Etaamb.openjustice.be
Wet
gepubliceerd op 04 september 2006

Richtlijnen voor het gebruik van een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen in de niet-nucleaire sector Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, Gelet op de richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van de Europese Gemeensch Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu(...)

bron
federaal agentschap voor nucleaire controle
numac
2006000583
pub.
04/09/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERAAL AGENTSCHAP VOOR NUCLEAIRE CONTROLE


Richtlijnen voor het gebruik van een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen in de niet-nucleaire sector Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, Gelet op de richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 2003 inzake de controle op hoogactieve ingekapselde bronnen en weesbronnen, inzonderheid op artikel 8.2;

Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen inzonderheid de artikelen 66bis, 66ter, 72bis, 72ter en 74.6,: Besluit : 1.Toepassingsgebied Behoudens uitdrukkelijke andersluidende bepaling, zijn deze richtlijnen van toepassing op de uitbaters die een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen bezitten en, in voorkomend geval, op de deskundigen die verzocht worden tussen te komen.

Deze richtlijnen zijn niet van toepassing op de inrichtingen die vergund zijn met toepassing van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, voorzover dat deze meetpoort in het kader van deze vergunning wordt gebruikt.

De richtlijnen geven een beschrijving van de stappen die de uitbater moet volgen wanneer het alarm van de meetpoort afgaat; ze verstrekken de acceptatiedrempels, beschrijven de maatregelen inzake stralingsbescherming die het personeel moet nemen in geval van een interventie en de inlichtingen die de uitbater aan het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle moet verstrekken.

Indien de uitbater voor het detecteren van radioactieve stoffen over een ander meetsysteem beschikt dan een meetpoort, neemt hij contact op met het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle teneinde een aan zijn systeem aangepaste procedure vast te stellen.

De vereisten die in deze richtlijnen worden beschreven, zijn minimale vereisten. De uitbater kan een strengere, interne procedure toepassen.

De uitbater moet er zich van bewust zijn dat het installeren van een meetpoort en het naleven van deze richtlijnen geen absolute garantie bieden tegen het binnenbrengen van radioactieve bronnen of besmettingen op zijn site. Voldoende afgeschermde bronnen in een lading worden niet noodzakelijk door de meetpoort gedetecteerd. 2. Definities Voor de toepassing van deze richtlijnen wordt verstaan onder : -FANC : het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle opgericht bij wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle; - uitbater : de natuurlijke of rechtspersoon die de verantwoordelijkheid voor de in deze richtlijnen bedoelde site draagt; - interventie : het geheel van acties die in geval van een detectie ondernomen moeten worden : lossen van het voertuig, opsporen, isoleren en opslaan van de radioactieve stoffen; - vrijgestelde bron : een bron waarvoor geen vergunning van het FANC voor het bezit of het gebruik (transport, opslag,...) ervan vereist is. Een bron is vrijgesteld indien de activiteit of de activiteitsconcentratie lager is dan de vrijstellingsniveaus bepaald in bijlage IA van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen; - erkende deskundige : een persoon die door het FANC erkend werd om tussen te komen in het kader van de detectie van radioactieve stoffen.

De door het FANC met toepassing van artikel 73 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 erkende deskundigen zijn ook gemachtigd om tussen te komen in het kader van de detectie van radioactieve stoffen. 3. Registratieplicht en aangifteplicht van een interventie aan het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle De uitbater laat zijn meetpoort vóór de ingebruikname ervan bij het FANC registreren.Deze registratie gebeurt door het ingevulde formulier, waarvan het model is opgenomen in bijlage 1, naar het FANC terug te sturen.

Indien de interventie uitgevoerd wordt door de uitbater zelf, vult de uitbater de luiken A en B van het formulier, waarvan het model is opgenomen in bijlage 2, in en stuurt dit zo snel als mogelijk maar uiterlijk 24 uur na het afgaan van het alarm, naar het FANC. Het luik C wordt uiterlijk één week na het afgaan van het alarm ingevuld en naar het FANC gestuurd.

