Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 augustus 2019

Uittreksel uit arrest nr. 11/2019 van 31 januari 2019 Rolnummer 6653 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 8, §§ 1 en 3, 3°, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen en de erbij g Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019202821
pub.
14/08/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 11/2019 van 31 januari 2019 Rolnummer 6653 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 8, §§ 1 en 3, 3°, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen en de erbij gevoegde tabel, gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 31 maart 2017 in zake Jean-Luc Debelle tegen de Federale Pensioendienst en de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 mei 2017, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 8, §§ 1 en 3, 3°, (en de bijgevoegde lijst waarnaar wordt verwezen) van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het aan de personeelsleden van niveau 2 en 2+ binnen de motorbrigades de toepassing van het preferentiële tantième 1/50 voor de berekening van hun rustpensioen ontzegt, zelfs al genieten de personeelsleden van niveau 3 ze bij strikt gelijkwaardige prestaties ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 8, §§ 1 en 3, 3°, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen (hierna : de wet van 21 juli 1844), zoals het werd vervangen bij artikel 231 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen en laatstelijk gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 5 mei 2014 betreffende diverse aangelegenheden inzake de pensioenen van de overheidssector (hierna : de wet van 5 mei 2014), en op de tabel die erbij is gevoegd.

B.1.2. Artikel 8, §§ 1 en 3, 3°, van de wet van 21 juli 1844 bepaalt : « § 1. Het rustpensioen wordt berekend op de grondslag van, voor elk jaar dienst, 1/60 van de referentiewedde.

De referentiewedde is de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaar van de loopbaan of van de volledige duur van de loopbaan als die minder dan vijf jaar bedraagt. De gemiddelde wedde wordt bepaald op basis van de wedden zoals die vastgelegd zijn in de weddenschalen verbonden aan de ambten waarin de betrokkene vast was benoemd. Indien de betrokkene, die vast was benoemd in een ambt, gedurende de hiervoor bedoelde tijd een ander ambt heeft uitgeoefend waarin hij niet vast was benoemd, worden alleen de wedden verbonden aan het ambt waarin hij vast was benoemd, in aanmerking genomen. Indien de betrokkene niet vast was benoemd gedurende de hele hiervoor bedoelde tijd, worden de wedden verbonden aan de tijdelijk of krachtens overeenkomst uitgeoefende betrekkingen die aan de vaste benoeming zijn voorafgegaan, eveneens in aanmerking genomen. In dat geval mogen die wedden evenwel niet hoger zijn dan die welke toegekend zouden zijn indien de tijdelijk of krachtens overeenkomst uitgeoefende bedieningen door de betrokkene zouden zijn gepresteerd in het ambt waarin hij vast was benoemd.

Indien de vaste benoeming in een bevorderingsambt eerst kon plaatsvinden na een proeftijd, en de betrokkene na die tijd vast is benoemd in dat bevorderingsambt, wordt hij geacht vanaf het begin van de proeftijd vast benoemd te zijn.

Voor de toepassing van deze wet wordt met een vaste benoeming gelijkgesteld, een mandaat verleend met toepassing, hetzij van artikel 74bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, hetzij van artikel 22 van het koninklijk besluit van 26 september 1994 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren, die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, hetzij van artikel 65 van de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten. De Koning kan, bij een besluit genomen na overleg in de Ministerraad, andere mandaten van vergelijkbare aard die Hij aanwijst, met een vaste benoeming gelijkstellen.

Voor het bepalen van de in het tweede lid bedoelde referentiewedde wordt in voorkomend geval eveneens rekening gehouden met de in § 2 bepaalde weddenbijslagen die verbonden zijn aan de ambten waarin de betrokkene vast was benoemd of waarin de betrokkene overeenkomstig de artikelen 182 en 261 van het Gerechtelijk Wetboek was aangewezen. Deze bijslagen worden in aanmerking genomen voor de perioden gedurende welke zij werkelijk werden toegekend, en ten belope van het bedrag of de bedragen die gedurende diezelfde perioden toegekend werden. Indien de weddenbijslag toegekend werd in de vorm van een bepaald percentage van de wedde, wordt de in aanmerking te nemen bijslag evenwel vastgesteld op grond van de weddenschaal die werd toegekend of zou toegekend zijn onder de voorwaarden bepaald door het geldelijk statuut dat van kracht was op de ingangsdatum van het pensioen en ten belope van het percentage of de percentages die werkelijk toegekend werden.

In afwijking van het vierde lid : 1° is de in aanmerking te nemen bijslag die welke zou zijn toegekend als de wedde niet was verminderd of geschorst, indien een wedden- bijslag wegens met dienstactiviteit gelijkgesteld verlof, terbeschikkingstelling of gedeeltelijke of volledige loopbaanonderbreking werd verminderd in dezelfde verhouding als de wedde, of werd geschorst;2° wordt, ingeval een weddenbijslag geheel of gedeeltelijk is opgenomen in de weddenschaal, de bijslag die of het gedeelte van de bijslag dat is opgenomen, niet in aanmerking genomen. Voor het bepalen van de in het tweede lid bedoelde referentiewedde : 1° worden voordelen in natura niet in aanmerking genomen, behalve die toegekend aan personen vast benoemd of aangesteld als conciërge, voor wie deze voordelen in aanmerking komen overeenkomstig door de Koning bepaalde nadere regels;2° wordt de weddenschaal verbonden aan het ambt van hypotheekbewaarder vervangen door het maximum van de weddenschaal verbonden aan het ambt van gewestelijk directeur bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen. Voor het bepalen van de in het tweede lid bedoelde referentiewedde wordt eveneens rekening gehouden met : 1° de verhogingen verbonden aan de vooruitgang naar de hogere trap bedoeld in artikel 48 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt;2° de eerste schaalbonificaties en de schaalbonificaties bedoeld in artikel 49 van voormeld koninklijk besluit van 25 oktober 2013. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de lijst van de in het vorige lid bedoelde bezoldigingselementen aanvullen met bezoldigingselementen van vergelijkbare aard. [...] § 3. In afwijking van § 1 wordt het tantième 1/60 vervangen door : [...] 3° 1/50 voor elk jaar actieve dienst verricht in een van de betrekkingen vermeld in de bij deze wet gevoegde lijst. [...] ».

B.1.3. De bijlage van de wet van 21 juli 1844, zoals laatstelijk gewijzigd bij artikel 3 van de wet van 5 mei 2014, heeft als opschrift « Tabel van de actieve diensten » en bepaalt : « TABEL VAN DE ACTIEVE DIENSTEN

HUIDIGE BENAMINGEN

VROEGERE BENAMINGEN


I. FOD FINANCIEN EN AGENTSCHAP VLAAMSE BELASTINGDIENST

Administratie der douane en accijnzen


A. Sector Douane

A.


1. Directeur bij een fiscaal bestuur; 1. Inspecteur; 2. Eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur (a'); 2. Controleur (a'); 3. Assistent bij financiën, afgeschafte graad; 3. Provinciaal inspecteur; 4. Administratief medewerker; 4. Gewestelijk inspecteur; 5. Financieel medewerker; 5. Speciaal inspecteur; 6. Financieel assistent (a"). 6. Adjunct-directeur; 7. Adjunct-directeur bij een fiscaal bestuur; 8. Inspecteur bij een fiscaal bestuur; 9. Speciaal controleur; 10. Hoofdcontroleur; 11. Hoofdcontroleur bij een fiscaal bestuur; 12. Luitenant; 13. Onderluitenant; 14. Hoofdbrigadier; 15. Brigadier; 16. Onderbrigadier; 17. Onderbrigadier der douane; 18. Aangestelde 2de klasse; 19. Schipper; 20. Matroos; 21. Scheepsjongen; 22. Hoofdouanebeambte [-] posthoofd; 23. Luitenant der douane; 24. Hoofddouanebeambte; 25. Eerste douanebeambte lste klasse; 26. Eerste financiebeambte; 27. Eerste douanebeambte; 28. Financiebeambte; 29. Aangestelde der douane; 30. Assistent bij financiën; 31. Beambte (a").

B. Sector Accijnzen

B.


1. Eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur; 1. Controleur (a'); 2. Sectiechef bij financiën, afgeschafte graad; 2. Hoofdcontroleur; 3. Assistant bij financiën, afgeschafte graad; 3. Hoofdcontroleur bij een fiscaal bestuur; 4. Administratief medewerker; 4. Ondercontroleur; 5. Financieel medewerker; 5. Kommies 1ste klasse; 6. Financieel assistent (a")

6.Kommies 2de klasse;

7. Kommies 3de klasse; 8. Eerstaanwezend kommies der accijnzen; 9. Eerste kommies der accijnzen; 10. Speciaal kommies der accijnzen; 11. Kommies der accijnzen; 12. Sectiechef der accijnzen; 13. Hoofdfinanciebeambte; 14. Eerste financiebeambte 1ste klasse; 15. Eerste financiebeambte; 16. Financiebeambte; 17. Sectiechef bij financiën; 18. Assistent bij financiën.


