Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 mei 2009

Uittreksel uit arrest nr. 35/2009 van 4 maart 2009 Rolnummer 4459 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 53, eerste lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009201575
pub.
05/05/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 35/2009 van 4 maart 2009 Rolnummer 4459 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 53, eerste lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, gesteld door de Strafuitvoeringsrechtbank te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 1 april 2008 in zake F.H., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 18 april 2008, heeft de Strafuitvoeringsrechtbank te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 53, § 1 [lees : eerste lid], van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, in die zin geïnterpreteerd dat het aan de veroordeelde een absoluut verbod oplegt om op de zitting te kunnen worden vertegenwoordigd door zijn advocaat, het grondwettelijke beginsel van gelijkheid vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De Strafuitvoeringsrechtbank te Brussel vraagt het Hof of artikel 53, eerste lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, « in die zin geïnterpreteerd dat het aan de veroordeelde een absoluut verbod oplegt om op de zitting te kunnen worden vertegenwoordigd door zijn advocaat », de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt.

B.1.2. De verwijzende rechter interpreteert de in het geding zijnde bepaling aldus dat de veroordeelde die niet persoonlijk verschijnt op een zitting van de strafuitvoeringsrechtbank, zich in geen enkel geval kan laten vertegenwoordigen door zijn raadsman. Het is in die interpretatie dat het Hof de prejudiciële vraag beantwoordt.

B.2.1. De verwijzende rechter baseert die interpretatie op een arrest van het Hof van Cassatie van 7 november 2007 (P.07.1440.F) volgens hetwelk « uit de voorbereidende werkzaamheden van de wet blijkt [...] dat de aanwezigheid van de veroordeelde in persoon borg staat voor zijn bewust aanvaarden van de opgelegde verplichtingen en voorwaarden ».

B.2.2. In de door de verwijzende rechter gegeven interpretatie, voert de in het geding zijnde bepaling een verschil in behandeling in tussen twee categorieën van rechtzoekenden : enerzijds, de beklaagden die zich voor het vonnisgerecht kunnen laten vertegenwoordigen door een raadsman en, anderzijds, de veroordeelden die zich voor de strafuitvoeringsrechtbank die beslist over de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit, niet zouden kunnen laten vertegenwoordigen door een raadsman.

B.3. Artikel 53 van de voormelde wet van 17 mei 2006 bepaalt : « De strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur.

Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd.

Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.

De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.

De artikelen 36 en 37 zijn van toepassing ».

B.4. Door te bepalen dat de strafuitvoeringsrechtbank, tijdens de procedure tot toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit, de veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur hoort, heeft de wetgever de verplichting willen opleggen dat de veroordeelde persoonlijk moet verschijnen, zonder dat hij zich, wat betreft de toekenning van alle strafuitvoeringsmodaliteiten, door zijn raadsman kan laten vertegenwoordigen. In dat verband staat in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat tot de in het geding zijnde bepaling heeft geleid, het volgende te lezen : « Dit principe wordt in het huidig ontwerp overgenomen en dit ten aanzien van de toekenning van alle strafuitvoeringsmodaliteiten waarover de strafuitvoeringsrechter dient te beslissen. Zoals het Overlegplatform voorwaardelijke invrijheidstelling aangeeft, beschouwen zij het als zeer belangrijk dat de veroordeelde tijdens het beslissingsproces persoonlijk kan worden gehoord omdat het op die manier mogelijk is de veroordeelde te confronteren met de plichten en de voorwaarden die hij moet naleven. De persoonlijke aanwezigheid van de veroordeelde biedt ook de garantie dat de veroordeelde deze plichten en voorwaarden aldus met kennis van zaken kan aanvaarden.

Alle beslissingen worden dus geacht op tegenspraak te zijn gewezen » (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-1128/1, p. 24).

