Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 december 2018

Uittreksel uit arrest nr. 93/2018 van 19 juli 2018 Rolnummer 6488 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 4/1, 5 en 8, § 1, van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, gesteld door d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018205774
pub.
10/12/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 93/2018 van 19 juli 2018 Rolnummer 6488 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 4/1, 5 en 8, § 1, van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en J. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest nr. 235.525 van 19 juli 2016 in zake de bvba « Thalass Alif » en Mohamed Saouti tegen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 juli 2016, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 8, § 1, van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, in die zin geïnterpreteerd dat het de Koning ertoe machtigt maatregelen te nemen die de toekenning, de geldigheid, de verlenging of de vernieuwing van de arbeidsvergunningen en de arbeidskaarten beperken, de artikelen 10, 11 en 191 van de Grondwet, of de ene of de andere van die bepalingen, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 23, 105 en 108 van de Grondwet, in zoverre artikel 191 van de Grondwet aan de wetgever de bevoegdheid voorbehoudt om te voorzien in de verschillen in behandeling die de vreemdelingen benadelen met betrekking tot de bescherming verleend aan personen en aan goederen ? »;2. « Schenden de artikelen 4/1 en 5 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers de artikelen 22, 23 en 191 van de Grondwet, of de ene of de andere van die bepalingen, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, door te bepalen dat de vreemdeling bewijs moet leveren van een arbeidskaart die voortvloeit uit een arbeidsvergunning verleend aan de mogelijke werkgever van die vreemdeling, in het bijzonder wanneer die vroeger tot verblijf is gemachtigd, zij het tijdelijk ? »;3. « In geval van ontkennend antwoord op de tweede vraag, schenden de artikelen 4/1 en 5 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers de artikelen 22, 23 en 191 van de Grondwet, of de ene of de andere van die bepalingen, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, door te bepalen dat de vreemdeling bewijs moet leveren van een arbeidskaart die voortvloeit uit een arbeidsvergunning verleend aan diens mogelijke werkgever, in het bijzonder wanneer die vreemdeling vroeger tot verblijf is gemachtigd, zij het tijdelijk voor een jaar en met inachtneming van een aantal voorwaarden in verband met de tijdelijke arbeidsvergunning en de tijdelijke arbeidskaart die oorspronkelijk werden toegekend en die precies dat recht op tijdelijk verblijf hebben geopend ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.1. De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers (hierna : de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten), dat bepaalt : « De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de categorieën alsmede de voorwaarden tot toekenning, geldigheid, verlenging, vernieuwing, weigering en intrekking van de arbeidsvergunningen en de arbeidskaarten ».

B.2.1. Uit de formulering van de eerste prejudiciële vraag blijkt dat het Hof wordt verzocht de bestaanbaarheid van die bepaling te onderzoeken met de artikelen 10, 11 en 191, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 23, 105 en 108, van de Grondwet, in zoverre artikel 191 van de Grondwet een wettigheidsbeginsel vastlegt dat aan de wetgever de bevoegdheid voorbehoudt om te voorzien in de verschillen in behandeling die de vreemdelingen benadelen met betrekking tot de bescherming verleend aan personen en aan goederen.

B.2.2. Uit de motieven van het verwijzingsarrest kan worden afgeleid dat de Raad van State oordeelt dat de wetgever, met de in het geding zijnde bepaling, de Koning heeft gemachtigd om de uitoefening, door een buitenlandse onderdaan die in België wenst te werken, van de grondrechten die zijn beschermd bij de artikelen 23 en 191 van de Grondwet te weigeren of te beperken.

B.3.1. Artikel 191 van de Grondwet bepaalt : « Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen ».

De bescherming verleend aan personen betreft met name de rechten die worden vermeld in artikel 23 van de Grondwet, dat bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, [...] ».

B.3.2. Artikel 191 van de Grondwet vereist dat elk verschil in behandeling dat een vreemdeling ten aanzien van Belgen benadeelt in de bescherming verleend aan personen, bij een wetskrachtige norm moet worden ingevoerd.