C. Vlaams ministerie van Financiën - Agentschap Vlaamse Belastingdienst


Afdeling Controle


1. Assistent;

2. Technisch assistent;

3. Medewerker;

4. Hoofdmedewerker;

5. Senior hoofdmedewerker;

6. Deskundige;

7. Senior hoofddeskundige.


Opmerkingen :

Opmerkingen :


a) De titularissen van de in de punten A, 1 tot en met 2 en B, 1 bedoelde graden genieten de preferentiële noemer niet als ze hun ambt uitoefenen of uitoefenden :

a) De titularissen van de in punten A, 1 tot en met 11 en B, 1 tot en met 4 bedoelde graden genieten de preferentiële noemer niet als ze hun ambt uitoefenen of uitoefenden :

1.in de gewestelijke directies;

1. in de gewestelijke directies; 2. bij het Centrum voor Informatieverwerking; 2. bij het Centrum voor Informatieverwerking; 3. bij de Centrale Dienst voor Informatiebeheer en Risicoanalyse; 3. bij de Centrale Dienst voor Informatiebeheer en Risicoanalyse; 4. in de comptabiliteitsinspecties; 4. in de comptabiliteitsinspecties; 5. bij de Dienst Coördinatie & Opleiding; 5. bij de Dienst Coördinatie - Opleiding; 6. in de opleidingscentra; 6. in de opleidingscentra; 7. in de centra voor beroepsopleiding; 7. in de centra voor beroepsopleiding; 8. in de gewestelijke opleidingscellen; 8. in de gewestelijke opleidingscellen; 9. in de ontvangkantoren; 9. in de ontvangkantoren; 10. bij de Dienst van het Wegverkeer; 10. bij de Dienst van het Wegverkeer; 11. bij de Douanedienst bij de Directie voor de Inschrijving der Voertuigen; 11. bij de Douanedienst bij de Directie voor de Inschrijving der Voertuigen; 12. bij de Dienst van het Kledingfonds; 12. bij de Dienst van het Kledingfonds. 13. bij het Enig Kantoor der douane en accijnzen;

14. bij de hulpkantoren.


a') Deze benaming behelst eveneens de personeelsleden met deze graad die een gelokaliseerde betrekking van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, hoofd van dienst bekleden.

a') met uitzondering van de controleurs die benoemd zijn : 1. op grond van het principalaat;2. op 1 mei 1984 of op een latere datum.


a") Financieel assistent (sector Douane) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden die de dag voor hun benoeming tot de graad van financieel assistent :

a") Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden voordien bekleed met de graad van aangestelde der douane of onderbrigadier der douane.

- hetzij, bekleed waren met de graad van assistent bij financiën - sector Douane;


- hetzij, laureaat waren van een examen voor bevordering tot een graad van rang 34 of van een examen of een selectie voor verhoging tot de weddenschaal 30S2, voor zover die laureaten tot de sector Douane of de sector Accijnzen behoorden;


- hetzij, laureaat waren van een examen voor bevordering tot een graad van rang 34 of van een examen of een selectie voor verhoging tot de weddenschaal 30S2, voor zover enerzijds die laureaten vóór hun overgang naar het niveau C tot het gewezen niveau 3 - sector Douane of sector Accijnzen of tot het niveau D sector Douane of sector Accijnzen behoorden en anderzijds hun benoeming tot de graad van financieel assistent voortvloeit uit het slagen van voormelde examens of selecties.


a") Financieel assistent (sector Accijnzen) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden die op de dag voor hun benoeming tot de graad van financieel assistent :


- hetzij, bekleed waren met de graad van assistent bij financiën-sector Accijnzen of met de graad van sectiechef bij financiën - sector Accijnzen;


- hetzij, laureaat waren van een examen voor bevordering tot een graad van rang 34, van een examen of een selectie voor verhoging tot de weddenschaal 30S2 of van een examen of een selectie voor verhoging in graad van sectiechef bij financiën, voor zover die laureaten tot de sector Douane of de sector Accijnzen behoorden;


- hetzij, laureaat waren van een examen voor bevordering tot een graad van rang 34, van een examen of een selectie voor verhoging tot de weddenschaal 30S2 of van een examen of een selectie voor verhoging in graad van sectiechef bij financiën, voor zover enerzijds die laureaten vóór hun overgang naar het niveau C tot het gewezen niveau 3 - sector Accijnzen of sector Douane of tot het niveau D - sector Accijnzen of sector Douane behoorden en anderzijds hun benoeming tot de graad van financieel assistent voortvloeit uit het slagen van voormelde examens of selecties.


[...] ».

B.2. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van artikel 8, §§ 1 en 3, 3°, van de wet van 21 juli 1844 en van de bijgevoegde tabel, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, « in zoverre het aan de personeelsleden van niveau 2 en 2+ binnen de motorbrigades de toepassing van het preferentiële tantième 1/50 voor de berekening van hun rustpensioen ontzegt, zelfs al genieten de personeelsleden van niveau 3 ze bij strikt gelijkwaardige prestaties ».

B.3.1. Het voor de verwijzende rechter hangende geschil heeft betrekking op de berekening van het rustpensioen, vanaf 1 maart 2015, van een personeelslid van niveau 2 dat in 1993 werd opgenomen in de motorbrigades van de douane, die oorspronkelijk waren samengesteld uit personeelsleden van niveau 3 met een graad die wordt geacht onder de « actieve dienst » in de zin van artikel 8 van de wet van 21 juli 1844 te vallen. Die integratie vond plaats ingevolge de uitwerking van een nieuwe organisatorische formatie voor de Administratie der douane en accijnzen, ingevolge de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen van de Europese Gemeenschap in 1993.

Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die situatie.

B.3.2. Uit de feiten van de zaak en uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de prejudiciële vraag meer bepaald artikel 8, § 1, eerste lid, en § 3, 3°, van de wet van 21 juli 1844, alsook de bijlage van die wet, beoogt, waartoe het Hof bijgevolg zijn onderzoek beperkt.

Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen en de context ervan B.4.1. Het pensioen van de statutaire ambtenaren wordt berekend volgens de volgende formule : tantième x referentiewedde x aantal aanneembare dienstjaren. De referentiewedde stemt in beginsel overeen met de gemiddelde wedde van de laatste vijf loopbaanjaren. Het tantième vormt de noemer van de zogenaamde loopbaanbreuk, met als teller het aantal dienstjaren. Hoe kleiner die noemer is, hoe gunstiger de loopbaanbreuk en hoe hoger het pensioenbedrag (of hoe sneller het maximumpensioen wordt bereikt).

Het rustpensioen wordt in beginsel berekend « op de grondslag van, voor elk jaar dienst, 1/60 van de referentiewedde » (artikel 8, § 1, van de wet van 21 juli 1844).

In afwijking van dat beginsel, geniet een zeker aantal categorieën van ambtenaren een tantième 1/50 « voor elk jaar actieve dienst verricht in een van de betrekkingen vermeld in de bij deze wet gevoegde lijst » (artikel 8, § 3, 3°, van dezelfde wet).

B.4.2. In de oorspronkelijke versie ervan bepaalde artikel 8 van de wet van 21 juli 1844 : « De rustpensioenen zullen worden berekend, behoudens de uitzonderingen aangegeven in hoofdstuk II van deze titel, op de grondslag van, voor elk jaar dienst, 1/60 van de gemiddelde wedde die de betrokkene gedurende de laatste vijf jaar heeft genoten.

Elk jaar actieve dienst verricht in een van de betrekkingen vermeld in de bij deze wet gevoegde tarief, zal bij de berekening meetellen voor 1/50 van die gemiddelde wedde [eigen vertaling] ».

B.4.3. Ook al werd artikel 8 van de wet van 21 juli 1844 herhaaldelijk gewijzigd en vervangen respectievelijk bij artikel 27 van de wet van 21 mei 1991 « houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector » en bij artikel 231 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, toch werd het principe van een tantième 1/60 en van de toekenning van een preferentieel tantième 1/50 voor elk jaar actieve dienst verricht in een van de betrekkingen vermeld in de bij deze wet gevoegde lijst niet gewijzigd.

B.5.1. De bijlage van de wet van 21 juli 1844 bevat de lijst van de betrekkingen van « actieve diensten » (douaniers, boswachters, postbodes, piloten, luchtverkeersleiders,...) waarvoor het preferentiële tantième 1/50 is, in plaats van 1/60.

Wat de sector van de douane en accijnzen betreft, werd de bijgevoegde lijst bij de wet van 21 juli 1844 meermaals gewijzigd en vervangen.

B.5.2. In de oorspronkelijke versie ervan bepaalde de bijlage bij de wet van 21 juli 1844, met als opschrift « Tabel van de in de artikelen 2 en 8 van de wet aangeduide ambtenaren en beambten » (eigen vertaling) : « Tabel van de in de artikelen 2 en 8 van de wet aangeduide ambtenaren en beambten I. Ministerie van Financiën.

Douanen.

Inspecteurs.

Controleurs.

Luitenants.

Onderluitenants.

Brigadiers.

Onderbrigadiers.

Aangestelden 1ste klasse.

Aangestelden 2de klasse.

Schippers.

