Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 mei 2019

Uittreksel uit arrest nr. 9/2019 van 23 januari 2019 Rolnummer 6761 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 119, § 2, 121, § 1, en 125, § 2, van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, g Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019201801
pub.
27/05/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 9/2019 van 23 januari 2019 Rolnummer 6761 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 119, § 2, 121, § 1, en 125, § 2, van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten houdende sociale en diverse bepalingen, gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P. Snappe, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 20 oktober 2017 in zake L.D. tegen de Federale Pensioendienst, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 november 2017, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 119, § 2, 121, § 1, en 125, § 2, van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten houdende sociale en diverse bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre de gepensioneerde die van tafel en bed is gescheiden (toegestaan bij gerechtelijke beslissing), wordt beschouwd als een ' gehuwde gepensioneerde ' van wie een deel van de inkomsten van zijn echtgenoot wordt afgetrokken van het supplement gewaarborgd minimum, terwijl de van tafel en bed gescheiden gepensioneerde wordt beschouwd als een ' alleenstaande gepensioneerde ', van wie een deel van de inkomsten van zijn echtgenoot dus niet wordt afgetrokken van het supplement gewaarborgd minimum ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 119, § 2, 121, § 1, en 125, § 2, van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten houdende sociale en diverse bepalingen (hierna : de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten), die bepalen : «

Art. 119.[...] § 2. Onder ' alleenstaande gepensioneerde ' moet worden verstaan de ongehuwde, de uit de echt gescheiden of de van tafel en bed gescheiden gepensioneerde van het mannelijk of vrouwelijk geslacht, evenals de gepensioneerde die weduwnaar of weduwe is. [...]

Art. 121.§ 1. Voor de personen gepensioneerd wegens lichamelijke ongeschiktheid, of ambtshalve gepensioneerd overeenkomstig artikel 83 van voormelde wet van 5 augustus 1978, wordt het gewaarborgd minimumbedrag vastgesteld op : 1° 50 pct.van de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaar van de loopbaan met uitsluiting van de elementen van de bezoldiging die niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van het rustpensioen, voor een alleenstaande gepensioneerde; 2° 62,5 pct.van deze gemiddelde wedde voor een gehuwde gepensioneerde. [...]

Art. 125.[...] § 2. Wanneer het gaat om een gehuwde gepensioneerde, worden eveneens van het supplement afgetrokken : 1° de aan zijn echtgenoot door de uitoefening van een beroepsactiviteit toekomende inkomsten;2° de hierna opgesomde voordelen die zijn echtgenoot geniet : a) rustpensioenen of ouderdomsrenten, respectievelijk overlevingspensioenen of -renten, of als zodanig geldende voordelen ten laste van een pensioenregeling vastgesteld krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving;b) primaire ongeschiktheidsuitkeringen, invaliditeitsuitkeringen of werkloosheidsvergoedingen toegekend krachtens de Belgische wetgeving of voordelen van dezelfde aard toegekend krachtens een buitenlandse wetgeving;c) renten, vergoedingen of toelagen toegekend krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving tot herstel van de schade voortvloeiend uit een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte;d) vergoedingspensioenen van vredestijd. [...] ».

B.2. Titel V van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten voorziet in maatregelen betreffende de pensioenen in de overheidssector. Artikel 121 van de voormelde wet stelt het gewaarborgde minimumpensioenbedrag vast voor de personen die op rust zijn gesteld wegens hun lichamelijke ongeschiktheid of die ambtshalve op rust zijn gesteld. De bedragen verschillen naargelang de gepensioneerde alleenstaand is of gehuwd.

Zoals blijkt uit artikel 119, § 2, van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten, is een « alleenstaande gepensioneerde » de ongehuwde, de uit de echt gescheiden of de van tafel en bed gescheiden gepensioneerde, alsook de gepensioneerde die weduwnaar of weduwe is. Dezelfde bepaling definieert, in paragraaf 3 ervan, het pensioensupplement als het bedrag dat bij het nominale pensioenbedrag wordt gevoegd om het gewaarborgde minimumbedrag, zijnde het minimumpensioenbedrag waarop iemand aanspraak kan maken, te bereiken.

