Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 april 2010

Uittreksel uit arrest nr. 11/2010 van 18 februari 2010 Rolnummer 4654 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 128 van het Wetboek van strafvordering, zoals aangevuld bij artikel 8 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaa Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010201127
pub.
08/04/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 11/2010 van 18 februari 2010 Rolnummer 4654 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 128 van het Wetboek van strafvordering, zoals aangevuld bij artikel 8 van de wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 11/10/2007 numac 2007000845 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. - Duitse vertaling sluiten betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters M. Melchior, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij beschikking van 16 februari 2009 in zake het openbaar ministerie en anderen tegen D.D. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 maart 2009, heeft de raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd bij de wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 11/10/2007 numac 2007000845 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. - Duitse vertaling sluiten betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, niet de grondwettelijke regels van gelijkheid en niet-discriminatie bepaald in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14.1 van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre het ertoe verplicht de burgerlijke partij te veroordelen tot het betalen van een rechtsplegingsvergoeding aan alle inverdenkingestelden die worden bijgestaan door een raadsman en een buitenvervolgingstelling genieten, zonder een onderscheid te maken tussen de fundamenteel verschillende gevallen waarbij : - de raadkamer een buitenvervolgingstelling uitspreekt omdat tegen de inverdenkinggestelde die persoonlijk door de burgerlijke partij in het geding is gesteld, geen of onvoldoende bezwaren bestaan; - de raadkamer een buitenvervolgingstelling uitspreekt omdat tegen een inverdenkinggestelde die alleen door het openbaar ministerie, ten onrechte, in het geding is gesteld, terwijl de burgerlijke partij daarvan zou hebben afgezien maar zich daartegen niet kan verzetten, geen of onvoldoende bezwaren bestaan; - de raadkamer een buitenvervolgingstelling uitspreekt omdat zij vaststelt dat de strafvordering is verjaard, terwijl zij niet kan nagaan of er toch voldoende bezwaren bestaan op basis waarvan de vordering gegrond had kunnen worden verklaard indien die niet was verjaard, hetgeen ertoe leidt de burgerlijke partij automatisch te veroordelen die op rechtsgeldige wijze een vordering heeft ingesteld die alleen door het niet optreden van het openbaar ministerie tot verjaring wordt gebracht, zonder dat die burgerlijke partij wordt gehoord over de eventuele gegrondheid van haar vordering; - de raadkamer een buitenvervolgingstelling uitspreekt ten aanzien van een inverdenkinggestelde die alleen het openbaar ministerie per vergissing heeft gedagvaard, waardoor de burgerlijke partij automatisch wordt veroordeeld voor een vergissing die zij niet heeft begaan ? Is er geen niet te verantwoorden en discriminerende ongelijkheid van behandeling tussen : - enerzijds, de burgerlijke partij die de identiteit kent van de vermoedelijke dader(s) van het misdrijf tegen wie zij een strafzaak op gang brengt, en die instaat voor de gevolgen van haar eigen beslissing in het kader van de procedure die zij kiest om tegen die vermoedelijke dader(s) in te stellen, en - anderzijds, de burgerlijke partij die de identiteit niet kent van de vermoedelijke dader(s) van dat misdrijf en die, aangezien zij niet anders kan dan een strafzaak op gang te brengen tegen X, moet instaan voor de gevolgen van beslissingen - of de ontstentenis van beslissingen en/of vergissingen - buiten haar om, in het kader van een procedure waarop zij geen vat heeft, aangezien de strafvordering op onafhankelijke wijze alleen door het openbaar ministerie wordt uitgeoefend ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 128 van het Wetboek van strafvordering, vervangen bij artikel 24 van de wet van 12 maart 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009267 bron ministerie van justitie Wet tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009266 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van Strafvordering inzake de procedure tot onttrekking van de zaak aan de rechter sluiten tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, en aangevuld bij artikel 8 van de wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 11/10/2007 numac 2007000845 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. - Duitse vertaling sluiten betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, bepaalt : « Indien de raadkamer van oordeel is dat het feit noch een misdaad, noch een wanbedrijf, noch een overtreding oplevert, of dat tegen de inverdenkinggestelde generlei bezwaar bestaat, verklaart zij dat er geen reden is tot vervolging.

