Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 25 juni 2015

Uittreksel uit arrest nr. 57/2015 van 7 mei 2015 Rolnummer : 5904 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 56, tweede lid, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, zoals gewijzigd bij artikel 30 van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015202772
pub.
25/06/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 57/2015 van 7 mei 2015 Rolnummer : 5904 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 56, tweede lid, van de wet van 31 januari 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/01/2009 pub. 09/02/2009 numac 2009009047 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen sluiten betreffende de continuïteit van de ondernemingen, zoals gewijzigd bij artikel 30 van de wet van 27 mei 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/05/2013 pub. 22/07/2013 numac 2013009257 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen sluiten, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 13 mei 2014 in zake de nv « Record Bank » tegen de nv « Soc Entretien Transform Immo » (« S.E.T.I. »), in aanwezigheid van de nv « BNP Paribas Fortis », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 mei 2014, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 56, tweede lid, van de wet [van 31 januari 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/01/2009 pub. 09/02/2009 numac 2009009047 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen sluiten] betreffende de continuïteit van de ondernemingen in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het bepaalt : - enerzijds, dat het hoger beroep (...) enkel wordt gericht tegen de schuldenaar, als de homologatie is toegekend, terwijl het moet worden gericht tegen alle partijen die tijdens de procedure in het geding bij verzoekschrift zijn tussengekomen, als de homologatie is verworpen; - anderzijds, dat het hoger beroep (...) enkel wordt gericht tegen de schuldenaar, als de homologatie is toegekend, terwijl artikel 1053 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat wanneer het geschil onsplitsbaar is, hoger beroep moet worden gericht tegen alle partijen wier belang in strijd is met dat van de eiser in hoger beroep, en dat deze bovendien de andere niet in het beroep komende, niet in beroep gedagvaarde of niet opgeroepen partijen binnen de gewone termijnen van hoger beroep en ten laatste vóór de sluiting van de debatten in de zaak moet betrekken ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Vóór de wijziging ervan bij artikel 30 van de wet van 27 mei 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/05/2013 pub. 22/07/2013 numac 2013009257 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen sluiten « tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen », bepaalde artikel 56 van de wet van 31 januari 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/01/2009 pub. 09/02/2009 numac 2009009047 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen sluiten « betreffende de continuïteit van de ondernemingen » : « Tegen het vonnis dat oordeelt over de homologatie staat geen verzet open.

Het hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift, neergelegd op de griffie van het hof van beroep, binnen acht dagen na de kennisgeving van het vonnis, en wordt gericht tegen de schuldenaar of tegen de schuldeisers, naar gelang van het geval. De griffier van het hof van beroep geeft bij gerechtsbrief kennis van het verzoekschrift aan de geïntimeerden en, in voorkomend geval, aan hun advocaat, uiterlijk op de eerste werkdag na de neerlegging ervan.

Als het vonnis de homologatie verwerpt, schort het hoger beroep de uitspraak op ».

Tijdens de parlementaire voorbereiding werd die bepaling als volgt verantwoord : « Een gewone beroepsprocedure was de facto onmogelijk, aangezien de gebruikelijke termijnen zowel om hoger beroep in te stellen als voor het verloop van de procedure in hoger beroep onverenigbaar zijn met de dringende aard van de reorganisatie.

Ingeval de homologatie wordt verworpen, kunnen de schuldenaar of de schuldeisers hoger beroep instellen binnen acht dagen na de bekendmaking van het vonnis in het Belgisch Staatsblad.

Verzet is uitgesloten. Zo de schuldenaar ondanks zijn homologatievordering niet voor de rechtbank is verschenen, kan hij geen verzet doen. De schuldeisers aan wie de zittingsdatum werd meegedeeld en die niet zijn verschenen, kunnen evenmin verzet doen.

Het hoger beroep schort de uitspraak op ingeval de rechtbank de homologatie verwerpt, wat in de praktijk betekent dat de periode van opschorting langer duurt » (Parl. St., Kamer, 2007, DOC 52-0160/001, p. 31). B.1.2. Artikel 5, tweede lid, van dezelfde wet bepaalt : « Behoudens andersluidende bepalingen kunnen tegen de beslissingen van de rechtbank rechtsmiddelen worden aangewend volgens de in het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen ».

B.1.3. Artikel 1053 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Wanneer het geschil onsplitsbaar is, moet hoger beroep gericht worden tegen alle partijen wier belang in strijd is met dat van de eiser in hoger beroep.