Artikel 23, tweede lid en derde lid, 1°, van de Grondwet legt de bevoegde wetgever evenwel de verplichting op om het recht op arbeid te waarborgen en om de voorwaarden voor de uitoefening van dat recht te bepalen. Die grondwetsbepaling verbiedt echter die wetgever niet machtigingen te verlenen aan een uitvoerend orgaan, voor zover die machtigingen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de bevoegde wetgever het onderwerp heeft aangegeven.

B.4.1. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van een geheel van wetsbepalingen die ertoe strekken de voorwaarden voor de uitoefening van het recht op arbeid van vreemdelingen te bepalen.

B.4.2. Artikel 3 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten bepaalt : « Deze wet is van toepassing op de buitenlandse werknemers en op de werkgevers.

Voor de toepassing van deze wet worden gelijkgesteld : 1° met buitenlandse werknemers : de buitenlandse onderdanen die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon;2° met werkgevers : de personen die de onder 1° genoemde personen tewerkstellen. Voor de toepassing van deze wet worden de schouwspelartiesten vermoed te zijn aangeworven met een arbeidsovereenkomst voor bedienden, tenzij het tegendeel wordt bewezen ».

B.4.3. Artikel 4 van dezelfde wet bepaalt : « § 1. De werkgever die een buitenlandse werknemer wenst tewerk te stellen moet vooraf een arbeidsvergunning hebben verkregen van de bevoegde overheid.

De werkgever mag de diensten van deze werknemer enkel gebruiken binnen de perken van deze vergunning.

De Koning kan, in de gevallen door Hem bepaald, afwijken van het eerste lid. § 2. De arbeidsvergunning wordt niet toegekend wanneer de buitenlandse onderdaan België is binnengekomen om er te worden tewerkgesteld vooraleer de werkgever de arbeidsvergunning heeft bekomen.

De Koning kan, in de gevallen door Hem bepaald, afwijken van het voorgaande lid. § 3. De Koning kan bepalen op welke voorwaarden een gemeenschappelijke arbeidsvergunning aan een werkgever kan worden toegekend. Deze gemeenschappelijke arbeidsvergunning mag de drie maanden niet overschrijden.

Onder ' gemeenschappelijke arbeidsvergunning ' dient te worden verstaan een arbeidsvergunning die aan een werkgever kan worden toegekend voor de tewerkstelling van meerdere buitenlandse werknemers tegelijk voor arbeidsprestaties van korte duur. § 4. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bepalen op welke voorwaarden een voorlopige arbeidsvergunning kan worden toegekend aan een werkgever ».

B.4.4. Artikel 5 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten bepaalt : « Om arbeid te verrichten, moet de buitenlandse werknemer vooraf een arbeidskaart hebben verkregen van de bevoegde overheid.

Hij mag deze arbeid enkel verrichten binnen de perken van deze arbeidskaart ».

B.4.5. Artikel 6 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten bepaalt : « De in artikel 5 bedoelde arbeidskaart is niet vereist wanneer de werkgever één der volgende documenten heeft bekomen : 1° een gemeenschappelijke arbeidsvergunning zoals bepaald in artikel 4, § 3;2° een voorlopige arbeidsvergunning zoals bepaald in artikel 4, § 4 ». B.4.6. Artikel 7 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten bepaalt : « De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit de categorieën van buitenlandse werknemers die Hij bepaalt, vrijstellen van de verplichting een arbeidskaart te verkrijgen.

De werkgevers van de buitenlandse werknemers bedoeld in het voorgaande lid worden vrijgesteld van de verplichting een arbeidsvergunning te verkrijgen ».

B.5. In de artikelen 4 tot 7 van de voormelde wet worden de « algemene principes [...] i.v.m. de arbeidsvergunning en de arbeidskaart » uiteengezet (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 2072/3, p. 4) : « Het uitgangspunt is dat wanneer een werkgever een buitenlandse werknemer wenst tewerk te stellen, hij vooraf een arbeidsvergunning moet bekomen van het betrokken Gewest. Wordt die arbeidsvergunning toegekend, dan krijgt die buitenlandse werknemer een arbeidskaart.

