Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 februari 2009

Uittreksel uit arrest nr. 6/2009 van 15 januari 2009 Rolnummer 4373 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3 tot 6 van de wet van 15 mei 2007 « tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bev Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009200220
pub.
10/02/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 6/2009 van 15 januari 2009 Rolnummer 4373 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3 tot 6 van de wet van 15 mei 2007 « tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle », ingesteld door de Belgische Beroepsverening der geneesheren-specialisten in radiotherapie-oncologie en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 december 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 december 2007, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 3 tot 6 van de wet van 15 mei 2007 « tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 8 juni 2007), door de Belgische Beroepsverening der geneesheren-specialisten in radiotherapie-oncologie, met zetel te 1050 Brussel, Kroonlaan 20, Jean Vanderick, wonende te 1150 Brussel, Egelantierenlaan 21, de vzw « Cliniques de l'Europe - Europa Ziekenhuizen », met maatschappelijke zetel te 1180 Brussel, De Frélaan 206, de vzw « Centre Hospitalier Interrégional Edith Cavell », met maatschappelijke zetel te 1180 Brussel, Edith Cavellstraat 32, de vzw « Centre Cogniaux-Dancot », met maatschappelijke zetel te 1180 Brussel, Edith Cavellstraat 32, de vzw « Hôpitaux Saint-Joseph - Sainte Thérèse et IMTR », met maatschappelijke zetel te 6060 Gilly, rue de la Duchère 6, de vzw « Clinique Notre-Dame », met maatschappelijke zetel te 7500 Doornik, avenue Delmée 9, de cv « Centre de médecine nucléaire Amercoeur », met maatschappelijke zetel te 4020 Luik, rue d'Amercoeur 55, Dominique Linsmaux, wonende te 4600 Wezet, Allée des Acacias 27, de vzw « Belgische Vereniging voor Radiotherapie - Oncologie », met maatschappelijke zetel te 3000 Leuven, Herestraat 49, en de bvba « Medinamir », met maatschappelijke zetel te 5500 Dinant, rue Bonsecours 21. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de context van de bestreden bepalingen B.1.1. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, opgericht bij artikel 2 van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle.

Krachtens artikel 15 van de wet van 15 april 1994 omvat de opdracht van het Agentschap « de onderzoekingen die dienstig zijn voor het omschrijven van alle exploitatievoorwaarden en tot het bestuderen van de veiligheid en beveiliging van de inrichtingen waarin ioniserende stralingen worden aangewend », alsook « het toezicht, de controles en de inspecties die eruit voortvloeien, de stralingsbescherming, de opleiding en de voorlichting, de contacten met de overheid en met de betrokken nationale instellingen en de interventies in noodgevallen ».

Met toepassing van artikel 16, § 3, van dezelfde wet, houdt het Agentschap toezicht op de naleving van de voorwaarden opgelegd door de door de Koning verleende oprichtings- en exploitatievergunning. De Koning kan de vergunning schorsen of intrekken op grond van een advies van het Agentschap.

Bij artikel 19 van dezelfde wet wordt het Agentschap belast met de goedkeuring van de medische toestellen die ioniserende stralingen uitzenden en het toezicht erop, alsmede de erkenning van de apothekers en de geneesheren die ioniserende stralingsbronnen gebruiken; het Agentschap onderzoekt de vergunningsaanvragen en kent de vergunningen toe voor het gebruik van radioactieve stoffen in de geneeskunde, alsook voor de vervaardiging en de distributie van die stoffen; het houdt toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden opgelegd door de vergunningsakten.

Met toepassing van artikel 21 van dezelfde wet houdt het Agentschap toezicht op de radioactiviteit over het gehele grondgebied, zowel in normale omstandigheden als in noodgevallen.

B.1.2. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle is volledig operationeel sinds 1 september 2001, datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen.

B.1.3. Voor de financiering van het Agentschap voorzag de wetgever in een systeem van retributies, waaraan uitvoering werd gegeven bij koninklijk besluit van 24 augustus 2001 tot bepaling van de bedragen en de betalingswijze van de retributies geheven met toepassing van de reglementering betreffende de ioniserende stralingen.