Deze moet bovendien de andere niet in beroep komende, niet in beroep gedagvaarde of niet opgeroepen partijen binnen de gewone termijnen van hoger beroep en ten laatste voor de sluiting van de debatten in de zaak betrekken.

Bij niet-inachtneming van de in dit artikel gestelde regels wordt het hoger beroep niet toegelaten.

De beslissing kan worden tegengeworpen aan alle in de zaak betrokken partijen ».

B.1.4. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat artikel 56, tweede lid, van de in het geding zijnde wet, voordat het werd gewijzigd bij de wet van 27 mei 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/05/2013 pub. 22/07/2013 numac 2013009257 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen sluiten, niet afweek van artikel 1053 van het Gerechtelijk Wetboek : « Wanneer het hoger beroep tegen een [...] vonnis [dat uitspraak doet over de vordering tot homologatie] wordt ingesteld door een andere partij dan de schuldenaar, [moet] de eiser in hoger beroep zijn hoger beroep [...] richten tegen alle partijen wier belang strijdig is met het zijne en [moet hij] bovendien de andere niet in het beroep komende, niet in beroep gedagvaarde of niet-opgeroepen partijen in de zaak [...] betrekken » (Cass., 8 november 2012, Arr. Cass., 2012, nr. 603).

B.2.1. Zoals het werd gewijzigd bij het voormelde artikel 30 van de wet van 27 mei 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/05/2013 pub. 22/07/2013 numac 2013009257 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen sluiten, bepaalt artikel 56 van de in het geding zijnde wet voortaan : « Tegen het vonnis dat oordeelt over de homologatie staat geen verzet open.

Het hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift dat op de griffie van het hof van beroep wordt neergelegd binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het vonnis, en wordt enkel gericht tegen de schuldenaar, als de homologatie is toegekend, of gericht tegen de partijen die tijdens de procedure in het geding bij verzoekschrift zijn tussengekomen, als de homologatie is verworpen. De partijen in hoger beroep kunnen de overige partijen in tussenkomst oproepen. Hoger beroep kan worden ingesteld zelfs voor de bekendmaking van de beslissing over de homologatie. Het hof van beroep doet bij hoogdringendheid uitspraak over het hoger beroep. De griffier van het hof van beroep geeft bij gerechtsbrief kennis van het verzoekschrift aan de geïntimeerden en, in voorkomend geval, aan hun advocaat, uiterlijk op de eerste werkdag na de neerlegging ervan.

Als het vonnis de homologatie verwerpt, schort het hoger beroep de uitspraak op ».

B.2.2. Die wijziging werd als volgt verantwoord : « Het wetsontwerp [stelt] enkele technische verbeteringen voor die discussiepunten kunnen vermijden, onder meer op procedureel vlak. [...] Bij reorganisaties met een groot aantal schuldeisers is het bijzonder omslachtig om alle schuldeisers te betrekken bij een hoger beroep. Het was nodig te preciseren hoe het hoger beroep moest worden opgesteld.

Het hof van beroep zal in elk geval bij zijn beoordeling rekening kunnen houden met alle betrokken vorderingen die in het dossier van gerechtelijke reorganisatie zullen voorkomen.

Het volstaat het hoger beroep in te stellen tegen de schuldeisers die formeel partij zijn doordat zij in de loop van de rechtspleging volgens de in deze wet bepaalde vormen zijn tussengekomen » (Parl.

St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2692/001, pp. 8 en 26).

B.3.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over het verschil in behandeling tussen de schuldeiser, die enkel tegen de schuldenaar een hoger beroep kan instellen betreffende een vonnis dat een plan van gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord homologeert en, enerzijds, de partij die hoger beroep instelt tegen een vonnis waarbij wordt geweigerd het genoemde plan te homologeren en die zijn hoger beroep moet instellen tegen alle partijen die tijdens de reorganisatieprocedure bij verzoekschrift zijn tussengekomen (eerste onderdeel van de vraag) alsook, anderzijds, de appellant die, in het kader van een onsplitsbaar geschil, krachtens artikel 1053 van het Gerechtelijk Wetboek zijn hoger beroep moet instellen tegen alle partijen wier belang strijdig is met het zijne en de andere niet in het beroep komende, niet in beroep gedagvaarde of niet-opgeroepen partijen in de zaak moet betrekken (tweede onderdeel van de vraag).

