Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 december 2008

Uittreksel uit arrest nr. 170/2008 van 27 november 2008 Rolnummer 4391 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 8 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van s Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008204362
pub.
12/12/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 170/2008 van 27 november 2008 Rolnummer 4391 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 8 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten, ingesteld door Bart Velle en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 14 december 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 december 2007, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 8 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 juni 2007, derde editie) door Bart Velle, wonende te 1083 Brussel, Cijnsstraat 21, Wim Willemijns, wonende te 9770 Kruishoutem, Spilthoorestraat 10, Marc Claerhout, wonende te 8500 Kortrijk, Condédreef 127, en Philip Van Hamme, wonende te 8310 Brugge, Astridlaan 112. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. Het beroep tot vernietiging is gericht tegen artikel 8 van de wet van 15 mei 2007 op de Algemene Inspectie en houdende diverse bepalingen betreffende de rechtspositie van sommige leden van de politiediensten (hierna : wet op de Algemene Inspectie).

Dat artikel bepaalt : « Voor de uitvoering van hun opdrachten beschikken de leden van de Algemene Inspectie over een algemeen en permanent recht tot inspectie.

Zij kunnen de personen bedoeld in artikel 5 vrij horen en mogen, na hun bevoegde overheid ingelicht te hebben, de lokalen betreden waarin de betrokkenen hun ambt uitoefenen. Zij mogen ter plaatse alle documenten en voorwerpen die nuttig zijn voor hun opdrachten raadplegen, een kopie ervan maken, ze zich laten bezorgen en ze zo nodig in beslag nemen.

De kopieën worden kosteloos afgegeven.

Indien blijkt dat de documenten, stukken en/of voorwerpen betrekking hebben op een lopend opsporings of gerechtelijk onderzoek, kunnen zij ze zich enkel laten bezorgen of in beslag nemen mits het akkoord van de bevoegde magistraat.

Behalve voor wat de gerechtelijke opdrachten betreft, legt de Algemene Inspectie de resultaten van haar opdrachten voor aan de minister van Binnenlandse Zaken en in voorkomend geval aan de minister van Justitie, aan de overheid of de instantie die haar heeft gevat, en, wanneer de opdracht betrekking heeft op een korps van de lokale politie, tevens aan de burgemeester in de ééngemeentezone of aan het politiecollege in de meergemeentezone.

Wanneer, naar aanleiding van de uitoefening van haar opdrachten, feiten worden vastgesteld, die tot een tuchtprocedure aanleiding kunnen geven, geeft de Algemene Inspectie hiervan kennis aan de bevoegde tuchtrechtelijke overheid ».

B.2. Het bestreden artikel maakt deel uit van titel II - « De algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie » - van de wet van 15 mei 2007.

Het neemt grotendeels de inhoud van de artikelen 147 en 148 van de wet van 7 december 1998 « tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus » over.

Bij artikel 28 van de wet op de Algemene Inspectie worden, onder meer, de voormelde artikelen 147 en 148 opgeheven.

B.3.1. Artikel 5 van de wet van 15 mei 2007 omschrijft de opdrachten van de Algemene Inspectie als volgt : « De Algemene Inspectie, als van de politiediensten onafhankelijk controleorgaan dat ressorteert onder de uitvoerende macht, waakt over het optimaliseren van het functioneren van de federale politie en de lokale politie evenals van hun componenten, en dit met respect voor de democratie en de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden.

De personeelsleden zijn, onder het gezag en de leiding van de Inspecteur-generaal en de adjuncten-Inspecteur-generaal, belast met taken met betrekking tot de bevoegdheden die aan de Algemene Inspectie zijn toegekend.

De Algemene Inspectie onderzoekt de werking, activiteiten en de werkwijzen van de politiediensten.

Zij gaat in het bijzonder de toepassing na van de wetten, verordeningen, bevelen, onderrichtingen en richtlijnen, alsook van de normen en standaarden. Zij neemt deel aan de definiëring, het naleven en de actualisering van de politionele deontologie. Zij onderzoekt regelmatig de efficiëntie en de doeltreffendheid van de federale politie en van de korpsen van de lokale politie, onverminderd de interne procedures van die diensten.

