Etaamb.openjustice.be
Wet
gepubliceerd op 28 februari 2007

Statuut van de directeur-generaal en van de leden van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten De kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen hetgeen volgt : « Statuut van de directeur-generaal (...) Gelet op de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten (...)

bron
vast comite van toezicht op de politiediensten
numac
2007018027
pub.
28/02/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Statuut van de directeur-generaal en van de leden van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten De kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen hetgeen volgt (1) : « Statuut van de directeur-generaal en van de leden van de Dienst Enquêtes van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten Gelet op de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, inzonderheid op, enerzijds, artikel 60, en, anderzijds, de artikelen 15, 17, 20, 20bis, 20ter, 22bis, 22ter et 22quater, gewijzigd bij de wetten van 1 april 1999, 20 juli 2000, 2 mei 2003, 3 mei 2003 en 10 juli 2006; Gelet op het huishoudelijk reglement van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten van 28 april 2004, inzonderheid op de artikelen 28 en 35;. HOOFDSTUK I. - Bepalingen specifiek voor de directeur-generaal en de adjuncten-directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P Afdeling 1. - Benoeming

Artikel 1.De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P wordt benoemd door het Vast Comité P voor een termijn van vijf jaar die tweemaal hernieuwbaar is.

Op het ogenblik van zijn benoeming moet de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P voldoen aan de voorwaarden voorzien in het artikel 17 van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingsdiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse. Hij mag bovendien geen effectief of plaatsvervangend lid zijn van de Vaste Comités P of I ingesteld door voornoemde wet.

De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P wordt benoemd door terbeschikkingstelling door een openbare dienst, een politiedienst, een inlichtingendienst of wordt afgevaardigd uit de Rechterlijke Orde. Afdeling 2. - Statuut en opdrachten

Art. 2.Onverminderd de bepalingen van Hoofdstuk II, blijft de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P de wedde ontvangen die hem in zijn dienst van oorsprong zou worden uitbetaald en behoudt hij in zijn dienst van oorsprong zijn rang, anciënniteit, pensioenrechten en kansen op bevordering, zonder dat een dergelijke bevordering van ambtswege een einde maakt aan zijn benoeming in de hoedanigheid van directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P.

Art. 3.§ 1. De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P heeft de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings. § 2. De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P oefent in het bijzonder de volgende opdrachten uit : 1° hij organiseert en leidt de Dienst Enquêtes P;2° hij verdeelt de taken en oefent toezicht uit op de activiteiten;3° hij bepaalt welke taken zijn voorbehouden aan elk lid van de Dienst Enquêtes P;4° hij verzekert de coördinatie, organiseert de wacht- en permanentiedienst en ziet toe op de inrichting van de werkplaats;5° hij staat in voor de betrekkingen met het Vast Comité P en met de gerechtelijke overheden;6° hij is de eerste gesprekspartner van het Vast Comité P dat hem rechtstreeks de bevelen, richtlijnen, instructies en de vragen om informatie richt en hij stuurt persoonlijk de informatieverslagen aan de voorzitter en aan de leden van het Vast Comité P;7° hij ontvangt alle vragen, klachten en bedenkingen van allerlei aard uitgaande van de leden van de Dienst Enquêtes P en doet de nodige voorstellen aan het Vast Comité P om de werking van zijn Dienst Enquêtes te verbeteren. Afdeling 3. - Onverenigbaarheden

Art. 4.De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P oefent zijn ambt op exclusieve wijze uit.

Hij mag niettemin, met de voorafgaande toestemming van het Vast Comité P, sommige nevenactiviteiten uitoefenen, al dan niet winstgevend, voorzover deze activiteiten de uitoefening van zijn hoofdactiviteit of de goede werking van het Vast Comité P niet in het gedrang brengen en geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid noch aan de waardigheid van zijn ambt.

De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P heeft de verplichting het vertrouwen dat het Vast Comité P in hem stelt ongeschonden te houden in alle daden die hij stelt, zowel in zijn privéleven als in zijn beroepsleven of sociaal leven. Afdeling 4. - Discretieplicht

Art. 5.De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P mag geen feiten waarvan hij kennis heeft gekregen tijdens de uitoefening van zijn ambt bekendmaken aan personen die niet gemachtigd zijn om die vertrouwelijke informatie te ontvangen.

Deze discretieplicht blijft van toepassing nadat de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P zijn ambt heeft neergelegd.

Onverminderd de bepalingen vastgelegd door het artikel 458 van het Strafwetboek, in geval van schending van de bepalingen genoemd in de eerste en tweede lid kunnen aan de directeur-generaal tuchtstraffen worden opgelegd. Afdeling 5. - Eedaflegging

Art. 6.Alvorens in dienst te treden, legt de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P de eed af in de volgende bewoordingen : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgisch volk ».

Deze eedaflegging geschiedt mondeling ten overstaan van de voorzitter van het Vast Comité P. De griffier van het Vast Comité P maakt de akte van de eedaflegging op. Afdeling 6. - Beschikbaarheid

Art. 7.De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P of, bij ontstentenis, een adjunct-directeur-generaal, moet steeds bereikbaar zijn zowel voor het Vast Comité P als voor de externe overheden.

Elke afwezigheid of verhindering van de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P moet ter kennis worden gebracht van de voorzitter van het Vast Comité P. In dat geval wordt de voorzitter ingelicht over de identiteit van de adjunct-directeur-generaal die het ambt ad interim uitoefent tijdens deze periode van afwezigheid.

De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P heeft recht op een jaarlijks vakantieverlof van drieëndertig werkdagen. Afdeling 7. - Wrakingen

Art. 8.De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P wordt geacht geen dossiers te behandelen waarbij hij, een lid van zijn familie en/of van de familie van de persoon waarmee hij samenleeft, betrokken zou kunnen zijn. In deze laatste gevallen dient hij tenminste rekening te houden met bloed- en aanverwantschap tot en met de vierde graad.

Als terzake enige twijfel bestaat, wordt niets ondernomen vooraleer de kwestie is voorgelegd aan het Vast Comité P dat zich, in afwezigheid van de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P, zal uitspreken, na hem vooraf te hebben gehoord.

Indien blijkt dat de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P beter van inmenging in de aangelegenheid kan afzien, wordt hij voor die aangelegenheid vervangen door een adjunct-directeur-generaal aangeduid door het Vast Comité P. Afdeling 8. - Tucht

Art. 9.Onverminderd het artikel 20bis, van de voornoemde wet van 18 juli 1991, kan de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P steeds het voorwerp uitmaken van een disciplinaire berisping uitgesproken door het Vast Comité P wanneer hij : 1° blijk heeft gegeven van nalatigheid, indiscretie, ongeschiktheid in de uitoefening van een dienstopdracht;2° afbreuk heeft gedaan aan de waardigheid van zijn ambt of aan de goede naam van de Dienst Enquêtes, door zijn gedrag zowel in zijn beroeps- als in zijn privéleven;3° een nevenactiviteit heeft uitgeoefend die in strijd is met de bepalingen van dit statuut. De berisping kan gepaard gaan met een inhouding van wedde van maximum acht weken. In voorkomend geval houdt het Vast Comité P rekening met de ernst van de hem ten laste gelegde feiten, maar ook met de familiale, sociale en economische situatie van de betrokkene.

