Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 oktober 2005

Uittreksel uit arrest nr. 148/2005 van 28 september 2005 Rolnummer 3127 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 20 juli 2004 tot oprichting van een Commissie belast met de hernieuwing van de organen van de islamitische eredien Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2005202652
pub.
12/10/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 148/2005 van 28 september 2005 Rolnummer 3127 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 20 juli 2004 tot oprichting van een Commissie belast met de hernieuwing van de organen van de islamitische eredienst, ingesteld door de v.z.w. « Federale Raad van de Moslims van België » en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 5 november 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 8 november 2004, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 20 juli 2004 tot oprichting van een Commissie belast met de hernieuwing van de organen van de islamitische eredienst (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 juli 2004, derde uitgave) door de v.z.w. « Federale Raad van de Moslims van België », met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Rouppeplein 16, de v.z.w. « Federatie van Moskeeën en Socio-culturele Verenigingen », met maatschappelijke zetel te 2140 Borgerhout, Montenstraat 27, de v.z.w. « Union des mosquées de la province de Liège », met maatschappelijke zetel te 4020 Luik, rue de Pitteurs 39, de v.z.w. « Fédération Islamique de Belgique », met maatschappelijke zetel te 1030 Brussel, Haachtsesteenweg 124, de v.z.w. « Ligue des Imams de Belgique », met maatschappelijke zetel te 1070 Brussel, Scheutlaan 212, de v.z.w. « Association Islamique de la Mosquée Ettaouba d'Evere », met maatschappelijke zetel te 1140 Brussel, P. Van Obberghemstraat 1-3, de v.z.w. « Association islamique de la Mosquée Almohajirin d'Ixelles », met maatschappelijke zetel te 1050 Brussel, Malibranstraat 72, de v.z.w. « Ligue d'entraide islamique - Mosquée Al Khalil », met maatschappelijke zetel te 1080 Brussel, Delaunoystraat 40, de v.z.w. « Union des associations islamiques Mosquée Al Azhar », met maatschappelijke zetel te 1210 Brussel, Sint-Franciscusstraat 72, de v.z.w. « Centre culturel de Cheratte », met maatschappelijke zetel te 4602 Cheratte, rue de Visé 194-196, de v.z.w. « Islamitische Ontwikkelingsvereniging », met maatschappelijke zetel te 3550 Heusden-Zolder, Paquaylaan 77, de v.z.w. « Temse Sultan Ahmet - moskee », met maatschappelijke zetel te 9140 Temse, Paterstraat 17/19, de v.z.w. « Moskee Eyyub sultan », met maatschappelijke zetel te 2890 Sint-Amands, Borgstraat 143/B, de v.z.w. « Sociaal-Culturele Ontmoetingscentrum Leopoldsburg », met maatschappelijke zetel te 3970 Leopoldsburg, Couwenbergstraat 13, de v.z.w. « Actief », met maatschappelijke zetel te 3920 Lommel », Stationsstraat 92, de v.z.w. « Islamitische Ontwikkelingsvereniging », met maatschappelijke zetel te 3581 Beverlo, Leysestraat 130, de v.z.w. « Association de l'union de l'Islam », met maatschappelijke zetel te 6000 Charleroi, boulevard J. Bertrand 77, de v.z.w. « Islamitische Ontwikkelingsvereniging », met maatschappelijke zetel te 3290 Diest, Eduard Robeynslaan 61, de v.z.w. « Mosquée Sultan Ahmet de Verviers », met maatschappelijke zetel te 4800 Verviers, rue Lucien Defays 39, de v.z.w. « Union de l'Islam », met maatschappelijke zetel te 6031 Monceau-sur-Sambre, rue de Trazegnies 4, de v.z.w. « Union de l'Islam de Bruxelles », met maatschappelijke zetel te 1030 Brussel, Haachtsesteenweg 124, de v.z.w. « Centre culturel et de rencontre JML (Jeunesse musulmane de Liège) », met maatschappelijke zetel te 4420 Saint-Nicolas, rue de Tilleur 140, de v.z.w. « Islamitische Culturele Ontmoetingscentrum », met maatschappelijke zetel te 2400 Mol, Ginderbuiten 49, de v.z.w. « Association culturelle et de solidarité », met maatschappelijke zetel te 1080 Brussel, Zwarte Vijversstraat 36, de v.z.w. « Kebdana », met maatschappelijke zetel te 2140 Borgerhout, Ranststraat 26, de v.z.w. « El Bichara », met maatschappelijke zetel te 4000 Luik, rue En Neuvice 52, de v.z.w. « Jongeren Centrum Rissala », met maatschappelijke zetel te 2060 Antwerpen, Tulpstraat 51, B. Ngadi, wonende te 1030 Brussel, Schaarbeekse Haardstraat 85, Bencheika Kebir, wonende te 1140 Brussel, Fernand Légerstraat 50, I. Batakli, wonende te 4000 Luik, Chemin du Bois 59, El Mellali Daoud, wonende te 4020 Luik, rue du Carmel 6, A. Bouziane Guarti, wonende te 1030 Brussel, Van Schoorstraat 46, A. Kebdani, wonende te 1080 Brussel, Sint-Martinusstraat 79/7, K.-J. Geirnaert, wonende te 1080 Brussel, Jules Delhaizestraat 8, M.M. Hassan, wonende te 1140 Brussel, E. Stuckensstraat 65, A. Benomar, wonende te 1000 Brussel, Zennestraat 28, M. Archich, wonende te 1020 Brussel, Roodhuisplein 5, M. Herbineaux, wonende te 6031 Monceau-sur-Sambre, place J. Hanrez 1/2/1, en M. Boulif, wonende te 1701 Dilbeek, Zakstraat 57. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De aangevochten wet strekt ertoe, door de oprichting van een commissie ad hoc, het goede verloop te waarborgen van de verkiezingen om de algemene vergadering van de moslims van België integraal te hernieuwen.

