Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 november 2019

Uittreksel uit arrest nr. 138/2019 van 17 oktober 2019 Rolnummers 6877, 6887, 6900, 6901, 7004, 7005 en 7006 In zake : de beroepen tot vernietiging van de wet van 7 februari 2018 « houdende invoering van een taks op de effectenrekeningen », i Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019205042
pub.
05/11/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 138/2019 van 17 oktober 2019 Rolnummers 6877, 6887, 6900, 6901, 7004, 7005 en 7006 In zake : de beroepen tot vernietiging van de wet van 7 februari 2018 « houdende invoering van een taks op de effectenrekeningen », ingesteld door Philippe Renier, door Antoine Buedts, door Laurent Danneels, door Antonia Deurinck, door Laurent Donnay de Casteau, door de vzw « Vlaamse Federatie van Beleggers » en anderen en door de vennootschap naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte « X ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 maart 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 21 maart 2018, heeft Philippe Renier beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 7 februari 2018 « houdende invoering van een taks op de effectenrekeningen » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 9 maart 2018).b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 maart 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 maart 2018, heeft Antoine Buedts beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde wet. Bij hetzelfde verzoekschrift vorderde de verzoekende partij eveneens de schorsing van dezelfde wet. Bij het arrest nr. 110/2018 van 19 juli 2018, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 september 2018, heeft het Hof de vordering tot schorsing verworpen. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 11 april 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 12 april 2018, heeft Laurent Danneels beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde wet.d. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 april 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 16 april 2018, heeft Antonia Deurinck, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.A. Maelfait, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 3 tot 15 van dezelfde wet (artikelen 151 tot 158/6 van het Wetboek diverse rechten en taksen). e. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 september 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 september 2018, heeft Laurent Donnay de Casteau, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.G.-H. Taymans, advocaat bij de balie van Waals-Brabant, beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde wet. f. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 september 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 september 2018, is beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde wet door de vzw « Vlaamse Federatie van Beleggers », Philippe Lammens, Willy Doom, Luc De Bock, François Ackaert en Gaston Uytterhoeven, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.B. Van Vlierden en Mr. D. Coveliers, advocaten bij de balie te Antwerpen, en Mr. B. De Cock, advocaat bij de balie te Gent. g. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 september 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 september 2018, heeft de vennootschap naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte « X », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.H. Vanhulle en Mr. L. Swartenbroux, advocaten bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde wet.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6877, 6887, 6900, 6901, 7004, 7005 en 7006 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. De verzoekende partijen vorderen de gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 7 februari 2018 « houdende invoering van een taks op de effectenrekeningen » (hierna : de wet van 7 februari 2018), die bepaalt : « Hoofdstuk 1. - Algemene bepaling

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet. HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van het Wetboek diverse rechten en taksen

Art. 2.In boek II van het Wetboek diverse rechten en taksen, wordt titel II, opgeheven bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1934 en vernummerd bij de wet van 19 december 2006, hersteld met als opschrift: ' Titel II - Taks op de effectenrekeningen ' die de artikelen 151 tot 157 en 158/1 tot 158/6 omvat.

Art. 3.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt artikel 151, opgeheven bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1934, hersteld als volgt : '

Art. 151.De natuurlijke persoon die tijdens de referentieperiode titularis is van één of meerdere effectenrekeningen in België of in het buitenland, is over zijn aandeel in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op die rekeningen onderworpen aan een taks overeenkomstig de bepalingen van deze titel.

De taks is evenwel niet verschuldigd indien het aandeel van de titularis in de in het eerste lid bedoelde gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op die rekeningen minder bedraagt dan 500 000 euro. '.

Art. 4.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt artikel 152, opgeheven bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1934, hersteld als volgt : '