Matrozen.

Scheepsjongens.

Accijnzen.

Controleurs.

Kommiezen 1ste klasse.

Kommiezen 2de klasse.

Kommiezen 3de klasse. [...] » (eigen vertaling).

B.5.3.1. Krachtens artikel 41 van de wet van 3 februari 2003 « houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector » werd de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel vervangen door de bij de voormelde wet van 3 februari 2003 gevoegde tabel, die als opschrift « Tabel van de actieve diensten » heeft. Die tabel bepaalde : « TABEL VAN DE ACTIEVE DIENSTEN

HUIDIGE BENAMINGEN

VROEGERE BENAMINGEN


1. MINISTERIE VAN FINANCIEN

- Administratie der douane en accijnzen


A.Sector Douane

A.


1. Directeur bij een fiscaal bestuur; 1. Inspecteur; 2. Eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur (a'); 2. Controleur (a'); 3. Assistent bij financiën; 3. Provinciaal inspecteur; 4. Beambte (a"). 4. Gewestelijk inspecteur; 5. Speciaal inspecteur; 6. Adjunct-directeur; 7. Adjunct-directeur bij een fiscaal bestuur; 8. Inspecteur bij een fiscaal bestuur; 9. Speciaal controleur; 10. Hoofdcontroleur; 11. Hoofdcontroleur bij een fiscaal bestuur; 12. Luitenant; 13. Onderluitenant; 14. Hoofdbrigadier; 15. Brigadier; 16. Onderbrigadier; 17. Onderbrigadier der douane; 18. Aangestelde 2de klasse; 19. Schipper; 20. Matroos; 21. Scheepsjongen; 22. Hoofdouanebeambte - posthoofd; 23. Luitenant der douane; 24. Hoofddouanebeambte; 25. Eerste douanebeambte lste klasse; 26. Eerste financiebeambte; 27. Eerste douanebeambte; 28. Financiebeambte; 29. Aangestelde der douane;


B. Sector Accijnzen

B.


1. Eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur; 1. Controleur (a'); 2. Sectiechef bij financiën; 2. Hoofdcontroleur; 3. Assistant bij financiën; 3. Hoofdcontroleur bij een fiscaal bestuur; 4. Ondercontroleur; 5. Kommies 1ste klasse; 6. Kommies 2de klasse; 7. Kommies 3de klasse; 8. Eerstaanwezend kommies der accijnzen; 9. Eerste kommies der accijnzen; 10. Speciaal kommies der accijnzen; 11. Kommies der accijnzen; 12. Sectiechef der accijnzen; 13. Hoofdfinanciebeambte; 14. Eerste financiebeambte 1ste klasse; 15. Eerste financiebeambte; 16. Financiebeambte;


Opmerkingen :

Opmerkingen :


b) De titularissen van de in de punten A, 1 tot en met 2 en B, 1 bedoelde graden genieten de preferentiële noemer niet als ze hun ambt uitoefenen of uitoefenden :

a) De titularissen van de in punten A, 1 tot en met 11 en B, 1 tot en met 4 bedoelde graden genieten de preferentiële noemer niet als ze hun ambt uitoefenen of uitoefenden :


1.in de gewestelijke directies;

1. in de gewestelijke directies; 2. bij het Centrum voor Informatieverwerking; 2. bij het Centrum voor Informatieverwerking; 3. bij de Centrale Dienst voor Informatiebeheer en Risicoanalyse; 3. bij de Centrale Dienst voor Informatiebeheer en Risicoanalyse; 4. in de comptabiliteitsinspecties; 4. in de comptabiliteitsinspecties; 5. bij de Dienst Coördinatie & Opleiding; 5. bij de Dienst Coördinatie - Opleiding; 6. in de opleidingscentra; 6. in de opleidingscentra; 7. in de centra voor beroepsopleiding; 7. in de centra voor beroepsopleiding; 8. in de gewestelijke opleidingscellen; 8. in de gewestelijke opleidingscellen; 9. in de ontvangkantoren; 9. in de ontvangkantoren; 10. bij de Dienst van het Wegverkeer; 10. bij de Dienst van het Wegverkeer; 11. bij de Douanedienst bij de Directie voor de Inschrijving der Voertuigen; 11. bij de Douanedienst bij de Directie voor de Inschrijving der Voertuigen; 12. bij de Dienst van het Kledingfonds. 12. bij de Dienst van het Kledingfonds.


a') Deze benaming behelst eveneens de personeelsleden met deze graad die een gelokaliseerde betrekking van eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur, hoofd van dienst bekleden.

a') met uitzondering van de controleurs die benoemd zijn : 1. op grond van het principalaat;2. op 1 mei 1984 of op een latere datum.

a") Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden voordien bekleed met de graad van aangestelde der douane of onderbrigadier der douane.


b) De titularissen van de in punt B, 3 bedoelde graad genieten de preferentiële noemer niet als het ambt wordt uitgeoefend in een controlesectie der accijnzen. b) De titularissen van de in punt B, 5 tot en met 11 en 13 tot en met 16 bedoelde graden genieten de preferentiële noemer niet als het ambt wordt uitgeoefend in een controlesectie der accijnzen. c) De titularissen van de in de punten A en B bedoelde graden genieten de preferentiële noemer als zij tewerkgesteld worden in een gastadministratie waar zij ook actieve diensten uitvoeren in de zin van de voormelde wet, zonder echter de in deze administraties vereiste graad te hebben omdat zij krachtens het koninklijk besluit van 7 december 1992 houdende diverse maatregelen ten gunste van de ambtenaren van de buitendiensten van de Administratie der douane en accijnzen van wie de betrekking wordt afgeschaft ten gevolge van het tot stand komen van de interne markt in 1993 hun graad eigen aan hun oorspronkelijke administratie behouden. c) De titularissen van de in de punten A en B bedoelde graden genieten de preferentiële noemer als ze tewerkgesteld worden in een gastadministratie waar zij ook actieve diensten uitvoeren in de zin van de voormelde wet, zonder echter de in deze administraties vereiste graad te hebben omdat zij krachtens het koninklijk besluit van 7 december 1992 houdende diverse maatregelen ten gunste van de ambtenaren van de buitendiensten van de Administratie der douane en accijnzen van wie de betrekking wordt afgeschaft ten gevolge van het tot stand komen van de interne markt in 1993 hun graad eigen aan hun oorspronkelijke administratie behouden. d) De titularissen van de in de punten A, 3 en B, 2 en 3 bedoelde graden genieten de preferentiële noemer uitsluitend in de mate dat het uitgeoefende ambt overeenstemt met een ambt dat opgenomen is in de kolom ' vroegere benamingen ' onder punt I.

e) De personeelsleden die een functie uitoefenen of uitoefenden bij de centrale administratie kunnen voor de door hen uitgevoerde prestaties, ongeacht hun graad, de preferentiële noemer niet genieten. e) De personeelsleden die een functie uitoefenen of uitoefenden bij de centrale administratie kunnen voor de door hen uitgevoerde prestaties, ongeacht hun graad, de preferentiële noemer niet genieten. f) Kunnen de preferentiële noemer genieten, de personeelsleden titularis van de graden bedoeld in de punten A en B gedetacheerd in een sedentaire dienst, indien zij tijdens hun detachering, bijkomstige of afwisselende opdrachten in actieve dienst blijven waarnemen. f) Kunnen de preferentiële noemer genieten, de personeelsleden titularis van de graden bedoeld in de punten A en B gedetacheerd in een sedentaire dienst, indien zij tijdens hun detachering, bijkomstige of afwisselende opdrachten in actieve dienst blijven waarnemen. g) De personeelsleden die hogere functies hebben uitgeoefend in de graden bedoeld in de punten A en B zonder echter hiervan effectief titularis te zijn, kunnen voor deze tussentijdse uitoefening de preferentiële noemer niet genieten. g) De personeelsleden die hogere functies hebben uitgeoefend in de graden bedoeld in de punten A en B zonder echter hiervan effectief titularis te zijn, kunnen voor deze tussentijdse uitoefening de preferentiële noemer niet genieten.

[...] ».

Krachtens artikel 92 van de voormelde wet van 3 februari 2003 is die wijziging in werking getreden op 1 januari 2003.

B.5.3.2. De parlementaire voorbereiding met betrekking tot artikel 41 van de genoemde wet van 3 februari 2003, dat de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel heeft vervangen, vermeldt : « Overeenkomstig artikel 8, § 3, 3° van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wordt het voordeel van het preferentieel tantième 1/50 voor de uitoefening van actieve diensten toegekend voor de betrekkingen die opgenomen zijn in de als bijlage bij die wet gevoegde tabel.

Deze tabel is evenwel door de hervorming van de Staat en de herhaalde moderniseringen van de ambtenarenstatuten compleet verouderd.

Artikel 38 van dit ontwerp strekt ertoe de verouderde tabel te vervangen door een geactualiseerde tabel » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1901/001, p. 30).

