Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 augustus 2006

Uittreksel uit arrest nr. 105/2006 van 21 juni 2006 Rolnummer 3828 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 59, § 1, van de herstelwet van 31 juli 1984, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge. Het Arbitrage samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. (...)

bron
arbitragehof
numac
2006202780
pub.
24/08/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 105/2006 van 21 juni 2006 Rolnummer 3828 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 59, § 1, van de herstelwet van 31 juli 1984, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 6 december 2005 in zake de NV Clama Mattress Ticking tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 december 2005, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 59, § 1, van de Herstelwet van 31 juli 1984 het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod zoals neergeschreven in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat dit artikel het voordeel van de vrijstelling van dividenduitkering ontzegt aan een binnenlandse vennootschap die haar voornaamste inrichting heeft in een reconversiezone, maar haar maatschappelijke zetel buiten de zone ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 59, § 1, van de herstelwet van 31 juli 1984, zoals van toepassing in het geschil voor de verwijzende rechter, bepaalt : « De inkomsten uitgekeerd aan de aandelen of deelbewijzen worden uit de in de vennootschapsbelasting belastbare grondslag gesloten voor de in de artikelen 98, 100 en 102 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen bedoelde vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen die : 1° zijn opgericht vanaf 1 januari 1984 tot 22 juli 1990, zonder F.I.V.-inbreng; 2° de maatschappelijke zetel en de voornaamste inrichting van bij de oprichting in een reconversiezone vestigen en behouden;3° tegenover de aandeelhouders of vennoten de verbintenis aangaan en naleven om, vóór het einde van het eerste boekjaar van het overeenkomstig, § 2, 3°, gekozen vrijstellingstijdperk, een som van tenminste 60 % van het in geld volgestorte kapitaal, of van de in geld volgestorte kapitaalverhoging en daarbijhorende uitgiftepremies, te gebruiken om materiële vaste activa als bedoeld in § 5, aan te schaffen of tot stand te brengen die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, met uitsluiting van de vaste activa waarvan het gebruik is afgestaan aan een derde ». B.2. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid van artikel 59, § 1, van de herstelwet van 31 juli 1984 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre die bepaling een onderscheid maakt tussen, enerzijds, vennootschappen die vanaf de oprichting hun maatschappelijke zetel én hun voornaamste inrichting in een reconversiezone vestigen en behouden en, anderzijds, vennootschappen die wel hun voornaamste inrichting in een reconversiezone vestigen en behouden maar niet hun maatschappelijke zetel. Slechts de eerste categorie van vennootschappen komt, binnen bepaalde grenzen en gedurende een bepaald tijdperk, in aanmerking voor de vrijstelling van de vennootschapsbelasting op de uitgekeerde inkomsten, op voorwaarde dat bepaalde investeringsverbintenissen worden aangegaan en nageleefd.

Aldus blijkt dat de prejudiciële vraag in werkelijkheid betrekking heeft op artikel 59, § 1, 2°, zodat het Hof zijn onderzoek hiertoe beperkt.

B.3.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de herstelwet van 31 juli 1984 blijkt dat de wetgever in sommige gebieden die zwaar getroffen waren door de economische crisis « een coherent en georiënteerd beleid van reconversie, vernieuwing en aanmoediging van de investeringsdynamiek » heeft willen voeren (Parl. St., Kamer, 1983-1984, nr. 927/1, p. 20). Hij heeft aldus juridische instrumenten gecreëerd « om aan een coherent en georiënteerd beleid van industriële reconversie gestalte te geven » (ibid. ).

Dezelfde parlementaire voorbereiding preciseert : « [Reconversie betekent] geografische omschakeling in de socio-economische periferie om de werkgelegenheid te herstellen die door herstructurering wordt afgebouwd. Volgens die betekenis is reconversie synoniem van innovatie of renovatie. Reconversie moet immers, wil zij doeltreffend zijn, leiden tot nieuwe sectoren, activiteiten of produktiemethoden » (Parl. St., Kamer, 1983-1984, nr. 927/27, p. 456).