In dat geval en indien het onderzoek werd ingeleid door de burgerlijke partijstelling in handen van de onderzoeksrechter, wordt de burgerlijke partij veroordeeld tot het aan de inverdenkinggestelde betalen van de vergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek ».

Die vergoeding is « een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij » (artikel 1022, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 7 van de wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 11/10/2007 numac 2007000845 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. - Duitse vertaling sluiten).

B.2. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing en de bewoordingen van de prejudiciële vragen blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel 128, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering - ingevoegd bij artikel 8 van de wet van 21 april 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 21/04/2007 pub. 31/05/2007 numac 2007009497 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat type wet prom. 21/04/2007 pub. 11/10/2007 numac 2007000845 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat. - Duitse vertaling sluiten - met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14.1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in zoverre de in het geding zijnde bepaling meerdere categorieën van burgerlijke partijen die door een klacht met burgerlijkepartijstelling een strafvordering op gang hebben gebracht, op dezelfde manier zou behandelen.

De eerste beoogde identieke behandeling betreft, enerzijds, de burgerlijke partij die in haar klacht de dader van het misdrijf aanwijst en, anderzijds, de burgerlijke partij die de identiteit van die dader niet kent.

De tweede aangeklaagde identieke behandeling betreft, enerzijds, de burgerlijke partij die in haar klacht als dader van het aangeklaagde misdrijf de inverdenkinggestelde had aangewezen die een buitenvervolgingstelling geniet omdat tegen hem geen of onvoldoende bezwaren bestaan en, anderzijds, de burgerlijke partij die in haar klacht niet de inverdenkinggestelde had aangewezen die een buitenvervolgingstelling geniet wegens de verjaring van de strafvordering die uitsluitend toe te schrijven is aan het niet optreden van de procureur des Konings.

De derde aan het Hof voorgelegde identieke behandeling betreft, enerzijds, de burgerlijke partij die in haar klacht als dader van het aangeklaagde misdrijf de inverdenkinggestelde had aangewezen die een buitenvervolgingstelling geniet omdat tegen hem geen of onvoldoende bezwaren bestaan en, anderzijds, de burgerlijke partij die in haar klacht niet de inverdenkinggestelde had aangewezen die een buitenvervolgingstelling geniet omdat zijn inverdenkingstelling door de vorderingen van de procureur des Konings voortvloeit uit een vergissing die hij met betrekking tot de inverdenkinggestelde heeft begaan.

Die categorieën van burgerlijke partijen zijn, met toepassing van de in het geding zijnde bepaling, de bij artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek ingevoerde rechtsplegingsvergoeding verschuldigd.

B.3. De rechtsplegingsvergoeding waarvan sprake is in de in het geding zijnde bepaling, heeft alleen betrekking op de burgerlijke vordering, namelijk de vordering voor het herstel van de schade veroorzaakt door een misdrijf (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 1684/4, pp. 5 en 8; ibid., nr. 1686/5, p. 32; Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2891/002, pp. 5-6). Die vergoeding is, zoals in B.1 is vermeld, verschuldigd aan de partij die in het gelijk wordt gesteld.

De maatregel opgenomen in de in het geding zijnde bepaling strekt dus ertoe ten laste van diegene die een dergelijke vordering heeft ingesteld - door een burgerlijkepartijstelling bij een onderzoeksrechter - alle of een deel van de kosten en erelonen van de advocaat te leggen die een persoon moet betalen die in verdenking is gesteld in het kader van de strafvordering - op gang gebracht door die burgerlijkepartijstelling - en die de raadkamer, bij de regeling van de rechtspleging, meent niet te moeten verwijzen naar een rechtbank voor het misdrijf dat de grond van zowel de burgerlijke vordering als de strafvordering vormt.

B.4. De drie in B.2 beschreven identieke behandelingen worden samen onderzocht.

