming van de economische mededinging, die de grenzen van het bedrag van de boete vastlegt die naar gelang van de aard van de inbreuk kan worden uitgesproken.

De weerslag van de inbreuk op de markt wanneer die meetbaar is, en de omvang van de betrokken geografische markt kunnen tevens bijkomende criteria zijn voor de vaststelling van het bedrag van de geldboete.

De inbreuken worden door de wetgever aldus in twee categorieën ingedeeld : de niet te ernstige inbreuken die bestraft kunnen worden met een geldboete van euro 500 tot euro 25.000 en de zeer zware inbreuken waarvoor een geldboete kan worden opgelegd tot 10 % van de totale omzet die verwezenlijkt werd tijdens het vorige boekjaar op de nationale markt en bij export. 1. Niet te ernstige inbreuken : De niet te ernstige inbreuken, die bestraft kunnen worden met een geldboete van euro 500 tot euro 25.000, worden bepaald in artikel 37 van de Wet. Zij kunnen opzettelijk of uit onachtzaamheid worden gepleegd.

Er kan een boete worden opgelegd aan personen, ondernemingen of ondernemingsverenigingen die, zoals artikel 37 vermeldt : a) bij een aanmelding of een verzoek om inlichtingen onjuiste of verdraaide gegevens verstrekken;b) de inlichtingen op onvolledige wijze verstrekken;c) de inlichtingen niet binnen de gestelde termijn verstrekken;d) de in artikel 23 bedoelde onderzoeken ingesteld door het Korps Verslaggevers en de Dienst van de Mededinging, alsook de in artikel 26 vermelde algemene of sectorale onderzoeken ingesteld door de Dienst van de Mededinging beletten of hinderen. Bij de niet te ernstige inbreuken hoort tevens het in artikel 37, § 2 bedoelde geval waarin een onderneming zou zijn overgegaan tot een concentratie in de zin van de WBEM zonder voorafgaande aanmelding, zelfs indien zou blijken dat de concentratie toelaatbaar is. Aangezien de aanmeldingsverplichting moet worden nageleefd wanneer de concentratie een feit is, wordt een te late aanmelding eveneens als een niet te ernstige inbreuk beschouwd (voor zover de ondernemingen geen uit de concentratie voortvloeiende maatregelen hebben genomen die de omkeerbaarheid van de concentratie zouden belemmeren en de marktstructuur duurzaam zouden wijzigen. In dat geval moet de inbreuk conform artikel 38 van de Wet als zwaar worden beschouwd).

In geval van gewone onachtzaamheid mag het bedrag van de geldboete die wordt opgelegd voor een niet te ernstige inbreuk in geen geval lager zijn dan het in artikel 37, § 1 van de WBEM bedoelde minimumbedrag van euro 500.

Aangezien de geldboete afschrikkend moet blijven, wordt euro 1.000 (voor natuurlijke personen) of euro 2.500 (voor ondernemingen) in die hypothesen in het algemeen als minimumbedrag beschouwd.