Deze regel kent een aantal afwijkingen of bijzondere nadere regels : * De arbeidsvergunningen kunnen in bepaalde gevallen verleend worden zonder dat er een arbeidskaart zal vereist zijn voor de werknemer.

Dit zal met name het geval zijn bij de uitreiking van : - een gemeenschappelijke arbeidsvergunning voor een groep i.p.v. voor een individuele werknemer. - een voorlopige arbeidsvergunning in bepaalde gevallen waarin er geen duidelijkheid bestaat over het definitief verblijfsstatuut van de betrokken buitenlandse onderdaan. * Anderzijds is het ook mogelijk dat aan de werknemer een arbeidskaart wordt uitgereikt zonder dat de werkgever een arbeidsvergunning nodig heeft. Dit is het geval bij de zgn. arbeidskaart ' A ' die voor onbepaalde duur geldt en voor tewerkstelling bij alle werkgevers. * Tenslotte is er nog de situatie waarbij noch de werkgever, noch de buitenlandse werknemer respectievelijk een arbeidsvergunning en een arbeidskaart nodig hebben. Dit is het geval wanneer het gaat om buitenlandse onderdanen die vrijgesteld zijn van de verplichting een arbeidskaart te bekomen (bijvoorbeeld onderdanen van een EU-lidstaat) » (ibid., pp. 4-5).

B.6. Artikel 8 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten wordt als volgt toegelicht : « Teneinde maximaal rekening te kunnen houden met de soms uitermate snel veranderende situaties wordt aan de Koning in de praktijk, de bevoegdheid verleend : * de verschillende categorieën van arbeidskaarten (bijvoorbeeld A en B) en arbeidsvergunningen te bepalen, * en de voorwaarden en de procedure van toekenning, weigering en intrekking ervan vast te stellen.

Een forfaitaire vergoeding van maximum 500 BEF. kan worden voorzien voor het dekken van de kosten van de behandeling van de aanvragen en de aflevering van de arbeidsvergunningen en -kaarten » (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 2072/3, p. 5).

B.7.1. Bij zijn arrest nr. 62/2014 van 3 april 2014 heeft het Hof geoordeeld dat de in B.4 aangehaalde wettelijke bepalingen, alsook de parlementaire voorbereiding van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten, het mogelijk maken te oordelen dat de in het geding zijnde bepaling, door de Koning ertoe te machtigen de categorieën van arbeidsvergunningen en de categorieën van arbeidskaarten alsmede de voorwaarden tot toekenning, geldigheid, verlenging, vernieuwing, weigering en intrekking van die vergunningen en kaarten te bepalen, aan de Koning machtigingen verleent met betrekking tot de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan het onderwerp in de wet is aangegeven.

B.7.2. De Raad van State is evenwel van mening dat in het licht van meer bepaald dat arrest alsook de context waarin de verzoekende partijen hun verzoek tot het stellen van de prejudiciële vraag situeren en formuleren, ervan dient te worden uitgegaan dat men zich niet in een van de gevallen bevindt waarin artikel 26, § 2, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof voorziet, dat hem zou toelaten de vraag niet te stellen. Hij is in het bijzonder van mening dat hij niet ervan kan uitgaan dat het Hof reeds uitspraak zou hebben gedaan op een vraag met een identiek onderwerp omdat de vraag die hij in de voorliggende zaak stelt, specifiek betrekking heeft op de bestaanbaarheid, met artikel 191 van de Grondwet, van de aan de Koning verleende machtiging om bepalingen aan te nemen die het recht van vreemdelingen om in België te werken beperken.

