Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 september 2008

Uittreksel uit arrest nr. 116/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4323 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 31 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 april 1998 houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008203258
pub.
17/09/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 116/2008 van 31 juli 2008 Rolnummer 4323 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 31 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 april 1998 houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 175.714 van 12 oktober 2007 in zake Yolande Liebin tegen de vereniging « Le Domaine » en in zake de vereniging « Le Domaine » tegen het Waalse Gewest, in aanwezigheid van Yolande Liebin, tussenkomende partij, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 oktober 2007, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt het Waalse decreet van 2 april 1998, dat artikel 121 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn aanvult, de bevoegdheidverdelende regels in zoverre het, rekening houdend met de verschillende statuten die zijn bepaald, enerzijds, in hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 en, anderzijds, in de wet van 21 [lees : 27] juni 1921, afwijkt van de regeling bepaald in de wet van 21 [lees : 27] juni 1921, die onder de bevoegdheid van de federale overheid valt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Bij artikel 31 van het Waalse decreet van 2 april 1998 « houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn » wordt artikel 121 van de wet van 8 juli 1976 aangevuld met een tweede lid, dat luidt als volgt : « De vereniging kan de rechtsvorm van een v.z.w. aannemen ».

Dat artikel 121 is opgenomen in een hoofdstuk XII dat betrekking heeft op de verenigingen die door een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (hierna : OCMW) kunnen worden opgericht met een of meer andere OCMW's, met andere openbare besturen of met rechtspersonen andere dan die welke een winstoogmerk hebben, om een van de opdrachten uit te voeren die door die wet aan de centra zijn toevertrouwd (artikel 118 van de wet van 8 juli 1976).

B.2. Het Hof wordt door de Raad van State ondervraagd over de overeenstemming van artikel 31 van het Waalse decreet van 2 april 1998 met de bevoegdheidverdelende regels in zoverre het de verenigingen bedoeld in artikel 118 van de wet van 8 juli 1976 toestaat de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk (hierna : vzw) aan te nemen, maar verplicht hen niettemin de bepalingen van hoofdstuk XII van de genoemde wet in acht te nemen, ook al zijn die onverenigbaar met de regels die zijn bepaald door de wet van 27 juni 1921 « betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen ».

B.3. Tijdens de parlementaire voorbereiding werd de in het geding zijnde bepaling als volgt verantwoord : « De intercommunale maatschappijen kunnen reeds de rechtsvorm van een vereniging zonder winstoogmerk aannemen.

Vermits de in hoofdstuk XII bedoelde vereniging een publiekrechtelijke rechtspersoon is van dezelfde aard als een intercommunale, wordt voor die vereniging in de mogelijkheid voorzien om, in voorkomend geval, de rechtsvorm van een vereniging zonder winstoogmerk aan te nemen.

Het gaat uiteraard niet om een verplichting, maar louter om een mogelijkheid.

Het bij hoofdstuk XII van de wet vastgestelde juridische stelsel is ietwat gedetailleerder dan dat van de intercommunales waarvoor eveneens maatregelen van toezicht en een meerderheidsvertegenwoordiging van de overheden zijn bepaald. Het stelsel van de vereniging voorziet niettemin in het opstellen van een eigen statuut. Bijgevolg kan de verwijzing naar het stelsel van de vereniging zonder winstoogmerk nuttig zijn.

Overigens, in zoverre de Raad van State zelf suggereert, omwille van de duidelijkheid, de verenigingen vrij te maken van alle regels inzake beheer die van toepassing zijn op de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, behalve die welke toepasselijk zijn gemaakt door hoofdstuk XII, lijkt het aanwenden, als mogelijke referentie, van de regels vervat in de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstoogmerk en aan de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, nog meer aangewezen.

Overigens kan reeds worden bevestigd dat het huidige artikel 126, § 1, van de wet van 8 juli 1976 waarvan sprake, reeds een voldoende grond vormt om toe te laten dat in de statuten het aannemen van de vorm van de vereniging zonder winstoogmerk wordt ingeschreven » (Parl. St., Waals Parlement, 1997-1998, nr. 332/1, pp. 17-18).

De minister preciseerde nog het volgende : « [...] in het kader van de toewijzing van bevoegdheden aan de gewesten, die bevoegd zijn om de regels te bepalen betreffende de organisatie van de OCMW's, regelt het ontwerp de modaliteiten voor het verenigen van OCMW's, die publiekrechtelijke rechtspersonen zijn, en doet het geen afbreuk aan de vrijheid van personen om zich te verenigen op grond van de wet van 27 juni 1921, die rechtspersoonlijkheid verleent aan de vzw's. [...] De statutaire vrijheid die, in het kader van hoofdstuk XII, door het ontwerp aan de verenigingen wordt toegekend, laat hun toe de vorm van een vzw aan te nemen. Die verenigingen kunnen bijgevolg, met inachtneming van de regels die bij hoofdstuk XII zijn vastgesteld, worden voorzien van een statuut dat uitgaat van de regels van de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de vzw's rechtspersoonlijkheid wordt verleend, naargelang zij al dan niet beslissen zich erop te baseren.