Deze maatregel moet gemotiveerd zijn en duidelijk melding maken van de feiten en tekortkomingen die aan betrokkene worden ten laste gelegd.

Deze beslissing dient aan betrokkene te worden betekend, nadat hij vooraf door het Vast Comité P in zijn middelen van verdediging werd gehoord.

Art. 10.Onverminderd het artikel 20bis, van de voornoemde wet van 18 juli 1991, kan de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P door het Vast Comité P worden afgezet indien zijn tekortkomingen of handelingen, zoals omschreven in het artikel 9, elk op zichzelf genomen van zodanig ernstige aard zijn of zich zo dikwijls herhalen dat het in dienst houden van betrokkene de interne werking van de dienst op duurzame wijze in het gedrang zou brengen of de geloofwaardigheid ervan ten overstaan van derden in het gedrang zou brengen.

De afzetting om disciplinaire redenen kan slechts worden uitgesproken na een voorafgaand onderzoek. Betrokkene moet de mogelijkheid hebben door het Vast Comité P te worden gehoord in zijn middelen van verdediging en kan zich in zijn verdediging laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze.

Betrokkene is gerechtigd kennis te nemen van het voorafgaand onderzoek.

Tijdens het onderzoek kan betrokkene door het Vast Comité P in zijn activiteiten tijdelijk worden geschorst, evenwel zonder inhouding van wedde.

Het Vast Comité P kan, in een voorafgaande en gemotiveerde beslissing die aan de betrokkene wordt medegedeeld, besluiten dat bepaalde gegevens waarvan het vertrouwelijk karakter van die aard is dat de verspreiding van deze gegevens een opdracht van algemene of bijzondere aard in gevaar zou brengen, uit het dossier worden verwijderd.

De afzetting om disciplinaire redenen wordt in een gemotiveerde en schriftelijke akte vastgelegd waarvan een afschrift aan de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P wordt betekend. In voorkomend geval wordt de verantwoordelijke van de openbare dienst waartoe hij behoorde voor zijn benoeming, op de hoogte gebracht van de genomen beslissing. Indien het Comité het aangewezen acht, kunnen tezelfder tijd bepaalde stukken van het tuchtrechtelijk dossier toegezonden worden aan deze verantwoordelijke.

Art. 11.De afzettingsmaatregel om disciplinaire redenen ten aanzien van de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P voor tekortkomingen of handelingen tijdens de uitvoering van gerechtelijke opdrachten kan door het Vast Comité P slechts worden uitgesproken na het advies te hebben ingewonnen van de bevoegde procureur-generaal. Afdeling 9. - Felicitaties

Art. 12.De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P kan door het Vast Comité P gefeliciteerd worden wanneer hij, tijdens de uitoefening van zijn dienstactiviteiten, blijk heeft gegeven van morele of professionele kwaliteiten die direct of indirect aan de Dienst Enquêtes P ten goede komen.

De felicitaties worden met redenen omkleed in een schriftelijke akte, die bij het administratief dossier van betrokkene wordt gevoegd, nadat hij er kennis van heeft genomen en een kopie ervan heeft ontvangen. Afdeling 10. - Adjuncten-directeur-generaal

Art. 13.§ 1. De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P wordt bijgestaan door twee adjuncten-directeur-generaal. § 2. De artikelen 1 tot 12 zijn van toepassing op de adjuncten-directeur-generaal. § 3. De adjuncten-directeur-generaal staan meer bepaald in voor de opdrachten bedoeld in het artikel 18, vierde en vijfde lid, van de voornoemde wet van 18 juli 1991.

De adjunct-directeur-generaal die ermee belast is de directeur-generaal bij te staan in de leiding van de leden van de Dienst Enquêtes P die in het bijzonder belast zijn met de gerechtelijke onderzoeken moet ten minste vijf jaar actieve ervaring kunnen laten gelden in het gerechtelijk domein.

Teneinde de opvolging van de opdrachten van de Dienst Enquêtes P te waarborgen en voldoende garanties te bieden in materies die niet alleen het belang van de Staat, maar ook de fysieke integriteit van personen in het gedrang kunnen brengen, waakt het Vast Comité P erover dat ten minste één van de drie leden die de leiding van de Dienst Enquêtes P verzekert, houder is van een veiligheidsmachtiging.

Art. 14.Indien ze daarmee niet bekleed zijn, worden de adjuncten-directeur-generaal benoemd in een administratieve graad gelijkgesteld met de graad waarmee de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P is bekleed.

De gelijkgestelde administratieve graad bedoeld in het eerste lid wordt bepaald in toepassing van het personeelsstatuut van de dienst van oorsprong van de betrokken adjunct-directeur-generaal. HOOFDSTUK II. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de leden van de Dienst Enquêtes P Afdeling 1. - Samenstelling van de Dienst Enquêtes P

Art. 15.De Dienst Enquêtes P is samengesteld uit de directeur-generaal, twee adjuncten-directeur-generaal en commissarissen-auditors.

Art. 16.Het organiek kader en het effectief van de Dienst Enquêtes P worden vastgelegd door het Vast Comité P. Overeenkomstig het artikel 20, van de voornoemde wet van 18 juli 1991 worden ten minste de helft van de leden van de Dienst Enquêtes P, voor een vernieuwbare termijn van vijf jaar, gedetacheerd uit een politiedienst of uit een bestuur. Afdeling 2. - Statuut van de leden van de Dienst Enquêtes P

Onderafdeling 1. - Algemeen

Art. 17.De benoeming in het ambt van commissaris-auditor is voorbehouden aan de personen die voldoen aan de voorwaarden bepaald in het artikel 20, van de voornoemde wet van 18 juli 1991.

Art. 18.De kandidaten voor het ambt van commissaris-auditor mogen geen effectief of plaatsvervangend lid zijn van de Comités ingesteld door de voornoemde wet van 18 juli 1991.

Art. 19.Bepaalde benoemingen in het ambt van commissaris-auditor kunnen worden verleend aan personen die niet aan de in het artikel 17 genoemde voorwaarden voldoen, met dien verstande dat zij op de dag van hun benoeming alleszins cumulatief de volgende voorwaarden vervullen : 1° Belg zijn;2° het genot hebben van de burgerlijke en politieke rechten;3° de volle leeftijd van 25 jaar hebben bereikt;4° hun woonplaats in België hebben;5° tenminste houder zijn van een diploma van hoger secundair onderwijs. Het Vast Comité P kan de benoeming laten afhangen van de vervulling van bijkomende voorwaarden zoals het slagen in een intern of extern examen, het bezitten van een specifieke bekwaamheid of ervaring. Deze voorwaarden worden uitdrukkelijk vermeld in de openbare oproep tot rekrutering die wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De benoemingen waarvan sprake in dit artikel mogen in geen geval betrekking hebben op meer dan de helft van de leden van de Dienst Enquêtes P.

Art. 20.Teneinde te voldoen aan de verplichting voorzien in het artikel 35, tweede lid, kan het Vast Comité P de benoeming afhankelijk stellen van het bekomen van een veiligheidsmachtiging. In dergelijk geval wordt bij de openbare oproep tot rekrutering in het Belgisch Staatsblad van die voorwaarde melding gemaakt.

Art. 21.De benoeming in het ambt van lid van de Dienst Enquêtes P geschiedt : 1° hetzij onder definitief statuut;2° hetzij onder tijdelijk statuut.