B.8.1. Het verschil in behandeling tussen vreemdelingen en Belgen wat de toegang tot arbeid in België betreft, is uitgewerkt in de voormelde artikelen 4, § 1, en 5 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten, in zoverre zij het beginsel vastleggen volgens hetwelk de werkgever die een vreemdeling wenst tewerk te stellen daartoe een vergunning moet verkrijgen en volgens hetwelk een vreemdeling die in België wenst te werken daartoe vooraf een vergunning moet hebben verkregen. Daaruit volgt dat « de uitzondering », in de zin van artikel 191 van de Grondwet, op de « bescherming verleend aan personen en aan goederen » die Belgen inzake toegang tot arbeid genieten, door die wetsbepalingen wordt vastgelegd in zoverre zij het verschil in behandeling tussen Belgen, die in België mogen werken, en vreemdelingen, die in principe niet in België mogen werken tenzij zij daartoe een vergunning hebben verkregen, creëren.

B.8.2. Aangezien het beginsel van verbod van arbeid, voor een vreemdeling, wanneer hij daartoe geen vergunning heeft verkregen, door de wet is vastgelegd, stelt de aan de Koning verleende machtiging Hem weliswaar in staat de voorwaarden tot weigering en intrekking van de arbeidsvergunningen en de arbeidskaarten te bepalen, maar staat zij Hem niet toe het recht van vreemdelingen om in België te werken méér te beperken. De in het geding zijnde machtiging betreft bijgevolg geen andere maatregelen dan die waarvan de wet het onderwerp heeft aangegeven, zodat zij niet onbestaanbaar is met artikel 23 van de Grondwet.

B.9.1. Artikel 105 van de Grondwet bepaalt : « De Koning heeft geen andere macht dan die welke de Grondwet en de bijzondere wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, hem uitdrukkelijk toekennen ».

B.9.2. Artikel 108 van de Grondwet bepaalt : « De Koning maakt de verordeningen en neemt de besluiten die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen ».

B.9.3. Wanneer een specifieke grondwetsbepaling de waarborg biedt dat in een aangelegenheid het onderwerp van de aan te nemen maatregelen wordt bepaald door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering, wordt de waarborg van de artikelen 105 en 108 van de Grondwet daardoor opgeslorpt. Hetzelfde geldt voor de grondwetsbepaling die vereist dat elk verschil in behandeling tussen Belgen en vreemdelingen bij een wetskrachtige norm moet worden ingevoerd.

Uit de vaststelling dat de wetgever de artikelen 10, 11, 23 en 191 van de Grondwet niet heeft geschonden, volgt derhalve dat hij evenmin op discriminerende wijze afbreuk heeft gedaan aan de artikelen 105 en 108 van de Grondwet.

B.9.4. Het komt de bevoegde rechter toe, in voorkomend geval, na te gaan of de Koning geen misbruik heeft gemaakt van de machtiging die Hem door de wetgever is verleend.

B.10. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede en de derde prejudiciële vraag B.11. De tweede en de derde prejudiciële vraag hebben betrekking op de artikelen 4/1 en 5 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten. Aangezien artikel 4/1 in die wet is ingevoegd bij de wet van 11 februari 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/02/2013 pub. 22/02/2013 numac 2013200528 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot vaststelling van sancties en maatregelen voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen sluiten, is het niet van toepassing op het voor het verwijzende rechtscollege hangende geschil. Het is overigens artikel 4, § 1, van die wet en niet artikel 4/1 ervan dat voorziet in de arbeidsvergunning die aan de werkgever wordt toegekend en die verbonden is aan de arbeidskaart die krachtens artikel 5 van dezelfde wet aan de werknemer wordt toegekend. Het is bijgevolg duidelijk, zoals de verzoekende partijen voor de Raad van State aanvoeren, dat de verwijzing naar artikel 4/1 in de prejudiciële vragen op een materiële vergissing berust en dat de vragen zo moeten worden gelezen dat zij betrekking hebben op de artikelen 4, § 1, en 5 van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten.

