Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 16 januari 2015

Uittreksel uit arrest nr. 166/2014 van 13 november 2014 Rolnummer : 5745 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 36, § 2, 3°, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, gesteld door de Arbeidsrechtbank Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2014207615
pub.
16/01/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 166/2014 van 13 november 2014 Rolnummer : 5745 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 36, § 2, 3°, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten betreffende de sluiting van de ondernemingen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Kortrijk.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 7 november 2013 in zake Maria Wziatka tegen het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 18 november 2013, heeft de Arbeidsrechtbank te Kortrijk de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Houdt artikel 36, § 2, 3°, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten betreffende de sluiting van de ondernemingen een schending in van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het de in § 1 bedoelde termijnen niet van toepassing verklaart op de ontslagen werknemers die het voordeel genieten van een beslissing uitgesproken na verloop van een gerechtelijke procedure, die vóór de sluiting geldig werd ingeleid, en dit voor de bedragen die voortvloeien uit deze beslissing, terwijl de in § 1 bedoelde termijnen wel van toepassing zijn op de ontslagen werknemers die het voordeel genieten van een dading, geldig afgesloten met de voormalige werkgever vóór de sluiting, en dit voor de bedragen die voortvloeien uit deze dading ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 36, § § 1 en 2, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten betreffende de sluiting van de ondernemingen, zoals gewijzigd bij artikel 17 van de wet van 11 juli 2006, bepaalt : « § 1. De bepalingen van artikel 35, § § 1 en 2 zijn van toepassing wanneer aan de arbeidsovereenkomst een einde is gekomen in de loop van de dertien maanden voorafgaand aan de data vastgesteld overeenkomstig de artikelen 3 en 4 tot het einde van een periode van twaalf maanden die een aanvang neemt op diezelfde data. Voor de werknemers die deelnemen aan de vereffeningswerkzaamheden van de onderneming wordt de periode van twaalf maanden die een aanvang neemt op de data vastgesteld overeenkomstig artikelen 3 en 4 op drie jaar gebracht. § 2. De in § 1 bedoelde termijnen zijn niet van toepassing op de ontslagen werknemers : 1° op wie de betaling van de opzeggingsvergoeding in maandtermijnen overeenkomstig artikel 39bis van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing is, voorzover het enkel de bij artikel 39bis bedoelde vergoeding betreft;2° die recht hebben op de aanvullende vergoeding bij brugpensioen bedoeld in artikel 8;3° die het voordeel genieten van een beslissing uitgesproken na verloop van een gerechtelijke procedure, die vóór de sluiting geldig werd ingeleid, en dit voor de bedragen die voortvloeien uit deze beslissing ». B.2. Het Hof wordt gevraagd of artikel 36, § 2, 3°, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de in paragraaf 1 van dat artikel bedoelde termijnen niet van toepassing zijn op de ontslagen werknemers die het voordeel genieten van een beslissing uitgesproken na verloop van een gerechtelijke procedure, die vóór de sluiting van de onderneming geldig werd ingeleid, terwijl die termijnen wel van toepassing zijn op de ontslagen werknemers die het voordeel genieten van een dading die met de voormalige werkgever werd gesloten vóór de sluiting van de onderneming.

B.3. Uit de feiten van de zaak die hangende is voor het verwijzende rechtscollege blijkt dat de ontslagen werkneemster en de werkgever, vóór de sluiting van de onderneming, een dading hebben gesloten, waarin de werkgever zich, onder meer, ertoe heeft verbonden een maandelijkse vergoeding te betalen aan de werkneemster gedurende een afgesproken periode, verbintenis die de werkgever slechts is nagekomen tot aan het faillissement van de onderneming.

B.4. Op grond van artikel 27 van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten werd bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een fonds met rechtspersoonlijkheid opgericht, het « Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers » (hierna : het Sluitingsfonds). Het Sluitingsfonds wordt gefinancierd door middel van werkgeversbijdragen en door terugbetalingen - door de werkgever, de curator of de vereffenaar - van de door het fonds aan de ontslagen werknemers betaalde bedragen (artikel 56, eerste lid). De inkomsten kunnen ook bestaan in een financiering van de federale Staat (artikel 56, tweede lid).

B.5.1. Krachtens artikel 35, § 1, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten heeft het Sluitingsfonds onder meer als opdracht de lonen verschuldigd krachtens een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst en de vergoedingen en voordelen verschuldigd krachtens de wet of krachtens een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst aan de werknemers te betalen wanneer de werkgever zijn geldelijke verplichtingen tegenover zijn werknemers niet nakomt bij sluiting van de onderneming in de zin van de artikelen 3, 4 en 5 van die wet. Aldus beoogt de wetgever « de rechten van de werknemers te waarborgen in geval van sluiting van ondernemingen » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1687/001, p. 4).