Art. 22.De benoeming in het ambt van lid van de Dienst Enquêtes P onder definitief statuut is geldig : 1° voor het lid benoemd in toepassing van het artikel 19;2° voor het lid dat wordt opgenomen in het organiek statutair kader van de Dienst Enquêtes P in toepassing van het artikel 22quater, van de voornoemde wet van 18 juli 1991.

Art. 23.De benoeming in het ambt van lid van de Dienst Enquêtes P onder tijdelijk statuut geldt voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar voor het lid dat ter beschikking is gesteld door een politiedienst of door een bestuur.

Art. 24.Het Vast Comité P bepaalt jaarlijks in toepassing van het artikel 20, tweede lid, van de voornoemde wet van 18 juli 1991, het aantal betrekkingen voor definitieve statutaire commissarissen-auditors en het aantal betrekkingen voor tijdelijke statutaire commissarissen-auditors.

Art. 25.De benoeming in het ambt van commissaris-auditor wordt voorgesteld door de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P en beslist door het Vast Comité P. Het benoemingsvoorstel bedoeld in het eerste lid geschiedt uiterlijk zes maanden na de indiensttreding van de commissaris-auditor.

In die tussentijd heeft de commissaris-auditor de hoedanigheid van stagiair. Hij oefent niettemin alle bevoegdheden gebonden aan zijn ambt uit.

De directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P en de betrokken commissaris-auditor kunnen eenzijdig een einde maken aan de stage, zonder vergoeding of opzegging.

Onderafdeling 2. - Specifieke bepalingen toepasbaar op de leden van de Dienst Enquêtes P onder tijdelijk statuut

Art. 26.De benoemingen beoogd in het artikel 17 hebben tot gevolg dat de betrokkenen ter beschikking worden gesteld door de dienst waartoe ze behoren.

Gedurende de tijd dat zij bij de Dienst Enquêtes P werkzaam zijn, blijven de betrokkenen de wedde ontvangen die hen in hun oorspronkelijke dienst zou worden uitbetaald. Deze wedde wordt aangevuld met : 1° een detacheringspremie voor een jaarlijks bedrag van 5.933,55 euro bruto, op basis van de index 100; 2° in voorkomend geval, een tweetaligheidspremie waarvan het bedrag is vastgelegd, afhankelijk van het kennisniveau van de betrokkene, in bijlage 8 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten; 3° een toelage vastgesteld in toepassing van het artikel XI.III.28 van het voornoemd koninklijk besluit van 30 maart 2001 omdat betrokkene is aangewezen voor een betrekking op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 27.Het Vast Comité P kan een einde stellen aan de tijdelijke benoeming van een lid van de Dienst Enquêtes P wanneer deze laatste niet meer voldoet aan de voorwaarden die vereist zijn voor zijn benoeming, zoals in het bijzonder bepaald door de artikelen 17 en 20, van de voornoemde wet van 18 juli 1991.

Indien het Vast Comité P ertoe wordt gebracht de betrokkene naar zijn korps van oorsprong te doen terugkeren, brengt het de verantwoordelijke van de betrokken dienst daarvan schriftelijk op de hoogte.

Onderafdeling 3. - Specifieke bepalingen toepasbaar op de leden van de Dienst Enquêtes P onder definitief statuut

Art. 28.§ 1. De weddeschalen van de leden van de Dienst Enquêtes P van niveau 1 die benoemd zijn onder definitief statuut in toepassing van het artikel 22, 1°, zijn de tweede en derde schaal van attaché voorzien in de statuten van het administratief personeel van de Vaste Comités van Toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, vermeerderd met drie procent. § 2. De weddeschalen van de leden van de Dienst Enquêtes P van niveau 2+ die benoemd zijn onder definitief statuut in toepassing van het artikel 22, 1°, zijn de tweede en derde schaal van secretaris voorzien in de statuten van het administratief personeel van de Vaste Comités van Toezicht op de politie- en inlichtingendiensten, vermeerderd met drie procent. § 3. Ze ontvangen daarenboven : 1° in voorkomend geval, een tweetaligheidspremie waarvan het bedrag is vastgelegd, afhankelijk van het kennisniveau van de betrokkene, in bijlage 8 van het voornoemd koninklijk besluit van 30 maart 2001; 2° een toelage vastgesteld in toepassing van het artikel XI.III.28 van het voornoemd koninklijk besluit van 30 maart 2001 omdat betrokkene is aangewezen voor een betrekking op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 4. De artikelen 173 tot 189 van de statuten van het administratief personeel van de Vaste Comités van Toezicht op de politie- en inlichtingendiensten zijn van toepassing op de leden van de Dienst Enquêtes P onder definitief statuut.

Art. 29.Op het lid benoemd onder definitief statuut in toepassing van het artikel 22, 1°, wordt de tweede schaal toegepast, afhankelijk van zijn niveau, respectievelijk voorzien in het artikel 28, §§ 1 of 2.

Een weddebonificatie gelijk aan vier jaar wordt toegekend aan het lid van de Dienst Enquêtes P benoemd onder definitief statuut, zonder dat evenwel de maximumwedde van de schaal waarin hij is opgenomen, wordt overschreden.

Art. 30.De overgang naar de derde baremieke schaal geschiedt overeenkomstig de statuten van het administratief personeel van de Vaste Comités van Toezicht op de politie- en inlichtingendiensten.

Art. 31.§ 1. Het lid benoemd onder definitief statuut in toepassing van het artikel 22, 2°, behoudt, met inbegrip van de tussentijdse verhogingen en de baremische loopbaan, het recht op een vaste wedde gebonden aan de graad of aan het ambt waarmee hij was bekleed voor zijn overgang zolang deze vaste wedde voor hem gunstiger is dan de weddeschaal, tussentijdse verhogingen inbegrepen, waarop hij aanspraak kan maken als lid onder definitief statuut van de Dienst Enquêtes P. De weddeschalen waarop het definitief benoemde lid in toepassing van het artikel 22, 2°, aanspraak kan maken, zijn deze respectievelijk beoogd in : 1° het artikel 28, § 1, voor het benoemde lid in zijn dienst van oorsprong bekleed met een graad van niveau 1;2° het artikel 28, § 2, voor het benoemde lid in zijn dienst van oorsprong bekleed met een graad van niveau 2+. Onder vaste wedde gebonden aan de graad of aan het ambt waarmee hij was bekleed voor zijn overgang, dient te worden verstaan de wedde vermeerderd met : 1° de detacheringspremie voor een jaarlijks bedrag van 5.933,55 euro bruto op basis van de index 100; 2° in voorkomend geval, een tweetaligheidspremie waarvan het bedrag is vastgelegd, afhankelijk van het kennisniveau van de betrokkene, in bijlage 8 van het voornoemd koninklijk besluit van 30 maart 2001; 3° een toelage vastgesteld in toepassing van het artikel XI.III.28 van het voornoemd koninklijk besluit van 30 maart 2001 omdat betrokkene is aangewezen voor een betrekking op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 2. Het lid benoemd onder definitief statuut in toepassing van het artikel 22, 1° en 2°, is onderworpen aan het pensioenstelsel zoals bepaald door de artikelen 1 tot 9 en 11 tot 19, van de wet van 30 maart 2001 betreffende het pensioen van het personeel van de politiediensten en hun rechthebbenden. Afdeling 3. - Bepalingen gemeenschappelijk voor alle leden van de

Dienst Enquêtes P Onderafdeling 1. - Onverenigbaarheden

Art. 32.De leden van de Dienst Enquêtes P oefenen hun ambt op exclusieve wijze uit.

