Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 april 2009

Uittreksel uit arrest nr. 50/2009 van 11 maart 2009 Rolnummer 4496 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gesteld door het Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009201787
pub.
30/04/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 50/2009 van 11 maart 2009 Rolnummer 4496 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 30 juni 2008 in zake het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Antwerpen tegen Anna Bodzenta, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 juli 2008, heeft het Arbeidshof te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 57, § 2, OCMW-Wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat dit artikel bepaalt dat het OCMW, bij een aanvraag naar dringende medische hulp door een persoon die illegaal in het Rijk verblijft, niet moet nagaan of deze aanvrager een menswaardig bestaan kan leiden in de zin van artikel 1 OCMW-Wet, terwijl het OCMW bij een aanvraag van een persoon die legaal op het grondgebied verblijft en dringende medische hulp vraagt wel moet onderzoeken of deze persoon een menswaardig bestaan kan leiden ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (hierna : de organieke wet van 8 juli 1976), zoals van toepassing na de wijziging bij artikel 68 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, bepaalt : « In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot : 1° het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft; [...] ».

B.2. Het verwijzende rechtscollege vraagt of artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 8 juli 1976 bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre « het OCMW, bij een aanvraag naar dringende medische hulp door een persoon die illegaal in het Rijk verblijft, niet moet nagaan of deze aanvrager een menswaardig bestaan kan leiden in de zin van artikel 1 OCMW-Wet, terwijl het OCMW bij een aanvraag van een persoon die legaal op het grondgebied verblijft en dringende medische hulp vraagt wel moet onderzoeken of deze persoon een menswaardig bestaan kan leiden ».

B.3. Volgens de Ministerraad behoeft de prejudiciële vraag geen antwoord vermits ze zou zijn gebaseerd op een verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling : artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 8 juli 1976 zou de toepassing van artikel 1 van die wet niet uitsluiten.

B.4.1. Artikel 1, eerste lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 bepaalt : « Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening. Deze heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid ».

Hieruit wordt afgeleid dat een persoon die maatschappelijke dienstverlening vraagt, dient aan te tonen dat hij zonder die steun niet in staat zal zijn een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dient dat dan ook na te gaan.

B.4.2. Artikel 1, tweede lid, van diezelfde wet bepaalt dat er openbare centra voor maatschappelijk welzijn worden opgericht « die, onder de door deze wet bepaalde voorwaarden, tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren ». Artikel 57, § 2, van diezelfde wet preciseert die voorwaarden ten aanzien van de vreemdelingen die zich in een van de in die bepaling bedoelde toestanden bevinden.

B.5. Vóór het werd vervangen bij artikel 65 van de wet van 15 juli 1996 « tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn », bepaalde artikel 57, § 2, eerste lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 het volgende : « In afwijking van § 1, verleent het centrum slechts de strikt noodzakelijke dienstverlening om het verlaten van het grondgebied mogelijk te maken : 1° aan de vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard en heeft gevraagd als dusdanig te worden erkend doch die niet de toelating heeft om in die hoedanigheid in het Rijk te verblijven en aan wie een definitief bevel is betekend om het grondgebied te verlaten;2° aan elke andere vreemdeling die onwettig in het Koninkrijk verblijft en aan wie een definitief bevel is betekend om het grondgebied te verlaten ». B.6.1. Het voormelde artikel 65 van de wet van 15 juli 1996 bepaalt dat artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 wordt vervangen door de volgende bepaling : « In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft.

De Koning kan bepalen wat onder dringende medische hulp begrepen moet worden.

Een vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard en heeft gevraagd om als dusdanig te worden erkend, verblijft illegaal in het Rijk wanneer de asielaanvraag is geweigerd en aan de betrokken vreemdeling een uitvoerbaar bevel om het grondgebied te verlaten is betekend. [...] ».