Indien de uitbater niet zelf de interventie uitvoert, vult hij de luiken A en B van het formulier, waarvan het model is opgenomen in bijlage 2, in en stuurt hij dit zo snel als mogelijk maar uiterlijk 24 uur na het afgaan van het alarm, naar het FANC. Het luik C wordt ingevuld door de erkende deskundige en wordt zo snel als mogelijk maar uiterlijk één week na het afgaan van het alarm, verstuurd naar het FANC. 4. Algemene voorzorgsmaatregelen die genomen moeten worden bij een interventie De interventie moet uitgevoerd worden op een geïsoleerde plaats : de personen die niet echt nodig zijn voor de interventie, moeten op veilige afstand van de interventieplaats gehouden worden. De blootstellingsduur moet zo veel als mogelijk beperkt worden.

Er mag niet gerookt, gedronken of gegeten worden in de nabijheid van de interventie- of opslagplaats.

Bij twijfel over de te volgen stappen, moet contact worden opgenomen met het FANC of een erkende deskundige. 5. Te volgen procedure 5.1. Algemeen a) Bij alarm mag de lading, behalve in uitzonderlijk geval, niet naar de afzender worden teruggestuurd.Het beheer van het alarm wordt op de site uitgevoerd. Het terugsturen van de lading wordt enkel toegelaten in de drie volgende gevallen en voor zover het stralingsniveau van 5 µSv/h op de wand van het voertuig niet wordt overschreden : - zonder voorafgaand akkoord van het FANC, wanneer de radioactieve stoffen afkomstig zijn van een ziekenhuis dat over een oprichtings- en exploitatievergunning beschikt. In dat geval blijft het nodig het aangifteformulier van een interventie, waarvan het model is opgenomen in bijlage 2, naar het FANC terug te sturen. Het FANC zal dan overgaan tot de administratieve opvolging van het alarm naar dit ziekenhuis toe; - zonder voorafgaand akkoord van het FANC, wanneer de afzender over een bij het FANC geregistreerde meetpoort beschikt. In dit geval blijft het nodig het aangifteformulier van een interventie, waarvan het model is opgenomen in bijlage 2, naar het FANC terug te sturen; - na schriftelijk akkoord van het FANC, voor een lading afkomstig uit het buitenland. b) De interventies worden aan het FANC meegedeeld via het aangifteformulier opgenomen in bijlage 2.De verschillende stappen in geval van interventie worden beschreven in de hiernavolgende schematische voorstellingen en bijhorende uitleg. c) Indien er geen enkel alarm afgaat binnen een periode van één maand, dan test de uitbater de goede werking van de poort.Hiertoe kan de uitbater bijvoorbeeld een vrijgestelde bron in contact met de detectoren brengen. De resultaten van de test worden in een onderhoudsboekje opgetekend. Elke tekortkoming in de werking van de meetpoort wordt aan het FANC meegedeeld. d) De uitbater waakt erover dat minstens één keer per jaar een onderhoud en een kalibratie van de poort en de andere meetapparaten van radioactiviteit (dosistempometer, eventueel dosimeter met rechtstreekse aflezing en besmettingsmeter) uitgevoerd worden.e) De uitbater zorgt ervoor dat het personeel dat de interventie uitvoert, over een minimale vorming beschikt die minstens de volgende punten omvat : - de basiskennis inzake radioactiviteit en de basisprincipes van de stralingsbescherming; - de correcte interpretatie van de door de meetpoort verstrekte gegevens; - de werking van de dosistempometer en de eventuele andere meetapparatuur (dosimeter met rechtstreekse aflezing, besmettingsmeter,...) gebruikt bij de interventie; - de kennis van de verschillende stappen van deze richtlijnen; - de kennis van de belangrijkste types van radioactieve bronnen en stoffen die bij de uitbater gedetecteerd zouden kunnen worden. 5.2. Te volgen procedure in geval van detectie van radioactieve stoffen 5.2.1 Algemene schematische voorstelling Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Toelichting : a.1) De alarmdrempel wordt vastgelegd op maximum 5sigma boven de natuurlijke achter-grondstraling (sigma is de standaardafwijking van de natuurlijke achtergrondstraling). a.2) Bij het passeren door de poort, moet de snelheid van het voertuig beperkt worden. Een typische waarde van deze maximale snelheid is 10 km/h. Deze snelheid kan aan het type van meetpoort en voertuig aangepast worden en wordt vermeld op het registratieformulier.