Ze mogen niettemin, met de voorafgaande toestemming van het Vast Comité P, sommige nevenactiviteiten uitoefenen, al dan niet winstgevend, voorzover deze activiteiten de uitoefening van hun hoofdactiviteit of de goede werking van het Vast Comité P niet in het gedrang brengen en geen afbreuk doen aan de onafhankelijkheid noch aan de waardigheid van hun ambt.

Ze hebben de verplichting het vertrouwen dat het Vast Comité P in hen stelt ongeschonden te houden in alle daden die zij stellen, zowel in hun privéleven als in hun beroepsleven of sociaal leven.

De beslissing van het Vast Comité P voorzien in het tweede lid wordt genomen op advies van de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P. Onderafdeling 2. - Discretieplicht

Art. 33.De leden van de Dienst Enquêtes P mogen geen feiten waarvan zij kennis hebben gekregen tijdens de uitoefening van hun ambt bekendmaken aan personen die niet gemachtigd zijn om die vertrouwelijke informatie te ontvangen.

Deze discretieplicht blijft van toepassing nadat de betrokkenen hun ambt hebben neergelegd.

Onverminderd de bepalingen vastgelegd door het artikel 458, van het Strafwetboek, in geval van schending van de bepalingen genoemd in de eerste en tweede lid kunnen aan de leden van de Dienst Enquêtes P tuchtstraffen worden opgelegd.

Onderafdeling 3. - Eedaflegging

Art. 34.Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de leden van de Dienst Enquêtes P de eed af in de volgende bewoordingen : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgisch volk ».

Deze eedaflegging geschiedt mondeling ten overstaan van de voorzitter van het Vast Comité P. De griffier van het Vast Comité P maakt de akte van de eedaflegging op.

Onderafdeling 4. - Bevoegdheden

Art. 35.De leden van de Dienst Enquêtes P hebben de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings.

Teneinde de opvolging van de opdrachten van de Dienst Enquêtes P te waarborgen en voldoende garanties te bieden in materies die niet alleen het belang van de Staat, maar ook de fysieke integriteit van personen in het gedrang kunnen brengen, waakt het Vast Comité P erover dat ten minste 30 % van de commissarissen-auditors van de Dienst Enquêtes P houder is van een veiligheidsmachtiging.

Onderafdeling 5. - Afwezigheden en verloven

Art. 36.Tijdens de diensturen moet elke afwezigheid van een lid van de Dienst Enquêtes P gekend en goedgekeurd zijn door de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P of, in voorkomend geval, door een adjunct-directeur-generaal.

Buiten de diensturen, met inbegrip van weekends en feestdagen, zijn de leden van de Dienst Enquêtes P ertoe gehouden een permanentie te verzekeren, op grond van een beurtrol en volgens de regels bepaald door de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P.

Art. 37.De leden van de Dienst Enquêtes P hebben recht op een jaarlijks vakantieverlof van drieëndertig werkdagen.

Het jaarlijks vakantieverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Dit verlof wordt genomen naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst. Het verlof wordt toegestaan door de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P. Zo het jaarlijks vakantieverlof wordt gesplitst, moet het, behoudens bijzondere omstandigheden, een doorlopende periode van ten minste twee weken omvatten.

Behalve in dringende gevallen moeten de verloven ten minste vijf werkdagen van tevoren worden aangevraagd. Verloven van meer dan vier werkdagen moeten één maand van tevoren worden aangevraagd.

Art. 38.Voor het overige wordt de administratieve positie van de directeur-generaal, de adjuncten-directeur-generaal en de commissarissen-auditors van de Dienst Enquêtes P vastgesteld in toepassing van Titel IX van de statuten van het administratief personeel van de Vaste Comités van Toezicht op de politie- en inlichtingendiensten.

In het kader van de toepassing van het eerste lid worden de opdrachten van de griffier van het Vast Comité P waargenomen door de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P of door de adjunct-directeur-generaal die hij daartoe aanstelt.

Onderafdeling 6. - Wrakingen

Art. 39.Het lid van de Dienst Enquêtes P wordt geacht geen dossiers te behandelen waarbij hij persoonlijk betrokken zou kunnen zijn of waarbij hij betrokken zou kunnen zijn ingevolge zijn familiale situatie en/of die van de persoon waarmee hij samenleeft. In deze laatste gevallen dient het lid ten minste rekening te houden met bloed- en aanverwantschap tot en met de vierde graad.

Als terzake enige twijfel bestaat, wordt de kwestie voorgelegd aan de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P die een uitspraak doet en, indien nodig, voorziet in de vervanging van de betrokkene.

Onderafdeling 7. -Tucht

Art. 40.Onverminderd het artikel 20bis, van de voornoemde wet van 18 juli 1991, kan het lid van de Dienst Enquêtes P steeds het voorwerp uitmaken van een berisping uitgesproken door het Vast Comité P wanneer hij : 1° blijk heeft gegeven van nalatigheid, indiscretie, ongeschiktheid in de uitoefening van een dienstopdracht;2° afbreuk heeft gedaan aan de waardigheid van zijn ambt of aan de goede naam van de Dienst Enquêtes, door zijn gedrag zowel in zijn beroeps- als in zijn privéleven;3° een nevenactiviteit heeft uitgeoefend die in strijd is met de bepalingen van dit statuut. De berisping kan gepaard gaan met een inhouding van wedde van maximum acht weken. In voorkomend geval houdt het Vast Comité P rekening met de ernst van de hem ten laste gelegde feiten, maar ook met de familiale, sociale en economische situatie van de betrokkene.

Deze tuchtmaatregel moet gemotiveerd zijn en duidelijk melding maken van de feiten en tekortkomingen die aan betrokkene worden ten laste gelegd. Deze beslissing dient aan betrokkene te worden betekend, nadat hij vooraf door het Vast Comité P in zijn middelen van verdediging werd gehoord.

Binnen de maand volgend op deze betekening, kan het bestrafte lid tegen deze sanctie beroep aan tekenen bij het Vast Comité P dat daarover uitspraak doet.

Art. 41.Onverminderd het artikel 20bis, van de voornoemde wet van 18 juli 1991, kan het lid van de Dienst Enquêtes P door het Vast Comité P worden afgezet indien zijn tekortkomingen of handelingen, zoals omschreven in het artikel 40, elk op zichzelf genomen van zodanig ernstige aard zijn of zich zo dikwijls herhalen dat het in dienst houden van betrokkene de interne werking van de dienst op duurzame wijze in het gedrang zou brengen of de geloofwaardigheid ervan ten overstaan van derden in het gedrang zou brengen.

De afzetting om disciplinaire redenen kan slechts worden uitgesproken na een voorafgaand onderzoek. Betrokkene moet de mogelijkheid hebben door het Vast Comité P te worden gehoord in zijn middelen van verdediging en kan zich in zijn verdediging laten bijstaan door een raadsman van zijn keuze.

Betrokkene is gerechtigd kennis te nemen van het voorafgaand onderzoek.

Tijdens het onderzoek kan betrokkene door het Vast Comité P in zijn activiteiten tijdelijk worden geschorst, evenwel zonder inhouding van wedde.

