Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 juli 2004

Uittreksel uit arrest nr. 110/2004 van 23 juni 2004 Rolnummers 2728, 2732 en 2737 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 15, 16, 32 en 33 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake in Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2004202089
pub.
13/07/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 110/2004 van 23 juni 2004 Rolnummers 2728, 2732 en 2737 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 15, 16, 32 en 33 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, ingesteld door de b.v.b.a. in vereffening Kunstmeubelfabriek Clarysse en J. Van Rolleghem, door D. Van der Poorten en door J. Pascot.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 juni 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 juni 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 15, 16, 32 en 33 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2002, tweede uitgave) door de b.v.b.a. in vereffening Kunstmeubelfabriek Clarysse, met maatschappelijke zetel te 8870 Izegem, Nieuwstraat 3, en door J. Van Rolleghem, wonende te 8870 Izegem, Nieuwstraat 3. b. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 25 juni 2003 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 26 en 27 juni 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 32, § 1, eerste lid, en 33 van voormelde wet, respectievelijk door D.Van der Poorten, wonende te 1780 Wemmel, A. Fleminglaan 4, en door J. Pascot, wonende te 7700 Moeskroen, Vlaanderenstraat 10.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2728, 2732 en 2737 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van het onderwerp van de beroepen B.1. De wet van 24 december 2002 « tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken » heeft een roerende voorheffing ingevoerd op de uitkeringen bij vereffening en verkrijging van eigen aandelen.

De artikelen 15 en 16 van die wet wijzigen respectievelijk artikel 264, eerste lid, en artikel 269, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : W.I.B. 1992). Door die wijzigingen dient in beginsel een roerende voorheffing van 10 pct. te worden ingehouden op het gedeelte dat als dividend wordt beschouwd bij de verkrijging van eigen aandelen (artikel 186 van het W.I.B. 1992), bij de gedeeltelijke verdeling ingevolge overlijden, uittreding of uitsluiting van een vennoot (artikel 187 van het W.I.B. 1992) of bij de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap (artikel 209 van het W.I.B. 1992).

Die roerende voorheffing is krachtens artikel 32, § 1, eerste lid, van de wet van 24 december 2002 van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar zijn gesteld, of als dusdanig zijn aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om een gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002. De roerende voorheffing op de inkomsten die vóór de datum van bekendmaking van de wet van 24 december 2002 in het Belgisch Staatsblad zijn toegekend of betaalbaar zijn gesteld, of als zodanig zijn aan te merken, is krachtens artikel 33 van de wet uiterlijk betaalbaar binnen vijftien dagen na die bekendmaking en de aangifte van de inkomsten die erop betrekking hebben moet uiterlijk op dezelfde dag worden ingediend.

Ten aanzien van het belang B.2.1. De Ministerraad betwist het belang van de verzoekende partijen in de zaken nrs. 2728 en 2737.

B.2.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.

Er is slechts een belang wanneer de bestreden bepalingen de verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig kunnen raken.

B.2.3. De vereffening van de vennootschap waarvoor de verzoekende partij in de zaak nr. 2737 als vereffenaar is opgetreden, is vóór 25 maart 2002 afgesloten. De naar aanleiding van die vereffening verrichte uitkeringen zijn derhalve niet aan de bestreden bepalingen onderworpen.

De verzoekende partij doet niet blijken van het vereiste belang.

B.2.4. Het beroep tot vernietiging in de zaak nr. 2728 is ingesteld door een vennootschap in vereffening en een vereffenaar.

In zoverre de bestreden bepalingen ertoe leiden dat de uitkerende vennootschap, vertegenwoordigd door de vereffenaar, een roerende voorheffing dient in te houden op de vereffeningsuitkeringen die zij verricht, doen de vennootschap en haar vereffenaar blijken van een belang bij de vernietiging van die bepalingen. In zoverre de bestreden bepalingen de vennoten verschillend behandelen, doen de vennootschap en haar vereffenaar evenwel niet blijken van het vereiste belang.

B.2.5. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het beroep tot vernietiging in de zaak nr. 2737 niet ontvankelijk is en dat het beroep tot vernietiging in de zaak nr. 2728 slechts ontvankelijk is ten aanzien van de artikelen 32 en 33 van de wet van 24 december 2002. Het tweede onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 2728 dient derhalve niet te worden onderzocht.

Ten gronde B.3. De verzoekende partijen voeren in essentie aan dat zij ten opzichte van andere belastingplichtigen worden gediscrimineerd doordat zij aan een belasting met terugwerkende kracht worden onderworpen.

B.4. Een fiscaalrechtelijke regel kan slechts als retroactief worden gekwalificeerd wanneer hij van toepassing is op feiten, handelingen en toestanden die definitief waren voltrokken op het ogenblik dat hij in werking is getreden.

B.5. Inzake de roerende voorheffing op vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen ontstaat de belastingschuld definitief op de datum van de toekenning of betaalbaarstelling van de uitkeringen waarop de roerende voorheffing verschuldigd is.

B.6. De wet van 24 december 2002, die de roerende voorheffing op vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen heeft ingevoerd, is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2002.

Krachtens artikel 32, § 1, eerste lid, van dezelfde wet is de roerende voorheffing verschuldigd op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar zijn gesteld, of als dusdanig zijn aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het W.I.B. 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002.