B.6.2. In de parlementaire voorbereiding werd die wetswijziging als volgt verantwoord : « Het huidige artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn vloeit voort uit een wijziging die aangebracht is door de wet van 30 december 1992. De toepassing van deze paragraaf gaf aanleiding tot talrijke geschillen.Deze bepalingen moeten dan ook worden vervangen door een duidelijker tekst die evenwel geen afbreuk doet aan de beginselen van de vroegere tekst. De aanpassingen slaan op de volgende punten : 1°) Er wordt bevestigd dat de taak van het O.C.M.W. t.a.v. een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft, beperkt is tot het verlenen van dringende medische hulp. Sommige rechtscolleges zijn inderdaad van mening dat personen die illegaal in het land verblijven, los van artikel 57, toch recht hebben op hulpverlening op grond van artikel 1 van de wet (in die zin Arbeidshof Luik, OCMW Herstal versus GENCASLAN, nr. 21718/94, 24 juni 1994). Een dergelijke interpretatie is voortaan uitgesloten; het Hof van Cassatie heeft in zijn verbrekingsarrest t.a.v. voormelde beslissing van het Arbeidshof trouwens gesteld dat er geen tegenspraak of onverenigbaarheid is tussen artikel 57, § 2 en de artikelen 1 en 57, § 1, van de wet van 8 juli 1976.

Het recht op dringende medische hulp blijft voor iedereen die op het grondgebied verblijft, ten allen tijde gelden. 2°) Gegeven de bijzonderheid van de asielprocedure wordt in een tweede lid verduidelijkt dat een asielzoeker wiens aanvraag afgewezen is en aan wie een uitvoerbaar bevel om het grondgebied te verlaten is betekend, illegaal in het land verblijft; m.a.w. dat alsdan, overeenkomstig het algemeen principe in het eerste lid, de maatschappelijke dienstverlening voor hem beperkt is tot de dringende medische hulpverlening. Deze bepaling, die slechts een specificatie is van het in het eerste lid vermelde algemeen principe t.a.v. asielzoekers, volgt de zienswijze van de bevoegde diensten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken inzake het begrip ' illegaal verblijf '. [...] » (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 364/1, p. 59).

B.6.3. Daarnaast wenste de wetgever te preciseren dat de hulp een medisch karakter moet hebben en niet andere vormen mag aannemen, zoals financiële hulp of huisvesting (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 364/8, p. 231, en Parl. St., Senaat, 1995-1996, nr. 1-310/4, p. 7).

B.7.1. Uit voormelde parlementaire voorbereiding van de wet van 15 juli 1996 blijkt dat de wijziging van artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976, en inzonderheid de invoeging van de woorden « in afwijking van de andere bepalingen van deze wet » enkel beoogt te voorzien in een afwijking van artikel 1, tweede lid, van die wet, om een einde te maken aan bepaalde rechtspraak die oordeelde dat vreemdelingen die illegaal in het Rijk verbleven op grond van die bepaling recht hadden op andere vormen van maatschappelijke dienstverlening dan de dringende medische hulp. De wetgever beoogde bijgevolg enkel de maatschappelijke dienstverlening waarop een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft recht heeft, te beperken tot de dringende medische hulp. Zo verklaarde de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu : « Er wordt bevestigd dat een OCMW een persoon die illegaal in het Rijk verblijft, geen maatschappelijke dienstverlening moet toekennen, met uitzondering vanzelfsprekend van de dringende medische hulpverlening » (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 364/8, p. 225).

B.7.2. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt tevens dat die wetswijziging geen afbreuk wenst te doen aan de voorheen geldende beginselen, met inbegrip van het feit dat een vorm van maatschappelijke dienstverlening slechts kan worden toegekend voor zover die noodzakelijk is teneinde een persoon in staat te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Zo werd in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat tot de in het geding zijnde bepaling heeft geleid, gepreciseerd dat artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 moest worden vervangen « door een duidelijker tekst die evenwel geen afbreuk doet aan de beginselen van de vroegere tekst » (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 364/1, p. 59).

Verwijzend naar het advies van de Raad van State verklaarde de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu tevens dat « als de hulp aan illegalen wordt beperkt tot dringende medische hulpverlening, zulks niet indruist tegen artikel 1 van de organieke wet op de OCMW's » (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 364/8, p. 228).

B.8. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat bij een aanvraag om dringende medische hulp van een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn nagaat of de aanvrager zonder die steun in staat is een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Indien dat het geval is, is het centrum niet verplicht op te treden.

B.9. Er is geen aanleiding om in te gaan op een prejudiciële vraag die uitgaat van een verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepaling.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 11 maart 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^