B.1.4. Bij dat koninklijk besluit van 24 augustus 2001 werden twee types van retributies ingevoerd die door het Agentschap worden geheven : de eenmalige retributies, ten laste van de aanvragers van vergunningen en erkenningen bij het indienen van de aanvragen, en de jaarlijkse retributies, ten laste van de houders van vergunningen en erkenningen.

Bij arrest nr. 164.522 van 8 november 2006 heeft de Raad van State de artikelen 2 tot 7 van dat besluit nietig verklaard in zoverre zij betrekking hadden op de jaarlijkse retributies die in tabel 1 van de bijlage zijn vermeld, om reden dat de Koning niet kon worden gemachtigd om « vergoedingen vast te stellen onder de naam retributies, waarvan de bedragen niet overeenstemmen met diensten verleend aan de afzonderlijk beschouwde heffingsplichtigen, en meer in het bijzonder aan de in-vivolaboratoria ».

B.1.5. Op 29 december 2006 hebben verschillende laboratoria en medische centra het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle gedagvaard om terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die werden betaald met toepassing van de vernietigde bepalingen van het koninklijk besluit van 24 augustus 2001. Die procedures zijn nog steeds hangende.

B.1.6. De bestreden wet van 15 mei 2007 (Belgisch Staatsblad van 8 juni 2007) is ontstaan uit een wetsvoorstel dat op 12 april 2007 bij de Kamer werd ingediend. In de toelichting van dat voorstel wordt aangegeven dat, aangezien de basis voor de invordering van de vergoedingen gedeeltelijk door de Raad van State werd vernietigd, « het wenselijk [is] om door middel van een wet een meer rechtszekere grondslag aan de betrokken bijdragen te verlenen, in uitvoering van het tussengekomen vernietigingsarrest » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-3072/001, p. 5). Daartoe voorziet de wetgever in een heffingsregeling voor de begrotingsjaren 2001 tot 2006, waarvan de heffingsplichtigen en de bedragen identiek zijn met de retributieregeling die werd ingevoerd bij het koninklijk besluit van 24 augustus 2001. De wet heeft uitwerking met ingang van 1 september 2001. De heffingsplichtigen die op basis van het koninklijk besluit van 24 augustus 2001 een jaarlijkse retributie hebben betaald, zijn vrijgesteld van de heffingen die in de wet zijn bepaald.In de toelichting wordt gepreciseerd dat « diegenen die hun jaarlijkse retributie met succes hebben teruggevorderd op basis van het tussengekomen arrest van de Raad van State van 8 november 2006 [uiteraard] geen beroep [zullen] kunnen doen op de vrijstellingsregel » omdat dit « strijdig [zou] zijn met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel » (ibid., p. 7).

Dezelfde heffingsregeling wordt vastgesteld voor de jaren 2007 en 2008. Artikel 6, § 1, van de wet van 15 mei 2007 bepaalde aanvankelijk dat die regeling zou ophouden te bestaan op 1 januari 2009.Bij de artikelen 271 tot 275 van de programmawet van 22 december 2008 (Belgisch Staatsblad van 29 december 2008, vierde editie) heeft de wetgever die heffingsregeling gehandhaafd na die datum en ze aangepast voor de volgende jaren. Die bepalingen hebben geen weerslag op het onderwerp van het beroep.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2.1. De verzoekende partijen zijn beroepsverenigingen waarvan de leden geneesheren-specialisten in de radiotherapie-oncologie zijn, of ziekenhuizen, laboratoria, medische centra en geneesheren, die de door de bestreden bepalingen vastgestelde heffingen moeten betalen.

Hetzelfde geldt voor de tussenkomende partij, de vzw « Centre Hospitalier Régional Clinique Saint-Joseph - Hôpital de Warquignies ».

Die partijen doen blijken van een belang bij het vorderen van de vernietiging van de bestreden bepalingen in zoverre deze op hen van toepassing zijn. Zij doen daarentegen niet blijken van een belang bij het vorderen van de vernietiging van diezelfde bepalingen in zoverre deze bepalingen heffingen vaststellen ten laste van andere categorieën van heffingsplichtigen. Daaruit volgt dat het beroep enkel ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op de heffingen ten laste van de inrichtingen van klasse 2 en van de geneesheren.