B.5. Iedere persoon ten aanzien van wie de strafvordering is ingesteld, geniet in het kader van het gerechtelijk onderzoek dezelfde rechten als de inverdenkinggestelde (artikel 61bis, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij artikel 12 van de wet van 12 maart 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009267 bron ministerie van justitie Wet tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek type wet prom. 12/03/1998 pub. 02/04/1998 numac 1998009266 bron ministerie van justitie Wet tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van Strafvordering inzake de procedure tot onttrekking van de zaak aan de rechter sluiten).

Een persoon die, zoals diegenen die behoren tot de tweede categorie van de derde in B.2 beschreven identieke behandeling, niet in verdenking is gesteld door de onderzoeksrechter, maar het voorwerp uitmaakt van een tenlastelegging door de vorderingen van de procureur des Konings met het oog op de regeling van de rechtspleging, geniet bijgevolg het recht dat de in het geding zijnde bepaling aan de inverdenkinggestelde toekent.

B.6.1. Naar het voorbeeld van de inverdenkinggestelde die wordt aangewezen door een klacht met burgerlijkepartijstelling die de strafvordering op gang brengt, zijn zowel de inverdenkinggestelde als de persoon ten aanzien van wie de strafvordering is ingesteld in het kader van het gerechtelijk onderzoek, die niet door een dergelijke klacht worden aangewezen, de verwerende partijen in de burgerlijke vordering die door die klacht wordt ingesteld.

B.6.2. De in B.2 beschreven categorieën hebben gemeen dat zij betrekking hebben op het op gang brengen van de strafvordering door een burgerlijkepartijstelling.

B.7. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van een geheel van maatregelen die beantwoorden aan de zorg « dat men de rechtsonderhorigen die het herstel vragen van schade voor een burgerlijke dan wel een strafrechtelijke rechtbank, gelijk zou behandelen » (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 1684/4, pp. 5 en 8; ibid., nr. 1686/5, p. 32; Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2891/002, p. 5). De veroordeling voorgeschreven bij de in het geding zijnde bepaling is verantwoord door het gegeven dat de burgerlijke partij « de strafvordering zelf - maar zonder succes - op gang heeft gebracht » (Parl. St., Senaat, 2006-2007, nr. 1684/4, pp. 5 en 9; ibid., nr. 1686/5, p. 33; Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2891/002, p. 6).

B.8. Doordat de burgerlijke partij de strafvordering op gang heeft gebracht, heeft zij de inverdenkinggestelde ertoe gedwongen of kan hem ertoe hebben gedwongen zijn verweer te organiseren gedurende een hele procedure die niet, zoals dat het geval is wanneer de strafvordering op gang is gebracht door het openbaar ministerie, is aangevat om het belang van de maatschappij te verdedigen, maar om een persoonlijk belang te verdedigen.

In die omstandigheden volstaan de wil om de persoon die zich bij de onderzoeksrechter burgerlijke partij stelt, op dezelfde wijze te behandelen als de persoon die zijn burgerlijke vordering voor een burgerlijk rechtscollege brengt, en de omstandigheid dat de eerstgenoemde persoon ook de strafvordering op gang brengt, om redelijk te verantwoorden dat die burgerlijke partij ertoe wordt veroordeeld alle of een deel van de advocatenkosten te dragen die de verweerder in de burgerlijke vordering voor een strafrechtelijk rechtscollege moet betalen wanneer die een buitenvervolgingstelling geniet wegens de verjaring van de strafvordering die toe te schrijven is aan het niet optreden van de procureur des Konings, of wanneer de tenlastelegging ten aanzien van die verweerder in de burgerlijke vordering slechts voortvloeit uit een vergissing begaan door de procureur des Konings.

B.9. Een dergelijke maatregel doet niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de betrokkenen, aangezien de rechter ter zake beschikt over een bevoegdheid die hem in staat stelt het bedrag van de vergoeding te verminderen tot het voorgeschreven minimum door met name rekening te houden met « het kennelijk onredelijk karakter van de situatie » (artikel 1022, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

B.10. De in het geding zijnde bepaling is niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.11. De toetsing aan die grondwetsbepalingen, in samenhang gelezen met de in B.2 vermelde verdragsbepalingen, zou niet tot een andere conclusie kunnen leiden.

B.12. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 128, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14.1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, op de openbare terechtzitting van 18 februari 2010.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, P. Martens.

^