De artikelen 123 tot 125 van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten regelen de cumulatie tussen het uit de toepassing van de artikelen 120 en 121 van dezelfde wet voortvloeiende pensioensupplement en de beroeps- of vervangingsinkomsten. Bij artikel 125, § 2, van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten wordt een deel van de inkomsten en voordelen die de echtgenoot van een gehuwde gepensioneerde geniet, afgetrokken van dat supplement.

B.3.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 119, § 2, 121, § 1, en 125, § 2, van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten « in zoverre de gepensioneerde die van tafel en bed is gescheiden (toegestaan bij gerechtelijke beslissing), wordt beschouwd als een ' gehuwde gepensioneerde ' van wie een deel van de inkomsten van zijn echtgenoot wordt afgetrokken van het supplement gewaarborgd minimum, terwijl de van tafel en bed gescheiden gepensioneerde wordt beschouwd als een ' alleenstaande gepensioneerde ', van wie een deel van de inkomsten van zijn echtgenoot dus niet wordt afgetrokken van het supplement gewaarborgd minimum ».

B.3.2. Met de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over het verschil in behandeling, met betrekking tot de aftrek van een deel van de inkomsten van de echtgenoot van het gewaarborgde minimumsupplement, tussen, enerzijds, de gepensioneerden die bij gerechtelijke beslissing ertoe zijn gemachtigd gescheiden van hun echtgenoot een verblijfplaats te betrekken, en, anderzijds, de van tafel en bed gescheiden gepensioneerden : de eerstgenoemden, die niet in de definitie van « alleenstaande gepensioneerde » zijn opgenomen, zien een deel van de inkomsten van hun echtgenoot afgetrokken van het gewaarborgde minimumsupplement, terwijl de van tafel en bed gescheiden personen als « alleenstaande gepensioneerden » worden beschouwd, zonder dat de inkomsten van hun echtgenoot van hun gewaarborgde minimumsupplement kunnen worden afgetrokken.

B.4. De scheiding van tafel en bed wordt geregeld bij de artikelen 308 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, en bij artikel 1305 van het Gerechtelijk Wetboek.

Krachtens artikel 311 van het Burgerlijk Wetboek heeft de scheiding van tafel en bed altijd de scheiding van goederen tot gevolg.

Ingevolge de scheiding van tafel en bed wordt de verplichting tot samenwoning tussen echtgenoten voor onbepaalde tijd beëindigd.

B.5. Uit de feiten van de zaak en uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de prejudiciële vraag betrekking heeft op een persoon die wegens lichamelijke ongeschiktheid op rust is gesteld. Die gepensioneerde en zijn echtgenote werden op 27 september 2012 door de vrederechter die uitspraak deed bij wege van dringende voorlopige maatregelen, geldig tot 30 april 2013, ertoe gemachtigd een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken.

Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die situatie.

B.6.1. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt aldus dat de vrederechter tot de machtiging om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken heeft besloten op grond van artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek, zoals het van toepassing was vóór de vervanging ervan bij artikel 28 van de wet van 30 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/2013 pub. 27/09/2013 numac 2013009420 bron federale overheidsdienst justitie Wet betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank sluiten betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank.

Bij die bepaling werd aan de vrederechter de bevoegdheid toevertrouwd om, op verzoek van een van de echtgenoten, te beslissen tot « dringende voorlopige maatregelen betreffende de persoon en de goederen van de echtgenoten en de kinderen » indien een van de echtgenoten zijn plicht grovelijk verzuimt of indien de verstandhouding tussen de echtgenoten ernstig verstoord is.

B.6.2. Een machtiging om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, waartoe als dringende voorlopige maatregel is besloten op grond van het vroegere artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek, schorst de plicht tot samenwoning van de echtgenoten tijdelijk, maar wijzigt voor het overige noch het statuut van de echtgenoten, noch hun huwelijksvermogensstelsel. Die door de vrederechter toegestane scheiding maakt geen einde aan de wettelijke verplichtingen van het huwelijk, met name de verplichtingen inzake hulp en bijstand bepaald in artikel 213 van het Burgerlijk Wetboek.