In geval van alarm kan de uitbater het voertuig opnieuw minstens twee maal langs de meetpoort doorsturen : indien dit geen nieuw alarm geeft, kan het voertuig op de site aanvaard worden. a.3) N is het aantal tellen per seconde (counts per second, cps) gemeten door de poort. Het is de maximale waarde voor de detectoren (links of rechts voor een poort met twee detectoren). Twee drempels, uitgedrukt in cps, worden vastgelegd ten einde de interventie te oriënteren op basis van de door de poort verstrekte indicaties : - een waarschuwingsdrempel, waarboven de interventie door een erkende deskundige moet worden uitgevoerd; - een actiedrempel (bij homogene verspreiding van de radioactiviteit) : indien het aantal cps lager ligt dan deze actiedrempel en indien de oorsprong van de anomalie gekend is, kan de lading zonder beperkingen worden aanvaard. Een voorbeeld van een dergelijke anomalie kan een lading van vuurvaste stenen, inert materiaal of industrieel afval zijn waarvoor reeds een analyse werd uitgevoerd.

De waarden van deze drempels worden vastgelegd : - hetzij op voorstel van de uitbater. De uitbater geeft een verantwoording van zijn voorstel dat door het FANC goedgekeurd moet worden na ontvangst van het vervolledigde registratieformulier waarvan het model is opgenomen in bijlage 1; - hetzij, in afwezigheid van een voorstel van de uitbater, door het FANC na ontvangst van het vervolledigde registratieformulier waarvan het model is opgenomen in bijlage 1. a.4) Sommige soorten industriële reststoffen (zand, afval uit de fosfaatindustrie), ladingen inert of vuurvast materiaal, slib uit zuiveringsstations, worden gewoonlijk gekenmerkt door een homogene verspreiding van radioactiviteit. Het alarm wordt meestal door natuurlijke radionucliden veroorzaakt. Het betreft hier ladingen die geen gelokaliseerde radioactieve bronnen bevatten.

De aanwezigheid van meerdere radioactieve bronnen in een lading kan soms de indruk geven van een homogene verspreiding van radioactiviteit : voor dergelijke onduidelijke gevallen is het de aard van de lading die het vervolg van de interventie oriënteert naar hetzij de « gelokaliseerde bron » module, hetzij de « homogene » module, hieronder schematisch voorgesteld. a.5) Het meten van het dosistempo gebeurt door het voertuig geleidelijk te naderen. Van zodra het gemeten dosistempo 5 µSv/h overschrijdt, wordt de meting stopgezet en een veiligheidsperimeter op 5 µSv/h ingesteld. Indien de limiet van 5 µSv/h niet overschreden werd in de naderingsfase, wordt gezocht naar de maximale waarde van het dosistempo bij contact met de wand van het voertuig. a.6) Indien de limiet van 5µSv/h wordt overschreden, mag het voertuig de site in geen enkel geval verlaten. Het voertuig wordt gebracht naar een geïsoleerde plaats op de site en een veiligheidsperimeter op 5 µSv/h wordt ingesteld. De veiligheidszone wordt afgebakend met afsluitingen of met een lint. Er wordt onmiddellijk beroep gedaan op een erkende deskundige en het FANC wordt verwittigd.

