Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 juni 2009

Uittreksel uit arrest nr. 74/2009 van 5 mei 2009 Rolnummer 4494 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarh Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2009202208
pub.
11/06/2009
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 74/2009 van 5 mei 2009 Rolnummer 4494 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Politierechtbank te Brugge.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 17 juni 2008 in zake Annelies Creus en de vzw « Het Wit-Gele Kruis van West-Vlaanderen » tegen het openbaar ministerie en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 juli 2008, heeft de Politierechtbank te Brugge de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt art.162bis Sv, zoals ingevoegd door de wet van 21 april 2007, het gelijkheidsbeginsel, zoals vastgelegd in art. 10 en 11 van de Grondwet, doordat het voorziet dat (in een vonnis uitgesproken door een strafrechtbank) de beklaagde én de burgerrechtelijk aansprakelijke kunnen veroordeeld worden om aan de burgerlijke partij een rechtsplegingsvergoeding te betalen, terwijl de burgerlijke partij die is overgegaan tot rechtstreekse dagvaarding en ongelijk krijgt enkel kan veroordeeld worden om desgevallend aan de beklaagde een rechtsplegingsvergoeding te betalen, maar niét om ze te betalen aan de burgerrechtelijk aansprakelijke partij ? »; 2. « Schendt art.162bis 2° lid Sv, zoals ingevoegd door de wet van 21 april 2007, het gelijkheidsbeginsel, zoals vastgelegd in art. 10 en 11 van de Grondwet, doordat het voorziet dat (in een vonnis uitgesproken door een strafrechtbank) enkel de vrijgesproken rechtstreeks gedaagde aanspraak kan maken op een rechtsplegingsvergoeding lastens de in het ongelijk gestelde rechtstreeks dagende burgerlijke partij, terwijl de rechtstreeks gedaagde burgerrechtelijk aansprakelijke die gelijk krijgt geen aanspraak kan maken op een rechtsplegingsvergoeding, hoewel deze laatste in een vonnis uitgesproken door een burgerlijke rechtbank daarop wél aanspraak kan maken ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, bepaalt : « Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, veroordeelt hen tot het betalen aan de burgerlijke partij van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.

De burgerlijke partij die rechtstreeks heeft gedagvaard en die in het ongelijk wordt gesteld, zal veroordeeld worden tot het aan de beklaagde betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek. De vergoeding wordt bepaald door het vonnis ».

B.2. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat de beklaagde en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen worden veroordeeld om aan de burgerlijke partij een rechtsplegingsvergoeding te betalen, terwijl de rechtstreeks dagende burgerlijke partij enkel kan worden veroordeeld om een rechtsplegingsvergoeding te betalen aan de beklaagde en niet aan de burgerrechtelijk aansprakelijke partij (eerste prejudiciële vraag) en doordat enkel de vrijgesproken rechtstreeks gedaagde aanspraak kan maken op een rechtsplegingsvergoeding ten laste van de in het ongelijk gestelde rechtstreeks dagende burgerlijke partij en dus niet de burgerrechtelijk aansprakelijke partij, terwijl de laatstgenoemde in een vonnis uitgesproken door een burgerlijke rechtbank daarop wel aanspraak kan maken (tweede prejudiciële vraag).

B.3. De burgerrechtelijk aansprakelijke partij kan worden aangesproken tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door misdrijven gepleegd door personen over wie zij het toezicht uitoefent en voor wie zij, krachtens artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek of een specifieke wet, moet instaan.

De burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor andermans daad vormt een bijkomende waarborg voor het slachtoffer dat de door hem geleden schade en de kosten die zijn verbonden aan de uitoefening van de burgerlijke vordering zullen worden vergoed.

De bijzondere plaats die een burgerrechtelijk aansprakelijke partij in een strafproces inneemt, biedt echter geen redelijke verantwoording voor het uitsluiten van die partij van de rechtsplegingsvergoeding ten laste van de in het ongelijk gestelde rechtstreeks dagende burgerlijke partij, terwijl de persoon voor wiens daad die partij burgerrechtelijk aansprakelijk is, met andere woorden de beklaagde, wel in aanmerking komt voor die rechtsplegingsvergoeding.

B.4. De in het geding zijnde bepaling is onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de strafrechter niet toestaat aan de burgerrechtelijk aansprakelijke partij een rechtsplegingsvergoeding toe te kennen ten laste van de in het ongelijk gestelde rechtstreeks dagende burgerlijke partij.

B.5. Aangezien de vastgestelde leemte zich bevindt in de aan het Hof voorgelegde tekst, komt het de verwijzende rechter toe een einde te maken aan de door het Hof vastgestelde ongrondwettigheid, nu die vaststelling is uitgedrukt in voldoende precieze en volledige bewoordingen om toe te laten dat de in het geding zijnde bepaling wordt toegepast met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre het de strafrechter niet toestaat aan de burgerrechtelijk aansprakelijke partij een rechtsplegingsvergoeding toe te kennen ten laste van de in het ongelijk gestelde rechtstreeks dagende burgerlijke partij, schendt artikel 162bis, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 5 mei 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^