Daaruit volgt dat die bepaling terugwerkende kracht verleent aan de ingevoerde roerende voorheffing.

B.7. De terugwerkende kracht van wetsbepalingen, die van die aard is dat zij rechtsonzekerheid in het leven kan roepen, kan enkel worden verantwoord op grond van bijzondere omstandigheden, inzonderheid wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang, zoals de goede werking of de continuïteit van de openbare dienst.

B.8. Op 23 april 2002 verscheen in het Belgisch Staatsblad een bericht waarin werd gemeld dat het voorontwerp van wet houdende hervorming van de vennootschapsbelasting op 19 april 2002 door de Ministerraad werd goedgekeurd en dat dit voorontwerp de invoering bevatte van een roerende voorheffing op dividenden betaald of toegekend bij gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door vennootschappen. De roerende voorheffing zou luidens dat bericht van toepassing zijn « op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als zodanig zijn aan te merken vanaf 1 januari 2002 en in zoverre, wanneer het verrichtingen betreft als bedoeld in artikel 209, WIB 92, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002 ».

B.9. Het algemeen belang kan vereisen dat een door de wetgever noodzakelijk geachte fiscale maatregel onverwijld uitwerking heeft en dat de mogelijkheid wordt beperkt voor de belastingplichtigen om door anticiperend gedrag de beoogde gevolgen van de maatregel te verminderen.

Een bericht in het Belgisch Staatsblad waarin een wijziging van de fiscale wet wordt aangekondigd, komt weliswaar in zekere mate tegemoet aan het bezwaar van de onvoorzienbaarheid van een retroactieve maatregel, maar een dergelijk bericht kan uit zijn aard zelf, met name wegens het louter informatieve karakter en het gebrek aan bindende kracht ervan, niet de rechtsonzekerheid wegnemen die de terugwerkende kracht doet ontstaan. Een bericht in het Belgisch Staatsblad kan derhalve op zichzelf niet volstaan om de terugwerkende kracht van een wetsbepaling te verantwoorden.

De vennootschappen en hun vereffenaars zouden zonder wettelijke grondslag handelen indien zij louter op grond van een dergelijk bericht een roerende voorheffing zouden inhouden op de vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen die zij verrichten. Wanneer zij achteraf, op grond van de bestreden bepalingen, op die uitkeringen roerende voorheffing dienen te betalen, zonder die bij de verkrijger van de uitkeringen te kunnen terugvorderen, worden zij verschillend behandeld ten aanzien van andere belastingplichtigen.

B.10. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepalingen blijkt de bekommernis van de wetgever om de ontbinding van vennootschappen om fiscale redenen en de uitkering van reserves met vrijstelling van belasting tegen te gaan (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1918/001, p. 24).

Zoals de Ministerraad aanvoert, vermag de wetgever maatregelen te nemen om de handelwijze te verijdelen waarmee belastingplichtigen het voordeel van een vrijstelling zouden verkrijgen voor een periode die de wetgever niet heeft bedoeld.

De bekommernis om de ongewenste gevolgen van een vrijstelling te vermijden, kan de wetgever ertoe brengen de vrijstelling zonder uitstel te moduleren of af te schaffen, maar volstaat niet om de terugwerkende kracht van de wetswijziging te verantwoorden.

B.11. De bestreden bepalingen passen tevens in een algehele hervorming van de vennootschapsbelasting waarmee de wetgever beoogt « op een substantiële manier het tarief van die belasting te verlagen » en dit « in een budgettair neutraal kader », hetgeen betekent « dat verschillende fiscale uitgaven zullen moeten worden verminderd en dat er bovendien komaf dient gemaakt met bepaalde anomalieën in het huidige fiscale stelsel » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1918/001, p. 7).

De roerende voorheffing op vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen geldt als één van de maatregelen die de verlaging van het belastingtarief beogen te compenseren. Nu die tariefverlaging slechts geldt vanaf het aanslagjaar 2004, kunnen de budgettaire overwegingen niet verantwoorden dat aan een bepaalde categorie van personen de waarborg wordt ontzegd volgens welke de wet enkel voor de toekomst geldt.

B.12. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat geen enkel element de in het geding zijnde retroactiviteit verantwoordt.

In zoverre zij de vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2003 aan de roerende voorheffing onderwerpen, zijn de artikelen 32, § 1, eerste lid, en 33 van de bestreden wet niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Ingevolge het arrest nr. 109/2004 van 23 juni 2004, zijn de beroepen tot vernietiging evenwel zonder voorwerp geworden in zoverre zij betrekking hebben op artikel 32, § 1, eerste lid, van de bestreden wet, dat bij voormeld arrest is vernietigd in zoverre het de vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen die zijn toegekend of betaalbaar zijn gesteld vóór 1 januari 2003, aan de roerende voorheffing onderwerpt.

Om die redenen, het Hof - stelt vast dat artikel 32, § 1, eerste lid, van de wet van 24 december 2002 « tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken » is vernietigd bij het arrest nr. 109/2004 van 23 juni 2004 in zoverre het de vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen die zijn toegekend of betaalbaar zijn gesteld vóór 1 januari 2003, aan de roerende voorheffing onderwerpt; - vernietigt artikel 33 van dezelfde wet; - verwerpt de beroepen voor het overige.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 juni 2004.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. A. Arts.

^