Afhankelijk van feitelijke elementen en eventuele verzwarende omstandigheden kan de geldboete oplopen tot maximum euro 25.000. 2. Zeer zware inbreuken Het betreft inbreuken waarvoor de geldboete kan oplopen tot 10 % van de totale omzet van de betrokken onderneming, die gerealiseerd werd tijdens het vorige boekjaar op de nationale markt en bij export.a. restrictieve praktijken (kartels en misbruik van machtspositie) De restrictieve mededingingspraktijken, die behoren tot de zeer zware inbreuken, worden in hoofdstuk II, artikel 2 (kartels) en artikel 3 (misbruik van machtspositie) van de Wet omschreven.Artikel 36, § 1 stelt immers dat, in geval van toepassing van artikel 31, 1 van de Wet, d.i. bij vaststelling van een restrictieve mededingingspraktijk, de Raad aan elk van de betrokken ondernemingen geldboeten kan opleggen van maximum 10 % van hun totale omzet die gerealiseerd werd tijdens het vorige boekjaar op de nationale markt en bij export. b. Niet-naleving van een beslissing tot individuele vrijstelling of een beslissing inzake toelaatbaarheid van concentraties of het bedrieglijk of op basis van onjuiste inlichtingen verwerven van een dergelijke beslissing of misbruik van een individuele vrijstelling De Wet beschouwt tevens als zware inbreuk die beboetbaar is met een bedrag tot 10 % van de totale omzet van de betrokken onderneming, die gerealiseerd werd tijdens het vorige boekjaar op de nationale markt en bij export, het feit dat : - de betrokkenen een voorwaarde of een verplichting verbonden aan een beslissing tot individuele vrijstelling niet naleven (art.36, § 2 waarin verwezen wordt naar art. 29, § 2 b van de Wet); - de betrokkenen onjuiste aanduidingen hebben verstrekt om een individuele vrijstelling te verkrijgen of deze vrijstelling op bedrieglijke wijze hebben verkregen (art. 36, § 2 waarin verwezen wordt naar art. 29, § 2 c van de Wet); - de betrokkenen misbruik maken van de vrijstelling die hen werd toegekend (art. 36, § 2 waarin verwezen wordt naar art. 29, § 2 d van de Wet); - de in het kader van een procedure voor de toelaatbaarheid van concentraties genomen beslissingen na afloop van de eerste of de tweede onderzoeksfase niet worden nageleefd (art. 36, § 2 waarin verwezen wordt naar de artikels 33 en 34 van de Wet); - de ondernemingen uit de concentratie voortvloeiende maatregelen nemen die de omkeerbaarheid van de concentratie belemmeren en de marktstructuur duurzaam wijzigen (art. 38 dat verwijst naar artikel 12, § 4 van de Wet).

De in artikel 36, § 1 van de Wet bedoelde geldboeten kunnen krachtens artikel 39 echter niet worden opgelegd voor gedragingen gesteld na de bij artikel 7, § 1 bedoelde aanmelding en vóór de beslissing waarbij de toepassing van artikel 2, § 3 wordt toegestaan of geweigerd, voor zover deze gedragingen binnen de in de aanmelding genoemde grenzen blijven.

Deze inbreuken hebben met name betrekking op beperkingen van het handelsverkeer, misbruiken van machtspositie (verkoopweigering, discriminatie, uitsluiting, enz.), horizontale beperkingen van het type « prijskartel » en marktverdelingsregeling, andere praktijken die de goede werking van de markt in het gedrang brengen of regelrecht misbruik van machtspositie door ondernemingen die vrijwel een monopoliepositie innemen.

De horizontale beperkingen van het type « prijskartel » en marktverdelingsregeling of andere praktijken die de goede werking van de markt in het gedrang brengen of regelrecht misbruik van machtspositie door ondernemingen die vrijwel een monopoliepositie innemen vormen de zwaarste inbreuken op het mededingingsrecht.

Er dient rekening te worden gehouden met het specifieke gewicht, en dus met de daadwerkelijke invloed van het inbreukmakende gedrag van elke onderneming afzonderlijk op de mededinging, met name wanneer er een aanzienlijk verschil bestaat in de grootte van de ondernemingen die eenzelfde soort inbreuk hebben gepleegd.

Aldus kan het beginsel van gelijke bestraffing voor een gelijke gedraging, wanneer de omstandigheden ertoe nopen, tot de toepassing van verschillende boetebedragen voor de betrokken ondernemingen leiden, zonder dat deze differentiëring in een rekenkundig regeltje te vatten is.

B. Duur Er moet met de duur van de inbreuk rekening worden gehouden. Zo kunnen de volgende inbreuken worden onderscheiden : - inbreuken van korte duur (over het algemeen korter dan één jaar) : geen bijkomend bedrag; - inbreuken van middellange duur (over het algemeen één tot vijf jaar) : een bedrag dat kan oplopen tot 50 % van het bedrag dat op basis van de zwaarte van de inbreuk wordt opgelegd; - inbreuken van lange duur (over het algemeen meer dan vijf jaar) : een bedrag dat voor elk jaar op 10 % van het bedrag dat op basis van de zwaarte van de inbreuk wordt opgelegd, kan worden gesteld.