B.5.4.1. Artikel 2, 1° tot 6°, van de wet van 25 april 2007 betreffende de pensioenen van de openbare sector (hierna : de wet van 25 april 2007) heeft de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel als volgt gewijzigd : « 1° in de linkerkolom, punt I, MINISTERIE VAN FINANCIEN, A. Sector Douane, worden de woorden ' 3. Assistent bij financiën; 4. Beambte (a").' vervangen door de woorden ' 3. Assistent bij financiën, afgeschafte graad; 4. Administratief medewerker (a");5. Financieel medewerker (a");6. Financieel assistent (a").'; 2° in de rechterkolom wordt punt I, Administratie der douane en accijnzen, A., aangevuld als volgt : ' 30. Assistent bij financiën; 31. Beambte (a").'; 3° in de linkerkolom, punt I, MINISTERIE VAN FINANCIEN, B.Sector Accijnzen, worden de woorden ' 2. Sectiechef bij financiën; 3. Assistent bij financiën.' vervangen door de woorden ' 2. Sectiechef bij financiën, afgeschafte graad; 3. Assistent bij financiën, afgeschafte graad;4. Administratief medewerker (a");5. Financieel medewerker (a");6. Financieel assistent (a").'; 4° in de rechterkolom wordt punt I, Administratie der douane en accijnzen, B., aangevuld als volgt : ' 17. Sectiechef bij financiën; 18. Assistent bij financiën.'; 5° in de rubriek ' Opmerkingen ' van de linkerkolom van punt I, MINISTERIE VAN FINANCIEN, worden de woorden ' a") Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden voordien bekleed met de graad van aangestelde der douane of onderbrigadier der douane.' vervangen door de woorden [' ]a" Administratief medewerker (sector Douane) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden vóór 1 januari 2002 bekleed met één van volgende graden : - assistent bij financiën - sector douane (gewezen financiebeambte - sector douane) - beambte - sector douane (gewezen onderbrigadier der douane of gewezen aangestelde der douane).

Financieel medewerker (sector Douane) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden vóór 1 januari 2002 bekleed met de graad van assistent bij financiën (gewezen eerste douanebeambte, gewezen eerste financiebeambte (Douane) en gewezen eerste douanebeambte 1e klasse).

Financieel assistent (sector Douane) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden vóór 1 juni 2002 bekleed met de graad van assistent bij financiën - sector douane (gewezen luitenant der douane en gewezen hoofddouanebeambte). a" Administratief medewerker (sector Accijnzen) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden vóór 1 januari 2002 bekleed met de graad van assistent bij financiën - sector accijnzen (gewezen financiebeambte - sector accijnzen).

Financieel medewerker (sector Accijnzen) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden vóór 1 januari 2002 bekleed met de graad van assistent bij financiën (gewezen eerste financiebeambte (Accijnzen) [en] gewezen eerste financiebeambte 1e klasse (Accijnzen)).

Financieel assistent (sector Accijnzen) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden vóór 1 juni 2002 bekleed met één van volgende graden : - sectiechef bij financiën - sector accijnzen (gewezen sectiechef der accijnzen) - assistent bij financiën - sector accijnzen (gewezen hoofdfinanciebeambte - sector accijnzen). '; 6° in de rubriek ' Opmerkingen ' van de rechterkolom van punt I, Administratie der douane en accijnzen, worden de woorden ' a") Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden voordien bekleed met de graad van aangestelde der douane of onderbrigadier der douane.' ingevoegd tussen de woorden ' of op een latere datum ' en littera b); ».

Krachtens artikel 74, vijfde streepje, van de wet van 25 april 2007 heeft die wijziging uitwerking met ingang van 1 januari 2002.

B.5.4.2. In de parlementaire voorbereiding met betrekking tot artikel 2 van de wet van 25 april 2007 wordt dienaangaande uiteengezet : « Artikel 8, § 1, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen bepaalt als algemene regel dat het rustpensioen vereffend wordt naar rata, voor elk jaar dienst, van 1/60 van de referentiewedde die gebruikt wordt voor de berekening van het pensioen.

In afwijking van dit algemene principe, bepaalt artikel 8, § 3, 3°, dat het tantième 1/60 vervangen wordt door het tantième 1/50 voor elk jaar doorgebracht in actieve dienst in één van de betrekkingen vermeld in de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel.

Het tantième 1/50 kan alleen toegekend worden wanneer twee voorwaarden vervuld worden : enerzijds moet het personeelslid titularis zijn van een graad opgenomen in de tabel en anderzijds moet het personeelslid werkelijk actieve diensten verricht hebben.

Onder de betrekkingen bij de FOD Financiën zijn momenteel deze van assistent van financiën van Douane bezoldigd in de weddenschaal 30S2 of 30S3 (gewezen hoofddouanebeambte en gewezen luitenant der douane), van assistent van financiën bezoldigd in de weddenschaal 30S2 (gewezen hoofdfinanciebeambte van Accijnzen) en van sectiechef bij financiën van Accijnzen bezoldigd in de weddenschaal 32S1 (gewezen sectiechef der accijnzen) voor de uitoefening van actieve diensten in diensten zoals de motorbrigades, de opsporingsdiensten en de secties der accijnzen, opgenomen in de tabel.

In het kader van de Copernicushervorming werden deze personeelsleden echter geïntegreerd in niveau C in de graad van financieel assistent, terwijl zij in diensten zoals de motorbrigades, de opsporingsdiensten en de secties der accijnzen precies dezelfde actieve diensten bleven uitoefenen als voor hun integratie in dit niveau.

Om van dit preferentieel tantième te kunnen blijven genieten, moet de tabel van de actieve diensten dus aangepast worden. Dit is het voorwerp van artikel 2, 1° tot en met 6° » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2877/001, p. 5).

B.5.4.3. In zijn verslag over het wetsontwerp dat de wet van 25 april 2007 is geworden, had het Rekenhof, met betrekking tot de actieve diensten die in de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel zijn vermeld, de volgende commentaar geformuleerd : « Bij de berekening van de burgerlijke rustpensioenen wordt, met toepassing van artikel 8, § 3, 3° van de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en de kerkelijke pensioenen het preferentieel tantième 1/50e toegekend voor elk jaar doorgebracht in één van de betrekkingen vermeld in de tabel die bij deze wet is gevoegd. De betrekkingen (lees : de graden) die recht geven op het breukdeel 1/50e worden gewoonlijk actieve diensten genoemd, de andere diensten heten sedentaire diensten. Het preferentieel tantième kan enkel worden toegekend wanneer twee voorwaarden vervuld zijn : het personeelslid moet titularis zijn van een graad uit de wetstabel en het personeelslid moet werkelijk actieve diensten hebben verricht.

In het begin van de jaren '70 bleek dat de nomenclatuur van deze wetstabel niet meer aangepast was aan de werkelijke toestand van de graadbenamingen en de indeling in departementen. Daarom werd in overleg tussen de toenmalige pensioenadministratie, de betrokken departementen en het Rekenhof, een officieuze gelijkstellingslijst vastgelegd voor de gelijkstelling van de nieuwe graden met de oude graden uit de tabel.

In de daaropvolgende decennia veranderde de staatsstructuur in het algemeen en de indeling van het openbaar ambt in het bijzonder zo sterk dat het Rekenhof bijna continu bleef aandringen op een wettelijke aanpassing (onder andere in het 157e Boek van het Rekenhof, p. 275 e.v.).

Ten slotte resulteerde dit erin dat bij de wet van 3 februari 2003 houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector een nieuwe wetstabel als bijlage werd gevoegd die de officieuze gelijkstellingstabel bekrachtigde door de nieuwe graden en de nieuwe administratieve entiteiten (bv. de gemeenschappen en de gewesten) expliciet te vermelden. Na jaren van relatieve reglementaire onduidelijkheid ontstond aldus een vrij klare situatie.

De voorliggende wetswijziging moet vanuit die optiek worden benaderd. 1.1 Wetstabel Artikel 2 van voorliggend wetsontwerp wil de wetstabel bij de wet van 3 februari 2003 aanpassen. [...] [...] Concreet houdt dit voorstel in dat er op termijn drie soorten personeelsleden zouden bestaan met dezelfde graad en waarschijnlijk dezelfde functie : financieel assistenten die vóór 1 juni 2002 al die graad in niveau C hadden, financieel assistenten die vanaf 1 juni 2002 werden geïntegreerd in niveau C (vanuit niveau D) en financieel assistenten in dienst genomen na 1 juni 2002. Alleen de tweede groep zou aanspraak kunnen maken op het voordelige tantième 1/50e. Het is aangewezen deze ongelijkheid te rechtvaardigen, te meer daar de Pensioendienst voor de Overheidssector (PDOS) eerder aan het Rekenhof voorstelde om de twee eerste groepen op te nemen in een officieuze lijst van actieve diensten.

Indien beide groepen toch een verschillende functie zouden hebben, waarbij de ene kan worden beschouwd als actief en de andere als sedentair, lijkt het aangewezen dit ook duidelijk te laten blijken in de tekst van de wetstabel.