B.5.2. Onder sluiting van een onderneming dient, krachtens artikel 3, § 1, eerste lid, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten, in beginsel te worden verstaan de definitieve stopzetting van de hoofdactiviteit van de onderneming, wanneer het aantal werknemers is verminderd tot onder het vierde van het aantal werknemers dat gemiddeld was tewerkgesteld in de onderneming tijdens de vier trimesters voorafgaand aan het trimester gedurende hetwelk de definitieve stopzetting van de hoofdactiviteit van de onderneming heeft plaatsgevonden. De sluiting wordt geacht in te gaan op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin het aantal tewerkgestelde werknemers gedaald is onder het vierde van het in artikel 3, § 1, eerste lid, bedoelde gemiddelde.

B.6.1. Het recht van een werknemer op tegemoetkoming van het Sluitingsfonds geldt, krachtens artikel 36, § 1, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten, in beginsel slechts wanneer aan de arbeidsovereenkomst een einde is gekomen in de loop van de dertien maanden voorafgaand aan de sluitingsdatum tot het einde van een periode van twaalf maanden die een aanvang neemt op diezelfde datum.

Die bepaling gaat terug op de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers. De parlementaire voorbereiding van die wet vermeldt : « In artikel 3 wordt verder gepreciseerd dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die de voorwaarde is voor de betaling van het Fonds in de plaats van de werkgever, dient plaats te hebben in de periode die de twaalf [later : dertien] maanden vóór en de twaalf maanden na de sluiting van de onderneming omvat [...].

Het doel van artikel 3 bestaat hierin dat de werknemer zelfs dan wordt gevrijwaard, wanneer de werkgever de beëindiging van zijn activiteiten in de tijd heeft gespreid. In die onderstelling worden de diverse beëindigingen van arbeidsovereenkomsten (het moge nu gaan om arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd of voor een bepaalde tijd of een bepaald werk, om werknemers met minder of meer dan vijf jaar anciënniteit in de onderneming) beschouwd als beëindigingen die hun oorsprong vinden in het vooruitzicht of in de realisatie van de sluiting der onderneming [...] » (Parl. St., Kamer, 1966-1967, nr. 445/1, pp. 2-3).

B.6.2. Daaruit blijkt dat de wetgever niet alleen de rechten van de werknemers die worden ontslagen op de dag van de sluiting van de onderneming heeft willen waarborgen, maar eveneens die van de werknemers van wie het ontslag kan worden geacht verband te houden met de sluiting. Hij is daarbij ervan uitgegaan dat er een verband is tussen het ontslag en de sluiting wanneer het ontslag plaatsvindt binnen bepaalde periodes vóór en na de sluiting.

B.7.1. Krachtens artikel 36, § 2, 3°, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten is de voorwaarde betreffende het tijdstip waarop het ontslag heeft plaatsgevonden evenwel niet van toepassing op ontslagen werknemers die het voordeel genieten van een beslissing uitgesproken na verloop van een gerechtelijke procedure die vóór de sluiting geldig werd ingeleid, en dit voor de bedragen die voortvloeien uit die beslissing. Ontslagen werknemers die een gerechtelijke procedure hebben ingeleid vóór de sluiting van de onderneming hebben bijgevolg recht op een tegemoetkoming van het Sluitingsfonds voor de bedragen die uit de rechterlijke beslissing voorvloeien, ook wanneer aan de arbeidsovereenkomst een einde is gekomen vóór de in artikel 36, § 1, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten bedoelde periode van dertien maanden.

B.7.2. Ontslagen werknemers die vóór de sluiting van de onderneming met de werkgever een dading hebben gesloten betreffende nog verschuldigde bedragen, hebben daarentegen geen recht op een tegemoetkoming van het Sluitingsfonds wanneer het ontslag heeft plaatsgevonden vóór de in artikel 36, § 1, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten bedoelde periode van dertien maanden.

B.8.1. Krachtens artikel 2044 van het Burgerlijk Wetboek is een dading een contract waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen of een toekomstig geschil voorkomen. Uit de rechtspraak van het Hof van Cassatie blijkt dat er pas sprake is van een dading wanneer beide partijen wederzijdse toegevingen doen om het geschil tussen hen te beëindigen of te voorkomen (Cass., 31 oktober 2005, Arr. Cass., 2005, nr. 554).

B.8.2. De feiten van de zaak die hangende is voor het verwijzende rechtscollege doen ervan blijken dat een dading werd gesloten om een gerezen geschil betreffende het ontslag van een beschermde werknemer te beëindigen. Ofschoon de ontslagbescherming in beginsel van openbare orde is, kan een ontslagen werknemer rechtsgeldig afstand doen van zijn ontslagvergoeding zodra de re-integratie in de onderneming niet meer kan worden gevraagd of niet is ingewilligd (Cass., 16 mei 2011, Arr. Cass., 2011, nr. 321) en kan die vergoeding in die omstandigheden bijgevolg ook het voorwerp uitmaken van een dading.