Die vorm van een vzw kan overigens in overeenstemming worden gebracht met de mogelijkheid, voor de vereniging, om als leden rechtspersonen zonder winstoogmerk op te nemen. [...] Hoofdstuk XII van de organieke OCMW-wet vormt de harde kern, waarbij aanvullende bepalingen kunnen worden geput uit de wet op de vzw's, om de statuten van de vereniging op te stellen » (Parl. St., Waals Parlement, 1997-1998, nr. 332/23, pp. 24-25).

B.4. Krachtens artikel 5, § 1, II, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zijn de gemeenschappen bevoegd voor het beleid inzake maatschappelijk welzijn, met inbegrip van de organieke regels betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, onder voorbehoud van de uitzonderingen die in dezelfde bepaling limitatief zijn opgesomd.

Overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet en artikel 3, 7°, van de decreten II tot toekenning van de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franse Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, die werden aangenomen door de Franse Gemeenschap op 19 juli 1993, door het Waalse Gewest op 22 juli 1993 en door de Franse Gemeenschapscommissie op 22 juli 1993, oefenen het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie - de eerstgenoemde op het grondgebied van het Franse taalgebied en de laatstgenoemde op het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad - de bevoegdheden van de Gemeenschap uit, meer bepaald wat betreft de bijstand aan personen, bedoeld in artikel 5, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, met uitzondering van de normen tot bepaling van de categorieën van ten laste genomen gehandicapten, van wat behoort tot de opdrachten die zijn toegewezen aan de « Office de la Naissance et de l'Enfance », van de jeugdbescherming en van de sociale hulpverlening aan gedetineerden.

B.5.1. Door de verenigingen die worden beoogd in artikel 118 van de wet van 8 juli 1976, te onderwerpen aan het geheel van de bepalingen van hoofdstuk XII van die wet, zelfs indien zij de rechtsvorm van een vzw aannemen, heeft de Waalse decreetgever bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden de toepassing gehandhaafd, op die verenigingen, van de controleregels die hij essentieel achtte om een goede werking van de hun toevertrouwde opdrachten van openbare dienstverlening te waarborgen. Zo voorzag hij in de goedkeuring van de statuten van de vereniging door de betrokken gemeente- en provincieraden, in de verplichte toekenning van de meerderheid van de stemmen aan de geassocieerde publiekrechtelijke rechtspersonen, in een toezichtsregeling voor de beraadslagingen van de vereniging, en in de mogelijkheid, voor de Regering, om de ontbinding van de vereniging uit te spreken.

B.5.2. Zodoende heeft de decreetgever geen afbreuk gedaan aan de bevoegdheid van de federale wetgever inzake verenigingsrecht.

De afwijkingen van de wet van 27 juni 1921 waarin hoofdstuk XII van de wet van 8 juli 1976 voorziet, hebben immers uitsluitend betrekking op de verenigingen bedoeld in artikel 118 van die wet, en kunnen worden verantwoord door de opdrachten van openbare dienstverlening die zij op zich nemen bij de uitvoering van het beleid inzake maatschappelijk welzijn dat door de Waalse decreetgever wordt gevoerd. Die afwijkingen raken niet aan het gemene recht inzake verenigingen en wijzigen evenmin op algemene wijze de wet van 27 juni 1921, maar passen in het kader van de bekommernis van de decreetgever om ter zake een zo volledig mogelijke reglementering sui generis uit te vaardigen.

B.5.3. Hoewel die werkwijze ertoe kan leiden dat de verenigingen bedoeld in artikel 118 van de wet van 8 juli 1976 die de vorm van een vzw hebben aangenomen, worden onderworpen aan een regeling die grondig verschilt van de regeling die in principe voor de vzw's geldt, volgt daaruit niet dat de decreetgever, door bepalingen aan te nemen die afwijken van de voormelde wet van 27 juni 1921, zijn bevoegdheden heeft overschreden.

De Grondwetgever en de bijzondere wetgever hebben immers, voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend tot het uitvaardigen van de regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden. De bevoegdheid die artikel 5, § 1, II, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 aan de gemeenschappen toekent inzake maatschappelijk welzijn, impliceert dat de gemeenschappen alle geëigende maatregelen kunnen nemen om hun bevoegdheid uit te oefenen. Omgekeerd sluit zij uit dat de federale overheid bevoegd zou zijn om zelf in afwijkende regels te voorzien die slechts van toepassing zouden zijn op de verenigingen die, zoals die welke worden beoogd in artikel 118 van de wet van 8 juli 1976, hun activiteiten uitoefenen op het gebied van maatschappelijk welzijn, dat in principe onder de gemeenschapsbevoegdheid valt.

Eenzelfde redenering geldt voor de gewestwetgever wanneer zulke bevoegdheden naar hem zijn overgeheveld krachtens artikel 138 van de Grondwet.

B.6. Door de verenigingen bedoeld in artikel 118 van de wet van 8 juli 1976 toe te staan de vorm van een vzw aan te nemen, maar hen niettemin te onderwerpen aan de bepalingen van hoofdstuk XII van die wet, is de Waalse decreetgever binnen de perken van zijn bevoegdheden gebleven.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 31 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 april 1998 « houdende wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn » schendt de bevoegdheidverdelende regels niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 31 juli 2008.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.

^