Het Vast Comité P kan, in een voorafgaande en gemotiveerde beslissing die aan het lid van de Dienst Enquêtes P wordt medegedeeld, besluiten dat bepaalde gegevens waarvan het vertrouwelijk karakter van die aard is dat de verspreiding van deze gegevens een opdracht van algemene of bijzondere aard in gevaar zou brengen, uit het dossier worden verwijderd.

De afzetting om disciplinaire redenen wordt in een gemotiveerde en schriftelijke akte vastgelegd waarvan een afschrift aan de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P wordt betekend. In voorkomend geval wordt de verantwoordelijke van de openbare dienst waartoe betrokkene behoorde voor zijn benoeming, op de hoogte gebracht van de genomen beslissing. Indien het Vast Comité P het aangewezen acht, kunnen tezelfder tijd bepaalde stukken van het tuchtrechtelijk dossier toegezonden worden aan deze verantwoordelijke.

Art. 42.De afzettingsmaatregel om disciplinaire redenen ten aanzien van het lid van de Dienst Enquêtes P voor tekortkomingen of handelingen tijdens de uitvoering van gerechtelijke opdrachten kan door het Vast Comité P slechts worden uitgesproken na het advies te hebben ingewonnen van de bevoegde procureur-generaal.

Onderafdeling 8. - Felicitaties

Art. 43.Het lid van de Dienst Enquêtes P kan door het Vast Comité P of door de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P, die het Vast Comité P daarover inlicht, gefeliciteerd worden wanneer het, tijdens de uitoefening van zijn dienstactiviteiten, blijk heeft gegeven van morele of professionele kwaliteiten die direct of indirect aan zijn dienst ten goede komen.

De felicitaties worden met redenen omkleed in een schriftelijke akte, die bij het administratief dossier van betrokkene wordt gevoegd, nadat hij er kennis van heeft genomen en een kopie ervan heeft ontvangen. HOOFDSTUK III. - Evaluatie van de directeur-generaal, de adjuncten-directeur-generaal en de commissarissen-auditors van de Dienst Enquêtes P Afdeling 1. - Algemene principes

Art. 44.De evaluatieprocedures zijn : 1° de basisevaluatieprocedure toepasbaar op de directeur-generaal, de adjuncten-directeur-generaal en de commissarissen-auditors van de Dienst Enquêtes P, meer bepaald met het oog op de vernieuwing van hun mandaat;2° de bijkomende evaluatieprocedure met statutaire gevolgen toepasbaar op de directeur-generaal, de adjuncten-directeur-generaal en de commissarissen-auditors van de Dienst Enquêtes P, met het oog op de toepassing van de artikelen 22bis en 22quater, van de voornoemde wet van 18 juli 1991.

Art. 45.§ 1. De evaluatie van de leden van de Dienst Enquêtes P wordt vastgesteld door het Vast Comité P na afloop van een procedure op tegenspraak. § 2. De directeur-generaal en de adjuncten-directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P worden geëvalueerd op basis van een voorstel van een lid van het Vast Comité P dat daartoe is aangeduid, hierna de evaluator genoemd. § 3. Voor de basisevaluatieprocedure worden de commissarissen-auditors van de Dienst Enquêtes P geëvalueerd op basis van een voorstel van de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P, hierna de evaluator genoemd.

Voor de bijkomende evaluatieprocedure met statutaire gevolgen worden de commissarissen-auditors van de Dienst Enquêtes P geëvalueerd op basis van een voorstel van een lid van het Vast Comité P dat daartoe is aangeduid, hierna de evaluator genoemd. § 4. De evaluatievoorstellen bedoeld in de voorgaande paragrafen worden toegezonden aan het Vast Comité P voor eindbeslissing.

Het Vast Comité P kan, indien nodig, de evaluator of het betrokken personeelslid horen, alsook elke persoon waarvan het getuigenis nuttig wordt geacht, alvorens zijn beslissing te nemen.

Art. 46.De evaluator die : 1° kandidaat is voor dezelfde betrekking of voor dezelfde promotie als het geëvalueerde lid van de Dienst Enquêtes P;2° meent dat er ten aanzien van hem een wrakingsgrond kan bestaan (in de zin van het artikel 828, van het Gerechtelijk Wetboek);3° om gemotiveerde redenen meent dat hij onmogelijk op onpartijdige wijze het lid van de Dienst Enquêtes P kan evalueren;4° sedert minder dan zes maanden het gezag uitoefent over het te evalueren lid van de Dienst Enquêtes P, kan dit evaluatievoorstel niet opstellen.

Art. 47.De evaluator bekijkt de wijze waarop het lid van de Dienst Enquêtes P voldoet aan de evaluatiecriteria die, naar gelang van het geval, zijn vastgelegd in de artikelen 48 en 49. Hij maakt een verslag op en brengt een met redenen omkleed voorstel uit dat tot doel heeft een objectieve evaluatie mogelijk te maken van de geschiktheid van het lid van de Dienst Enquêtes P om zijn functie te vervullen en, naar gelang van het geval, om de statutaire gevolgen te genieten in toepassing van de artikelen 22bis en 22quater, van de voornoemde wet van 18 juli 1991.

Art. 48.De criteria voor de basisevaluatie zijn de volgende : 1° de kwaliteit van het werk, de beroepsbekwaamheid;2° het werkvolume en de snelheid van uitvoering;3° de capaciteit om dienstbaar te zijn en om initiatief te nemen;4° de capaciteit om in groep en op autonome wijze te werken;5° de algemene attitude, de capaciteit om te communiceren en om een positief beeld op te hangen van de functie buiten de dienst;6° de capaciteit om verslag uit te brengen over de vervulde opdrachten;7° de overeenstemming tussen het geleverde werk en de hem toevertrouwde opdrachten, richtlijnen en taken;8° de capaciteit om leiding te geven en de taken te verdelen, wat de directeur-generaal en de adjuncten-directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P betreft.

Art. 49.De criteria voor de bijkomende evaluatie met statutaire gevolgen zijn de volgende : 1° de evaluatiecriteria bedoeld in het artikel 48;2° de capaciteit om een project te leiden of om een thematisch werk te ontwikkelen in het kader van een dossier dat tot de bevoegdheidssfeer van het Vast Comité P behoort;3° de capaciteit om zijn beroepsbekwaamheid te ontwikkelen, indien nodig, door voortgezette opleiding;4° in voorkomend geval, de capaciteit om, naar gelang van het geval, een functie te vervullen van een hoger kader of van een hogere graad.

Art. 50.De basisevaluatie wordt uitgedrukt in de vermelding « voldoet voor de functie » of « voldoet niet voor de functie ».

De bijkomende evaluatie met statutaire gevolgen wordt uitgedrukt in de vermelding « goed » of « niet goed ».

De toegekende eindvermelding moet de weerspiegeling zijn van de meest significante tendensen in het commentaar en moet coherent zijn met de beschrijvende evaluatie van de verschillende criteria. Afdeling 2. - Evaluatieprocedure

Onderafdeling 1. - Basisevaluatie

Art. 51.Met het oog op de redactie van zijn voorstel, zamelt de evaluator alle nuttige informatie in en maakt een of meer afspraken met het te evalueren lid van de Dienst Enquêtes P. In voorkomend geval, raadpleegt hij de hiërarchische overste van het betrokken lid van de Dienst Enquêtes P of de leden van het Vast Comité P.

