Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 april 2018

Uittreksel uit arrest nr. 127/2017 van 9 november 2017 Rolnummer 6433 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1 en 3, tweede lid, van de wet van 14 juli 1961 « tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schad Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018201045
pub.
10/04/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 127/2017 van 9 november 2017 Rolnummer 6433 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1 en 3, tweede lid, van de wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten « tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 2 mei 2016 in zake de stad Hoei tegen Frédéric Frenay en Sophie Uhlig, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 mei 2016, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Zijn artikel 1 van de wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Cassatie, alsook artikel 3, tweede lid, van dezelfde wet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij een van het gemeen recht afwijkend vermoeden iuris et de iure van aansprakelijkheid invoeren voor de houder van een jachtrecht of voor de eigenaar van een bosperceel, zonder dat zij zich op toeval of overmacht kunnen beroepen, wanneer grof wild dat uit dat perceel te voorschijn komt schade aanricht aan gras- of sierperken van derden ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de artikelen 1 en 3, tweede lid, van de wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten « tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade ».

Die bepalen : «

Artikel 1.De houders van het jachtrecht staan in voor de schade welke aan de velden, vruchten en oogsten wordt toegebracht door herten, reeën, damherten, wildschapen en everzwijnen welke te voorschijn komen uit de bospercelen waarop zij het jachtrecht hebben; zij kunnen noch toeval noch heirkracht inroepen.

Indien de gedaagde het bewijs levert dat het wild van een of meer andere jachtgebieden dan het zijne voortkomt, kan hij de houders van het jachtrecht op die jachtgebieden in de zaak roepen en deze kunnen, in dat geval, tot herstelling van de gehele schade of van een deel van de schade veroordeeld worden ». «

Art. 3.De vordering moet ingesteld worden binnen zes maanden na de schade en, wat de landbouwteelten betreft, vóór het binnenhalen van de oogst.

Zij kan ingesteld worden tegen de eigenaar der goederen, zo de houder van het jachtrecht zich niet heeft doen kennen, tenzij bedoelde eigenaar laatstgenoemde doet dagvaarden tot tussenkomst en tot vrijwaring. [...] ».

B.2.1. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de voormelde bepalingen, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Cassatie, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, in zoverre zij een van het gemeen recht afwijkend vermoeden iuris et de iure van aansprakelijkheid invoeren voor de houder van een jachtrecht of voor de eigenaar van een bosperceel, zonder dat zij zich op toeval of overmacht kunnen beroepen, wanneer grof wild dat uit dat perceel te voorschijn komt schade aanricht aan voor ontspanning bestemde gras- of sierperken van derden.

B.2.2. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld : « [de artikelen 1, eerste lid, en 3, tweede lid, van de wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten] [hebben] betrekking op de schade aan alle vegetatie die buiten de bospercelen wordt geteeld, en met name aan de voor ontspanning bestemde grasperken.

Het bestreden vonnis stelt vast dat 'de schade van [de eiser] in dit geval is veroorzaakt door everzwijnen maar betreft slechts zijn gras- en bloemperken'.

Het bestreden vonnis, dat beslist dat de wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten 'te dezen niet van toepassing is' en de vordering, die de eiser op grond van die wet heeft ingesteld, bijgevolg verwerpt, op grond dat ' de verwijzing naar de bewoordingen " velden, vruchten en oogsten " [...] de vergoeding uitsluit van schade die niet is toegebracht aan gronden die bestemd zijn voor de teelt, maar aan bossen, sportterreinen, voor ontspanning bestemde tuinen of aan andere terreinen met een ander gebruiksdoel ', schendt de artikelen 1, eerste lid, en 3, tweede lid, van die wet » (Cass., 11 oktober 2013, Arr. Cass., nr. 516; in dezelfde zin, Cass., 6 juni 2006, Arr. Cass., nr 335).

B.3.1. De geïntimeerden voor de verwijzende rechter voeren in hoofdorde aan dat de prejudiciële vraag niet ontvankelijk is doordat de te vergelijken categorieën van personen niet worden geïdentificeerd.