Gelet op de snel wijzigende structuur van de overheidsadministraties, de toename van administratieve entiteiten en de vrij recente tendens om het aantal graden te beperken, is het Rekenhof van oordeel dat het niet langer wenselijk is om de indeling in actieve en sedentaire diensten te baseren op het bekleden van een bepaalde graad bij een bepaalde administratieve entiteit. Een dergelijke indeling moet worden onderbouwd door functiebeschrijvingen en door duidelijke criteria die het begrip actieve dienst definiëren. 1.2 Relatie tussen actieve diensten en belastende functies Door de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen werd een complement voor een belastende functie ingevoerd. Zoals bij de actieve diensten (toekenning van een voordelig tantième van 1/50e) beoogt deze regeling een pensioenvoordeel toe te kennen, in dit geval bij de uitoefening van een functie ' die wegens haar aard of van de omstandigheden waarin zij wordt uitgeoefend, psychisch of fysisch bijzonder zwaar en vermoeiend is om gedurende veel jaren te worden uitgeoefend '. Naar de vorm is er wel een duidelijk verschil : bij de belastende functie wordt een complement toegekend. Dit complement wordt uitgekeerd voor zover de betrokkene op datum van de pensionering ten minste 35 jaar voor pensioen aanneembare diensten telt en vanaf zijn 49ste verjaardag een belastende functie heeft uitgeoefend gedurende een periode die overeenkomt met een werkelijke voltijdse duur van ten minste 10 jaar. Het complement wordt vastgesteld als het verschil tussen de gewone pensioenberekening en die waarin de duur van de belastende functie wordt gerekend aan een tantième 1/47e. Dit complement werd ingevoerd met de bedoeling de ambtenaren ertoe aan te zetten hun loopbaan te verlengen.

De precieze relatie tussen deze ' nieuwe ' regeling (belastende functie) en de - volgens de minister van Pensioenen - ' verouderde ' toekenning van actieve diensten is niet duidelijk.

Het Rekenhof merkt bovendien op dat deze wet ruim zes jaar na publicatie nog steeds geen uitvoering heeft gekregen. Een in ministerraad overlegd koninklijk besluit moet bepalen welke jobs kunnen worden beschouwd als belastende functies. In de toelichting bij een ander artikel van het voorliggende wetsontwerp (artikel 26), wordt nochtans nog gewag gemaakt van het complement voor een belastende functie » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2877/005, pp. 4-8).

B.5.5.1. Artikel 3, 1° tot 3°, van de wet van 5 mei 2014 heeft de in de bijlage bij de wet van 21 juli 1844 vermelde tabel van de actieve diensten, met betrekking tot de sector van de douane en accijnzen, opnieuw gewijzigd als volgt : « 1° in de linkerkolom wordt punt I, A vervangen als volgt : ' I. MINISTERIE VAN FINANCIEN A. Sector Douane 1. Directeur bij een fiscaal bestuur;2. Eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur (a');3. Assistent bij financiën, afgeschafte graad;4. Administratief medewerker;5. Financieel medewerker;6. Financieel assistent (a").'; 2° in de linkerkolom wordt punt I, B vervangen als volgt : ' B.Sector Accijnzen 1. Eerstaanwezend inspecteur bij een fiscaal bestuur;2. Sectiechef bij financiën, afgeschafte graad;3. Assistent bij financiën, afgeschafte graad;4. Administratief medewerker;5. Financieel medewerker;6. Financieel assistent (a").'; 3° in de linkerkolom, in de rubriek ' Opmerkingen ', worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) littera a) wordt vervolledigd met de volgende punten : a1) ' 13.bij het Enig Kantoor der douane en accijnzen ' a2) ' 14.bij de hulpkantoren. '; b) littera a") wordt vervangen als volgt : ' a") Financieel assistent (sector Douane) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden die de dag voor hun benoeming tot de graad van financieel assistent : - hetzij, bekleed waren met de graad van assistent bij financiën - sector Douane; - hetzij, laureaat waren van een examen voor bevordering tot een graad van rang 34 of van een examen of een selectie voor verhoging tot de weddenschaal 30S2, voor zover die laureaten tot de sector Douane of de sector Accijnzen behoorden; - hetzij, laureaat waren van een examen voor bevordering tot een graad van rang 34 of van een examen of een selectie voor verhoging tot de weddenschaal 30S2, voor zover enerzijds die laureaten vóór hun overgang naar het niveau C tot het gewezen niveau 3 - sector Douane of sector Accijnzen of tot het niveau D - sector Douane of sector Accijnzen behoorden en anderzijds hun benoeming tot de graad van financieel assistent voortvloeit uit het slagen van voormelde examens of selecties. '; c) littera a") wordt vervangen als volgt : ' a") Financieel assistent (sector Accijnzen) Deze benaming behelst in dit geval enkel de personeelsleden die op de dag voor hun benoeming tot de graad van financieel assistent : - hetzij, bekleed waren met de graad van assistent bij financiën - sector Accijnzen of met de graad van sectiechef bij financiën - sector Accijnzen; - hetzij, laureaat waren van een examen voor bevordering tot een graad van rang 34, van een examen of een selectie voor verhoging tot de weddenschaal 30S2 of van een examen of een selectie voor verhoging in graad van sectiechef bij financiën, voor zover die laureaten tot de sector Douane of de sector Accijnzen behoorden; - hetzij, laureaat waren van een examen voor bevordering tot een graad van rang 34, van een examen of een selectie voor verhoging tot de weddenschaal 30S2 of van een examen of een selectie voor verhoging in graad van sectiechef bij financiën, voor zover enerzijds die laureaten vóór hun overgang naar het niveau C tot het gewezen niveau 3 - sector Accijnzen of sector Douane of tot het niveau D - sector Accijnzen of sector Douane behoorden en anderzijds hun benoeming tot de graad van financieel assistent voortvloeit uit het slagen van voormelde examens of selecties. '; d) littera b) wordt vervangen als volgt : ' b) De titularissen van de in de punten B, 2 tot 6 bedoelde graden genieten de preferentiële noemer niet als het ambt wordt uitgeoefend in een controlesectie der accijnzen.'; ».

Krachtens artikel 70, 1°, van de wet van 5 mei 2014 « heeft artikel 3 uitwerking met ingang van 1 januari 2002, met uitzondering van 3°, a), a1), dat uitwerking heeft met ingang van 31 juli 2006, van 3°, a), a2), dat uitwerking heeft met ingang van 4 juni 2007, [...] en van 3°, d), dat in werking treedt op de eerste dag van de tweede maand na die waarin deze wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad », namelijk op 1 augustus 2014.

B.5.5.2. In de parlementaire voorbereiding wordt aangegeven dat, ingevolge een aantal herstructureringen, met name binnen de FOD Financiën, die aanpassing van de lijst van de functies waarin zogenaamde « actieve diensten » worden verstrekt waaraan het preferentiële tantième 1/50 wordt verbonden bij de berekening van het pensioen, het mogelijk maakt te « [vermijden] dat de bij deze herstructureringen betrokken ambtenaren het aan hun ' actieve diensten ' verbonden pensioenvoordeel zouden verliezen » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3434/001, p. 3).

Met betrekking tot de wijziging die bij artikel 3 van de wet van 5 mei 2014 is aangebracht in de bijlage bij de wet van 21 juli 1844, wordt in de parlementaire voorbereiding uiteengezet : « Artikel 8, § 1, eerste lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en de kerkelijke pensioenen bepaalt dat het rustpensioen wordt berekend in verhouding tot, voor elk jaar dienst, 1/60 van de referentiewedde bepaald in het tweede lid.

In afwijking op deze algemene regel voorziet artikel 8, § 3, 3°, van de wet van 21 juli 1844 dat dit tantième 1/60 door 1/50 wordt vervangen voor elk jaar doorgebracht in actieve dienst verricht in een van de betrekkingen vermeld in de bij de wet gevoegde lijst.

Het tantième 1/50 kan slechts toegekend worden wanneer twee voorwaarden zijn vervuld : enerzijds moet het personeelslid titularis zijn van een graad vermeld in de lijst en anderzijds moet hij werkelijk actieve diensten gepresteerd hebben.

Wat de delen van de lijst van de actieve diensten met betrekking tot het Ministerie van Financiën, het Waals Gewest en de Vlaamse overheid betreft, moeten aanpassingen doorgevoerd worden.

A) MINISTERIE VAN FINANCIEN 1) Art.3, 1°, 2° en 3°, b) en c) Vóór de bekendmaking van de wet van 25 april 2007 betreffende de pensioenen van de openbare sector kwamen, onder de betrekkingen van de FOD Financiën vermeld in de lijst van de actieve diensten gevoegd bij de algemene wet van 21 juli 1844, de betrekkingen voor van assistent bij financiën (sector douane) bezoldigd in de weddenschaal 30S2 of 30S3 (ex-hoofddouanebeambte en ex-luitenant bij de douane), assistent bij financiën (sector accijnzen) bezoldigd in de weddenschaal 30S2 of 30S3 (ex-hoofdfinanciebeambte sector accijnzen) en sectiechef bij financiën (sector accijnzen) bezoldigd in de weddenschaal 32S1 (ex-sectiechef der accijnzen) voor de uitoefening van actieve diensten in de verschillende organisatorische afdelingen van de Administratie der douane en accijnzen zoals met name de gemotoriseerde brigades, de secties der accijnzen en de onderzoeksdiensten.