B.2.2. De bestreden bepalingen hebben rechtstreeks betrekking op de financiering en de werking van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, dat dan ook doet blijken van een voldoende belang om in de procedure tussen te komen.

Ten gronde Wat het eerste middel betreft B.3.1. In hun eerste middel bekritiseren de verzoekende partijen artikel 4 van de wet van 15 mei 2007 in die zin dat het het genot van betalingen die tussen 2001 en 2006 op een onregelmatige rechtsgrondslag werden verricht, met terugwerkende kracht consolideert. Zij voeren de schending aan van de artikelen 10, 11, 13, 16 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 144, 145 en 160 ervan, met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, met de grondwettelijke beginselen van de rechten van de verdediging, van een eerlijk proces en van de wapengelijkheid, alsook met de grondwettelijke beginselen van de scheiding der machten en van de rechtszekerheid.

Zij doen gelden dat, op het ogenblik dat de wetgever optrad, jurisdictionele procedures hangende waren die ertoe strekten terugbetaling te verkrijgen van de retributies die op grond van het door de Raad van State vernietigde koninklijk besluit van 24 augustus 2001 waren geheven.

B.3.2. De niet-retroactiviteit van wetten is een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien, op het tijdstip dat die handeling wordt verricht.

De terugwerkende kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang. Indien bovendien blijkt dat de terugwerkende kracht tot gevolg heeft dat de afloop van een of meer gerechtelijke procedures in een welbepaalde zin wordt beïnvloed of dat rechtscolleges worden verhinderd zich uit te spreken over een rechtsvraag, vergt de aard van het in het geding zijnde beginsel dat uitzonderlijke omstandigheden een verantwoording bieden voor het optreden van de wetgever, dat ten nadele van een categorie van burgers inbreuk maakt op de jurisdictionele waarborgen die aan allen worden geboden.

B.3.3. Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet blijkt dat de wetgever gevolg heeft willen geven aan het arrest van de Raad van State, en zich heeft willen conformeren aan het wettigheidsbeginsel in belastingaangelegenheden zoals gewaarborgd bij artikel 170 van de Grondwet, door zelf opnieuw de heffing van het voormelde koninklijk besluit van 24 augustus 2001 in te voeren, die ten onrechte als een retributie was beschouwd omdat er geen verband was tussen het verschuldigde bedrag en de door het Agentschap geleverde prestaties, en die om die reden werd vernietigd.

B.3.4. Door te bepalen dat de betalingsbevelen die het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en het Fonds voor de risico's van nucleaire ongevallen in de periode van 2001 tot 2006 aan de heffingsplichtigen hebben gericht op grond van de door de Raad van State vernietigde bepalingen van het koninklijk besluit van 24 augustus 2001, worden geacht betalingsbevelen te zijn in de zin van de wet van 15 mei 2007, kan artikel 4 van die wet gevolgen hebben voor de hangende rechtsgedingen die ertoe strekken terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die gedurende die periode werden betaald op grond van de vernietigde bepalingen, en kan het op die manier afbreuk doen aan jurisdictionele waarborgen in het nadeel van de categorie van burgers die partij zijn bij die rechtsgedingen.

Daaruit volgt echter niet noodzakelijk dat de in het middel vermelde bepalingen zouden zijn geschonden.

B.3.5. In de toelichting die voorafgaat aan het voorstel waaruit de bestreden wet is ontstaan, wordt gepreciseerd dat « indien de betrokken bijdragen niet verder kunnen worden ingevorderd (en/of terug gestort zouden moeten worden) wegens onwettigheid van het voornoemde koninklijk besluit [...] aldus de enige financieringsbron van het FANC [zou] wegvallen », en dat « indien het FANC voortaan over geen geldmiddelen meer zou beschikken, [...] de continuïteit en de goede werking van de door het FANC uitgeoefende openbare dienst [aldus] ernstig in het gedrang [dreigt] te komen » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-3072/001, p. 6).

