Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 februari 2004

Uittreksel uit arrest nr. 135/2003 van 22 oktober 2003 Rolnummer 2521 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 2002 houdende wijziging van de Nieuwe Gemeent Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...)

bron
arbitragehof
numac
2004200329
pub.
20/02/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 135/2003 van 22 oktober 2003 Rolnummer 2521 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 2002 houdende wijziging van de Nieuwe Gemeentewet, ingesteld door S. de Lobkowicz en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 september 2002 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 20 september 2002, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 2002 houdende wijziging van de Nieuwe Gemeentewet (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 augustus 2002) door S. de Lobkowicz, wonende te 1180 Brussel, Dolezlaan 466A, C. Cattoir, wonende te 1180 Brussel, Waterloosesteenweg 1307, I. Rigaux, wonende te 1180 Brussel, Coghensquare 15, M. Cohen, wonende te 1180 Brussel, Merlostraat 8D, G. Adler, wonende te 1180 Brussel, Winston Churchilllaan 87/27, L. Beyer de Ryke, wonende te 1180 Brussel, Maretaklaan 19, en G. Vilain, wonende te 1180 Brussel, Steenweg op Drogenbos 2.

De vordering tot schorsing van dezelfde norm, ingediend door dezelfde verzoekende partijen, is verworpen bij het arrest nr. 5/2003 van 14 januari 2003, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 april 2003. (...) II. In rechte (...) De aangevochten bepaling B.1. Het beroep heeft betrekking op artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 2002 houdende wijziging van de Nieuwe Gemeentewet, dat bepaalt : « In artikel 15, § 1, van de Nieuwe gemeentewet wordt het eerste lid aangevuld met de volgende zin : ' Indien twee maanden na het openvallen van een schepenmandaat of twee maanden na de installatievergadering van de gemeenteraad één of meer schepenmandaten niet zijn kunnen worden toegewezen, hetzij omdat een schriftelijk voorgedragen kandidaat niet is gekozen, hetzij omdat, ingeval geen enkele kandidaat schriftelijk is voorgedragen, geen enkele kandidaat is kunnen worden gekozen na een mondelinge voordracht tijdens de vergadering, is meer dan een derde van de handtekeningen van de verkozenen op de lijst van de voorgedragen kandidaat, met inbegrip van de eerste verkozene van de lijst, vereist, wil de akte van voordracht ontvankelijk zijn. ' Dit artikel houdt op uitwerking te hebben op 31 december 2006. » B.2. Volgens de parlementaire voorbereiding had de wijziging die in artikel 15, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet is aangebracht, tot doel een blokkering te verhelpen die voortvloeit uit een scheuring binnen een lijst en die de werking van de gemeentelijke instellingen zou aantasten (Parl. St., Brusselse Hoofdstedelijke Raad, 2001-2002, A-308/1, p. 2, en A-308/2, p. 3).

Ten gronde B.3. Tot staving van hun beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan, die zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Ten aanzien van het eerste middel B.4. Het eerste middel, ingedeeld in drie onderdelen, is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

De kiezers, de gemeenteraadsleden en de kandidaten voor een schepenmandaat van de gemeente Ukkel, zouden vanwege het aangevochten artikel 2, worden gediscrimineerd ten opzichte van de houders van diezelfde hoedanigheden in de andere gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De verzoekers beweren onder meer dat enkel voor de eerstgenoemden de draagwijdte van hun stem als kiezer of gemeenteraadslid of de voorwaarden om te worden voorgedragen als schepen zouden worden gewijzigd ten opzichte van de manier waarop die elementen waren geregeld ten tijde van de jongste gemeenteraadsverkiezingen.

De beperking van de gevolgen van de aangevochten bepaling tot 31 december 2006 zou, volgens de verzoekers, het discriminerende karakter ervan bevestigen.

B.5.1. De aangevochten bepaling schrijft voor dat indien twee maanden na het openvallen van een schepenmandaat of de installatie van de gemeenteraad, één of meer schepenmandaten niet zijn kunnen worden toegewezen, meer dan een derde van de handtekeningen van de verkozenen op de lijst van de voorgedragen kandidaat vereist is voor de voordracht, met inbegrip, bovendien, van die van de eerste verkozene van de lijst.

B.5.2. Tijdens de parlementaire voorbereiding is weliswaar vaak verwezen naar de bijzondere situatie die na de jongste gemeenteraadsverkiezingen in de gemeente Ukkel is ontstaan, maar daaruit vloeit niet voort dat de aangevochten bepaling enkel op die gemeente toepassing dient te vinden; terecht is opgemerkt dat « het ontwerp van ordonnantie ertoe strekt tegemoet te komen aan de problemen die zich in één van de negentien gemeenten voordoen, maar die ook in andere gemeenten kunnen rijzen » (ibid., A-308/2, p. 13) en ook dat « soortgelijke blokkeringen [...] zich ook [kunnen] voordoen in het geval van het overlijden of het ontslag van een schepen in een gemeente » (ibid., p. 12).

Bovendien lijkt het niet onredelijk dat een wetgeving die ertoe strekt een mogelijke blokkering van de gemeentelijke instelling te verhelpen, in een zekere mate rekening houdt met de situatie van een gemeente waarin die blokkering zich reeds heeft voorgedaan.

B.5.3. In zoverre in het eerste middel wordt beweerd dat de kiezers, de gemeenteraadsleden en de kandidaat-schepenen van de gemeente Ukkel zouden worden gediscrimineerd ten opzichte van die van de andere gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, kan het middel niet in aanmerking worden genomen.