In het kader van de Copernicus-hervorming en meer bepaald op basis van het koninklijk besluit van 3 maart 2005 houdende hervorming van de bijzondere loopbaan van sommige ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën en van de Administratie der pensioenen van het Ministerie van Financiën en houdende diverse bepalingen tot uitvoering van het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de rijksbesturen, zijn deze ambtenaren, komende uit het vroegere niveau 3 (D geworden), geïntegreerd geworden in het niveau C in de graad van financieel assistent terwijl ze, grotendeels, dezelfde actieve diensten zijn blijven uitoefenen in dezelfde organisatorische afdelingen als vóór hun integratie in dit niveau C. Bijgevolg heeft voormelde wet van 25 april 2007 de lijst van de actieve diensten bij de algemene wet van 21 juli 1844 aangepast zodat de ambtenaren betrokken bij de hierboven bedoelde integratiemaatregelen het preferentieel tantième verbonden aan hun actieve diensten zouden kunnen blijven behouden, zonder evenwel ruimte te geven aan een uitbreiding van het voordeel van de actieve diensten tot personeelscategorieën die dit voorheen niet genoten.

Enerzijds is evenwel gebleken dat de bepalingen van de eerste twee leden van de opmerkingen a") en a") opgenomen in de linkerkolom van de rubriek ' Opmerkingen ' van het punt I. MINISTERIE VAN FINANCIEN van voormelde lijst, ongewild tot gevolg hebben dat de ambtenaren bekleed met de graad van administratief medewerker (sector Douane en sector Accijnzen) en financieel medewerker (Sector Douane en sector Accijnzen), die na 1 januari 2002 rechtstreeks in deze graden aangeworven of bevorderd worden, uitgesloten worden van het voordeel van de toekenning van dit preferentieel tantième, terwijl zij zich toch in de voorwaarden kunnen bevinden om van het preferentieel tantième te genieten (titularis van een graad opgenomen in de lijst van de actieve betrekkingen en vervulling van als actief geldende functies).

Voor deze twee graden verdwijnen de verwijzingen naar de opmerkingen a" en a" uit die lijst en worden de eerste twee leden van de opmerkingen a" en a" telkenmale opgeheven.

Anderzijds beperkt het derde lid van de verwijzingen a" en a" in de linkerkolom van de lijst van de actieve diensten de gelijkstelling met de graad van financieel assistent (sector Douane en sector Accijnzen) tot de ambtenaren die vóór 1 juni 2002 bekleed waren met de graden van assistent bij financiën - sector douane, assistent bij financiën - sector accijnzen of sectiechef bij financiën - sector accijnzen.

Bijgevolg zien de ambtenaren die pas na 31 mei 2002 titularis geworden zijn van voormelde graad van financieel assistent - ingevolge het slagen van een bevorderingsexamen tot een graad van rang 34, van een examen of een selectie tot weddenschaalverhoging tot de schaal 30S2 of van een examen of een bevorderingsselectie tot de graad van sectiechef bij financiën (met toepassing van de artikelen 113 en 197 tot 200 van het voormeld koninklijk besluit van 3 maart 2005) - zich ten onrechte uitgesloten van het voordeel van het preferentieel tantième verbonden aan de actieve diensten.

De opmerkingen a" en a" in de lijst worden bijgevolg in die zin aangepast.

Er moet opgemerkt worden dat deze wijzigingen uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002. Zij brengen evenwel geen enkele uitbreiding van de notie actieve diensten met zich mee, gelet op het feit dat de ambtenaren die ervan zullen genieten ambtenaren zijn die, vóór de Copernicus-hervorming en/of vóór hun toetreding tot het niveau C, al tot de sector van de douane of tot de sector van de accijnzen behoorden, waar zij reeds de actieve diensten genoten » (ibid., pp. 15-17).

Ten gronde B.6. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.7. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de vergeleken categorieën van personeelsleden zich in vergelijkbare situaties bevinden met betrekking tot de prestaties die zijn verricht in de motorbrigades van de douane. De personeelsleden van de vroegere niveaus 2 en 2+ die in die brigades zijn opgenomen, verrichten dezelfde prestaties als de andere personeelsleden van de motorbrigades die beschikken over een graad die onder het vroegere niveau 3 viel, hetgeen de Ministerraad niet betwist.

De Ministerraad leidt zelf daaruit af dat de vergeleken categorieën van personeelsleden zich in vergelijkbare situaties bevinden met betrekking tot de berekening van het pensioen.

B.8.1. In de in B.5.4.2, B.5.4.3 en B.5.5.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding wordt uiteengezet dat, met het oog op de toekenning van het preferentiële tantième 1/50 voor de berekening van het pensioen, zoals het uit de in het geding zijnde bepalingen voortvloeit, twee cumulatieve voorwaarden moeten worden vervuld : enerzijds moet het personeelslid titularis zijn van een graad die in de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel is vermeld en, anderzijds, moet hij werkelijk actieve diensten hebben verricht.

B.8.2. Hoewel die « actieve diensten », in tegenstelling tot de « sedentaire diensten », niet wettelijk worden omschreven, berusten zij op het bestaan van « risico's tijdens de loopbaan » die men wil compenseren door de toestand van de betrokkenen te verbeteren wanneer zij gepensioneerd zijn : « de toekenning van een voordeliger breukdeel voor de pensioenberekening aan personen die bij de uitoefening van hun ambt blootgesteld werden aan weersomstandigheden, vermoeienissen of gevaren, kon [...] worden opgevat als een schadevergoeding voor de gedurende de loopbaan ondervonden nadelen » (antwoord van de minister van Pensioenen op vraag nr. 8 van dhr. Borginon van 13 december 1999, Vr. en Antw., Kamer, 1999-2000, QRVA 50-014, 17 januari 2000, p. 1512; zie eveneens het antwoord van 21 februari 2012 van de vice-eerste minister en minister van Pensioenen op vraag nr. 14 van mevr. Becq van 17 januari 2012, Vr. en Antw., Kamer, 2011-2012, QRVA 53-054, 27 februari 2012, p. 189).

Het preferentiële tantième 1/50 maakt het het personeelslid dat houder is van een graad die in de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel is vermeld en dat die actieve diensten werkelijk heeft verricht, mogelijk om een voordeel voor de berekening van zijn pensioen te genieten, en zulks ter compensatie van de zwaarte van het ambt dat het heeft uitgeoefend.

B.8.3. Door de betrekkingen van « actieve diensten » te bepalen die het mogelijk maken het preferentiële tantième 1/50 te genieten onder verwijzing naar de graden die zijn vermeld in de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel, heeft de wetgever zich gebaseerd op een objectief element, namelijk de graad van het personeelslid binnen de administratie.

Die graad, die op algemene wijze wordt gebruikt in het openbaar ambt om de statutaire toestand van het personeelslid, de evolutie van zijn loopbaan en zijn weddeschaal te bepalen, vormt een relevant criterium.

In die context is het niet onredelijk voor de wetgever om die graad te gebruiken voor het definiëren van de betrekkingen die onder de actieve diensten vallen, met het oog op het bepalen van het tantième voor de berekening van het pensioen.

De in het geding zijnde bepalingen alsook de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel zijn bijgevolg verantwoord wat het beginsel ervan betreft.

B.9.1. In zijn 157e boek van opmerkingen had het Rekenhof de noodzaak vastgesteld van een wettelijke aanpassing van de graden die in de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel zijn vermeld : « 1. Wettelijk kader Bij de vaststelling van het rustpensioen wordt, voor elk jaar dienst, 1/60e van de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaar van de loopbaan in aanmerking genomen. Het tantième 1/60e wordt echter vervangen door 1/50e voor elk jaar dat werd doorgebracht in actieve dienst. De betrekkingen die als actieve diensten worden beschouwd, zijn opgenomen in een tabel die als bijlage bij de wet wordt gevoegd. 2. Vaststellingen en opmerkingen van het Rekenhof De wetstabel der actieve diensten werd sedert 1844 nauwelijks aangepast, zodat de structuur en de inhoud ervan steeds minder met de werkelijke toestand overeenstemt.Om hieraan te verhelpen, werd in 1975 door de Administratie der Pensioenen een officieuze gelijkstellingslijst opgesteld, die ' recente ' graden koppelde aan de ' oude ' graden opgenomen in de oorspronkelijke tabel.

Het Rekenhof stemde in met zulke assimilatie voor zover dit op geen enkele wijze zou leiden tot een uitbreiding van de door de wetgever aangenomen bepalingen. De aanpassingen moesten dus beperkt blijven tot het vervangen van de oude graden door hun nieuwe benamingen. Het beschouwde deze officieuze gelijkstellingslijst evenwel als een voorlopig werkinstrument dat via wettelijke weg zou moeten worden bevestigd.