B.5. Het is op grond van die overweging, volgens welke het voor de veroordeelde belangrijk is tijdens het beslissingsproces te kunnen worden gehoord teneinde hem te kunnen confronteren met de verplichtingen en de voorwaarden van het reclasseringsplan die hij in acht dient te nemen, dat het Hof van Cassatie het vonnis waarin de advocaat van de veroordeelde niet werd toegestaan hem te vertegenwoordigen op de zitting waarop de toekenning van een maatregel van voorwaardelijke invrijheidstelling werd onderzocht, niet heeft vernietigd. In een arrest van 19 maart 2008 (P.08.0363.F) heeft het Hof van Cassatie daarentegen geoordeeld dat uit artikel 53, eerste lid, van de wet van 17 mei 2006 niet kon worden afgeleid dat de veroordeelde dient te verschijnen op de zitting waarop de strafuitvoeringsrechtbank over een verzoek tot uitstel uitspraak doet.

Het Hof heeft, in die zaak, het bestreden vonnis vernietigd door te oordelen dat « de strafuitvoeringsrechtbank [daardoor] het algemeen rechtsbeginsel van de eerbiediging van het recht van verdediging [miskent] ».

B.6. Naast de algemene voorwaarden bepaald in artikel 55 van de wet van 17 mei 2006, kan de strafuitvoeringsrechtbank de veroordeelde onderwerpen aan « geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die de mogelijkheid bieden het sociaal reclasseringsplan uit te voeren of tegemoet te komen aan de in artikel 47, § 1, bedoelde tegenaanwijzingen, dan wel noodzakelijk blijken in het belang van de slachtoffers » (artikel 56, eerste lid, van voormelde wet). De strafuitvoeringsrechtbank kan de strafuitvoeringsmodaliteit enkel toekennen indien de veroordeelde zich akkoord verklaart met de opgelegde voorwaarden (artikel 54, tweede lid, van voormelde wet). De niet-naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden kan tot de schorsing, herroeping of herziening van de strafuitvoeringsmodaliteit leiden (artikelen 64, 66 en 67 van de wet van 17 mei 2006).

B.7. De wetgever vermocht redelijkerwijs te oordelen dat de persoonlijke verschijning van de veroordeelde op een zitting van de strafuitvoeringsrechtbank waarop die de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit onderzoekt, ertoe kan bijdragen dat de veroordeelde de voorwaarden die de strafuitvoeringsrechtbank oplegt, aanvaardt en naleeft.

B.8. Gelet op de door de wetgever nagestreefde doelstelling, is het evenwel niet redelijk verantwoord dat de veroordeelde zich niet kan laten vertegenwoordigen door zijn raadsman op een zitting van de strafuitvoeringsrechtbank waarop die de plichten en voorwaarden die de betrokkene moet naleven in het kader van de hem toegekende strafuitvoeringsmodaliteiten, niet onderzoekt.

B.9. In de interpretatie volgens welke artikel 53, eerste lid, van de wet van 17 mei 2006 aan de veroordeelde een absoluut verbod oplegt om door zijn raadsman te kunnen worden vertegenwoordigd, dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.

B.10. Het Hof stelt evenwel vast dat, in het licht van het in B.5 vermelde arrest van het Hof van Cassatie van 19 maart 2008, aan de in het geding zijnde bepaling een andere interpretatie kan worden gegeven, volgens welke de persoonlijke aanwezigheid van de veroordeelde enkel is vereist op de zitting waarop de strafuitvoeringsrechtbank de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit onderzoekt. De veroordeelde die niet persoonlijk verschijnt op een andere zitting dan die waarop de strafuitvoeringsrechtbank de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit onderzoekt, kan zich laten vertegenwoordigen door een raadsman.

B.11. In de interpretatie volgens welke de persoonlijke aanwezigheid van de veroordeelde enkel is vereist op de zitting waarop de strafuitvoeringsrechtbank de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit onderzoekt, dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

B.12. De toetsing van de in het geding zijnde bepaling aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, zou niet tot een andere conclusie kunnen leiden.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 53, eerste lid, van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie volgens welke die bepaling aan de veroordeelde een absoluut verbod oplegt om door zijn raadsman te kunnen worden vertegenwoordigd op de zittingen van de strafuitvoeringsrechtbank. - Artikel 53, eerste lid, van dezelfde wet schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in de interpretatie volgens welke de veroordeelde zich niet door zijn raadsman kan laten vertegenwoordigen op een zitting waarop de strafuitvoeringsrechtbank de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit onderzoekt.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 4 maart 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^