Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 23 december 2010

Uittreksel uit arrest nr. 125/2010 van 28 oktober 2010 Rolnummer 4889 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, gesteld door de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010206254
pub.
23/12/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 125/2010 van 28 oktober 2010 Rolnummer 4889 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 29 juni 1964Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1964 pub. 27/11/2009 numac 2009000776 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Hasselt.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 3 maart 2010 in zake het openbaar ministerie en Johny Blokken, burgerlijke partij, tegen Ingo Iven, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 maart 2010, heeft de Correctionele Rechtbank te Hasselt de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 8, § 1, van de wet van 29 juni 2004 [lees : 29 juni 1964] betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, zoals gewijzigd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de lezing dat de beklaagde die op de datum van de ter beoordeling voorliggende feiten nog geen veroordeling tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden opliep, doch die wel dergelijke veroordeling heeft op het ogenblik van de beoordeling van deze feiten door de rechtbank, niet meer in aanmerking komt voor uitstel van tenuitvoerlegging op grond van artikel 8, § 1, van de wet van 29 juni 2004 [lees : 29 juni 1964] betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, terwijl de beklaagde die op de datum van de ter beoordeling voorliggende feiten nog geen veroordeling tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden opliep, die op het ogenblik van de beoordeling van deze feiten door de rechtbank evenmin dergelijke veroordeling heeft, doch die op dat ogenblik reeds feiten gepleegd heeft die nadien aanleiding geven tot een veroordeling tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden wel nog in aanmerking zou komen voor uitstel van tenuitvoerlegging, rekening houdende met het feit dat alsdan de mogelijkheid om uitstel van tenuitvoerlegging te verlenen bepaald wordt door de snelheid waarmee de feiten worden beoordeeld en de vooruitgang van de procedure ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 29 juni 1964Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1964 pub. 27/11/2009 numac 2009000776 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, zoals gewijzigd bij wet van 17 april 2002, dat bepaalt : « Indien de veroordeelde nog niet veroordeeld is geweest tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden, kunnen de vonnisgerechten, wanneer zij tot een werkstraf of een of meer straffen van niet meer dan vijf jaar veroordelen, bij een met redenen omklede beslissing gelasten dat de tenuitvoerlegging hetzij van het vonnis of het arrest, hetzij van de hoofdstraffen of vervangende straffen dan wel van een gedeelte ervan, wordt uitgesteld.

De beslissing waarbij het uitstel en, in voorkomend geval, de probatie wordt toegestaan of geweigerd, moet met redenen omkleed zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering ».

B.2. Met het uitstel van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke veroordelingen, geheel of gedeeltelijk, laat de wetgever de rechter toe om de straf die hij wil opleggen, te differentiëren, rekening houdend met de persoonlijkheid van de dader en zijn verleden, de aard van de feiten, de kans dat de dader zou hervallen en de mogelijk desocialiserende gevolgen van een tenuitvoerlegging. Het uitstel laat inzonderheid verhopen dat de dader niet zal recidiveren omdat hij anders het risico loopt dat het uitstel zou worden herroepen.

De rechter is niet verplicht om een uitstel van tenuitvoerlegging van de straf toe te staan, maar dient zijn beslissing daartoe te motiveren overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Wetboek van strafvordering.

B.3. Een van de wettelijke vereisten voor het verlenen van uitstel van de tenuitvoerlegging is dat de veroordeelde nog niet mag zijn veroordeeld tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden. De prejudiciële vraag heeft betrekking op die voorwaarde.

B.4. Nu de beklaagde in de zaak voor de verwijzende rechter inmiddels voor andere feiten is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met uitstel voor dertig maanden, stelt de verwijzende rechter vast dat de beklaagde niet meer in aanmerking komt voor een nieuw uitstel, doordat de rechter zich bij een letterlijke lezing van artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 29 juni 1964Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1964 pub. 27/11/2009 numac 2009000776 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten moet plaatsen op het tijdstip van zijn beoordeling en niet op het tijdstip van de feiten om te oordelen over het verlenen van uitstel. De eerdere veroordeling heeft echter betrekking op feiten die dateren van na de feiten die voor de verwijzende rechter ter beoordeling staan.