De Algemene Inspectie oefent haar bevoegdheden uit betreffende de evaluatie en de opleiding van het personeel ».

B.3.2. Tijdens de parlementaire voorbereiding preciseerde de minister van Binnenlandse Zaken dat « zowel het Vast Comité P als de Algemene Inspectie twee controle-instellingen van de politie zijn. Er is een groot onderscheid tussen beide : het Vast Comité P hangt namelijk af van het Parlement terwijl de Algemene Inspectie onder de uitvoerende macht (ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken) valt. Het voorliggende wetsvoorstel eerbiedigt dat onderscheid.

Het Vast Comité P, alsook de parlementaire begeleidingscommissie, vormen de waarborgen bij uitstek voor de democratische werking van de politiediensten. De Algemene Inspectie is een instrument van toezicht op de politiediensten waarover de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken beschikken om de goede werking van de politiediensten te controleren door middel van gerichte enquêtes naar aanleiding van klachten van burgers, op verzoek van een politiezone of gerechtelijke overheid. In dat opzicht kan de Algemene Inspectie een bemiddelingsrol spelen tussen de burgers en de politie. De Inspectie speelt ook een rol in statutaire aangelegenheden aangezien zij de examen- en evaluatiecommissie voor de benoemingen en de promoties voorzit. Tot slot is de Inspectie belast met de algemene evaluatie van de werking en de organisatie van de federale en de lokale politie.

Om een doeltreffende controle te kunnen garanderen moeten het Vast Comité P en de Algemene inspectie voldoende onafhankelijk zijn van de politiediensten. Tot op heden is die onafhankelijkheid, vooral op statutair vlak, niet gegarandeerd. Voor de promoties bijvoorbeeld, hangen zij af van de instanties die zij controleren. Dit wetsvoorstel garandeert die statutaire onafhankelijkheid.

Het wetsvoorstel legt eveneens op een samenhangende manier de regels van de werking van de Algemene Inspectie vast. Tot op heden waren er leemten in de wetgeving met name inzake rechtshulp voor de leden van de Algemene Inspectie, zoals bepaald in de wet op het politieambt » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2947/004, p. 5).

B.4. In de verantwoording van het amendement dat tot het bestreden artikel 8 heeft geleid, wordt dat artikel als volgt toegelicht : « Dit artikel herneemt wat voorzien werd in de artikelen 147 en 148 van de wet van 7 december 1998 op de geïntegreerde politie.

Het recht van de leden van de Algemene Inspectie om hun opdrachten uit te voeren is algemeen en permanent, wat tot gevolg heeft dat het niet kan worden beperkt, noch in tijd, noch wat betreft zijn wettelijke inhoud.

De leden van de inspectie mogen voor de uitvoering van hun opdracht ten allen tijde de lokalen van de politiediensten betreden.

Zonder afbreuk te doen aan het principe van transparantie moet dit voorrecht bestaan daar het mogelijk is dat deze plaatsen niet permanent toegankelijk zijn en de betrokkene afwezig is.

De aanwezigheid van een getuige kan gewenst zijn.

Het moet ondermeer mogelijk zijn om na te gaan of het gevoelige materiaal - denk hier meerbepaald aan wapens - bewaard wordt, rekening houdend met de veiligheidsnormen.

Het feit van documenten in beslag te kunnen nemen wordt onder meer verantwoord door het feit dat het louter maken van afschriften arbeidsintensief kan uitvallen en technische middelen vereist die niet aanwezig zijn. Zoals het artikel voorziet kunnen inbeslagnames betrekking hebben op alle nuttige stukken en/of voorwerpen.

Voor een meergemeentezone is het politiecollege het equivalent van de burgemeester in de ééngemeentezone.

Wanneer naar aanleiding van de uitoefening van haar opdrachten, feiten vastgesteld worden, die tot een tuchtprocedure aanleiding kunnen geven, geeft de Algemene Inspectie hiervan kennis aan de bevoegde tuchtrechtelijke overheid. De inspectie vervult een signaalfunctie, vooral wanneer er onmiddellijk maatregelen dienen genomen te worden.