Tot een dergelijke maatregel wordt besloten tijdens het huwelijk in tijdelijke familiale geschillen en hij staat los van een echtscheidingsprocedure of procedure inzake scheiding van tafel en bed.

Die machtiging om een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, die op grond van het vroegere artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek is genomen, vertoont daarenboven een voorlopig karakter aangezien de in artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde dringende voorlopige maatregelen die de vrederechter kan bevelen op verzoek van een van de echtgenoten indien de verstandhouding tussen hen ernstig verstoord is, « niet ertoe mogen leiden een feitelijke scheiding van de echtgenoten op bestendige wijze te organiseren » (Cass., 28 november 1986, Arr.

Cass., 1986-1987, nr. 195; zie eveneens Cass., 30 november 1995, C.93.0090.N; Cass., 7 juni 2001, C.99.0260.F).

B.6.3. Echtgenoten die ertoe zijn gemachtigd een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken met toepassing van het vroegere artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek, worden evenwel voorlopig daartoe gemachtigd, zelfs indien die scheiding wordt toegestaan bij een gerechtelijke beslissing die het daadwerkelijke karakter van die scheiding bewijst zodat het risico van heimelijke verstandhouding tussen de echtgenoten onbestaande is.

Het voorlopige karakter van die scheiding, zelfs indien zij is toegestaan door een rechter zoals te dezen, houdt in dat die echtgenoten, die gehouden blijven tot de verplichtingen inzake hulp en bijstand, niet kunnen worden gelijkgesteld met van tafel en bed gescheiden echtgenoten, tot wier scheiding van tafel en bed werd beslist volgens de in artikel 1305 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde procedure en wier statuut, dat een scheiding van goederen met zich meebrengt, bij de artikelen 308 en volgende van het Burgerlijk Wetboek wordt geregeld.

Echtgenoten die ertoe zijn gemachtigd tijdelijk en voorlopig een afzonderlijke verblijfplaats te betrekken, met toepassing van het vroegere artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek, bevinden zich bijgevolg niet in een situatie die fundamenteel verschilt van die van feitelijk gescheiden echtgenoten.

B.7. Bij zijn arrest nr. 98/2018 van 19 juli 2018 heeft het Hof zich uitgesproken over het verschil in behandeling tussen, enerzijds, de feitelijk gescheiden persoon die, aangezien hij niet is opgenomen in de definitie van « alleenstaande gepensioneerde », het gewaarborgde minimumpensioensupplement tegen het tarief voor alleenstaanden niet kan genieten wegens zijn gelijkstelling met een gehuwde, en, anderzijds, de van tafel en bed gescheiden echtgenoot die, aangezien hij onder de definitie van « alleenstaande gepensioneerde » valt, het gewaarborgde minimumpensioensupplement tegen het tarief voor alleenstaanden wel kan genieten.

Het Hof heeft geoordeeld : « B.6.1. Volgens de memorie van toelichting bij het voorontwerp van wet dat de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten is geworden, ' [wordt] in het voorgestelde stelsel [...] geen onderscheid meer gemaakt naargelang de gepensioneerde al dan niet erkend werd als zijnde aangetast door een blijvende globale invaliditeit van ten minste 66 pct. Bijgevolg wordt het bedrag van het gewaarborgd minimum niet meer beïnvloed door de invaliditeitsgraad. Bovendien is het niet meer nodig een onderscheid te maken tussen de tijdelijk toegekende pensioenen en diegene die definitief werden verleend.

Anderzijds wordt voor de vaststelling van het gewaarborgd minimumbedrag verder rekening gehouden met de gezinstoestand van de gepensioneerde. Aangezien de last van het supplement dat aan het nominale pensioenbedrag toegevoegd wordt om het gewaarborgd minimumbedrag te bereiken, inderdaad door de gemeenschap gedragen wordt zonder enige tegenprestatie vanwege de begunstigde van het minimum, is het aangewezen op de een of de andere manier rekening te houden met de inkomsten van de echtgenoot.

