Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 maart 2008

Uittreksel uit arrest nr. 9/2008 van 17 januari 2008 Rolnummer 4255 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals vervangen bij artikel 29 van de wet van 4 september 2002, gesteld door d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008200640
pub.
04/03/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 9/2008 van 17 januari 2008 Rolnummer 4255 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals vervangen bij artikel 29 van de wet van 4 september 2002, gesteld door de Vrederechter van het vierde kanton Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 26 juni 2007 in zake de VZW « Algemeen Ziekenhuis St.

Lucas en Volkskliniek » tegen Nancy Stadeus, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 juli 2007, heeft de Vrederechter van het vierde kanton Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 82 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals vervangen door artikel 29 van de wet van 4 september 2002 tot wijziging van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van vennootschappen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft niet de gevolgen van de verschoonbaarheid dienen te ondergaan, terwijl de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van de persoon van de gefailleerde zelf de gevolgen van de verschoonbaarheid wel dienen te ondergaan ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 82, derde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, bepaalt : « De verschoonbaarheid heeft noch gevolgen voor de onderhoudsschulden, noch voor de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft ».

B.2. De bepaling maakt deel uit van de faillissementswetgeving, die in essentie ertoe strekt een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen de belangen van de schuldenaar en de belangen van de schuldeisers.

De verklaring van verschoonbaarheid vormt voor de gefailleerde een gunstmaatregel die hem in staat stelt zijn activiteiten op een aangezuiverde basis te hervatten, en zulks niet alleen in zijn belang maar ook in het belang van zijn schuldeisers of sommigen onder hen die belang erbij kunnen hebben dat hun schuldenaar zijn activiteiten op een dergelijke basis hervat, waarbij het voortzetten van een handels- of industriële activiteit bovendien het algemeen belang kan dienen (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, pp. 35 en 36).

De wetgever, die van oordeel is dat « de mogelijkheid tot herstel [...] utopisch [blijft] indien [de gefailleerde] de last van het passief moet blijven dragen », heeft gemeend dat « het [...] immers niet te verantwoorden [is] dat het in gebreke blijven van de schuldenaar als gevolg van omstandigheden waarvan hij het slachtoffer is, hem verhindert andere activiteiten te verrichten » (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/13, p. 50).

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever « op een evenwichtige wijze rekening [heeft willen] houden met de gecombineerde belangen van de gefailleerde zelf, van de schuldeisers, de werknemers en de economie in zijn geheel » en voor een menselijke regeling heeft willen zorgen die de rechten van alle betrokken partijen in acht neemt (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/13, p. 29).

Met de wet van 4 september 2002 tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997, het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van vennootschappen heeft de wetgever beoogd met nog meer doeltreffendheid de oorspronkelijke doelstellingen te bereiken (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1132/001, p. 1).

B.3. De wet van 4 september 2002 heeft met name twee schulden uitgesloten van de verschoonbaarheid : de onderhoudsschulden en de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft.

De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden doordat de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van de persoon van de gefailleerde zelf, de gevolgen van de verschoonbaarheid wel dienen te ondergaan.

Uit de gegevens van de zaak blijkt meer bepaald dat twee categorieën van schuldeisers verschillend zouden worden behandeld : de schuldeisers met een schuldvordering voor de vergoeding van lichamelijke schade die door de gefailleerde werd veroorzaakt, enerzijds, en de schuldeisers met een schuldvordering voor de vergoeding van medische diensten die door een ziekenhuis aan de gefailleerde werden verstrekt, anderzijds.

B.4. Wanneer de wetgever, in het bijzonder in economische aangelegenheden, oordeelt het belang van de schuldeisers te moeten opofferen in het voordeel van bepaalde categorieën van schuldenaars, past die maatregel in het geheel van het economisch en sociaal beleid dat hij wil voeren. Het Hof zou de verschillen in behandeling die het gevolg zijn van de beleidskeuzen die hij heeft gemaakt, alleen kunnen afkeuren indien die beleidskeuzen klaarblijkelijk onredelijk zouden zijn.

B.5. De uitsluiting van de verschoonbaarheid van bepaalde categorieën van schulden past in het billijk evenwicht dat de wetgever heeft beoogd tot stand te brengen tussen de belangen van de schuldenaar en de belangen van de schuldeisers. Met de in het geding zijnde bepaling heeft hij ervoor gezorgd dat de schuldeisers ten aanzien van wie de gefailleerde een onderhoudsschuld heeft of die recht hebben op de vergoeding van lichamelijke schade, veroorzaakt door de gefailleerde, niet door diens verschoonbaarheid worden gehinderd bij de afdwinging van hun schuldvordering. Hij heeft daarmee een categorie van personen willen beschermen die hij prima facie kwetsbaarder acht dan andere schuldeisers.

B.6. Teneinde het doel van de verschoonbaarheid niet in het gedrang te brengen, vermocht de wetgever de uitsluiting tot bepaalde behartigenswaardige categorieën van schulden te beperken. Het blijkt niet dat hij een onredelijke keuze heeft gemaakt of op buitensporige wijze afbreuk heeft gedaan aan de rechten van de schuldeisers door de schuldvorderingen voor de vergoeding van medische diensten die door een ziekenhuis aan de gefailleerde werden verstrekt, niet eveneens van de verschoonbaarheid uit te sluiten.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 82, derde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 17 januari 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^