B.3.6. Gelet op het belang van de opdrachten van algemeen belang waarmee het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle is belast en op de omstandigheid dat de financiering ervan hoofdzakelijk werd verzekerd door het heffen van de retributies die waren ingevoerd bij het koninklijk besluit van 24 augustus 2001, kon de wetgever oordelen dat het onontbeerlijk was de financiering van het Agentschap te waarborgen voor de periode waarop de door de Raad van State uitgesproken vernietiging betrekking had. Er kan worden aangenomen dat de noodzaak om die financiering te waarborgen, een dwingende reden van algemeen belang vormt die de terugwerkende kracht van het wetgevend optreden verantwoordt, ook al kan dat optreden een weerslag hebben op hangende gerechtelijke procedures.

Bovendien kon de vernietiging van die akte, doordat het gebrek waardoor het koninklijk besluit van 24 augustus 2001 was aangetast betrekking heeft op de bevoegdheid van de auteur ervan, niet het onaantastbaar recht doen ontstaan, ten voordele van de partijen die dat gebrek hebben aangeklaagd, om voor altijd te worden vrijgesteld van elke bijdrage tot de financiering van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, wanneer die bijdrage gegrond zou zijn op een nieuwe akte waarvan de regelmatigheid, onder voorbehoud van het onderzoek van de andere middelen van het beroep, onbetwistbaar zou zijn. Het bestaan op zich van dit beroep toont aan dat aan de partijen niet hun recht op een jurisdictioneel beroep werd ontzegd.

B.3.7. Overigens heeft de terugwerkende kracht geen onevenredig gevolg voor de heffingsplichtigen. De bedragen die hun door de bestreden wet worden opgelegd, zijn identiek met de bedragen die waren vastgesteld door de vernietigde bepalingen van het koninklijk besluit van 24 augustus 2001, zodat de heffingsplichtigen niet verrast konden zijn door de aanneming van die bepalingen, en de terugwerkende kracht van de bestreden bepalingen tegenover hen geen rechtsonzekerheid doet ontstaan.

B.3.8. Ten slotte, in de veronderstelling dat de bedragen van de retributies die werden betaald op grond van de door de Raad van State vernietigde bepalingen van het koninklijk besluit van 24 augustus 2001, voor de verzoekende partijen schuldvorderingen zouden zijn die equivalent zijn met het begrip « eigendom » in de zin van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, zou de inmenging van de wetgever in die vorderingsrechten gerechtvaardigd zijn door dwingende redenen van algemeen belang.

B.3.9. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat artikel 4 van de wet van 15 mei 2007 de in het middel vermelde bepalingen niet schendt, ook al zou de terugwerkende kracht ervan de afloop van hangende rechtsgedingen kunnen beïnvloeden.

B.3.10. Niettemin dient een voorbehoud te worden gemaakt met betrekking tot de in kracht van gewijsde gegane beslissingen waarbij het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle zou zijn veroordeeld tot terugbetaling van de retributies die onterecht werden geheven op grond van de vernietigde bepalingen van het koninklijk besluit van 24 augustus 2001. Zelfs wanneer hij wetgevend optreedt met terugwerkende kracht, vermag de wetgever immers niet, op straffe van een van de essentiële beginselen van de rechtsstaat te schenden, de definitief geworden rechterlijke beslissingen in het gedrang te brengen.

Hoewel in de toelichting van het wetsvoorstel is gesteld dat « diegenen die hun jaarlijkse retributie met succes hebben teruggevorderd op basis van het tussengekomen arrest van de Raad van State van 8 november 2006 geen beroep kunnen doen op de vrijstellingsregel » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-3072/001, p. 7), mag het nieuwe artikel 30ter, § 2, van de wet van 15 april 1994 niet zo worden begrepen dat geen vrijstelling van vergoedingen voor de jaren 2001 tot 2006 zou worden verleend aan diegenen die inmiddels op basis van in kracht van gewijsde gegane beslissingen terugbetaling hebben verkregen van de betrokken vergoedingen.

B.3.11. In zoverre het, ten slotte, het feit bekritiseert dat de bestreden bepaling zou afwijken van het « beginsel van driejaarlijkse of vijfjaarlijkse verjaring », is het middel evenmin gegrond vermits de wetgever, om de reeds vermelde redenen, mag afwijken van een beginsel met wetgevende waarde.

B.3.12. Onder voorbehoud van hetgeen in B.3.10 is gepreciseerd, is het eerste middel niet gegrond.