Bij vaststelling van een misdrijf zal de inspectie eveneens handelen in overeenstemming met artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2947/002, pp. 27-28).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.5. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het beroep, aangezien de verzoekende partijen niet van het vereiste belang zouden doen blijken. De vier verzoekende partijen zouden niet aannemelijk maken dat zij door de bestreden bepalingen rechtstreeks en ongunstig in hun situatie zouden kunnen worden geraakt.

Bovendien zijn de tweede, de derde en de vierde verzoekende partij met vakbondsverlof, zodat zij niet het voorwerp van een onderzoek door de Algemene Inspectie zouden kunnen uitmaken. Bijgevolg zouden de bestreden bepalingen die partijen thans geen nadeel kunnen berokkenen.

B.6.1. De eerste verzoekende partij is inspecteur van politie en behoort tot de lokale politie. In die hoedanigheid kan zij het voorwerp van een onderzoek door de Algemene Inspectie zijn, waardoor zij in haar situatie rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt, des te meer nu wordt aangevoerd dat de bestreden bepalingen bepaalde grondrechten van de personeelsleden van de politiediensten zouden kunnen aantasten.

B.6.2. Aangezien de eerste verzoekende partij van een belang doet blijken, dient niet te worden onderzocht of zulks ook voor de andere verzoekende partijen het geval is.

B.6.3. De exceptie wordt verworpen.

Ten gronde B.7. Het enige middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 12, 15 en 22 van de Grondwet.

Het omvat vier onderdelen die betrekking hebben op de schending van respectievelijk artikel 22 (eerste onderdeel), artikel 12 (tweede onderdeel), artikel 15 (derde onderdeel), alsook de artikelen 10 en 11 (vierde onderdeel) van de Grondwet.

Wat de schending van artikel 22 van de Grondwet betreft B.8.1. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.

De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».

B.8.2. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». B.9.1. Het recht op de eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven heeft als essentieel doel de personen te beschermen tegen inmengingen in hun privéleven, hun gezinsleven, hun woning of hun briefwisseling. Het voorstel dat is voorafgegaan aan de aanneming van artikel 22 van de Grondwet beklemtoonde « de bescherming van de persoon, de erkenning van zijn identiteit en de belangrijkheid van zijn ontplooiing en die van zijn gezin » (Parl. St., Senaat, 1991-1992, nr. 100-4/2°, p. 3).

B.9.2. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 22 van de Grondwet blijkt dat de Grondwetgever « een zo groot mogelijke concordantie [heeft willen nastreven] met artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), teneinde betwistingen over de inhoud van dit Grondwetsartikel respectievelijk artikel 8 van het EVRM te vermijden [...] » (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 997/5, p. 2).

B.9.3. De rechten die bij artikel 22 van de Grondwet en bij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens worden gewaarborgd, zijn niet absoluut. Hoewel artikel 22 van de Grondwet aan eenieder het recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn gezinsleven toekent, voegt die bepaling daaraan immers onmiddellijk toe : « behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald ».

De voormelde bepalingen vereisen dat elke overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven wordt voorgeschreven door een voldoende precieze wettelijke bepaling en dat zij beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte, dit wil zeggen evenredig zijn met de nagestreefde wettige doelstelling.

B.10.1. Het bestreden artikel 8 strekt ertoe de Algemene Inspectie middelen ter beschikking te stellen om haar opdrachten inzake de inspectie van de werking van de federale en van de lokale politie doeltreffend te kunnen uitvoeren.

B.10.2. In dat kader kunnen de leden van de Algemene Inspectie « alle documenten en voorwerpen die nuttig zijn voor hun opdrachten raadplegen, een kopie ervan maken, ze zich laten bezorgen en ze zo nodig in beslag nemen » (artikel 8, tweede lid, tweede zin).

Persoonlijke documenten en voorwerpen zijn, in beginsel, niet « nuttig » voor de uitvoering van de inspectieopdrachten. Wanneer evenwel zou blijken dat zulks wel het geval is, is het niet onverantwoord persoonlijke documenten en voorwerpen aan dezelfde behandeling als niet-persoonlijke documenten en voorwerpen te onderwerpen.

In beide gevallen dient het « nuttig zijn » voor de uitvoering van de inspectieopdrachten, strikt te worden geïnterpreteerd, en zulks onder de controle van de overheden die met het toezicht op de leden van de Algemene Inspectie zijn belast.