B.3.2. De verwijzende rechter gaat uit van de premisse dat een geschil over de homologatie van een plan van gerechtelijke reorganisatie een onsplitsbaar geschil is in de zin van artikel 31 van het Gerechtelijk Wetboek. Hij baseert zich in dat verband op het voormelde arrest van het Hof van Cassatie van 8 november 2012 waarbij het onsplitsbare karakter van een vonnis dat een plan van gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord homologeert, wordt vastgesteld.

Het is in die interpretatie dat het Hof de prejudiciële vraag beantwoordt.

Wat het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag betreft B.4. In tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad betoogt, bevinden de door de verwijzende rechter beoogde categorieën van personen zich in een vergelijkbare situatie.

Zij zijn immers elk partij bij eenzelfde procedure van gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord. Bovendien kan zowel de schuldenaar als een schuldeiser die voor het plan van gerechtelijke reorganisatie heeft gestemd, hoger beroep instellen tegen het vonnis dat de homologatie ervan verwerpt. Het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag stelt bijgevolg niet noodzakelijk, in tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad betoogt, de schuldenaar, enerzijds, die als enige in staat zou zijn om hoger beroep in te stellen tegen een vonnis dat de homologatie verwerpt van het plan van gerechtelijke reorganisatie dat op hem betrekking heeft, en zijn schuldeisers, anderzijds, die enkel hoger beroep zouden kunnen instellen tegen een vonnis dat het genoemde plan homologeert, tegenover elkaar.

Bovendien dient erop te worden gewezen dat, wanneer de toegang tot een rechter voor een categorie van personen wordt belemmerd, die categorie van personen kan worden vergeleken met elke categorie van personen waarvoor de toegang tot een rechter niet wordt belemmerd.

B.5.1. De bij de wet van 31 januari 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/01/2009 pub. 09/02/2009 numac 2009009047 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen sluiten vastgelegde procedure van gerechtelijke reorganisatie strekt tot het behouden, onder toezicht van de rechter, van de continuïteit van het geheel of een gedeelte van de onderneming in moeilijkheden of van haar activiteiten.

B.5.2. De wetgever heeft met die procedure de draagwijdte willen verruimen van de regelgeving op het gerechtelijk akkoord, die zij vervangt (Parl. St., Kamer, B.Z. 2007, DOC 52-0160/002, pp. 39 en 82).

Hij heeft getracht het doel van behoud van de continuïteit van de onderneming te verzoenen met dat van vrijwaring van de rechten van de schuldeisers : « [De materie met betrekking tot de gevolgen van de gerechtelijke reorganisatie] is een van de moeilijkste die er bestaat omdat een insolventiewetgeving rekening moet houden met zeer uiteenlopende belangen : de belangen van de schuldeisers die wensen betaald te worden op zo kort mogelijke tijd en de nood om de reorganisatie een kans te geven (met inbegrip van een reorganisatie door overdracht van de onderneming). De regel is dat de continuïteit en van de onderneming en van de contracten behouden blijft, maar het is vanzelfsprekend dat in een periode van acute betaalmoeilijkheden de handhaving van de rechten bedreigd wordt » (ibid., DOC 52-0160/005, p. 10).

B.5.3. Vóór de inwerkingtreding van de voormelde wet van 27 mei 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/05/2013 pub. 22/07/2013 numac 2013009257 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen sluiten, had het Hof van Cassatie geoordeeld : « Een belanghebbende die tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie is tussengekomen overeenkomstig de artikelen 812 tot 814 Gerechtelijk Wetboek, heeft voor de gehele duur van deze procedure en ongeacht een wijziging van het doel van die procedure, de hoedanigheid van partij en vermag in de regel tegen de beslissingen van de rechtbank de rechtsmiddelen aan te wenden volgens de in het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen » (Cass., 31 mei 2012, Arr. Cass., 2012, nr. 350; in dezelfde zin, zie Cass., 15 april 2013, S.12.0027.N).