B.6.1. In zoverre het middel aanvoert dat de toepassing van de aangevochten bepaling op de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen ertoe leidt dat, op een discriminerende manier, enkel een gedeelte van de kiezers, gemeenteraadsleden en kandidaat-schepenen die bij die verkiezingen betrokken waren - namelijk die van Ukkel, volgens de verzoekers - onder de in het geding zijnde reglementering zou vallen, terwijl de andere houders van die hoedanigheden daarentegen aan de vroegere reglementering onderworpen waren, dient te worden opgemerkt dat krachtens artikel 4 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, waarbij artikel 6, § 1, VIII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 werd gewijzigd, voortaan onder de bevoegdheid van de gewesten vallen : « de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de [...] gemeentelijke instellingen », onder voorbehoud van de uitzonderingen die in die bijzondere wetsbepaling zijn vermeld.

De bestreden bepaling is aangenomen binnen de grenzen van de hierboven beschreven bevoegdheid van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

B.6.2. Daaruit volgt dat, bij een vergelijking van de situatie van de kiezers, gemeenteraadsleden en kandidaat-schepenen die bij de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000 betrokken waren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, naargelang het vroegere artikel 15, § 1, van de Nieuwe Gemeentewet op hen is toegepast of diezelfde bepaling zoals ze bij de aangevochten bepaling is gewijzigd, op hen zou worden toegepast, de verzoekers een verschil in behandeling aanvechten dat zijn oorsprong zou vinden in de toepassing, op verschillende ogenblikken, van normen die door verschillende wetgevers zijn aangenomen - eerst federaal, daarna gewestelijk -, vermits elk van die wetgevers materieel bevoegd was op het ogenblik van het aannemen van de desbetreffende norm. De autonomie die bij artikel 6, § 1, VIII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aan de gewesten wordt verleend, zou geen draagwijdte hebben indien alleen nog maar het feit dat een categorie van personen geheel of gedeeltelijk verschillend zou worden behandeld vóór en na die bevoegdheidsoverdracht, in strijd zou worden geacht met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.7. Het middel voert ten slotte aan dat de beperking van de gevolgen van de in het geding zijnde bepaling tot 31 december 2006, zodat de toepassing ervan op de volgende gemeenteraadsverkiezingen uitgesloten is, het discriminerende karakter ervan bevestigt.

Het behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de wetgever om de geldigheidsduur van de bepalingen die hij uitvaardigt, vast te stellen; die keuze zou enkel door het Hof kunnen worden afgekeurd indien zij een discriminerend karakter zou hebben, hetgeen op grond van de in B.5 vermelde overwegingen te dezen niet vaststaat.

B.8. Het eerste middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede en het derde middel samen B.9.1. In hun tweede middel bekritiseren de verzoekers het feit dat de aangevochten bepaling, door te stellen dat de eerste verkozene van een lijst samen met de andere verkozenen van de lijst een akte van voordracht van een verkozene van die lijst voor een schepenmandaat moet ondertekenen, aan dat eerst verkozen gemeenteraadslid een bevoorrechte positie zou geven ten opzichte van de andere verkozenen van zijn lijst; het vetorecht dat hem aldus zou worden toegekend met betrekking tot de toegang van lijstgenoten tot een schepenambt, zou, volgens de verzoekers, discriminerend zijn.

In hun derde middel achten de verzoekers het feit discriminerend dat een minderheid van gemeenteraadsleden die tot een bepaalde lijst behoren - namelijk meer dan een derde van de verkozenen van die lijst, aangezien de eerste verkozene daarvan deel uitmaakt - op geldige wijze een gemeenteraadslid zou kunnen voordragen voor de verkiezing tot schepen, terwijl de helft van de verkozenen van dezelfde lijst dat voorrecht niet zou genieten.

B.9.2. Door in het geval van een blokkering de ontvankelijkheid van een akte van voordracht voor een schepenambt afhankelijk te stellen van de steun van meer dan een derde van de verkozenen van de lijst waartoe de kandidaat behoort, heeft de Brusselse gewestwetgever een maatregel genomen die een dergelijke blokkering kan verhelpen; de vaststelling van een dergelijke drempel, niettegenstaande de verlichting die hij vormt ten opzichte van de vereiste normale drempel, waarborgt evenwel dat de persoon die in de hoedanigheid van schepen wordt voorgedragen, de steun krijgt van een belangrijk gedeelte van de verkozenen van de lijst waarop hij is verkozen. De in aanmerking genomen drempel kan derhalve als redelijk verantwoord worden beschouwd.

Het Hof ziet daarentegen niet de relevantie van het voordeel in dat door de ordonnantie wordt gegeven aan de groep verkozenen van een lijst die de eerste verkozene van de lijst omvat, met name ten opzichte van een andere groep terwijl die een groter aantal verkozenen van dezelfde lijst zou bevatten.

Bovendien is die vereiste van die aard dat ze blokkeringsmogelijkheden kan teweegbrengen bij de verkiezing van de schepenen door de gemeenteraad, wat in strijd is met de doelstellingen van de ordonnantie.

B.9.3. Uit wat voorafgaat volgt dat het tweede middel gegrond is en dat, wegens de uit te spreken vernietiging, het derde middel zijn voorwerp verliest.

Om die redenen, het Hof - vernietigt in artikel 15, § 1, eerste lid, van de Nieuwe Gemeentewet, gewijzigd bij artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 2002, de woorden « met inbegrip van de eerste verkozene van de lijst »; - verwerpt het beroep voor het overige.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 oktober 2003.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^