Voortaan zullen er nog slechts twee categorieën van begunstigden van de gewaarborgde minimumbedragen bestaan : de alleenstaande gepensioneerde en de gehuwde gepensioneerde. Het aan een alleenstaande gepensioneerde toegekende minimum is gelijk aan 80 pct. van dat van een gehuwde gepensioneerde. Verder werd ervoor gezorgd dat een zeker parallellisme behouden werd tussen de minimumbedragen van de rustpensioenen wegens leeftijd of anciënniteit en die wegens lichamelijke ongeschiktheid. [...] De inkomsten van de echtgenoot worden afgetrokken van het supplement mits inachtneming van de vrijstelling van een bepaalde schijf van die inkomsten en zonder dat deze aftrek tot gevolg mag hebben dat het gewaarborgd minimumbedrag onder een bepaald forfaitair bedrag zou gebracht worden ' (Parl. St., Senaat, B.Z., 1991-1992, nr. 315/1, pp. 42-43).

Artikel 121 van het voorontwerp van wet, dat artikel 125 van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten is geworden, werd als volgt toegelicht : ' Aangezien de verschillende door dit hoofdstuk voorziene minima tot doel hebben aan een gepensioneerde of aan zijn gezin een minimuminkomen te verzekeren, is het dan ook aangewezen rekening te houden met de andere beroepsinkomsten van de gepensioneerde of van zijn echtgenoot. Bijgevolg worden van dit supplement de verschillende pensioenen of renten afgetrokken waarop de gepensioneerde of zijn echtgenoot in om het even welk pensioenstelsel aanspraak kan maken ' (ibid., p. 46).

B.6.2. In antwoord op een parlementaire vraag over het bestaan van een mogelijke discriminatie tussen een feitelijk gescheiden gepensioneerde en een van tafel en bed gescheiden gepensioneerde in zoverre de inkomsten van de echtgenoot enkel in het eerste geval in aanmerking zullen worden genomen, antwoordde de bevoegde minister dat ' in het pensioenstelsel van de ambtenaren er niet enkel betreffende rechthebbenden op een gewaarborgd minimum wegens lichamelijke ongeschiktheid een onderscheid gemaakt wordt tussen een alleenstaande gepensioneerde en een gehuwde, maar dat ditzelfde onderscheid ook gemaakt wordt betreffende rechthebbenden op een gewaarborgd minimum wegens leeftijd of anciënniteit.

Wat het eerste door het geachte lid aangehaalde punt betreft, meen ik dat de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten wat het gewaarborgd minimum wegens lichamelijke ongeschiktheid betreft, geen discriminatie creëert tussen enerzijds de toestand van iemand die van tafel en bed gescheiden is en anderzijds de toestand van iemand die feitelijk gescheiden is. Volgens een vaste, door het Arbitragehof erkende jurisprudentie betekent de grondwettelijke bepaling dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet immers dat al wie zich in eenzelfde situatie bevindt op dezelfde manier moet worden behandeld, maar sluit die bepaling niet uit dat er een onderscheid wordt gemaakt voor bepaalde categorieën personen op voorwaarde dat dat onderscheid niet arbitrair is, maar verantwoord kan worden.

Iemand die feitelijk gescheiden is, heeft een ander domicilie dan zijn echtgenoot, ofwel in het kader van een feitelijke toestand, ofwel na machtiging van de vrederechter of de rechter in kortgeding in het kader van dringende en voorlopige maatregelen. Iemand kan echter enkel gescheiden zijn van tafel en bed door een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg. Het gaat derhalve om twee duidelijk verschillende situaties.

Overigens zijn ook in andere materies de juridische gevolgen van de feitelijke scheiding en de scheiding van tafel en bed volledig verschillend. Dat is met name het geval wat de successierechten betreft.