B.3.2. Uit het verwijzingsvonnis blijkt dat de stad Hoei, appellante voor de verwijzende rechter, eigenaar is van een bos dat aanpaalt aan de siertuin van de geïntimeerden die door de everzwijnen is beschadigd. De appellante voor de verwijzende rechter voert aan dat de in het geding zijnde wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten niet van toepassing kan zijn op de siergrasperken zonder de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te schenden.

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt genoegzaam dat het Hof wordt gevraagd of de in het geding zijnde wet, zoals geïnterpreteerd door het Hof van Cassatie, eveneens van toepassing is op de schade aan gras- en sierperken en of zij bijgevolg voorziet in een identieke behandeling van twee categorieën van personen die zich in verschillende situaties zouden bevinden, namelijk de jagers of de eigenaars van bospercelen waarop een jachtrecht wordt uitgeoefend wanneer grof wild schade aanricht aan velden, vruchten en oogsten, enerzijds, en aan siergrasperken, anderzijds.

B.3.3. De exceptie wordt verworpen.

B.4. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.5. Tijdens de parlementaire voorbereiding zijn de doelstellingen van de wetgever alsmede de beginselen van de reglementering als volgt toegelicht : « Het beginsel is dat de houders van het jachtrecht in de bossen vanwaar het grof wild komt, aansprakelijk geacht worden voor de schade die in de aangrenzende teelten is aangericht.

Dat vermoeden is een vermoeden juris de jure, en de reden waarom een lid van de commissie zich heeft onthouden over artikel 1, is dat dit vermoeden juris de jure was en hij het juris tantum had gewild.

In artikel 1 staat immers : 'De houders van het jachtrecht staan in voor de schade welke aan de velden, vruchten en oogsten wordt toegebracht...' - ik sla over - '... zij kunnen noch toeval noch heirkracht inroepen.' Het gaat dus om een versterking van de beginselen die zijn vastgelegd in artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat diegene die de dieren onder zijn bewaring heeft, de door hen aangerichte schade moet herstellen; dat artikel is echter in dit geval niet in het geding. Het soort vermoeden dat wij invoeren is nieuw, zoals dat het geval is voor de artikelen 1382, 1383, 1384 en andere. Het spreekt voor zich dat, indien men de jagers de mogelijkheid zou bieden toeval of heirkracht in te roepen, er steeds sprake zou zijn van toeval of heirkracht.

Het hoofddoel van het wetsvoorstel bestaat erin schadevergoeding mogelijk te maken voor de landbouwers uit de armoedigste of kansarme streken van Luxemburg, waar de schade beperkt is tot een vrij klein gebied, en eveneens de vergoeding mogelijk te maken van schade aangericht door grof wild » (Hand., Kamer, vergadering van 8 februari 1961, pp. 26-27) B.6. De noodzaak om te voorzien in een aansprakelijkheidsregeling die afwijkt van het gemeen recht werd als volgt verantwoord : « Tot dusver was het meestal onmogelijk het herstel van de door grof wild aangerichte schade te verkrijgen. Een vergoeding kon alleen aangevraagd worden op grond van de artikelen 1382 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, die de benadeelde partij verplichten te bewijzen dat de schuld ligt bij degene die vermoed wordt de schade te hebben veroorzaakt. Meestal was het echter onmogelijk dit bewijs te leveren : daar het grof wild reislustig is, kon niet met zekerheid worden bewezen dat het uit de bossen nabij de beschadigde oogsten of beplantingen voorkwam.

Aan de andere kant kon artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de aansprakelijkheid van de eigenaars van dieren voor de door deze veroorzaakte schade niet worden toegepast, daar het wild als 'res nullius' wordt beschouwd.

Voortaan zal de benadeelde partij niet meer moeten bewijzen dat de persoon die vermoed wordt de schade te hebben veroorzaakt, een fout heeft begaan : de schade zal in elk geval worden vergoed, indien de benadeelde partij de houder van het jachtrecht op het perceel vanwaar het wild voorkomt, binnen de wettelijke termijn heeft gedagvaard » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1961, nr. 67, p. 2).