B.1.2. De islamitische eredienst is een erkende eredienst krachtens de wet van 19 juli 1974 tot erkenning van de besturen belast met het beheer van de temporaliën van de islamitische eredienst.

Krachtens artikel 19bis van de wet van 4 maart 1870 « op het tijdelijke der eerediensten », ingevoegd bij artikel 2 van de voormelde wet, worden « de betrekkingen met de burgerlijke overheid [...] verzorgd door het representatief orgaan van de islamitische eredienst ».

B.1.3. Het Executief van de moslims van België, opgericht bij een koninklijk besluit van 3 juli 1996, heeft in 1998 bij consensus geopteerd voor de verkiezing van een representatief orgaan van de islamitische eredienst, eveneens genaamd « Executief van de moslims van België ». Dat Executief wordt aangewezen door een algemene vergadering, die zelf wordt verkozen door de leden van de moslimgemeenschap van België en die na vijf jaar gedeeltelijk moest worden hernieuwd.

Een ministerieel besluit van 24 september 1998 voorzag in de oprichting van een « Begeleidingscommissie voor de organisatie van de verkiezingen van een representatief orgaan van de islamitische eredienst ». Zij werd onder meer ermee belast toe te zien op de regelmatigheid van de verkiezingen.

De eerste algemene verkiezingen hadden plaats op 13 september 1998.

Een koninklijk besluit van 3 mei 1999 erkende het Executief van de moslims van België, dat na die verkiezingen door de algemene vergadering werd aangewezen, als representatief orgaan van de islamitische eredienst.

Op 6 februari 2003 dienden de leden van het Executief echter hun ontslag in naar aanleiding van een motie van wantrouwen van de algemene vergadering. Bij een koninklijk besluit van 18 juli 2003 werd, op voorstel van de voorzitter van de algemene vergadering, een nieuw Executief benoemd, bekleed met een mandaat tot 31 mei 2004.

B.1.4. De aangevochten wet richt een commissie op belast met de hernieuwing van de organen van de islamitische eredienst. Die commissie is samengesteld uit twee ere-magistraten of emeritus magistraten, twee door de Minister van Justitie aangestelde leden van de moslimgemeenschap van België en een deskundige op het gebied van verkiezingswetgeving (artikel 3).