B.3.2. Artikel 59 van de herstelwet van 31 juli 1984 past in dat beleid en voorziet in dat kader in een « tijdelijke (en beperkte) vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de vennootschappen die, zonder dat een beroep wordt gedaan op financiering door het F.I.V., zekere investeringen uitvoeren in een reconversiezone » (Parl. St., Kamer, 1983-1984, nr. 927/1, p. 20).

Dienaangaande worden verschillende voorwaarden opgelegd. De vrijstelling geldt slechts voor vennootschappen die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen en die zijn opgericht in een reconversiezone vanaf 1 januari 1984 tot 22 juli 1990 zonder tegemoetkoming van het Fonds voor Industriële Vernieuwing. Tevens moeten zij een investeringsverbintenis aangaan, namelijk een som van ten minste 60 pct. van het in geld volgestorte kapitaal of van de in geld volgestorte kapitaalverhoging en daarbij horende uitgiftepremies gebruiken om materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen die zich in een reconversiezone bevinden en bestemd zijn voor het onderzoek, de ontwikkeling, de vervaardiging en de commercialisering van nieuwe producten, van nieuwe technologieën en van verbeteringen van industriële processen (artikel 59, § 1, 3° juncto § 5).

De vrijstelling wordt slechts verleend in zoverre het in aanmerking komende kapitaal vóór het einde van het boekjaar effectief is gebruikt voor bepaalde investeringen in materiële vaste activa die de vennootschap zelf gebruikt voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid en in zoverre de vennootschap per schijf van 5 000 000 frank van die investeringen bij het einde van het boekjaar aan bepaalde tewerkstellingscriteria voldoet.

De in het geding zijnde bepaling stelt in het bijzonder als voorwaarde dat die vennootschappen hun maatschappelijke zetel én hun voornaamste inrichting vanaf de oprichting in een reconversiezone hebben gevestigd en behouden.

B.4.1. Het bepalen van de voorwaarden waaraan een vennootschap moet voldoen om in aanmerking te komen voor de belastingvrijstelling ten gunste van in reconversiezones gevestigde vennootschappen, behoort in de regel de wetgever toe. Hierbij dient hij het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in acht te nemen.

B.4.2. Het dubbele criterium van vestiging en behoud van zowel de maatschappelijke zetel als de voornaamste inrichting vanaf de oprichting in de reconversiezone, is objectief en relevant ten opzichte van de doelstelling van de wetgever, die met een bijzonder gunstige fiscale maatregel privé-investeringen heeft willen aanmoedigen die passen in het kader van zijn beleid tot ondersteuning van nieuwe economische activiteiten en daarmee gepaard gaande nieuwe banen in die gebieden die zwaar door de economische crisis waren getroffen.

B.4.3. Wanneer de wetgever met zijn reconversiebeleid de economisch achtergestelde gebieden wil doen heropleven en de werkgelegenheid in die gebieden wil aanzwengelen, kan het niet als kennelijk onredelijk worden beschouwd dat hij de toekenning van een belangrijk fiscaal voordeel koppelt aan de daadwerkelijke juridische en feitelijke verankering van de vennootschap in het desbetreffende gebied, zodat hij vermag te eisen dat zowel de maatschappelijke zetel als de voornaamste inrichting in de reconversiezone worden gevestigd en behouden. Niet alleen biedt een dergelijk tweevoudig vereiste een waarborg dat het bedrijf zich daadwerkelijk in de reconversiezone zal vestigen, maar tevens laat het toe bepaalde misbruiken tegen te gaan : « Dat eenzelfde reconversievennootschap zich zou vestigen in verschillende reconversiezones wordt door de wet uitgesloten. De vennootschap moet haar zetel en haar belangrijkste vestiging binnen de zone hebben. Dat kan er per rechtspersoon uiteraard maar één zijn. Wel is het natuurlijk mogelijk dat eenzelfde groep vennootschappen opricht in meer dan één reconversiezone.

Juridisch moet het echter om afzonderlijke rechtspersonen gaan » (Parl. St., Kamer, 1983-1984, nr. 927/27, p. 467).

Bovendien kan aan de voorwaarde om de maatschappelijke zetel in de reconversiezone te vestigen en te behouden relatief eenvoudig worden voldaan.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 59, § 1, 2°, van de herstelwet van 31 juli 1984 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 juni 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^