De rechter vraagt of het discriminerend is dat een beklaagde die op het tijdstip van de te beoordelen feiten nog geen veroordeling tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden opliep maar die op het tijdstip van de beoordeling van die feiten door de rechter inmiddels wel een dergelijke veroordeling opliep voor andere feiten, niet meer in aanmerking komt voor een uitstel van strafuitvoering, terwijl een beklaagde die op het tijdstip van de te beoordelen feiten nog geen veroordeling tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden opliep en die op het tijdstip van de beoordeling van die feiten geen dergelijke veroordeling heeft - ook al heeft hij op dat ogenblik reeds feiten gepleegd die nadien aanleiding gaven tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden - wel nog in aanmerking kan komen voor een uitstel. De rechter doet opmerken dat de mogelijkheid om uitstel van tenuitvoerlegging te verlenen alsdan wordt bepaald door de snelheid waarmee de verschillende feiten worden beoordeeld.

B.5. Het Hof antwoordt op de prejudiciële vraag in de interpretatie die de verwijzende rechter geeft aan de in het geding zijnde bepaling.

B.6.1. Hoewel de wetgever ervoor heeft geopteerd om, met het verlenen van een uitstel van tenuitvoerlegging van de straf, aan de rechter de mogelijkheid te bieden om de bestraffing te individualiseren, heeft hij die mogelijkheid niettemin uitgesloten voor personen die reeds zijn veroordeeld tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden.

B.6.2. Het bestaan van een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden op het tijdstip van de beoordeling door de rechter van de feiten waarvoor een uitstel van tenuitvoerlegging van de straf wordt overwogen, is een criterium dat adequaat is om het beoogde doel te bereiken. Het is immers pertinent om toch nog uitstel mogelijk te maken voor bepaalde feiten wanneer voor andere feiten niet bij een in kracht van gewijsde gegane veroordeling vaststaat dat de betrokkene ze heeft gepleegd en dat hij daarvoor tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden moet worden veroordeeld.

B.6.3. Het is juist - zoals de verwijzende rechter doet opmerken - dat de mogelijkheid van een uitstel wordt uitgesloten wanneer er inmiddels reeds een veroordeling is tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden, zelfs wanneer die veroordeling, zoals te dezen, berust op feiten van na die waarover hij dient te oordelen.

Aan de doelstelling van de wetgever om personen met een zwaar gerechtelijk verleden uit te sluiten van het voordeel van het uitstel, zou evenwel afbreuk worden gedaan indien de strafrechter geen rekening zou kunnen houden met een veroordeling voor andere feiten, enkel omdat die dateren van na de feiten waarover hij nog uitspraak moet doen. In zoverre de mogelijkheid van uitstel ertoe strekt het risico van recidive te beperken, is het bereiken van die doelstelling des te onwaarschijnlijker indien de dader zich inmiddels schuldig blijkt te hebben gemaakt aan andere feiten, waarvoor hij reeds een veroordeling tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden heeft opgelopen.

De wetgever heeft de maatregel niettemin verzacht voor zover de verschillende feiten deel zouden uitmaken van eenzelfde misdadig opzet : het tweede lid van artikel 8, § 1, van de wet van 29 juni 1964Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1964 pub. 27/11/2009 numac 2009000776 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, ingevoegd bij wet van 11 juli 1994, bepaalt immers : « Nochtans, wanneer artikel 65, tweede lid, van het Strafwetboek wordt toegepast, vormen de vroegere straffen uitgesproken voor feiten die voortvloeien uit hetzelfde misdadige opzet, geen beletsel voor het toekennen van een uitstel ».

Ten slotte is het uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf een maatregel die de rechter kan doch niet moet nemen, en die vooral ertoe strekt de dader te ontraden nieuwe inbreuken te plegen. De dader kan des te minder verwachten een uitstel te kunnen genieten naarmate de feiten waarover de rechter nog dient te oordelen, zijn gevolgd door nieuwe feiten waarvoor reeds een in kracht van gewijsde gegane veroordeling is uitgesproken.

Hieruit volgt dat het niet zonder redelijke verantwoording is dat de wetgever de mogelijkheid om uitstel te verlenen heeft uitgesloten voor personen die op het tijdstip van de beoordeling van een strafzaak reeds zijn veroordeeld tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden, ook al dateren de nog te beoordelen feiten van vóór die welke waarop die veroordeling betrekking heeft.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 29 juni 1964Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1964 pub. 27/11/2009 numac 2009000776 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2010.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^