De commissie is belast met het nemen van alle nodige maatregelen voor de organisatie van de algemene verkiezingen, het toezicht op de regelmatigheid van de kiesverrichtingen, de organisatie van bemiddeling over geschillen die tijdens de kiesverrichtingen kunnen ontstaan, het goedkeuren van de aanstelling van de voorzitters en bijzitters van de kiesbureaus en het nemen van de nodige maatregelen voor de samenstelling van een afvaardiging van waarnemers op de dag van de verkiezingen (artikel 5).

De commissie is van rechtswege ontbonden vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit houdende erkenning van de leden van het Executief van de moslims van België (artikel 12).

Ten aanzien van de afstand van sommige verzoekende partijen B.2. Op de openbare terechtzitting van 22 juni 2005 hebben de advocaten van de verzoekende partijen verklaard dat de tweede, de vierde en de tiende tot de drieëntwintigste verzoekende partij afstand deden van hun beroep.

Niets verzet zich te dezen ertegen dat het Hof de afstanden toewijst.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.3.1. De verzoekende natuurlijke personen zijn in verschillende graden betrokken bij het beheer en de vertegenwoordiging van de moslimgemeenschap.

Zij doen aldus blijken van een belang bij het vorderen van de vernietiging van een wet die de verplichting oplegt om binnen die gemeenschap verkiezingen te organiseren teneinde de gesprekspartner van de overheden aan te wijzen en die een commissie ermee belast de modaliteiten daarvan vast te stellen.

B.3.2. Nu sommige verzoekende partijen doen blijken van een voldoende belang bij hun beroep, is het niet nodig na te gaan of ook de andere verzoekende partijen het beroep op ontvankelijke wijze hebben ingesteld.

B.3.3. Teneinde onder meer het Hof in staat te stellen na te gaan of de beslissing om tussen te komen in een zaak door het bevoegde orgaan van de rechtspersoon is genomen, verplicht de wetgever elke rechtspersoon die in een geding tussenkomt, op het eerste verzoek het bewijs voor te leggen van de beslissing om tussen te komen en, wanneer zijn statuten moeten worden bekendgemaakt in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad , een kopie van die bekendmaking bij te voegen.

Uit de bij de memorie van tussenkomst gevoegde stukken blijkt dat aan die voorwaarden is voldaan.

Ten gronde Wat het eerste middel betreft B.4.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 19 tot 21 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 181 ervan en met de artikelen 9 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre de aangevochten wet de vrijheid van eredienst zou schenden door de oprichting van een commissie die ertoe is gemachtigd alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de organisatie van de verkiezing van de algemene vergadering van de moslims van België.

B.4.2. Artikel 19 van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd ».

Artikel 20 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden ».

Artikel 21, eerste lid, van de Grondwet bepaalt : « De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid en de akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd, in laatstgenoemd geval, de gewone aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking ».

Artikel 181 van de Grondwet bepaalt : « § 1. De wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken. § 2. De wedden en pensioenen van de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken ».

B.4.3. Artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als in zijn particuliere leven zijn godsdienst of overtuiging te belijden door de eredienst, door het onderwijzen ervan, door de practische toepassing ervan en het onderhouden van de geboden en voorschriften. 2. De vrijheid van godsdienst of overtuiging te belijden kan aan geen andere beperkingen zijn onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien, en die in een democratische samenleving nodig zijn voor de openbare orde, gezondheid of zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». B.4.4. Artikel 11 van hetzelfde Verdrag bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht om vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen. 2. De uitoefening van deze rechten kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.Dit artikel verbiedt niet, dat wettige beperkingen worden aangebracht in de uitoefening van deze rechten door leden van de gewapende macht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat ».

B.5.1. Die bepalingen waarborgen de vrijheid van eredienst en het daaruit voortvloeiende verbod van inmenging.

B.5.2. De vrijheid van eredienst impliceert de vrijheid om zijn individuele geloofsovertuiging te uiten, in besloten kring of op collectieve wijze, in het openbaar en samen met geloofsgenoten (E.H.R.M., 26 oktober 2000, Hassan en Tchaouch t/ Bulgarije ).