Art. 52.Indien de evaluator meent een evaluatievoorstel met vermelding « voldoet voor de functie » te kunnen uitbrengen, maakt hij op basis van de vastgestelde criteria een gemotiveerd verslag op.

Art. 53.Indien de evaluator meent een evaluatievoorstel met vermelding « voldoet niet voor de functie » te moeten uitbrengen, maakt hij een nieuwe afspraak met de betrokkene. Tijdens dat onderhoud wordt de draagwijdte van het evaluatievoorstel meegedeeld en besproken.

Uiterlijk binnen de acht werkdagen volgend op het onderhoud beoogd in het eerste lid, deelt de evaluator zijn definitieve voorstel mee aan het betrokken lid van de Dienst Enquêtes P, daarbij rekening houdend met diens opmerkingen.

Art. 54.Binnen de acht werkdagen volgend op de kennisname van het evaluatievoorstel, deelt het lid van de Dienst Enquêtes P aan de evaluator mee : 1° hetzij dat hij akkoord gaat met het evaluatievoorstel.In dat geval tekent hij het document voor kennisname en akkoord; 2° hetzij dat hij niet akkoord gaat met het evaluatievoorstel.In dat geval tekent hij het document voor kennisname en niet-akkoord.

In voorkomend geval, vermeldt het lid van de Dienst Enquêtes P zijn commentaar en opmerkingen die als bijlage bij het evaluatiedossier worden gevoegd.

Zodra de termijn van acht werkdagen is verstreken, wordt het lid van de Dienst Enquêtes P geacht in te stemmen met het uitgebrachte evaluatievoorstel.

Art. 55.De eindevaluatie van de leden van de Dienst Enquêtes P wordt toegekend door het Vast Comité P dat beslist bij gekwalificeerde meerderheid.

Wanneer de evaluator een lid van het Vast Comité P is, wordt de evaluatie toegekend door de andere leden van het Vast Comité P die beslissen bij gekwalificeerde meerderheid, in afwezigheid van de evaluator. In dat geval is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Deze toekenning geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed.

Wanneer het lid van de Dienst Enquêtes P geen bezwaar tegen het uitgebrachte evaluatievoorstel heeft neergelegd, kan het Vast Comité P geen minder gunstige beoordeling toekennen dan de voorgestelde beoordeling indien het Comité de betrokkene niet voorafgaandelijk heeft gehoord.

Art. 56.De beslissing waarbij de evaluatie wordt toegekend, wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier van het Vast Comité P.

Art. 57.De basisevaluatieprocedure met het oog op de vernieuwing van het mandaat van de geëvalueerde wordt door de evaluator aangevat ten minste negen maanden vóór de einddatum van het mandaat en de beslissing bedoeld in het artikel 56 wordt aan de geëvalueerde betekend ten minste zes maanden voor de einddatum van het mandaat.

Onderafdeling 2. - Bijkomende evaluatie met statutaire gevolgen

Art. 58.De bijkomende evaluatieprocedure met statutaire gevolgen wordt voorgesteld door het Vast Comité P. Hiertoe maakt de griffier van het Vast Comité P de lijst op van de leden van de Dienst Enquêtes die, gezien hun aanwezigheidstermijn binnen de Dienst Enquêtes P, in aanmerking komen om de statutaire gevolgen te genieten in toepassing van de artikelen 22bis en 22quater, van de voornoemde wet van 18 juli 1991, op voorwaarde van een evaluatie met vermelding « goed » op het einde van de evaluatieprocedure.

Art. 59.De lijst beoogd in het artikel 58, wordt opgemaakt tussen de twaalfde en de elfde maand voorafgaand aan de verwachte statutaire gevolgen en wordt voor kennisname met ontvangstmelding toegezonden aan alle leden van de Dienst Enquêtes P. Het lid van de Dienst Enquêtes P dat meent op de lijst te moeten zijn ingeschreven, dient een schriftelijk verzoek in uiterlijk acht werkdagen na de ontvangst te hebben gemeld van de aanvankelijke lijst.

Dit verzoek wordt gericht aan de griffier van het Vast Comité P, die de rechtspositie van de betrokkene en zijn aanwezigheidstermijn opnieuw bekijkt binnen de acht werkdagen na ontvangst van het verzoek.

Op basis van de herbestudering van de lijst, wijzigt de griffier van het Vast Comité P ofwel de lijst, ofwel betekent hij aan de indiener van het verzoek de gemotiveerde beslissing voor de verwerping van zijn verzoek.

Art. 60.De leden van de Dienst Enquêtes P die zijn vermeld op de lijst beoogd in het artikel 58, in voorkomend geval aangepast in toepassing van het artikel 59, richten aan de griffier van het Vast Comité P hun beslissing om te worden geëvalueerd teneinde de statutaire gevolgen te kunnen genieten in toepassing van de artikelen 22bis en 22quater, van de voornoemde wet van 18 juli 1991.

Het lid van de Dienst Enquêtes P deelt zijn schriftelijke beslissing mee uiterlijk acht werkdagen na de ontvangst te hebben gemeld van de lijst.

Art. 61.Tussen de elfde en de tiende maand voorafgaand aan de verwachte statutaire gevolgen deelt de griffier van het Vast Comité P de definitieve lijst van de te evalueren leden van de Dienst Enquêtes P mee aan het Vast Comité P, dat, naar gelang van het geval, in zijn midden de evaluatoren beoogd in het artikel 45, §§ 2 en 3 aanduidt.

Art. 62.Tussen de tiende en de negende maand voorafgaand aan de verwachte statutaire gevolgen nodigt het lid van het Vast Comité P aangeduid overeenkomstig het artikel 45, het lid van de Dienst Enquêtes P uit voor een gesprek teneinde de persoonlijke doelstellingen van de evaluatie te bepalen en het volgende vast te stellen : 1° een project of een thematisch werk dat tot de bevoegdheidssfeer van het Vast Comité P behoort;2° een beroepsontwikkelingsplan, indien nodig, kracht bijgezet door een opleiding die past in de interessesfeer van het Vast Comité P;3° een opvolgingsschema voor de acht maanden voorafgaand aan de evaluatie. Voorafgaandelijk wordt door het Vast Comité P, in samenspraak met de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P, een lijst opgemaakt van projecten en thematische werken, met inbegrip van de concrete beperkingen van elk van de projecten en werken.

De persoonlijke doelstellingen en planning, vastgesteld in samenspraak met de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P, houden rekening met : 1° de functie die de commissaris-auditor vervult binnen de Dienst Enquêtes P;2° de graad of het niveau van de betrokkene;3° de omstandigheden inherent aan de goede werking van de Dienst Enquêtes P. De persoonlijke doelstellingen en planning worden ter informatie meegedeeld aan het Vast Comité P door de evaluator.

Art. 63.De artikelen 51 tot 57, zijn van toepassing overeenkomstig de bijkomende evaluatie met statutaire gevolgen.

De bijkomende evaluatie met statutaire gevolgen wordt toegekend door het Vast Comité P uiterlijk één maand vóór de datum van de verwachte statutaire gevolgen. Ze wordt aan de betrokkene betekend overeenkomstig het artikel 73. Afdeling 3. - Beroepsprocedure

Art. 64.Tegen de beslissing volgens dewelke het Vast Comité P besluit tot de eindvermelding « voldoet niet voor de functie » of « niet goed » kan beroep worden aangetekend bij de commissie ad hoc, die binnen een dienstige termijn uitspraak doet.