B.7. Tijdens de parlementaire voorbereiding is het door de wet in het leven geroepen onweerlegbaar vermoeden verantwoord als volgt : « [...] de verplichting tot herstel berust niet, zoals men zou kunnen denken, op een aansprakelijkheid zonder fout noch op een idee van mogelijk risico [...], maar op een vermoeden van fout of op zijn minst van onachtzaamheid, doordat men niet alle middelen heeft aangewend om het wild te verhinderen schade toe te brengen aan andermans goed » (Hand., Senaat, B.Z. 1961, vergadering van 5 juli 1961, p. 521) B.8.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde wet blijkt dat de wetgever het herstel van door grof wild aangerichte schade wilde verzekeren ten aanzien van benadeelde personen die vaak in de onmogelijkheid verkeerden dat herstel te verkrijgen, aangezien zij ertoe gehouden waren te bewijzen dat de persoon die wordt vermoed de schade te hebben veroorzaakt, een fout heeft begaan, bewijs dat meestal onmogelijk was.

B.8.2. Gelet op dat doel is het niet zonder redelijke verantwoording de houders van een jachtrecht of de eigenaars van bospercelen waarop een jachtrecht wordt uitgeoefend, op identieke wijze te behandelen, ongeacht of de schade door het grof wild wordt veroorzaakt aan velden, vruchten en oogsten of aan siergrasperken. De omstandigheid dat de schade wordt veroorzaakt aan siergrasperken, maakt het immers niet mogelijk te verantwoorden dat de slachtoffers de aldus door grof wild aan hun eigendom aangerichte schade niet vergoed kunnen krijgen, terwijl de benadeelde personen die eigenaar zijn van landbouwgronden dat wel kunnen, hoewel zij zich in identieke situaties bevinden.

B.8.3. Het bij de in het geding zijnde wet ingevoerde aansprakelijkheidsstelsel doet overigens niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de houders van een jachtrecht of van de eigenaars van bospercelen waarop een jachtrecht wordt uitgeoefend.

Allereerst kan de houder van het jachtrecht aangewezen op grond van artikel 1, eerste zin, van de wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten krachtens diezelfde wet de houder(s) van een jachtrecht op andere percelen vanwaar het wild dat de schade heeft aangericht zou zijn gekomen, in de zaak roepen (artikel 1, in fine), waardoor mogelijkerwijs naar deze laatste(n) de last van de schadevergoeding die verschuldigd is aan de eigenaar van de beschadigde velden, vruchten of oogsten geheel of gedeeltelijk verschuift (artikel 1, in fine, en artikel 2).

Vervolgens voorziet de wet in een bijzonder strikte verjaringsregeling (artikel 3).

Zoals uitdrukkelijk is opgemerkt tijdens de parlementaire voorbereiding, is er ten slotte geen aanleiding tot toepassing van de vergoedingsregeling die is ingevoerd bij de wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten in geval van rechtsmisbruik van de eigenaar van de beschadigde teelten, hetgeen eveneens geldt voor de eigenaars van siergrasperken : « De bedoeling van de wetgever is immers de normale oogsten te beschermen tegen beschadiging door het wild.

Het spreekt vanzelf dat, indien een persoon een ongebruikelijke teelt zou beginnen om de houder van de jacht te benadelen, de door het grof wild aan deze teelt veroorzaakte schade niet zou worden vergoed » (Parl. St., Senaat, voormeld, p. 3).

B.9. De artikelen 1 en 3, tweede lid, van de wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten « tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade » zijn bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 1 en 3, tweede lid, van de wet van 14 juli 1961Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/07/1961 pub. 11/08/2009 numac 2009000486 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade. - Duitse vertaling van de federale versie sluiten « tot regeling van het herstel der door grof wild aangerichte schade » schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 9 november 2017.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^