Bovendien kunnen de leden van de Algemene Inspectie zich enkel documenten of voorwerpen laten bezorgen of in beslag nemen « mits het akkoord van de bevoegde magistraat », wanneer blijkt dat die documenten of voorwerpen op een lopend opsporings- of gerechtelijk onderzoek betrekking hebben (artikel 8, vierde lid).

De bestreden maatregel houdt geen onevenredige aantasting in van het recht op eerbiediging van het privéleven van de betrokken personeelsleden van de politie.

B.10.3. Het eerste onderdeel van het middel is niet gegrond.

Wat de schending van artikel 12, tweede lid, van de Grondwet betreft B.11.1. Het laatste lid van het bestreden artikel 8 bepaalt dat, wanneer naar aanleiding van de uitoefening van haar opdrachten, feiten worden vastgesteld, die tot een tuchtprocedure aanleiding kunnen geven, de Algemene Inspectie hiervan kennis geeft aan de bevoegde tuchtrechtelijke overheid.

Die bepaling heeft uitsluitend betrekking op het tuchtrecht, en niet op het strafrecht, zodat artikel 12, tweede lid, van de Grondwet, waarin het wettigheidsbeginsel in strafzaken is opgenomen, te dezen niet van toepassing is.

B.11.2. Bovendien verleent de bestreden maatregel geen enkele bevoegdheid aan de Algemene Inspectie om de tuchtprocedure zelf uit te oefenen. Enkel de tuchtoverheden kunnen beslissen om al dan niet gevolg te geven aan de inlichtingen die door de Algemene Inspectie worden bezorgd. De Algemene Inspectie vervult enkel een « signaalfunctie », zoals in de in B.4 aangehaalde parlementaire voorbereiding wordt vermeld.

B.11.3. Het tweede onderdeel van het middel is niet gegrond.

Wat de schending van artikel 15 van de Grondwet betreft B.12.1. De Ministerraad betwist het belang van de eerste en de tweede verzoekende partij bij dat onderdeel van het middel : de eerste en de tweede verzoekende partij zouden, als wijkagenten, niet het voorwerp van een huiszoeking kunnen uitmaken, aangezien geen enkele regelgevende tekst betreffende de wijkwerking een wijkagent zou toelaten zijn taken geheel of gedeeltelijk thuis uit te oefenen.

B.12.2. Wanneer een verzoekende partij belang heeft bij de vernietiging van de bestreden bepalingen, dient niet te worden onderzocht of zij bovendien belang heeft bij elk van de door haar aangevoerde middelen of onderdelen ervan.

B.12.3. De exceptie wordt verworpen.

B.13.1. Artikel 15 van de Grondwet bepaalt : « De woning is onschendbaar; geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft ».

B.13.2. Op grond van het bestreden artikel 8, tweede lid, eerste zin, mogen de leden van de Algemene Inspectie, na de bevoegde overheid van de betrokken personeelsleden te hebben ingelicht, « de lokalen betreden waarin de betrokkenen hun ambt uitoefenen ».

B.13.3. Dat de leden van de Algemene Inspectie te allen tijde de lokalen van de politiediensten kunnen betreden, ook in afwezigheid van de betrokkene, is redelijkerwijze verantwoord, aangezien zij de hun toegekende opdrachten doeltreffend moeten kunnen uitoefenen. Zo moet het onder meer mogelijk zijn om, zoals in de in B.4 aangehaalde parlementaire voorbereiding is vermeld, na te gaan of gevoelig materiaal, zoals wapens, overeenkomstig de geldende veiligheidsnormen wordt bewaard.

B.13.4. Uit dezelfde parlementaire voorbereiding blijkt dat met « de lokalen [...] waarin de betrokkenen hun ambt uitoefenen », uitsluitend « de lokalen van de politiediensten » zijn bedoeld.

B.13.5. Het derde onderdeel van het middel is niet gegrond.

Wat de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet betreft B.14. De verzoekende partijen voeren een schending aan van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Vermits die schending uitsluitend geformuleerd werd in het licht van de aangevoerde schendingen van de artikelen 12, 15 en 22 van de Grondwet, is het vierde onderdeel van het middel evenmin gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 27 november 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^