De memorie van toelichting van de voormelde wet van 27 mei 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/05/2013 pub. 22/07/2013 numac 2013009257 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen sluiten benadrukt : « De vrijwillige tussenkomst moet worden gedaan per verzoekschrift en aldus aan preciese vormvereisten is onderworpen. De rechtspraak van het Hof van Cassatie stelt de conclusies genomen tijdens de procedure gelijk met een verzoekschrift: het ontwerp van wet vereist daarentegen een formeel verzoekschrift opdat met zekerheid zou kunnen worden vastgesteld wie partij is bij de procedure. Dit zal belangrijk zijn om te bepalen wie een rechtsmiddel kan aanwenden en op welke wijze, onder meer tegen het vonnis dat een reorganisatieplan homologeert. Eens een partij is tussengekomen, blijft zij de hoedanigheid bewaren van partij voor de gehele volgende procedure: dit volgt uit de specifieke aard van de gerechtelijke reorganisatie die één enkele procedure vormt die aanvangt met het verzoekschrift en eindigt met de beslissing van de rechtbank tot sluiting van de procedure (Cassatie 31 mei 2012, C.11 0785.N) » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2692/001, p. 10).

B.6. Uit de in B.2.2 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de in het geding zijnde bepaling werd aangenomen om de ontvankelijkheidsvoorwaarden van het hoger beroep te verduidelijken en de uitoefening van het recht op hoger beroep van de schuldeisers van een schuldenaar die de homologatie van zijn plan van gerechtelijke reorganisatie heeft verkregen, te vergemakkelijken.

B.7. Het zou in beginsel in strijd zijn met de gelijkheid van de rechtzoekenden, partijen in eenzelfde procedure die voor eenzelfde rechter is gebracht, dat zij niet dezelfde waarborgen kunnen genieten.

Rekening houdend met het onsplitsbare karakter van het geschil, dient erop te worden toegezien dat het aanwenden van een rechtsmiddel, zoals een hoger beroep, niet leidt tot het gelijktijdig bestaan van in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen die onverenigbaar zijn, wat afbreuk zou doen aan de beginselen van gezag van gewijsde en van rechtszekerheid.

De onsplitsbaarheid van een geschil veronderstelt immers dat alle partijen in het geding voor de eerste rechter worden opgeroepen voor de rechter in hoger beroep, om te vermijden dat het materieel onmogelijk is om de nieuwe beslissing ten uitvoer te leggen.

B.8.1. De in het geding zijnde bepaling verplicht de schuldeiser die hoger beroep instelt tegen het vonnis waarbij het plan van gerechtelijke reorganisatie wordt gehomologeerd enkel zijn hoger beroep tegen de schuldenaar te richten, zonder te eisen dat hij de andere partijen die voor de rechtbank van koophandel zijn tussengekomen in de zaak betrekt. De wetgever beperkt zich ertoe de appellanten en de geïntimeerde partijen de mogelijkheid te bieden om die overige partijen in tussenkomst op te roepen.

Door, enkel wanneer het hoger beroep gericht is tegen een verwerping van de homologatie, te eisen dat alle partijen die voor de rechtbank van koophandel zijn tussengekomen in de zaak worden betrokken, heeft de wetgever het mogelijk gemaakt dat het vonnis waarbij het plan van gerechtelijke reorganisatie wordt gehomologeerd in kracht van gewijsde gaat ten aanzien van bepaalde schuldeisers, zelfs al maakt dat vonnis het voorwerp uit van een hoger beroep dat door een andere schuldeiser is ingesteld, die zijn hoger beroep enkel tegen de schuldenaar moet richten. Daaruit volgt dat de uitoefening, door bepaalde schuldeisers, van hun recht van hoger beroep zou kunnen leiden tot het gelijktijdig bestaan van materieel onverenigbare beslissingen betreffende eenzelfde onsplitsbaar geschil, doordat de schuldeisers die partij zijn in de zaak voor de rechtbank van koophandel, mogelijk niet allemaal gebonden zijn door het gezag van gewijsde van het arrest dat door het hof van beroep zal worden gewezen.

B.8.2. Zulk een verschil in behandeling, dat de beginselen van gezag van gewijsde en van rechtszekerheid in gevaar brengt, kan redelijkerwijs niet enkel worden verantwoord door de wil om de ontvankelijkheidsvoorwaarden van het hoger beroep te verduidelijken en de toegang tot de rechter in hoger beroep te vergemakkelijken voor de schuldeisers die het vonnis dat het plan van gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord homologeert, willen betwisten. De verplichting om alle andere partijen die voor de rechtbank van koophandel zijn tussengekomen, in de zaak voor het hof van beroep te betrekken brengt immers geen aanzienlijke moeilijkheden met zich mee voor de schuldeiser-appellant, omdat die partijen hem bekend zijn en de termijn van hoger beroep niet dermate kort is dat hij de aanwending van dat rechtsmiddel buitensporig moeilijk of onmogelijk zou maken.