Wat het tweede, derde en vierde middel betreft B.4.1. In het tweede middel wordt de artikelen 3 tot 6 van de wet van 15 mei 2007 verweten een financiële heffing in te voeren die noch een belasting, noch een retributie zou zijn, hetgeen een schending zou uitmaken van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, meer bepaald in samenhang gelezen met artikel 173 ervan dat verbiedt dat van de burgers een retributie wordt gevorderd, tenzij het gaat om een door de wet ingevoerde belasting of om een krachtens de wet ingevoerde retributie.

B.4.2. Het derde middel verwijt diezelfde bepalingen een jaarlijkse retributie in te voeren ten laste van de uitbaters van kerninstallaties, terwijl het bedrag dat zij verschuldigd zijn niet de tegenprestatie is voor een dienst die de overheid aan de afzonderlijk beschouwde heffingsplichtige verleent, hetgeen eveneens een schending zou vormen van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, meer bepaald in samenhang gelezen met artikel 173 ervan, krachtens hetwelk een retributie alleen mag worden opgelegd wanneer het bedrag ervan evenredig is met de dienst die aan de afzonderlijk beschouwde heffingsplichtige wordt verleend.

B.4.3. In het vierde middel wordt diezelfde bepalingen verweten dat zij, in zoverre de in het geding zijnde heffing niet als retributie zou kunnen worden gekwalificeerd, een belasting invoeren die, voor de jaren 2001 tot 2008, moet worden geïnd door en voor het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, zonder dat jaarlijks een wet moet worden aangenomen door het Parlement, hetgeen een schending zou vormen van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, meer bepaald in samenhang gelezen met de artikelen 171 en 173 ervan.

B.5.1. Door de artikelen 3 tot 6 van de wet van 15 mei 2007 aan te nemen, wilde de wetgever de financiering waarborgen van het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. Zoals in B.3.3 werd gepreciseerd, wilde de wetgever gevolg geven aan het arrest van de Raad van State waarbij het voormelde koninklijk besluit van 24 augustus 2001 werd vernietigd omdat het ten onrechte een retributie invoerde terwijl er geen redelijke verhouding bestond tussen de verschuldigde bedragen en de effectief door het Agentschap geleverde prestaties. De wetgever heeft zich bijgevolg opnieuw de bevoegdheid toegeëigend « om het tarief en de betalingswijze van de jaarlijkse vergoedingen vast te stellen, voor de periode 1 september 2001 - 1 januari [2009] [...] door in een fiscaal bijdragesysteem te voorzien » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-3072/001, pp. 6-7).

B.5.2. De in het geding zijnde heffing, waarmee aan dezelfde heffingsplichtigen bedragen worden opgelegd die vergelijkbaar zijn met de bedragen bepaald in het koninklijk besluit van 24 augustus 2001, die niet de vergoeding vormen van een dienst die door de overheid aan de afzonderlijk beschouwde belastingplichtigen wordt verleend, kan niet als een retributie worden gekwalificeerd.

De bestreden heffing moet dus worden gekwalificeerd als belasting in de zin van de artikelen 170 tot 173 van de Grondwet.

B.5.3. Overigens kan aan de in het geding zijnde heffing, door de vaagheid van de termen die tijdens de parlementaire voorbereiding werden gebruikt en door het tegenstrijdige karakter van bepaalde verklaringen die in de parlementaire commissie werden gedaan, niet de kwalificatie van belasting - die eraan moet worden toegekend - worden ontzegd omdat het gaat om een verplichte heffing die niet de kenmerken van een retributie heeft.

B.5.4. Het tweede en het derde middel berusten op de foute hypothese volgens welke de in het geding zijnde heffing geen belasting zou zijn, en zijn niet gegrond.

B.6.1. Het vierde middel verwijt de artikelen 3 tot 6 van de wet van 15 mei 2007 een belasting in te voeren met schending, enerzijds, van de door artikel 171 van de Grondwet gewaarborgde beginselen van annualiteit en niet-retroactiviteit van de belasting (eerste onderdeel) en, anderzijds, van het beginsel volgens hetwelk de belasting enkel mag worden geïnd door de politieke collectiviteiten vermeld in artikel 173 van de Grondwet (tweede onderdeel). Diegenen die deze belasting verschuldigd zijn, zouden bijgevolg, op discriminerende wijze ten opzichte van de andere belastingplichtigen, waarborgen worden ontnomen die zijn vastgelegd bij de artikelen 171 en 173 van de Grondwet.