Op grond hiervan wordt het bedrag van de geldboete dus eventueel met een bijkomend bedrag verhoogd.

In het algemeen zal de verhoging voor inbreuken van lange duur voortaan aanzienlijk meer bedragen dan tot dusver gebruikelijk was om beperkingen van de concurrentie die de consument op duurzame wijze schade hebben berokkend daadwerkelijk te bestraffen.

Het basisbedrag van de geldboete wordt verkregen door beide bovengenoemde bedragen samen te tellen : x zwaarte + y duur = basisbedrag V. Verzwarende omstandigheden Verhoging van het basisbedrag wegens bijzondere verzwarende omstandigheden, zoals : - recidive door dezelfde onderneming(en) voor eenzelfde type inbreuk; - weigering van elke medewerking of zelfs pogingen om het verloop van het onderzoek te dwarsbomen; - het feit dat de betrokken onderneming een leidinggevende rol speelde of tot de inbreuk heeft aangezet; - retorsiemaatregelen tegen andere ondernemingen om hen de inbreukmakende besluiten of praktijken te doen naleven; - de noodzaak de strafmaat te verzwaren opdat de boete groter uitvalt dan het bedrag van de onrechtmatig, dankzij de inbreuk gemaakte winst, wanneer de raming daarvan objectief mogelijk is.

VI. Verzachtende omstandigheden Verlaging van het basisbedrag wegens bijzondere verzachtende omstandigheden, zoals : - het feit dat de betrokken onderneming een louter passieve rol vervulde bij de totstandbrenging van de inbreuk; - het feit dat de inbreukmakende overeenkomsten of praktijken niet daadwerkelijk zijn toegepast; - het feit dat de betrokken onderneming reeds bij de eerste stappen van de mededingingsautoriteiten (met name de verificaties) de inbreuken heeft beëindigd; - het feit dat de inbreuken uit onachtzaamheid en niet met opzet zijn gepleegd; - daadwerkelijke medewerking van de onderneming in het kader van de procedure, buiten de werkingssfeer van de mededeling van 30 maart 2004 betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten.

VII. Algemene opmerkingen 1) Het eindresultaat van de berekening van de boete volgens deze methode (basisbedrag met verhogings- respectievelijk verlagingscoëfficiënt) mag in geen geval de in de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 1 juli 1999, bedoelde maxima overschrijden;2) Er dient rekening te worden gehouden met bepaalde objectieve gegevens, zoals een specifieke economische context, het economische of het financiële voordeel dat de inbreukmakers eventueel hebben behaald, de impact op de markt, de specifieke kenmerken van de betrokken ondernemingen en hun vermogen om in een bepaalde sociale context daadwerkelijk te kunnen betalen om uiteindelijk de bedragen van de voorgenomen geldboeten bij te stellen.3) In zaken waarbij verenigingen van ondernemingen betrokken zijn, dienen de beschikkingen zoveel mogelijk gericht te zijn tot de ondernemingen die lid zijn van die verenigingen en dienen hen individuele geldboeten te worden opgelegd. Indien die aanpak onmogelijk blijkt te zijn (bijvoorbeeld : ettelijke duizenden aangesloten ondernemingen), dient aan de ondernemersvereniging één globale geldboete te worden opgelegd, die volgens de hierboven uiteengezette principes wordt berekend, maar gelijk is aan de som van de individuele boeten die aan elk van de leden van die vereniging zouden kunnen zijn opgelegd. 4) De Raad voor de Mededinging moet tevens de mogelijkheid openlaten om in bepaalde gevallen een zogenaamde « symbolische » geldboete van euro 1.000 op te leggen, waarbij de berekening op basis van duur, verzwarende of verzachtende omstandigheden achterwege wordt gelaten.

De verantwoording voor een dergelijke symbolische boete moet in de tekst van de beschikking zijn opgenomen.

^