Indien deze overschrijding evenwel slechts op één enkel precies punt op de wand van de vrachtwagen wordt vastgesteld en deze de waarde van 20 µSv/h niet overschrijdt, kan de uitbater ook zelf tot de interventie overgaan. 5.2.2 Schematische voorstelling van de module « gelokaliseerde bron » Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Toelichting : b.1) Voor het opsporen van de bron : - wordt een specifieke losplaats voorzien; - wordt het afval gelost op een oppervlak met een harde ondergrond. Om een eventuele bodembesmetting te voorkomen, kan de uitbater de loszone afdekken met een plastieken dekzeil of behandelen met een decontamineerbare verf; - worden bij het lossen de ramen van het voertuig gesloten en de ventilatie uitgeschakeld. Indien de aanwezigheid van de bestuurder in het voertuig niet vereist is om tot het lossen over te gaan, dan verwijdert deze zich van de interventieplaats; - worden beschermingshandschoenen, een antistofmasker, een wegwerpoverall en overschoenen gedragen door de persoon die de interventie uitvoert en dit tijdens het lossen en het onderzoek van de lading; - gebeurt het lossen stapsgewijze; - wordt gedurende de ganse operatie het dosistempo permanent gemeten door de persoon die de interventie uitvoert. Hij/zij kan ook een dosimeter met rechtstreekse aflezing ter hoogte van de borst dragen waarvan het alarmniveau is ingesteld op 20 µSv/h. b.2) Zodra het dosistempo dat wordt gemeten ter hoogte van de borst van de persoon die de interventie uitvoert, 20 µSv/h overschrijdt (hetgeen in voorkomend geval door het alarm van de dosimeter met rechtstreekse aflezing gesignaleerd zal worden) of indien het dosistempo op 10 cm afstand van de bron 500 µSv/h overschrijdt : - moet de interventie onderbroken worden; - moet een veiligheidsperimeter op 5 µSv/h worden ingesteld rond deze zone; - moet er onmiddellijk beroep worden gedaan op een erkende deskundige om het opsporen verder te zetten; - moet het FANC verwittigd worden. b.3) Medisch afval Indien het afval dat het alarm heeft veroorzaakt duidelijk van medische oorsprong is (luier, maandverband,...), is dit waarschijnlijk afval met een korte halveringstijd. Dit kan worden nagegaan via de toepassing van de methode die in punt b.7. wordt beschreven. b.4) Opslag De radioactieve stoffen die gevonden worden, moeten zo vlug mogelijk in een geschikte opslagplaats op de site van de uitbater worden opgeslagen in afwachting van hun latere behandeling.

Beschermingshandschoenen, een antistofmasker, een wegwerpoverall en overschoenen moeten bij het behandelen van de radioactieve stoffen gedragen worden.

De stoffen worden in een plastieken zak geplaatst en vervolgens opgeborgen in een vat in een af te sluiten lokaal. Het waarschuwingsteken voor ioniserende stralingen wordt op het vat aangebracht opdat het zichtbaar zou zijn voor elke persoon die het lokaal betreedt. Indien meerdere vaten gebruikt worden, wordt elk vat duidelijk genummerd. Het gemeten dosistempo aan de buitenwand van dit lokaal mag, additioneel aan de achtergrondstraling, in geen enkel geval 1 µSv/h overschrijden. In geval er een permanente bezette werkplaats aan dit lokaal grenst, is deze limietwaarde 0,5 µSv/h. Elke persoon die dit lokaal betreedt, dient een handtoestel voor het meten van het dosistempo of een ter hoogte van de borst gedragen dosimeter met rechtstreekse aflezing, waarvan het alarmniveau is ingesteld op 20 µSv/h, te gebruiken. De dosis binnen het lokaal (gemeten ter hoogte van de borst van de persoon die zich in het lokaal bevindt) mag in geen enkel geval 100 µSv/h overschrijden.