Ook dient tenslotte opgemerkt dat de feitelijk gescheiden echtgenoot van wie de echtgenoot inkomsten heeft die van het supplement gewaarborgd minimum worden afgetrokken, een hoger supplement gewaarborgd minimum geniet omdat hij nog steeds als gehuwd wordt beschouwd. Bovendien kan hij van categorie veranderen als hij een vonnis van scheiding van tafel en bed of een vonnis van echtscheiding verkrijgt.

Wat het tweede door het geachte lid aangehaalde punt betreft, betreffende de verschillende juridische gevolgen die in het pensioenstelsel van de openbare sector verbonden zijn aan samenwonen dan wel aan getrouwd zijn, kan men er niet omheen dat in het kader van het gewaarborgd minimum samenwonenden eventueel in een gunstiger toestand verkeren, aangezien de inkomsten van de samenwonende partner niet worden afgetrokken van het supplement gewaarborgd minimum.

Daarentegen is het bedrag van het gewaarborgd minimum wegens lichamelijke ongeschiktheid voor iemand die samenwoont vastgesteld op 50 % van de gemiddelde wedde in plaats van op 62,5 %, wat nadelig is als de partner geen inkomsten heeft.

De uiteenlopende behandeling die in de twee aangehaalde punten naar voren komt, vloeit voort uit het feit dat de feitelijke scheiding en het ongehuwd samenwonen begrippen zijn die geen juridische weerslag hebben in de wetgeving van de overheidspensioenen. Binnen het kader van de huidige wetgeving moeten de mensen zelf beslissen, naar gelang van de voor- en nadelen die ze er globaal kunnen uithalen, of ze de voorkeur geven aan een feitelijke toestand boven een rechtstoestand of omgekeerd. Hoe dan ook heeft geen enkele rechts- of feitelijke toestand alleen voordelen. Zo zal bijvoorbeeld de langstlevende echtgenoot van een ambtenaar aanspraak kunnen maken op een overlevingspensioen, terwijl de samenwonende partner van een ambtenaar geen recht heeft op dergelijk voordeel ' (Vr. en Antw., Kamer, 1998-1999, nr. 151, 16 november 1998, pp. 20575-20576).

B.6.3. In zijn jaarverslag van 2001 heeft de ombudsdienst voor pensioenen vijf algemene aanbevelingen gedaan aan de wetgevende en de uitvoerende macht. De tweede aanbeveling betrof het gewaarborgde minimumbedrag in de overheidssector en suggereerde dat de wetgeving zou worden genuanceerd zodat in het geval van feitelijke scheiding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de werkelijke gezinssituatie van de gepensioneerde. In antwoord op een parlementaire vraag antwoordde de bevoegde minister het volgende : ' De wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten houdende sociale en diverse bepalingen, die de reglementering bevat betreffende de gewaarborgde minimum-pensioenbedragen in de openbare sector, kent slechts twee categorieën van gepensioneerden : de gehuwde gepensioneerde en de alleenstaande gepensioneerde.

Artikel 119, § 2, van deze wet definieert de " alleenstaande gepensioneerde " als een mannelijke of vrouwelijke gepensioneerde die ongehuwd is, weduwnaar is, gescheiden is of van tafel en bed gescheiden is. Aangezien de feitelijk gescheiden echtgenoot nog steeds gehuwd is, moet hij ten aanzien van deze wetgeving behandeld worden als een " gehuwde gepensioneerde ".

Aangezien het supplement gewaarborgd minimum gratis toegekend wordt ten laste van de gemeenschap, was de wetgever van oordeel dat het noodzakelijk was om rekening te houden met de andere inkomsten van de titularis van het gewaarborgd minimum en, in zekere mate, met de inkomsten van de echtgenoot.

Het probleem van de feitelijk gescheidenen is geen nieuw probleem en vloeit hoofdzakelijk voort uit de moeilijkheid om de inkomsten van de echtgenoot te kennen in een dergelijke situatie.

Bij gebrek aan inlichtingen over de inkomsten van de echtgenoot, veronderstelde de administratie tot op heden dat de omvang van deze inkomsten de schorsing van het gewaarborgd minimum tot gevolg kon hebben.

Dit probleem zal weldra gedeeltelijk geregeld worden door het wetsontwerp houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector.