B.8.3. Bovendien, en in tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad aanvoert, kan het in het geding zijnde verschil in behandeling evenmin redelijk worden verantwoord door de omstandigheid dat het hoger beroep de uitspraak enkel opschort wanneer het gericht is tegen een vonnis dat de homologatie verwerpt, noch door het feit dat de schuldeisers van de schuldenaar die in de procedure van gerechtelijke reorganisatie betrokken is, gelijktijdig in verschillende andere soortgelijke procedures verwikkeld kunnen zijn.

B.9.1. De gedeeltelijke opschortende werking van het hoger beroep ter zake geeft weer hoe specifiek geschillen inzake gerechtelijke reorganisatie zijn ten opzichte van andere geschillen met een onsplitsbaar karakter, maar rechtvaardigt niet, rekening houdend met hetgeen in B.8.2 is uiteengezet, dat dit rechtsmiddel aan ontvankelijkheidsvoorwaarden wordt onderworpen die verschillend zijn naargelang het wordt aangewend tegen een vonnis dat een plan van gerechtelijke reorganisatie homologeert of zulk een homologatie verwerpt, noch dat het kan worden aangewend zonder dat alle partijen die voor de rechtbank van koophandel zijn tussengekomen, in de zaak worden opgeroepen.

B.9.2. Wat betreft de omstandigheid dat bepaalde schuldeisers van de schuldenaar partij kunnen zijn in verschillende procedures van gerechtelijke reorganisatie, dient te worden onderstreept, enerzijds, dat het kan gebeuren, zoals in B.4 is vermeld, dat die schuldeisers hoger beroep instellen tegen een beslissing waarbij de homologatie wordt verworpen, en bijgevolg onderworpen zijn aan de striktere ontvankelijkheidsvoorwaarden die door de in het geding zijnde bepaling worden opgelegd alsook, anderzijds, dat gewone hypothetische voorspellingen, die geen rekening houden met de aard, noch met het economisch belang van de categorieën van schuldeisers die tegelijkertijd in een groot aantal plannen van gerechtelijke reorganisatie betrokken kunnen zijn, geen redelijke verantwoording voor het in het geding zijnde verschil in behandeling kunnen zijn.

Ten slotte kan louter de mogelijkheid, voor het hof van beroep, om alle schuldvorderingen die door het plan van gerechtelijke reorganisatie worden geraakt in aanmerking te nemen, geen bescherming bieden tegen de aantasting van de beginselen van gezag van gewijsde en rechtszekerheid, noch die aantasting compenseren.

B.10. Daaruit volgt dat, doordat hij niet bepaalt dat de partij die hoger beroep instelt tegen het vonnis waarbij het plan van gerechtelijke reorganisatie wordt gehomologeerd, alle partijen die zijn tussengekomen voor de rechtbank van koophandel in de zaak moet betrekken, terwijl dat geschil onsplitsbaar is, de in het geding zijnde bepaling niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Wat het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag betreft B.11. Rekening houdend met het antwoord op het eerste onderdeel van de prejudiciële vraag, is het niet nodig het tweede onderdeel ervan te onderzoeken.

Wat betreft de handhaving van de gevolgen van de in het geding zijnde bepaling B.12. Een niet-gemoduleerde vaststelling van ongrondwettigheid, zoals geformuleerd in B.10, zou een aanzienlijke rechtsonzekerheid met zich meebrengen in het nadeel van de appellanten die enkel tegen de schuldenaar een hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis dat het plan van gerechtelijke reorganisatie homologeert en waarvan de termijn van hoger beroep is verstreken.

B.13. Bijgevolg dienen de gevolgen van de in het geding zijnde bepaling te worden gehandhaafd tot op de dag van de bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 56, tweede lid, van de wet van 31 januari 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 31/01/2009 pub. 09/02/2009 numac 2009009047 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen sluiten betreffende de continuïteit van de ondernemingen, zoals gewijzigd bij artikel 30 van de wet van 27 mei 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 27/05/2013 pub. 22/07/2013 numac 2013009257 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen sluiten « tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen », schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het niet bepaalt dat de partij die hoger beroep instelt tegen een vonnis dat een plan van gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord homologeert, alle partijen die voor de rechtbank van koophandel zijn tussengekomen, in de zaak moet betrekken. - De gevolgen van die wettelijke bepaling worden gehandhaafd tot op de dag van de bekendmaking van dit arrest in het Belgisch Staatsblad.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 7 mei 2015.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^