B.12. Uit de motieven van het arrest waarbij het Hof wordt ondervraagd blijkt dat de bestuurshandeling waarop de procedure betrekking heeft geen weigering is tot toekenning van een eerste arbeidskaart aan de betrokken vreemdeling, maar wel een weigering tot vernieuwing van een arbeidsvergunning van een buitenlandse werknemer en van een arbeidskaart B, die voordien voor een periode van één jaar werden toegekend in het kader van de regularisatieoperatie die plaatsvond in de loop van 2009 en die gedeeltelijk geregeld was bij het koninklijk besluit van 7 oktober 2009Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/10/2009 pub. 14/10/2009 numac 2009012228 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende bijzondere bepalingen met betrekking tot de tewerkstelling van sommige categorieën van buitenlandse werknemers sluiten houdende bijzondere bepalingen met betrekking tot de tewerkstelling van sommige categorieën van buitenlandse werknemers. Bij de in het geding zijnde aanvraag tot vernieuwing was de betrokken buitenlandse werknemer houder van een verblijfsmachtiging van beperkte duur die was toegekend onder de voorwaarde van het verkrijgen van een arbeidskaart B. B.13. In de tweede en de derde prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht de bestaanbaarheid te onderzoeken, met de artikelen 22, 23 en 191 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, van de vereiste die door de in het geding zijnde bepalingen wordt opgelegd aan de vreemdeling die in België wenst te werken, om daartoe bewijs te leveren van een arbeidskaart die voortvloeit uit een arbeidsvergunning verleend aan diens mogelijke werkgever, wanneer de betrokken vreemdeling reeds eerder tijdelijk tot verblijf werd gemachtigd, in voorkomend geval dankzij een maatregel tot regularisatie van zijn verblijf die afhankelijk werd gesteld van de toekenning van de eerste arbeidskaart.

B.14.1. De in artikel 191 van de Grondwet bedoelde bescherming verleend aan personen en aan goederen heeft met name betrekking op het recht op de eerbiediging van het privéleven dat is gewaarborgd bij artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, op het recht op arbeid dat is gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet en op het recht op het ongestoord genot van eigendom dat is gewaarborgd bij artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.14.2. Op grond van artikel 191 van de Grondwet kan een verschil in behandeling dat een vreemdeling benadeelt alleen bij een wetskrachtige norm worden ingevoerd. Die bepaling heeft niet tot doel de wetgever ertoe te machtigen, wanneer hij een dergelijk verschil in het leven roept, zich eraan te onttrekken de in de Grondwet verankerde fundamentele beginselen in acht te nemen. Uit artikel 191 vloeit dus niet voort dat de wetgever, wanneer hij een verschil in behandeling ten nadele van vreemdelingen invoert, niet erover moet waken dat dit verschil niet discriminerend is, ongeacht de aard van de in het geding zijnde beginselen.

B.15. Het verschil in behandeling waarover het Hof wordt ondervraagd, brengt het Hof tot een vergelijking van, enerzijds, de Belgische werknemers en, anderzijds, de buitenlandse werknemers die voor een beperkte duur gemachtigd zijn om in België te verblijven, doordat de eerstgenoemden geen bewijs moeten leveren van enige voorafgaande vergunning om in België te kunnen werken terwijl de laatstgenoemden daartoe een arbeidskaart moeten verkrijgen die voortvloeit uit een arbeidsvergunning die vooraf door de mogelijke werkgever moet worden verkregen.

B.16.1. Volgens de parlementaire voorbereiding ervan vormt de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten een « nieuw wettelijk kader [...] voor de uitwerking van een aangepaste reglementering voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers » (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 2072/3, p. 2) en vervangt het het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit. De doelstellingen van de herschrijving van dat besluit en van de uitvoeringsbesluiten ervan zijn : « 1. Een coördinatie van de bestaande teksten. 2. Een actualisering van de regelgeving i.v.m. de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. 3. De wetgevingen inzake verblijf en tewerkstelling van buitenlandse onderdanen zo volledig mogelijk onderling op elkaar afstemmen. 4. Een aanpassing van de bestaande teksten aan de gewijzigde grondwettelijke context. 5. Een aanpassing van de bestaande teksten aan de gewijzigde Europese context. 6. Het verbeteren van de mogelijkheden om in beroep te gaan. 7. [...] » (ibid., p. 3). Overigens beantwoordt de noodzaak voor de werkgever een arbeidsvergunning te verkrijgen en voor de werknemer de overeenstemmende arbeidskaart te verkrijgen nog steeds, zoals naar voren is gebracht in het verslag aan de Koning dat aan het koninklijk besluit nr. 34 van 20 juli 1967 voorafgaat, aan de doelstelling « te vermijden dat migrerende werknemers zouden aangeworven worden zonder rekening te houden met de stand van de arbeidsmarkt en om de voorrang voor de tewerkstelling van de arbeidskrachten die op het grondgebied van het Rijk beschikbaar zijn te bewaren » (Belgisch Staatsblad, 29 juli 1967).

