Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 februari 2016

Uittreksel uit arrest nr. 177/2015 van 3 december 2015 Rolnummer : 6148 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 81 tot 86 en 180 van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetine Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015205914
pub.
08/02/2016
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 177/2015 van 3 december 2015 Rolnummer : 6148 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 81 tot 86 en 180 van de basis wet van 12 januari 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2005 pub. 01/02/2005 numac 2005009033 bron federale overheidsdienst justitie Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden sluiten betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Luik, afdeling Namen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, T. MerckxVan Goey, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 20 januari 2015 in zake E.D. tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 23 januari 2015, heeft de Arbeidsrechtbank te Luik, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 81 tot 86 en 180 van de basis wet van 12 januari 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2005 pub. 01/02/2005 numac 2005009033 bron federale overheidsdienst justitie Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden sluiten betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens juncto artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol, in zoverre zij het recht op arbeid, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning en het recht op sociale zekerheid van de gedetineerden niet waarborgen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens juncto artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, van de artikelen 81 tot 86 en 180 van de basis wet van 12 januari 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2005 pub. 01/02/2005 numac 2005009033 bron federale overheidsdienst justitie Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden sluiten betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (hierna : de basiswet) in zoverre zij het recht op arbeid, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning en het recht op sociale zekerheid van de gedetineerden niet zouden waarborgen.

B.2. De artikelen 81 tot 86 van de basiswet bepalen : «

Art. 81.De gedetineerde heeft het recht om deel te nemen aan de in de gevangenis beschikbare arbeid.

Art. 82.De penitentiaire administratie draagt er zorg voor dat arbeid beschikbaar gesteld wordt of beschikbaar gesteld kan worden die aan de gedetineerden de mogelijkheid biedt om zinvol hun detentietijd door te brengen, om na hun invrijheidstelling de geschiktheid tot een bestaansactiviteit te behouden, te bevorderen of te verwerven, om hun detentie te verzachten, om verantwoordelijkheden op te nemen, in voorkomend geval ten aanzien van hun naastbestaanden en de slachtoffers en om, zo daartoe grond bestaat, met het oog op herstel of met het oog op reïntegratie, schulden geheel of gedeeltelijk af te betalen.

Art. 83.§ 1. De tewerkstelling van de gedetineerde in de gevangenis geschiedt in omstandigheden die, voorzover de aard van de detentie zich daartegen niet verzet, zoveel mogelijk overeenstemmen met die welke in de vrije samenleving identieke activiteiten kenmerken. § 2. De arbeidsduur en de arbeidstijden worden vastgesteld in het huishoudelijk reglement. In geen geval mag de duur van de arbeidstijd de duur overschrijden die voor overeenkomstige activiteiten in de vrije samenleving door of krachtens de wet worden bepaald. § 3. De Koning bepaalt, in aanvulling op de wet, onder welke voorwaarden de tijd besteed aan vormingsactiviteiten met arbeidstijd kan worden gelijkgesteld.

Art. 84.§ 1. De directeur staat in voor de toewijzing van de in de gevangenis beschikbare arbeid aan de gedetineerden die om arbeid verzocht hebben. Dit verzoek wordt opgetekend in een door de Koning vastgesteld formulier. § 2. De toegewezen arbeid mag de waardigheid van de gedetineerde niet aantasten en mag evenmin het karakter hebben van een disciplinaire bestraffing. § 3. Bij de toewijzing van arbeid aan veroordeelden wordt rekening gehouden met het in titel IV, hoofdstuk II bedoelde individueel detentieplan. § 4. De in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid maakt niet het voorwerp uit van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Art. 85.De gedetineerde is gerechtigd, mits toelating van de directeur, andere dan in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid te verrichten.

De directeur kan de toelating weigeren wanneer, rekening houdend met de behoeften van de inrichting : - de bedoelde arbeid gevaar oplevert voor de orde of de veiligheid; - de controle die nodig is om de orde of de veiligheid te waarborgen voor de administratie een onredelijk grote arbeidsbelasting meebrengt.

De weigering van de toelating wordt met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.

Art. 86.§ 1. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen wordt het bedrag van de inkomsten voor de in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. § 2. Gedetineerden voor wie de tijd voor vormingsactiviteiten overeenkomstig artikel 83, § 3, met arbeidstijd wordt gelijkgesteld, wegens deelname aan programma's van beroepsopleiding, voortgezette beroepsopleiding, omscholing, of andere opleidings- en vormingsactiviteiten, ontvangen een opleidingstoelage, overeenkomstig de regels vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Die toelage is erop gericht de gedetineerden ertoe aan te zetten opleidingen te volgen, onder andere door hen in staat te stellen hun noodzakelijke uitgaven die niet langer door de inkomsten uit arbeid zouden kunnen worden gedekt deels of geheel te betalen. § 3. Bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad worden de regels vastgesteld voor de toekenning van de vergoeding aan gedetineerden die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval in de gevangenis ».

Artikel 180 van dezelfde wet bepaalt : « De Koning bepaalt de datum waarop deze wet of afzonderlijke bepalingen ervan in werking treden, behalve wat dit artikel betreft ».

B.3. De Ministerraad voert in zijn memorie aan dat de prejudiciële vraag geen antwoord behoeft om reden dat de voormelde bepalingen nog niet in werking zijn getreden.

B.4. Zoals artikel 180 van de basiswet voorschrijft, staat het aan de Koning de datum te bepalen waarop die wet of afzonderlijke bepalingen ervan in werking treden. Ofschoon verscheidene onderdelen van de basiswet inmiddels in werking zijn getreden, werd nog geen koninklijk besluit in die zin ten aanzien van de bestreden artikelen 81 tot 86 genomen.

B.5. Het staat in beginsel aan de verwijzende rechter na te gaan of het nuttig is aan het Hof een prejudiciële vraag te stellen over een bepaling die hij van toepassing acht op het geschil. Slechts wanneer dit klaarblijkelijk niet het geval is, kan het Hof de vraag onontvankelijk verklaren.

Te dezen noopt de prejudiciële vraag het Hof tot een toetsing van de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van wetsbepalingen die, zoals in B.4 is vermeld, nog niet in werking zijn getreden.

Aangezien de prejudiciële vraag betrekking heeft op wetsbepalingen die de verwijzende rechter in de geldende stand van het recht niet kan toepassen, is zij niet relevant voor de oplossing van het bodemgeschil en bijgevolg onontvankelijk.

B.6. De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 3 december 2015.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^