De stoffen met korte halveringstijd mogen niet worden vermengd met stoffen met lange halveringstijd. Zij worden fysiek gescheiden binnen het opslaglokaal en, indien mogelijk, in verschillende lokalen ondergebracht. De stoffen met korte halveringstijd die verpakt zijn in een plastieken zak, hoeven niet in een vat te worden geplaatst voor zover zij beschut worden tegen elke beschadiging : de zakken moeten dan in een uitlekbak in een gesloten en verlucht lokaal geplaatst worden. Het dosistempo binnen het lokaal (gemeten ter hoogte van de borst van de persoon die zich in dit lokaal bevindt) mag in geen geval 100 µSv/h overschrijden.

Indien de afmetingen van het voorwerp te groot zijn om in een vat te kunnen worden geplaatst, kan het als dusdanig op de site worden opgeslagen voor zover de dosistempolimieten die in dit punt b.4 worden beschreven, worden nageleefd. Het voorwerp wordt dan wel met een zeil afgeschermd. Het wordt eveneens in het register ingeschreven.

De uitbater houdt een register bij van al de radioactieve stoffen die zich in de opslagplaats bevinden volgens het formulier in bijlage 3.

Dit register bevat de volgende inlichtingen : het nummer van het vat, de nummers van volgorde van de radioactieve stoffen in het vat, de datum waarop de stoffen in de opslagplaats werden geplaatst, een korte beschrijving van de stoffen, het dosistempo in contact met de stoffen wanneer ze werden opgeslagen, de datum van afvoer van het vat of van de stoffen.

Een kopie van deze inventaris wordt ter evaluatie aan het FANC overgemaakt op 1 oktober van elk jaar. b.5) Besmetting Indien een erkende deskundige ter plaatse geroepen werd, voert deze zelf de controle op de besmetting uit.

Indien de erkende deskundige niet ter plaatse geroepen werd, verifieert de persoon die tot de interventie is overgegaan, nadat de radioactieve stof(fen) uit de lading geïsoleerd werd(en), of het voertuig en de rest van de lading niet besmet werden.

Deze besmettingscontrole wordt uitgevoerd door het voertuig en zijn lading opnieuw door de meetpoort te laten passeren.

Indien het alarm van de meetpoort opnieuw afgaat, beroep doen op een erkende deskundige.

De erkende deskundige controleert dan ter plaatse de besmetting van de lading, van het voertuig en de eventuele besmetting van de bodem en van de persoon die tot de interventie is overgegaan.

Indien de persoon die tot de interventie is overgegaan over een besmettingsmeter beschikt, controleert hij/zij de werkkledij (handschoenen, wegwerpoverall, stofmasker en overschoenen) op besmetting. De besmette kledij wordt in een vat in het opslaglokaal geplaatst en wordt door de erkende deskundige gekarakteriseerd tijdens een volgend bezoek op de site.

Indien deze persoon niet over een besmettingsmeter beschikt, worden de handschoenen, stofmasker, wegwerpoverall en overschoenen systematisch in een vat in het opslaglokaal geplaatst na iedere interventie. Deze worden gecontroleerd door de erkende deskundige tijdens een volgend bezoek op de site. b.6) De kennisgeving aan het FANC gebeurt door terugzending van het aangifteformulier voor de interventie, waarvan het model is opgenomen in bijlage 2. b.7) Radioactief afval met korte halveringstijd Een meting van het dosistempo wordt, hetzij in contact met het afval, hetzij in contact met het vat, uitgevoerd.

Een nieuwe meting van het dosistempo wordt 7 dagen later opnieuw in contact met het afval of in contact met het vat, onder dezelfde meetomstandigheden als bij de oorspronkelijke meting, uitgevoerd.

Indien het dosistempo lager ligt dan 2/3 van het initiële dosistempo, kan het afval worden beschouwd als afval met een korte halveringstijd.

In het geval van een verbrandingsoven kan het afval, zonder beperkingen vanuit het standpunt van radioactiviteit, worden verbrand van zodra het dosistempo in contact met het afval is afgenomen tot tweemaal het dosistempo van de natuurlijke achtergrondstraling (of indien het alarm niet meer afgaat wanneer men het afval opnieuw door de poort laat passeren).