Art. 65.Om ontvankelijk te zijn, moet het beroep worden ingediend bij de voorzitter van de commissie ad hoc binnen de acht werkdagen na kennisname van de beslissing, bij gemotiveerd verzoekschrift, hetzij per aangetekend schrijven, hetzij tegen ontvangstmelding.

Art. 66.Op basis van het evaluatiedossier kan de commissie ad hoc de aangevochten beslissing hetzij bevestigen, hetzij volledig of gedeeltelijk wijzigen.

De commissie ad hoc verhoort, in voorkomend geval, de evaluator, het betrokken lid van de Dienst Enquêtes P of elke andere persoon waarvan zij de getuigenis nuttig acht, alvorens haar beslissing te nemen.

De commissie ad hoc deelt haar beslissing onmiddellijk mee aan het Vast Comité P en aan het betrokken lid van de Dienst Enquêtes P. Afdeling 4. - Evaluatiedossier

Art. 67.Volgens de door het Vast Comité P bepaalde modaliteiten houdt de griffier van het Vast Comité P een evaluatiedossier bij voor de directeur-generaal en de adjuncten-directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P. Volgens de door het Vast Comité P bepaalde modaliteiten houdt de evaluator een evaluatiedossier bij voor de commissarissen-auditors van de Dienst Enquêtes P. In een streven naar goed administratief beheer van het individueel dossier van het lid van de Dienst Enquêtes P, wordt het evaluatiedossier toegezonden aan de griffier van het Vast Comité P na afloop van de evaluatie.

Art. 68.Het evaluatiedossier, dat deel uitmaakt van het persoonlijk dossier, bevat elk document waarop feiten of bevindingen, gunstig of ongunstig, worden opgetekend die als elementen bij de beoordeling van het lid van de Dienst Enquêtes P kunnen dienen.

Die gegevens en vaststellingen mogen slechts betrekking hebben op de ambtsuitoefening of op handelingen van het privéleven die het imago van het Vast Comité P, van de Dienst Enquêtes P, of van de functie van lid van de Dienst Enquêtes P gunstig of ongunstig kunnen beïnvloeden.

In het evaluatiedossier mag geen enkele politieke aanbeveling of interventie voorkomen.

Art. 69.Het evaluatiedossier bevat een inventaris van de documenten die erin zijn vervat.

Het lid van de Dienst Enquêtes P wordt verzocht zowel de inventaris als de documenten die worden gevoegd bij zijn evaluatiedossier te paraferen binnen de acht dagen volgend op de neerlegging van deze documenten in het dossier.

De betrokkene heeft te allen tijde toegang tot zijn evaluatiedossier en kan gratis een kopie nemen van de documenten van dat dossier.

De betrokkene kan eisen dat, tegen ontvangstmelding, elk document dat hij nuttig en nodig acht voor het opmaken van zijn evaluatie bij zijn evaluatiedossier wordt gevoegd. Afdeling 5. - Gevolgen van een evaluatie met vermelding « voldoet niet

voor de functie » of « niet goed »

Art. 70.Het lid van de Dienst Enquêtes P dat een advies of een evaluatie met vermelding « voldoet niet voor de functie » krijgt, is uitgesloten van : 1° elke latere bijkomende evaluatieprocedure met statutaire gevolgen;2° het voordeel van de procedure waarvoor de evaluatie was gevraagd. Het lid van de Dienst Enquêtes P dat een advies of een evaluatie met vermelding « niet goed » krijgt, is enkel uitgesloten van het voordeel van de procedure waarvoor de evaluatie was gevraagd.

Art. 71.De bijkomende evaluatie met statutaire gevolgen kan leiden tot de vermeldingen : 1° « niet goed, maar voldoet niettemin voor de functie »;2° « niet goed en voldoet bovendien niet voor de functie ». De vermelding bedoeld in het eerste lid, 2°, kan enkel worden toegekend indien de geëvalueerde een vermelding « voldoet voor de functie » heeft gekregen binnen de twaalf maanden voorafgaand aan de bijkomende evaluatie. Afdeling 6. - Samenloop van procedures

Art. 72.In geval van samenloop van procedures beoogd in het artikel 44, 1° en 2°, worden deze automatisch samengevoegd teneinde slechts de procedure beoogd in het artikel 44, 2°, te behouden. Afdeling 7. - Mededeling van de resultaten van de evaluatie

Art. 73.De voorzitter van het Vast Comité P deelt de beslissing met betrekking tot de evaluatie van de directeur-generaal en de adjuncten-directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P mee aan de betrokkenen.

De griffier van het Vast Comité P deelt de beslissing met betrekking tot de evaluatie van de commissarissen-auditors mee aan de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P, die deze meedeelt aan de betrokkenen.

Art. 74.Wanneer, in het kader van een bijkomende evaluatie met statutaire gevolgen, het lid van de Dienst Enquêtes P de eindvermelding « goed » krijgt, deelt de griffier van het Vast Comité P de beslissing mee aan de Minister van Binnenlandse Zaken en, naar gelang van het geval, aan de voorzitter van het politiecollege, aan de commissaris-generaal van de federale politie of aan de korpschef.

Alle andere evaluaties, meer bepaald deze verricht op vraag van de dienst of het korps van oorsprong, worden meegedeeld aan de verantwoordelijken na uitdrukkelijke beslissing van het Vast Comité P omtrent de omzetting van de toegekende eindvermelding in het evaluatiesysteem dat van kracht is in de dienst of het korps van oorsprong. HOOFDSTUK IV. - Organisatie van de arbeidstijd binnen de Dienst Enquêtes P

Art. 75.De werkweek bedraagt 38 uren.

De werkdag vangt aan tussen 7.30 uur en 9.00 uur, eindigt tussen 16.00 uur en 18.00 uur met een minimum van ten minste zeven gepresteerde uren.

De middagpauze bedraagt 30 tot 60 minuten.

Art. 76.De permanentiedienst vangt aan om 8.00 uur en eindigt 's anderendaags op hetzelfde uur.

De permanentiedienst die aanvangt om 8.00 uur op vrijdag of op een dag voorafgaand aan een dag waarop het onthaal van het Vast Comité P is gesloten, eindigt respectievelijk op maandag om 8.00 uur of de eerstvolgende werkdag om 8.00 uur. HOOFDSTUK V. - Specifieke geldelijke bepalingen

Art. 77.De permanentie en de wachtdienst thuis geven geen aanleiding tot recuperatie van verlof noch tot een vergoeding.

Voor deze prestaties kunnen de leden van de Dienst Enquêtes P beoogd in het artikel 21, 2°, de rechten die van kracht zijn in hun dienst van oorsprong niet doen gelden.

Art. 78.De leden van de Dienst Enquêtes P hebben recht op de terugbetaling van vervoerskosten voor de afstand tussen de werkplaats en de woonplaats op basis van een maandabonnement bij de N.M.B.S. in eerste klasse en in voorkomend geval, de aansluitende abonnementen van M.I.V.B., T.E.C. en De Lijn.

Art. 79.Het Vast Comité P kan een vergoeding toekennen aan elk lid van de Dienst Enquêtes P dat uitzonderlijk genoodzaakt is tot prestaties die, hoewel inherent aan zijn functie, niet als normaal kunnen worden beschouwd.