De godsdienstige gemeenschappen bestaan traditioneel in de vorm van een georganiseerde structuur. De deelname aan het leven van een dergelijke gemeenschap is een uiting van de godsdienst, die de bescherming van artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geniet.

De godsdienstige gemeenschappen moeten zich dus vrij kunnen vormen en organiseren, zonder dat de wetgever in beginsel gemachtigd is om ter zake op te treden.

B.5.3. De artikelen 24, § 1, laatste lid, en 181, § 1, van de Grondwet verankeren de begrippen erkende godsdiensten of erediensten.

De wetgever kan in redelijkheid eisen dat erkende erediensten een minimum aan structuur vertonen met het oog op de aanwijzing van een instantie die de gesprekspartner kan vormen voor de overheden in de geprivilegieerde betrekkingen die de erkende erediensten met de overheden onderhouden.

Opdat een dergelijk optreden van de wetgever kan worden aangenomen, is het echter vereist dat dit optreden de vrijheid van eredienst niet schendt.

B.5.4. De parlementaire voorbereiding van de wet van 20 juli 2004 verantwoordt de aanneming ervan als volgt : « [...] de wet strekt ertoe de verkiezing van de algemene vergadering van de moslims van België mogelijk te maken, zodat de islamitische gemeenschap kan beschikken over organen die de islamitische eredienst in staat stellen de rechten te genieten die de Grondwet aan de erkende godsdiensten verleent » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1275/001, pp. 11 en 12). « De minister meent dat de huidige situatie heel nefast is voor de moslimgemeenschap. Er rijst immers een probleem betreffende de inachtneming van de grondwettelijke beginselen, aangezien de islamitische eredienst bij gebrek aan een legitiem representatief orgaan niet ' met gelijke wapens ' tegenover de andere erkende erediensten staat. Om die gelijkheid te waarborgen en het beginsel van de neutraliteit van de Staat in acht te nemen en bij gebrek aan enige andere alternatieve en democratische oplossing, staat het aan de wetgever om op te treden » (Parl. St., Senaat, 2003-2004, nr. 3-815/2, p. 4). Door de aangevochten wet aan te nemen, wilde de wetgever dus een concrete draagwijdte verlenen aan de erkenning van de islamitische eredienst en het deze mogelijk maken, net zoals voor de andere erkende erediensten, de financiële voordelen te genieten die verbonden zijn aan een dergelijk statuut.

B.5.5. Er dient echter te worden onderzocht of de aangevochten wet geen onevenredige inbreuk inhoudt op de vrijheid van de verzoekende partijen om, samen met anderen, hun godsdienst te belijden.

B.5.6. De aangevochten wet heeft niet tot doel het individuele of collectieve belijden van een godsdienst aan voorwaarden te koppelen of de vrije organisatie van een eredienst te beperken.

Zij beperkt zich ertoe een commissie op te richten die belast is met de organisatie van de verkiezingsprocedure welke leidt tot de aanwijzing van een representatief orgaan dat de gesprekspartner van de overheden kan zijn met het oog op de tenuitvoerlegging van artikel 181 van de Grondwet.

B.5.7. Tijdens de parlementaire voorbereiding heeft de Minister van Justitie de gelegenheid gehad om te preciseren dat : « de opdracht van de in het ontwerp bedoelde commissie er uitsluitend in bestaat verkiezingen te organiseren met het oog op de hernieuwing van de representatieve organen van de islamitische eredienst. Zij mag zich dus niet in de plaats stellen van deze organen » (Parl. St., Senaat, 2003-2004, nr. 3-815/2, p. 28).

De commissie moet meer in het bijzonder de aanbevelingen in acht nemen van het verslag over de « nadere regels betreffende de vorming van een orgaan Hoofd van Eredienst voor de moslims van België », dat is opgesteld door de vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap en dat zich uitspreekt voor een stelsel van verkiezingen en hierbij de verkiesbaarheidsvoorwaarden bepaalt (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1275/007, p. 8).