Het bleef echter bij het steeds weer aanpassen van de officieuze lijst aan de werkelijke toestand. De dienstgewijze decentralisatie van een groot aantal openbare diensten en de omvorming van het unitaire België tot een federale Staat hadden nochtans tot gevolg dat de officieuze lijst steeds verder afweek van de initiële wetstabel, en dat de opmaak van deze tabel uiteindelijk totaal was achterhaald.

Zo geeft de vermelding in de wetstabel van de functie van brigadier bij het Ministerie van Landbouw (bestuur Waters en Bossen) aanleiding tot de toekenning van een gunstigere loopbaanbreuk voor bepaalde functies van assistent bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, niettegenstaande het feit dat dit ministerie niet in de wetstabel wordt vermeld. Ook werden bepaalde functies van ingenieur bij het Ministerie van Openbare Werken als actieve dienst opgenomen in de wetstabel, doch geeft een vergelijkbare tewerkstelling als ingenieur bij het Rijksinstituut voor Grondmechanica geen recht op de toekenning van een voordelig tantième, aangezien er nooit organismen van openbaar nut werden opgenomen in de structuur van de wetstabel.

Naar aanleiding van een verzoek vanwege de Administratie der Pensioenen tot instemming met een nieuwe aanpassing van de officieuze gelijkstellingslijst, wees het Rekenhof er de Minister van Volksgezondheid en Pensioenen trouwens op dat een actualisering van de tabel bij de wet van 21 juli 1844 zich opdrong. 3. Verder gevolg In haar antwoord kondigde de Administratie der Pensioenen aan dat zij, in het kader van de hervorming van de overheidspensioenen, een ontwerp van geactualiseerde wetstabel voorbereidde. Het Rekenhof herinnerde nog tweemaal aan zijn standpunt en vroeg te worden ingelicht over initiatieven van de administratie in dat verband.

Daarop liet de Administratie der Pensioenen evenwel weten dat de aangekondigde hervorming niet kon worden gerealiseerd en dat een aanpassing van de wetstabel niet langer in het vooruitzicht werd gesteld.

Naar aanleiding van de meest recente vraag vanwege de Administratie der Pensioenen tot instemming met een aanpassing van de gelijkstellingslijst, drong het Rekenhof er bij de Minister van Sociale Zaken en Pensioenen andermaal op aan dat zo spoedig mogelijk het nodige wetgevend initiatief zou worden genomen tot actualisering van de eigenlijke tabel, temeer daar de officieuze gelijkstellingslijst slechts wordt beschouwd als een voorlopig werkdocument dat bij wet moet worden bekrachtigd.

Tot dusver bleef die brief van het Rekenhof zonder antwoord » (157e boek van het Rekenhof, Opmerkingen en documenten aan de Kamer van volksvertegenwoordigers voorgelegd, 2000-2001, deel I, pp. 274-277).

B.9.2. In bijlage II van de wet van 21 mei 1991 houdende diverse wijzigingen aan de wetgeving betreffende de pensioenen van de openbare sector, die de formulering van artikel 8 van de wet van 21 juli 1844 heeft gewijzigd, werd trouwens reeds een tabel met een « Officieuze gelijkstellingsdienst [lees : gelijkstellingslijst] » weergegeven (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 1050/2, pp. 124 e.v.).

In 2000 vermeldde de minister van Pensioenen eveneens die « officieuze lijst [...] van functies die gelijkgesteld werden met die welke voorkomen op voormelde tabel der actieve diensten », die « door het Rekenhof slechts [wordt] aanvaard wanneer de gelijk te stellen functie de loutere voortzetting is van die voornoemd in die tabel » (antwoord van de minister van Pensioenen op vraag nr. 8 van dhr. Borginon van 13 december 1999, Vr. en Antw., Kamer, 1999-2000, QRVA 50-014, 17 januari 2000, p. 1511).

Een wettelijke uitbreiding van de tabel van de actieve diensten kon evenwel « zowel om principiële als om budgettaire redenen » niet worden aanvaard (ibid., p. 1512).

B.10.1. De afschaffing in 1993 van de controles aan de binnengrenzen van de Europese Gemeenschap heeft, zoals in B.3.1 is vermeld, geleid tot een uitzonderlijke situatie waarin de grensdouanebeambten, ingevolge het verdwijnen van hun functie, in andere diensten moesten worden opgenomen.

B.10.2. Het koninklijk besluit van 7 december 1992 « houdende diverse maatregelen ten gunste van de ambtenaren van de buitendiensten van de Administratie der douane en accijnzen van wie de betrekking wordt afgeschaft ten gevolge van het tot stand komen van de interne markt in 1993 » werd bijgevolg genomen teneinde « het probleem op te lossen van het personeel van de Administratie der douane en accijnzen dat overtollig zal zijn ingevolge de instelling van de eenheidsmarkt, opgericht bij artikel 8 A van het verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap » (aanhef van het besluit, Belgisch Staatsblad van 9 februari 1993, p. 2834).

Dat koninklijk besluit bepaalt dat de ambtenaren van wie de betrekking wordt afgeschaft ten gevolge van het tot stand komen van de interne markt in 1993, het voorwerp uitmaken van maatregelen van « reclassering » in andere administraties, maar de graad behouden die hun eigen is in hun administratie van oorsprong.

B.10.3. Door die uitzonderlijke situatie verrichten de voormalige grensdouaniers die in de motorbrigades zijn opgenomen, exact dezelfde prestaties in termen van zwaarte verrichten als personeelsleden wier graden in de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel werden vermeld.

Die personeelsleden, zoals de eiser voor de verwijzende rechter, behouden evenwel, overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 7 december 1992, hun graad in hun administratie van oorsprong, zodat zij het preferentiële tantième 1/50 niet kunnen genieten voor de berekening van hun rustpensioen.

B.11.1. Uit de briefwisseling die is meegedeeld door de Ministerraad in zijn aanvullende memorie, blijkt dat het verschil in behandeling dat uit die uitzonderlijke situatie voortvloeit bij gebrek aan een aanpassing van de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde lijst door de Administratie der douane en accijnzen reeds in 1993 bij de Administratie der Pensioenen en reeds in 1994 bij de minister van Financiën werd aangeklaagd.

B.11.2.1. De uitzonderlijke situatie van de voormalige douaniers die in de motorbrigades zijn opgenomen, heeft ook het voorwerp uitgemaakt van verschillende parlementaire vragen.

B.11.2.2. Bij de parlementaire vraag nr. 35 van 17 juni 2004 werd de minister van Werk en Pensioenen als volgt ondervraagd : « De motorbrigades van de douane bestaan doorgaans uit interventieteams die belast zijn met de controle van vervoersdocumenten, het toezicht op het verkeer van accijnsproducten, de controle van afvalstoffen, verdovende middelen en diverse transporten, enz., waardoor men ervan kan uitgaan dat zij specifiek en gevaarlijk werk verrichten.

De ambtenaren van de niveaus 3 en 4, die beschouwd worden als deel uitmakend van de ' actieve afdeling ' mogen na 37,5 dienstjaren met pensioen gaan. Naar verluidt is dat ook het geval voor de eerstaanwezend inspecteur, brigadechef, die een ambtenaar van niveau 1 is.

De ambtenaren van de niveaus 2 en 2+ worden daarentegen beschouwd als deel uitmakend van de ' kantoorafdeling ' en kunnen bijgevolg pas na 42 jaar aanspraak maken op een volledig pensioen. Dat zou gelden voor om en bij de 150 ambtenaren.

Kan u bevestigen of dat klopt, preciseren op grond van welke criteria dat onderscheid wordt gemaakt en meedelen welke maatregelen eventueel kunnen worden getroffen om het evenwicht te herstellen en ervoor te zorgen dat de ambtenaren van de niveaus 2 en 2+ eveneens na 37,5 dienstjaren aanspraak op een volledig pensioen zouden kunnen maken ? » (Vr. en Antw., Kamer, 2003-2004, QRVA 51-040, 12 juli 2004, pp. 6202-6203).

Op 5 juli 2004 heeft de minister van Werk en Pensioenen geantwoord : « In antwoord op zijn vraag heb ik de eer het geachte lid te bevestigen dat, ingevolge de herstructurering van het bestuur van Douane in 1993, de beambten van de niveaus 2+ en 2 die naar de motorbrigade werden overgeheveld, in tegenstelling tot hun collega's van niveau 3, geen aanspraak kunnen maken op het tantième 1/50.

Enkel de betrekkingen van de beambten van niveau 3 zijn in de tabel als bijlage bij de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen opgenomen. De toekenning aan de beambten van de niveaus 2+ en 2 van het tantième 1/50, zou slechts kunnen volgen uit de wijziging van deze wet. Een dergelijke wijziging wordt niet in het vooruitzicht gesteld. Zowel mijn voorgangers als ikzelf zijn steeds, om principiële en budgettaire redenen, gekant geweest tegen de erkenning van nieuwe actieve diensten.

Vanuit principieel oogpunt, moet herinnerd worden dat het onderscheid tussen binnendiensten en actieve diensten dateert van een tijdstip waarop het rijkspersoneel geenszins beschermd was tegen de risico's verbonden aan de uitoefening van zijn functie. Dit geldt vanzelfsprekend reeds meerdere jaren niet meer ingevolge de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen en voor beroepsziekten in de openbare sector.