B.6.2. In tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad beweert, doen de verzoekende partijen blijken van een belang bij het vorderen van de vernietiging van de bepalingen die zij bestrijden, ook al zijn zij vrijgesteld van de bestreden belasting voor de jaren 2001 tot 2006, omdat zij vorderingen hebben ingesteld tot terugbetaling van de bedragen die werden betaald met toepassing van het koninklijk besluit van 24 augustus 2001.

B.6.3. De artikelen 3 en 4 van de wet van 15 mei 2007 bepalen de essentiële kenmerken van de belasting en machtigen voor het overige het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle ertoe ze te innen bij de belastingplichtigen. Zodoende doen zij geen afbreuk aan het beginsel van annualiteit van de belasting, vermits zij de wetgever niet verhinderen jaarlijks toestemming te geven voor het innen van die belasting.

Overigens is het retroactieve karakter van de belasting, voor de jaren 2001 tot 2006, verantwoord door de in B.3.6 vermelde uitzonderlijke omstandigheden.

B.6.4. Artikel 173 van de Grondwet bepaalt het toepassingsgebied van het beginsel van de democratische toestemming voor de belasting, dat is vastgelegd bij de artikelen 170 en 171 van de Grondwet. Het sluit niet uit dat een belasting door de wetgever wordt gevestigd ten gunste van een openbare instelling die is belast met een opdracht van algemeen belang en die verschilt van de betrokken politieke collectiviteit, noch dat die instelling wordt belast met de inning ervan, met inachtneming van die twee bepalingen.

B.6.5. Het vierde middel is in geen enkel van zijn onderdelen gegrond.

Wat het vijfde middel betreft B.7.1. In hun vijfde middel bekritiseren de verzoekende partijen het bedrag van de belasting dat zij verschuldigd zijn. Zij zijn van mening dat de werklast, voor het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, met betrekking tot de categorie van inrichtingen en van uitbaters waartoe zij behoren, dat bedrag niet rechtvaardigt. Zij voegen eraan toe dat, doordat dit bedrag onevenredig is ten opzichte van het bedrag dat andere uitbaters moeten betalen, de bestreden bepalingen eigenlijk een verdoken staatssteun invoeren voor die laatste uitbaters, met schending van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

B.7.2. Aangezien de bijdrage die moet worden betaald door de heffingsplichtigen die behoren tot de inrichtingen van klasse 2 en tot de categorie van de geneesheren, geen retributie is, dient het bedrag ervan niet evenredig te zijn met de kostprijs van een dienst. Het argument van de verzoekende partijen met betrekking tot het gebrek aan evenredigheid van de in het geding zijnde bedragen kan niet worden aangenomen.

De in het geding zijnde bepalingen lijken overigens niet kennelijk onredelijk, en de verschillen tussen de bedragen die zijn opgelegd aan de verschillende categorieën van belastingplichtigen, kunnen niet worden geïnterpreteerd als een mechanisme dat strijdig is met het verbod, uitgevaardigd door de in het middel vermelde Europeesrechtelijke bepalingen, om staatssteun in te voeren.

B.7.3. Het middel is niet gegrond.

Wat het zesde middel betreft B.8.1. Via hun zesde middel klagen de verzoekende partijen het feit aan dat de bestreden wet door de Koning werd bekrachtigd en afgekondigd op een ogenblik waarop de Kamers ontbonden waren, terwijl de bekrachtiging en de afkondiging van wetten niet zouden kunnen worden beschouwd als lopende zaken, hetgeen een schending zou vormen van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 33, 171 en 173 ervan.

B.8.2. Het Hof is bevoegd om, in het licht van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, de grondwettigheid te toetsen van wettelijke bepalingen wat de inhoud ervan betreft, maar niet wat de wijze van totstandkoming ervan betreft. Het middel, dat enkel de wijze van totstandkoming van de bestreden bepalingen betreft, is vreemd aan de bevoegdheid van het Hof.

Om die redenen, het Hof, onder voorbehoud van hetgeen is vermeld in B.3.10, verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 15 januari 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^