De wetgever hoedt zich dus ervoor de legitimiteit van de geloofsovertuigingen of de vormen van uitdrukking daarvan te beoordelen en treedt niet rechtstreeks op bij de aanwijzing van de vertegenwoordigende instantie van de erkende eredienst, die rekening zal houden met de verschillende strekkingen binnen de islamitische godsdienst in België.

B.5.8. Rekening houdend met het feit dat de moslimgemeenschap de verkiezing in aanmerking heeft genomen als een geldige methode van aanwijzing, en rekening houdend met de fundamentele democratische waarde van een dergelijk procédé, kan de wetgever niet worden verweten dat hij bepaald heeft dat de leden van de algemene vergadering van de moslims van België worden verkozen door de leden van die gemeenschap, noch a fortiori dat hij die verkiezing heeft omgeven met waarborgen die het regelmatige karakter ervan dienen te verzekeren.

B.5.9. De oprichting van een commissie belast met de hernieuwing van de organen van de islamitische eredienst heeft precies als rol het goede verloop te waarborgen zowel van de verkiezing als dusdanig als van de ermee gepaard gaande kiesverrichtingen.

Die commissie vertoont vanwege haar samenstelling voldoende waarborgen van onafhankelijkheid en deskundigheid. Haar bevoegdheden zijn overigens beperkt tot de aanneming van maatregelen die strikt noodzakelijk zijn voor het regelmatige verloop van de verkiezingen en die bovendien geïnspireerd moeten zijn op de oplossingen die de moslimgemeenschap in aanmerking heeft genomen.

B.5.10. Daaruit volgt dat de aangevochten wet niet op onevenredige wijze ingrijpt in de vrijheid van eredienst.

B.5.11. Het eerste middel is niet gegrond.

Wat het tweede middel betreft B.6.1. Een tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 19 en 21 van de Grondwet en de artikelen 9 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre de aangevochten wet een onverantwoord verschil in behandeling in het leven zou roepen tussen de islamitische eredienst, enerzijds, en de andere erkende erediensten, anderzijds.

B.6.2. Rekening houdend met de specifieke kenmerken van de islamitische eredienst, die noch een vooraf vastgestelde en universeel erkende structuur noch een clerus kent, alsmede met de keuze van het verkiezingsprocédé door de vertegenwoordigers van de diverse strekkingen van de moslimgemeenschap, heeft de wetgever redelijkerwijze een beroep kunnen doen op het procédé van verkiezing van het orgaan dat die eredienst bij de overheden vertegenwoordigt.

B.6.3. Het tweede middel is niet gegrond.

Wat het derde middel betreft B.7.1. Een derde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 19 tot 21 van de Grondwet alsmede van de artikelen 9 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre de aangevochten wet een commissie opricht belast met de integrale hernieuwing van de algemene vergadering van de moslims van België, terwijl laatstgenoemde enkel zou zijn kunnen worden hernieuwd voor een derde van haar leden.

B.7.2. Volgens het verslag dat in 1998 is opgesteld door het Executief van de moslims van België en dat is vermeld in B.5.7, moest de algemene vergadering gedeeltelijk worden hernieuwd na vijf jaar werking. Op die datum moest een derde van de mandaten vacant worden verklaard.

B.7.3. Buitengewone omstandigheden, vermeld in B.1.3, hebben de wetgever echter ertoe gebracht vervroegde algemene verkiezingen te houden.

B.7.4. Gelet op de noodzaak van de legitimering van het vertegenwoordigend orgaan van de islamitische eredienst, die te wijten is aan de afwezigheid van elke hiërarchische structuur binnen die eredienst, en gelet op het gebrek aan overeenstemming in de algemene vergadering over de wijze waarop haar gedeeltelijke vernieuwing diende te geschieden, vermocht de wetgever redelijkerwijze te oordelen dat enkel een algemene en vervroegde verkiezing van de leden van de algemene vergadering van de moslims van België die eredienst in staat zou stellen over een wettig representatief orgaan te beschikken die de gesprekspartner van de overheid kan vormen bij de tenuitvoerlegging van artikel 181, § 1, van de Grondwet.

B.7.5. Het derde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof - wijst de afstanden toe; - verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 september 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^