Moet men bovendien voor nieuwe categorieën van begunstigden, de beroepsrisico's compenseren door toekenning van een voorkeurstantième inzake pensioenen, meer in het bijzonder op een ogenblik dat de agent niet meer blootgesteld wordt aan deze situaties ? Op budgettair vlak zou de aanpassing van de voormelde wet van 21 juli 1844, teneinde het aangehaalde probleem te regelen, ongetwijfeld leiden tot soortgelijke eisen vanwege andere personeelscategorieën.

Deze zijn inderdaad zeer talrijk om een dergelijk voordeel te eisen, zelfs indien alle beschikbare objectieve gegevens uitvoerig aantonen dat aan deze collectieve wens op termijn onmogelijk kan tegemoet gekomen worden » (ibid., p. 6203).

B.11.2.3. Bij de parlementaire vraag nr. 116 van 16 februari 2016 werd de minister van Pensioenen als volgt ondervraagd : « Zoals u weet, genieten beoefenaars van bepaalde openbare ambten (die werden opgelijst in de tabel van de bijlage van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen) onder wie met name bepaalde douanebeambten, wanneer ze in ' actieve dienst ' zijn, een voordeliger tantième voor de manier waarop hun loopbaanjaren in aanmerking worden genomen (1/50 per jaar in plaats van 1/60) in de berekening van het wettelijk pensioen. Zo wegen de dienstjaren met een preferentieel tantième proportioneel zwaarder door voor de vaststelling van de vereiste loopbaanduur.

Deze berekeningswijze kan leiden tot een substantiële vermindering van het aantal vereiste loopbaanjaren. Door aan de dienstjaren die werden gepresteerd in een functie waaraan een preferentieel tantième werd gekoppeld, een proportioneel groter gewicht toe te kennen, wordt er sneller aan de minimumloopbaanvoorwaarden voldaan. Door dit systeem zijn de leeftijdsvoorwaarden voor deze personeelscategorieën dus versoepeld.

Sommige douanebeambten hebben echter onregelmatige werkuren en verrichten veldwerk, wat avond-, nacht- of weekendprestaties meebrengt, maar behoren tot het administratief personeel en niet tot het zogenaamde actieve personeel. Ze genieten derhalve het voornoemde preferentiële tantième niet. 1. Is er in het onderhavige geval niet sprake van een discriminatie tussen beambten die hetzelfde (of gelijkaardig) werk uitvoeren ? 2.Is de bijlage waarin de actieve diensten worden opgelijst nog steeds up-to-date en volledig, in het bijzonder voor de douanediensten ? 3. Hoe kan men er in de praktijk op toezien dat bepaalde functies niet worden ' vergeten ' ? » (Vr.en Antw., Kamer, 2015-2016, QRVA 54-063, 23 februari 2016, p. 349).

Op 22 februari 2016 heeft de minister van Pensioenen geantwoord : « Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen zogenaamde actieve diensten en de diensten die als sedentair worden beschouwd, vindt zijn grondslag in artikel 8, § 3, 3° van de algemene wet van 21 juli 1844 dat bepaalt dat het tantième 1/60 wordt vervangen door 1/50 voor elk jaar in actieve dienst verricht in een van de betrekkingen vermeld in de bij deze wet gevoegde lijst.

Om van dit tantième 1/50 te genieten dienen twee voorwaarden gelijktijdig te worden vervuld : enerzijds dient het personeelslid te zijn benoemd in een van de betrekkingen die limitatief worden opgesomd in de bij voormelde wet gevoegde lijst en anderzijds dient het personeelslid ook effectief actieve diensten te hebben verricht in deze betrekking.

Het feit tewerkgesteld te zijn bij de Algemene Administratie van de Douane en bepaalde niet-administratieve diensten te verrichten, leidt dus niet automatisch tot de toekenning van het tantième 1/50 voor deze verrichte diensten.

De lijst met actieve diensten werd onlangs aangepast door de artikelen 3 en 4 van de wet van 5 mei 2014 betreffende diverse aangelegenheden inzake de pensioenen van de overheidssector. De enige doelstelling van deze aanpassingen bestond erin het genot van het tantième gelinkt aan actieve diensten te behouden voor de personeelsleden die er al aanspraak op konden maken, maar die het zouden hebben kunnen verliezen ingevolge de integratiemaatregelen die werden ingevoerd door het koninklijk besluit van 3 maart 2005 houdende hervorming van de bijzondere loopbaan van sommige ambtenaren van de FOD Financiën en van de Pensioendienst voor de Overheidssector en houdende diverse hervormingen van de loopbaan van sommige ambtenaren in de rijksbesturen.

De aanpassingen die zowel in het verleden als het heden aan de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde lijst zijn aangebracht, zijn er dus enkel op gericht het behoud van het genot van het preferentieel tantième gelinkt aan actieve diensten te waarborgen voor de personeelsleden die er voordien al aanspraak op konden maken. Op geen enkele manier beogen de aanpassingen die aan deze lijst zijn aangebracht, een uitbreiding van het begrip actieve diensten » (ibid., p. 350). B.12.1. Hoewel, zoals in de voormelde antwoorden wordt aangegeven, de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel enkel werd gewijzigd om het voordeel van het preferentiële tantième te behouden voor personeelsleden wier graad het reeds mogelijk maakte aanspraak erop te maken, zonder ooit te beogen het voordeel van dat tantième uit te breiden, en zulks « om principiële en budgettaire redenen », verantwoordt die vaststelling evenwel niet het verschil in behandeling dat uit de in B.10 vastgestelde uitzonderlijke situatie voortvloeit.

Het zou, ten aanzien van de in B.8.2 in herinnering gebrachte logica van de « actieve diensten », immers incoherent zijn het voordeel van het preferentiële tantième 1/50 te weigeren aan de douanebeambten die in de motorbrigades zijn opgenomen na het verdwijnen van hun administratie van oorsprong. Die personeelsleden, die exact dezelfde prestaties van « actieve diensten » verrichten als de andere personeelsleden van de motorbrigades wier graad in de bij de wet van 21 juli 1844 gevoegde tabel wordt vermeld, worden immers onderworpen aan dezelfde aan de functie verbonden verplichtingen, welke het preferentiële tantième 1/50 net beoogt te compenseren.

B.12.2. Ten aanzien van die uitzonderlijke situatie is het niet verantwoord dat de voormalige grensdouaniers, die in de motorbrigades van de douane zijn opgenomen ingevolge de afschaffing van de grenscontroles in 1993, niet het preferentiële tantième 1/50 genieten.

Louter budgettaire motieven kunnen het verschil in behandeling niet verantwoorden dat in het leven is geroepen tussen personeelsleden die daadwerkelijk dezelfde functies van « actieve diensten » uitvoeren.

Uit een schrijven van 26 april 1994 uitgaande van de Administratie der Pensioenen, dat door de Ministerraad is overgelegd, blijkt daarenboven dat het Rekenhof had ingestemd met een voorstel tot wijziging van de wet van 21 juli 1844 teneinde aan de personeelsleden die ingevolge de afschaffing van de grenscontroles in de motorbrigades van de douane zijn opgenomen, de mogelijkheid te bieden om het preferentiële tantième 1/50 te genieten.

B.12.3. De in het geding zijnde maatregel heeft bovendien onevenredige gevolgen, aangezien, doordat de voormalige grensdouaniers die in de motorbrigades van de douane zijn opgenomen niet het preferentiële tantième 1/50 kunnen genieten, zij niet alleen een lager pensioen zullen ontvangen bij gelijke duur van de loopbaan, maar ook, met het oog op een volledige loopbaan voor de berekening van hun pensioen, gedurende een langere tijd prestaties moeten verrichten dan hun collega's die dezelfde prestaties van « actieve diensten » verrichten, maar wier graden in de bijlage worden vermeld.

Voor het overige leidt die vaststelling niet tot de erkenning van nieuwe « actieve diensten » maar tot een loutere aanpassing van de graden die met die « actieve diensten » overeenstemmen ten aanzien van een werkelijkheid die uit de in B.10 in herinnering gebrachte uitzonderlijke situatie voortvloeit.

B.12.4. Ten slotte is de omstandigheid dat de formatie van de personeelsleden van het vroegere niveau 3 van de motorbrigades - zoals de Ministerraad beklemtoont - zal uitdoven, niet van dien aard dat zij die vaststelling wijzigt.

B.13. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre zij aan de douanebeambten van de vroegere niveaus 2 en 2+ die in de personeelsbezetting van de motorbrigades zijn opgenomen ingevolge de afschaffing van de douanecontroles aan de binnengrenzen van de Europese Gemeenschap in 1993 en die werkelijk « actieve diensten » hebben gepresteerd niet de mogelijkheid bieden om het preferentiële tantième 1/50 voor de berekening van hun rustpensioen te genieten en voor zover die beambten werkelijk « actieve diensten » hebben gepresteerd, schenden artikel 8, § 1, eerste lid, en § 3, 3°, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, en de bijlage « Tabel van de actieve diensten » ervan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 31 januari 2019.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^