In het geval van een industriële stortplaats kan het afval zonder beperkingen vanuit het standpunt van radioactiviteit, worden gestort zodra het gemeten dosistempo in contact met het afval lager ligt dan 5 µSv/h. b.8) De inhoud van het vat wordt gecontroleerd door een erkende deskundige van zodra één van de dosistempolimieten uit punt b.4 overschreden wordt en in ieder geval wanneer een erkende deskundige op de site langskomt, bijvoorbeeld ten gevolge van een dringende interventie. Deze controle kan eveneens op eenvoudige vraag van het FANC plaatsvinden. Het FANC zal de inhoud van het vat jaarlijks evalueren op basis van de inventaris die door de uitbater werd overgemaakt. De erkende deskundige karakteriseert de verschillende stoffen en vergelijkt de metingen met de drempels die door het FANC werden vastgesteld. De erkende deskundige meldt het resultaat van de metingen aan het FANC. 5.2.3 Schematische voorstelling van de module « homogeen » Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Toelichting : c.1) De stoffen worden gelost en voorlopig opgeslagen op een geïsoleerde plaats van de site; indien de stoffen zich in een container bevinden, kan de uitbater deze container eveneens voorlopig op een geïsoleerde plaats op zijn site zetten zonder deze te lossen.

Voorzorgsmaatregelen (bijvoorbeeld het afdekken met een zeil) worden getroffen om de verspreiding van de stoffen te vermijden. Een veiligheidsperimeter op 1 µSv/h (of op 0,5 µSv/h in geval er zich vlakbij deze perimeter een permanent bezette werkplaats bevindt) wordt afgebakend met behulp van afsluitingen of van een lint. c.2) De afzender bepaalt het bedrijf waarvan deze lading afkomstig is.

De uitbater neemt met dit bedrijf contact op en vraagt of de aard van de radioactieve stoffen die in de lading aanwezig zijn, gekend zijn. c.3) Radioactief afval met korte halveringstijd Een meting van het dosistempo wordt, hetzij in contact met het afval, hetzij in contact met de container, uitgevoerd.

Een nieuwe meting van het dosistempo wordt 7 dagen later opnieuw onder dezelfde meetomstandigheden op dezelfde plaats uitgevoerd.

Indien het dosistempo lager ligt dan 2/3 van het initiële dosistempo, kan het afval worden beschouwd als afval met een korte halveringstijd.

In het geval van een verbrandingsoven kan het afval zonder beperkingen worden verbrand wanneer het dosistempo in contact is afgenomen tot tweemaal het dosistempo van de natuurlijke achtergrondstraling (of indien het alarm niet meer afgaat wanneer men het afval opnieuw door de poort laat passeren).

In het geval van een stortplaats kan het afval worden gestort zodra het gemeten dosistempo in contact lager ligt dan 5 µSv/h. c.4) De erkende deskundige meet de activiteitsconcentratie van de stoffen en vergelijkt deze met de drempels die door het FANC werden vastgesteld. De erkende deskundige meldt het resultaat van de metingen aan het FANC. Brussel, 7 augustus 2006.

De Directeur-generaal, DE ROOVERE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Na ontvangst van dit formulier, stuurt het FANC, binnen een termijn van 4 weken, een kennisgeving van de registratie terug met vermelding van : -het registratienummer van de poort (te vermelden op het aangifteformulier van elke interventie); - de waarde van de waarschuwingsdrempel in cps; - de waarde van de actiedrempel in cps.

Indien de uitbater lagere drempels wenst te gebruiken, deelt hij de waarden van deze drempels mee aan het FANC. Gezien om te worden gevoegd bij de richtlijnen van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle voor het gebruik van een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen in de niet-nucleaire sector.

Brussel, 7 augustus 2006.

W. DE ROOVERE, Directeur-generaal

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij de richtlijnen van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle voor het gebruik van een meetpoort voor de detectie van radioactieve stoffen in de niet-nucleaire sector.

Brussel, 7 augustus 2006.

W. DE ROOVERE, Directeur-generaal Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^