B.16.2. De vereiste die erin bestaat een vergunning te verkrijgen om een buitenlandse werknemer tewerk te stellen, voor een werkgever, en een arbeidskaart, voor een werknemer, is een pertinente maatregel om de doelstelling van de wetgever te bereiken, te weten de komst van nieuwe werknemers op de Belgische arbeidsmarkt slechts toe te staan wanneer zij op de arbeidsmarkt kunnen worden geïntegreerd.

De wetgever kan niet worden verweten dat hij de vreemdelingen die eerder tot een verblijf waren gemachtigd niet van die vereiste heeft uitgezonderd, wanneer die machtiging tijdelijk was toegekend. De wetgever kon immers oordelen dat men zich in principe, ten aanzien van de vreemdelingen die gemachtigd zijn om tijdelijk op het grondgebied te verblijven, ook ervan diende te vergewissen dat de voorwaarden voor hun integratie op de arbeidsmarkt vervuld waren alvorens hun een vergunning toe te kennen om in België te werken.

B.17.1. Ten slotte is, zoals is vermeld in B.12, de voor het verwijzende rechtscollege bestreden bestuurshandeling een weigering tot vernieuwing van een arbeidsvergunning en van een arbeidskaart B die eerder voor een termijn van één jaar werden toegekend. De noodzaak om een vernieuwing van de arbeidsvergunning en van de arbeidskaart te verkrijgen, vloeit voort uit het in de tijd beperkte karakter van een arbeidskaart B. Het tijdelijke karakter van de arbeidskaart B die te dezen aan de betrokken vreemdeling werd toegekend, volgt niet uit de bepalingen van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten die het Hof wordt verzocht te onderzoeken, maar uit artikel 3 van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende de uitvoering van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. Die bepaling valt niet onder de bevoegdheid van het Hof.

B.17.2. Op dezelfde wijze vloeit de omstandigheid dat aan de vreemdelingen die het voordeel hebben genoten van een regularisatie van hun verblijfsstatus « door arbeid » in het jaar 2009 een arbeidskaart B en een verblijfsrecht van beperkte duur zijn toegekend, die beide moeten worden vernieuwd, niet voort uit de wetsbepalingen die in het geding zijn in de tweede en de derde prejudiciële vraag, maar uit de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 oktober 2009Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 07/10/2009 pub. 14/10/2009 numac 2009012228 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende bijzondere bepalingen met betrekking tot de tewerkstelling van sommige categorieën van buitenlandse werknemers sluiten houdende bijzondere bepalingen met betrekking tot de tewerkstelling van sommige categorieën van buitenlandse werknemers. Het komt het verwijzende rechtscollege toe de bestaanbaarheid van die reglementering met de in de derde prejudiciële vraag vermelde grondwets- en verdragsbepalingen te onderzoeken.

B.18. De tweede en de derde prejudiciële vraag dienen ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 8, § 1, van de wet van 30 april 1999Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/04/1999 pub. 21/05/1999 numac 1999012338 bron ministerie van tewerkstelling en arbeid Wet betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers sluiten betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers schendt de artikelen 10, 11, 23, 105, 108 en 191 van de Grondwet niet. - De artikelen 4, § 1, en 5 van dezelfde wet schenden niet de artikelen 22, 23 en 191 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 19 juli 2018.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^