B.9. In tegenstelling tot wat de Ministerraad en het Sluitingsfonds beweren, zijn de in de prejudiciële vraag bedoelde categorieën voldoende vergelijkbaar ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling. In beide gevallen gaat het immers om werknemers die werden ontslagen vóór de in artikel 36, § 1, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten bedoelde referteperiode, en die een gerezen geschil betreffende nog door de werkgever verschuldigde bedragen hebben beëindigd, in het ene geval door middel van een dading, in het andere geval door middel van een gerechtelijke procedure die heeft geleid tot een rechterlijke beslissing.

B.10. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, meer bepaald de aard van de akte waaruit de aanspraken van de ontslagen werknemer ten aanzien van zijn voormalige werkgever voortvloeien.

B.11.1. De parlementaire voorbereiding doet ervan blijken dat de in het geding zijnde bepaling teruggaat op een voorstel van de Nationale Arbeidsraad, vervat in zijn advies nr. 916 van 16 mei 1989 (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1687/001, p. 30).

Dat advies vermeldt : « Door [...] termijnen in de wet in te bouwen, heeft de wetgever de tussenkomst van het Fonds beperkt tot de werknemers waarvan de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst een verband toonde met de sluiting van ondernemingen.

In de praktijk valt het evenwel voor dat werknemers waarvan de arbeidsovereenkomst voor deze referteperiode een einde heeft genomen een gerechtelijke procedure bij de arbeidsgerechten tegen hun gewezen werkgever dienen aan te gaan ten einde bepaalde achterstallen op te vorderen.

Als gevolg van de vaak lange duur van deze procedure gebeurt het regelmatig dat dergelijke werknemers slechts een definitief vonnis bekomen op het ogenblik dat de onderneming van de werkgever reeds in faling is gegaan.

In toepassing van de voornoemde reglementaire bepalingen kunnen die werknemers dan geen beroep doen op het Fonds om de betaling van de hen bij de gerechtelijke beslissing toegewezen som te bekomen.

De Raad wijst erop dat er voor die werknemers een rechtstreeks verband bestaat tussen de sluiting van de onderneming en het feit dat de werkgever niet in de mogelijkheid is hen te betalen.

Derhalve is de Raad van oordeel dat de toepassing van het artikel 4 tot die werknemers uitgebreid moet worden » (Advies nr. 916 van 16 mei 1989 van de Nationale Arbeidsraad, pp. 45-46).

B.11.2. Daaruit blijkt dat de wetgever van oordeel is geweest dat de werknemers die vóór de referteperiode bedoeld in artikel 36, § 1, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten werden ontslagen en die vóór de sluiting van de onderneming een gerechtelijke procedure hebben ingeleid ter vrijwaring van hun rechten ten aanzien van de werkgever, zich in een situatie bevinden die een voldoende verband vertoont met de sluiting van de onderneming om een tegemoetkoming van het Sluitingsfonds te verantwoorden.

B.12. De termijnen waarbinnen de partijen tot de wederzijdse toegevingen komen die nodig zijn voor het sluiten van een dading, zijn in het algemeen veel korter dan de duur van een gerechtelijke procedure die tot een definitief vonnis leidt. Wanneer, zoals te dezen, een vóór de sluiting van de onderneming gesloten dading voorziet in een verbintenis voor de werkgever om gedurende een bepaalde periode de ontslagen werknemer een maandelijkse vergoeding te betalen en de werkgever die verbintenis ten gevolge van een faillissement niet langer kan naleven, bestaat er weliswaar « een rechtstreeks verband [...] tussen de sluiting van de onderneming en het feit dat de werkgever niet in de mogelijkheid is [...] te betalen ».

In beide vergeleken gevallen wordt weliswaar een rechtshandeling aangenomen die een einde maakt aan het geschil tussen de werkgever en de werknemer en waaruit de werknemer rechten kan putten ten aanzien van de werkgever. Toch heeft de dading niet dezelfde juridische draagwijdte als een rechterlijke beslissing, onder meer omdat die laatste beslissing wordt genomen door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.

B.13.1. De Ministerraad en het Sluitingsfonds voeren aan dat het in het geding zijnde verschil in behandeling wordt verantwoord door het feit dat de werkgever en de werknemer bij een dading zouden kunnen anticiperen op een mogelijke sluiting van de onderneming en te kwader trouw een regeling zouden kunnen uitwerken waarmee misbruik kan worden gemaakt van de tegemoetkoming van het Sluitingsfonds.

B.13.2. Krachtens artikel 2053, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan een dading worden vernietigd in alle gevallen waarin bedrog of geweld heeft plaatsgehad. Die redenen van nietigheid zijn echter relatief. Zij beschermen het Sluitingsfonds dus niet tegen eventuele collusie tussen de werkgever en de werknemer.

B.14. Gelet op de door de wetgever nagestreefde doelstellingen en rekening houdend met de juridische aard van een dading, is het in het geding zijnde verschil in behandeling niet zonder redelijke verantwoording.

B.15. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 36, § 2, 3°, van de wet van 26 juni 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/2002 pub. 09/08/2002 numac 2002012847 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de sluiting van de ondernemingen sluiten betreffende de sluiting van de ondernemingen schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 13 november 2014.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen

^