Het Vast Comité P bepaalt het bedrag van de vergoeding afhankelijk van de aard en de duur van het werk. De buitengewone gevallen worden door de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P voorgelegd aan het Vast Comité P dat soeverein uitspraak doet.

In alle gevallen mag de vergoeding niet hoger zijn dan 1.964,20 euro bruto aan 100 % per jaar.

Art. 80.Op gemotiveerd voorstel van de directeur-generaal van de Dienst Enquêtes P, kunnen andere vergoedingen of toelagen, ten individuele of collectieve titel, worden toegekend door het Vast Comité P in bijzondere gevallen.

Art. 81.De leden van de Dienst Enquêtes P ontvangen een forfaitaire vergoeding van 159,91 euro (aan 100 %) per maand bedoeld om de overuren te dekken.

Art. 82.De leden van de Dienst Enquêtes P ontvangen een forfaitaire vergoeding van 24,09 euro (aan 100 %) per maand bedoeld om de telefoonkosten te dekken.

Art. 83.De leden van de Dienst Enquêtes P ontvangen een forfaitaire vergoeding van 8,68 euro (aan 100 %) per volledige werkdag bedoeld om de diverse kosten eigen aan de werkgever te dekken. HOOFDSTUK VI. - Aansprakelijkheid en rechtsbescherming

Art. 84.De wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen is van toepassing op de directeur-generaal, op de adjuncten-directeur-generaal en op de commissarissen-auditors van de Dienst Enquêtes P.

Art. 85.Het Vast Comité P neemt de gerechtskosten voor zijn rekening waartoe het lid van de Dienst Enquêtes P wordt veroordeeld voor feiten gepleegd in de uitoefening van zijn functie, behalve indien hij een opzettelijke fout, een zware fout, of een lichte fout die bij hem gewoonlijk voorkomt, heeft begaan.

Art. 86.Wanneer één van de fouten beoogd in het artikel 85, is bewezen, beslist het Vast Comité P, na het betrokken lid van de Dienst Enquêtes P te hebben gehoord, of deze laatste de totaliteit of een gedeelte van de gerechtskosten dient te dragen.

Art. 87.Het lid of het voormalig lid van de Dienst Enquêtes P dat wordt gedagvaard voor het gerecht of tegen wie een strafvordering wordt ingesteld voor daden gepleegd in de uitoefening van zijn functie, geniet de rechtsbijstand van een advocaat op kosten van het Vast Comité P. Hetzelfde geldt voor het lid of het voormalige lid van de Dienst Enquêtes P dat, hetzij in zijn hoedanigheid van lid van de Dienst Enquêtes P, en gezien de uitoefening van zijn functie, het slachtoffer wordt van een daad die heeft geleid tot ten minste één dag afwezigheid om gezondheidsredenen, hetzij, gezien zijn hoedanigheid van ambtenaar met politiebevoegdheid, het slachtoffer wordt van een daaruit voortvloeiende wraakactie.

Art. 88.In geval van overlijden van het lid of het voormalig lid van de Dienst Enquêtes P komt het recht op rechtsbijstand beoogd in het artikel 87, toe aan zijn rechthebbenden in de orde bepaald in het artikel 4 van de wet van 12 januari 1970 betreffende de toekenning van een bijzondere vergoeding in geval van luchtvaartongeval in vredestijd.

Art. 89.§ 1. Er wordt geen rechtsbijstand verleend aan het lid van de Dienst Enquêtes P waartegen het Vast Comité P de burgerlijke rechtszaak heeft ingespannen beoogd in de voornoemde wet van 10 februari 2003. § 2. De rechtsbijstand kan worden geweigerd door het Vast Comité P wanneer de feiten klaarblijkelijk geen verband houden met de uitoefening van de functie. De rechtsbijstand kan tevens worden geweigerd wanneer het duidelijk is dat het lid van de Dienst Enquêtes P een opzettelijke fout of een zware fout heeft begaan of hij, als slachtoffer, terstond en zonder gegronde redenen de bemiddeling over de schadevergoeding en de regeling ervan beoogd in het artikel 216ter, § 1, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering heeft geweigerd. § 3. Wanneer de rechtsbijstand niet werd toegekend overeenkomstig § 2 en uit de rechterlijke beslissing blijkt dat deze weigering niet gegrond was, heeft het lid van de Dienst Enquêtes P recht op de terugbetaling van de kosten die hij heeft gemaakt om zijn verdediging te garanderen.

Wanneer de rechtsbijstand werd toegekend, maar uit de rechterlijke beslissing blijkt dat dit niet had moeten gebeuren, kunnen de kosten gemaakt om zijn verdediging te garanderen worden teruggevorderd van het lid van de Dienst Enquêtes P, op de wijze voorzien in de voornoemde wet van 10 februari 2003. § 4. Het Vast Comité P bepaalt de voorwaarden waarin de honoraria van de advocaat gekozen om rechtsbijstand te verlenen door hem worden gedragen. § 5. De voorziene rechtsbijstand houdt voor het Vast Comité P geen enkele erkenning van zijn aansprakelijkheid in.

Art. 90.§ 1. Het lid van de Dienst Enquêtes P wordt, in vredestijd, vergoed voor de schade aan goederen berokkend tijdens de uitoefening van zijn functie. Onder schade aan goederen moet worden begrepen de schade veroorzaakt aan goederen waarvan het lid eigenaar of houder is en die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van zijn functie. § 2. De vergoeding is uitgesloten, wanneer de schade aan goederen te wijten is aan een opzettelijke fout of een zware fout die ten laste kan worden gelegd van het betrokken lid van de Dienst Enquêtes P. Hetzelfde geldt, ten belope van het toegekende of toe te kennen bedrag, wanneer de schade aan goederen werd of kan worden vergoed : 1° krachtens een verzekering aangegaan door het betrokken lid van de Dienst Enquêtes P of ten zijner gunste, behoudens gebrek aan betaling door de verzekeringsinstelling binnen de termijn van een jaar te tellen vanaf de datum waarop de schade werd veroorzaakt;2° als gerechtskosten in strafzaken. § 3. Het Vast Comité P wordt gesubrogeerd in de rechten en vorderingen van het lid van de Dienst Enquêtes P ten belope van de betaalde som. § 4. De vergoeding door het Vast Comité P sluit elk beroep voor hetzelfde vergoedbare feit uit, ten belope van het toegekende bedrag, tegen het Vast Comité P, zijn organen of aangestelden. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 91.Het statuut van de leden van het administratief personeel van de Vaste Comités van Toezicht op de politie- en inlichtingendiensten is van toepassing op de leden van de Dienst Enquêtes P met betrekking tot : 1° de eventuele interpretatie van de bepalingen van onderhavig statuut;2° de situaties uitdrukkelijk beoogd in onderhavig statuut;3° de situaties die niet zijn beoogd in onderhavig statuut.

Art. 92.Voor de leden van de Dienst Enquêtes P beoogd in het artikel 21, 2°, kan hun rechtspositie, in voorkomend geval, het voorwerp uitmaken van een protocolakkoord gesloten tussen het Vast Comité P en hun dienst van oorsprong. » Brussel, 8 februari 2007. _______ Nota (1) Zitting 2006-2007. Kamer van volksvertegenwoordigers.

Parlementair document. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering, nr. 51-2871/001.

^