Wanneer de twee echtgenoten recht hebben op het gewaarborgd minimumpensioenbedrag, wordt dit voordeel, tot op heden, slechts toegekend aan diegene van de twee echtgenoten die aanspraak kan maken op het hoogste gewaarborgd minimumbedrag.

Voormeld wetsontwerp voorziet erin om in de toekomst het " bestaansminimum " (40 % van de gewaarborgde bezoldiging) toe te kennen aan elk van de twee echtgenoten. Dit zal toelaten om het pensioen van de feitelijk gescheiden echtgenoot, voor wie de inkomsten van de echtgenoot niet gekend zijn, tot het basisminimum op te trekken ' (Vr. en Antw., Senaat, 2001-2002, 2 juli 2002, nr. 2-56, p. 3070).

B.7. Volgens de Ministerraad vermocht de wetgever, rekening houdend met het feit dat het ' gewaarborgde minimumsupplement ' kosteloos wordt toegekend ten laste van de gemeenschap, rekening te houden met een vereiste van veiligheid bij de toekenning van de overheidspensioenen en met de moeilijkheid om feitelijke situaties aan te tonen. Een gelijkstelling van feitelijk gescheiden echtgenoten met alleenstaande gepensioneerden zou eveneens een risico van heimelijke verstandhouding tussen de echtgenoten kunnen inhouden dat een situatie die zij op kunstmatige wijze zouden hebben gecreëerd, op de gemeenschap zou laten doorwegen.

B.8.1. Uit B.6.1 tot B.6.3 blijkt dat het doel van de wetgever erin bestond rekening te houden met het feit dat het gewaarborgde minimumsupplement wordt toegekend ten laste van de gemeenschap. De maatregel die erin bestaat het gewaarborgde minimumsupplement te verminderen en zelfs in te trekken en aldus de last die op de gemeenschap weegt te verlichten wanneer blijkt dat de inkomsten van het gezin dat wordt gevormd door een gepensioneerde en diens echtgenoot een voldoende hoog pensioenniveau bereiken, is pertinent ten opzicht van het nagestreefde doel.

De wetgever vermocht in dat verband rechtmatig ervan uit te gaan dat de gehuwde maar feitelijk gescheiden gepensioneerden moesten worden behandeld zoals gehuwde gepensioneerden vermits een feitelijke scheiding louter een feitelijke situatie is die niet geïnstitutionaliseerd is en die in de praktijk moeilijk aantoonbaar kan zijn. De wetgever vermocht bovendien ervan uit te gaan dat, aangezien die feitelijke situatie niet juridisch is vastgesteld, het risico van heimelijke verstandhouding tussen de echtgenoten in een dergelijke situatie groter kon zijn.

B.8.2. De rechten van de betrokken gepensioneerden worden niet op onevenredige wijze aangetast aangezien, zoals blijkt uit de artikelen 120 en 121 van de in het geding zijnde wet, gehuwde gepensioneerden een hoger gewaarborgd minimumbedrag ontvangen dan alleenstaande gepensioneerden. Gehuwde maar feitelijk gescheiden gepensioneerden beschikken eveneens over de mogelijkheid om hun scheiding te laten acteren bij een vonnis tot scheiding van tafel en bed of bij een echtscheidingsvonnis zodat zij worden erkend als alleenstaande gepensioneerden en, in voorkomend geval, een gewaarborgd minimumsupplement genieten wanneer het gewaarborgde minimumpensioenbedrag niet wordt bereikt.

B.9. In zoverre zij de gehuwde maar feitelijk gescheiden alleenstaande gerechtigde uitsluiten van de definitie van ' alleenstaande gepensioneerde ', zijn de artikelen 119, 120 en 121 van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ».

B.8. Om dezelfde redenen dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 119, § 2, 121, § 1, en 125, § 2, van de wet van 26 juni 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/06/1992 pub. 31/03/2011 numac 2011000187 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende sociale en diverse bepalingen Officieuze coördinatie in het Duits van uittreksels sluiten houdende sociale en diverse bepalingen schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 23 januari 2019.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^