Art. 152.Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder : 1° effectenrekening : a) wat de rijksinwoners betreft, de effectenrekeningen gehouden bij een of meerdere tussenpersonen, ongeacht waar de tussenpersoon opgericht of gevestigd is, en wat de niet-inwoners betreft, de effectenrekeningen gehouden bij een of meerdere in België opgerichte of gevestigde tussenpersonen, waarop één of meer belastbare financiële instrumenten zijn ingeschreven;b) de belastbare financiële instrumenten zoals bedoeld in het 2°, a), ingeschreven op een effectenrekening, die het voorwerp uitmaken van een omzetting vanaf 9 december 2017 naar niet-belastbare financiële instrumenten ingeschreven in een register van effecten op naam, uitsluitend voor de referentieperiode waarin de omzetting plaatsvindt. De omzetting die heeft plaatsgevonden tussen 9 december 2017 en de datum van inwerkingtreding van deze wet, wordt toegerekend aan de eerste referentieperiode die aanvangt bij de inwerkingtreding van de wet; 2° belastbare financiële instrumenten : a) al dan niet beursgenoteerde aandelen alsmede certificaten betreffende dergelijke instrumenten;b) al dan niet beursgenoteerde obligaties alsmede certificaten betreffende dergelijke instrumenten;c) al dan niet beursgenoteerde rechten van deelneming in gemeenschappelijke beleggingsfondsen of aandelen in beleggingsvennootschappen, die niet zijn gekocht of waarop niet werd ingeschreven in het kader van een levensverzekering of een regeling voor pensioensparen;d) kasbons;e) warrants;3° beursgenoteerd: verhandeld en toegelaten zijn tot de verhandeling op een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt of een multilaterale handelsfaciliteit in de zin van artikel 2, eerste lid, 4°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, voor zover deze werkt met minstens één dagelijkse notering, dan wel op een in een derde land gevestigd handelsplatform dat een soortgelijke functie vervult;4° gemeenschappelijke beleggingsfondsen of beleggingsvennootschappen : beleggingsfondsen of beleggingsvennootschappen bedoeld in de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, of bedoeld in de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, of in analoge bepalingen van buitenlands recht;5° titularis : de natuurlijke persoon, ongeacht of deze volle eigenaar, blote eigenaar of vruchtgebruiker is, die houder is van een effectenrekening of die door de tussenpersoon die de rekening beheert, is geregistreerd of wordt geïdentificeerd als de houder van een effectenrekening. Elke inbreng van een effectenrekening die plaatsvindt vanaf 1 januari 2018 in een aan de vennootschapsbelasting onderworpen rechtspersoon met als enig doel aan de taks bedoeld in deze titel te ontkomen, heeft tot gevolg dat de inbrenger van de effectenrekening geacht wordt titularis te zijn van de ingebrachte effectenrekening; 6° referentieperiode: een periode van twaalf opeenvolgende maanden die aanvangt op 1 oktober en eindigt op 30 september van het volgend jaar;7° aandeel in de gemiddelde waarde: het gedeelte van de op de effectenrekeningen staande belastbare financiële instrumenten van de titularis dat wordt vermoed proportioneel te zijn met het aantal geregistreerde titularissen van de effectenrekeningen;8° tussenpersoon: een kredietinstelling of een beursvennootschap bedoeld in artikel 1, §§ 2 en 3, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen en beursvennootschappen en de beleggingsondernemingen bedoeld in artikel 3, § 1, van de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, die krachtens nationaal recht toegelaten worden om financiële instrumenten voor rekening van de klanten aan te houden;9° Belgische tussenpersoon : een tussenpersoon naar Belgisch recht evenals een tussenpersoon die gevestigd is in België.De niet in België gevestigde tussenpersonen die een vertegenwoordiger hebben aangesteld bedoeld in artikel 158/2 worden voor de toepassing van deze titel gelijkgesteld met een Belgische tussenpersoon; 10° waarde : a) voor beursgenoteerde financiële instrumenten, de slotkoers van het financieel instrument.Wanneer er op een van de referentietijdstippen geen notering is, wordt de slotkoers genomen op de eerste voorgaande dag waarop er een notering was; b) voor niet-beursgenoteerde gemeenschappelijke beleggingsfondsen of beleggingsvennootschappen, de op het referentietijdstip laatst publiekelijk beschikbare netto-inventariswaarde;c) voor andere niet beursgenoteerde financiële instrumenten : - de waarde waarvoor het instrument is opgenomen in het laatst beschikbare overzicht van de financiële instrumenten dat de tussenpersoon aan de titularis moet toezenden in overeenstemming met artikel 63 van de gedelegeerde verordening (EG) nr.2017/565 van de Commissie van 25 april 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn; - de laatst publiekelijk beschikbare marktwaarde, of bij gebrek daaraan, de naar best vermogen geschatte waarde wanneer het financieel instrument niet is opgenomen in een overzicht van financiële instrumenten bedoeld in het eerste streepje. '.

Art. 5.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt artikel 153, opgeheven bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1934, hersteld als volgt : '

Art. 153.Het tarief van de taks wordt vastgesteld op 0,15 pct. '.

Art. 6.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt artikel 154, opgeheven bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1934, hersteld als volgt : '

Art. 154.§ 1. De gemiddelde waarde bedoeld in artikel 151 wordt als volgt berekend : 1° doorheen de referentieperiode vormt de laatste dag van elke driemaandelijkse periode een referentietijdstip;2° op elk referentietijdstip wordt een staat opgemaakt van de waarde van de belastbare financiële instrumenten ingeschreven op de effectenrekeningen;3° de waarden van de staten opgemaakt op de verschillende referentietijdstippen worden opgeteld en gedeeld door het aantal referentietijdstippen. § 2. In geval van opening, wijziging of afsluiting van een effectenrekening of wanneer een natuurlijke persoon titularis wordt van een effectenrekening of geen titularis meer is in de loop van de referentieperiode, wordt ook de dag van de opening, de wijziging of de afsluiting van de effectenrekening alsook de dag waarop een natuurlijke persoon titularis wordt van een effectenrekening of geen titularis meer is, als een referentietijdstip beschouwd en wordt dit referentietijdstip voor de berekening van de gemiddelde waarde bijgevoegd bij de referentietijdstippen uit paragraaf 1.

De referentieperiode vangt, in afwijking van artikel 152, 6°, aan op het moment dat een natuurlijke persoon titularis wordt van een effectenrekening. Zij eindigt de dag dat een natuurlijke persoon niet langer titularis is van een effectenrekening.

Wanneer de referentieperiode naar aanleiding van een volledige of gedeeltelijke overdracht van financiële instrumenten op een effectenrekening van een Belgische tussenpersoon naar een andere Belgische tussenpersoon, aanvangt of eindigt gedurende de referentieperiode bepaald in artikel 152, 6°, en de overdragende titularis hierdoor zijn hoedanigheid van titularis van laatstgenoemde effectenrekening verliest maar titularis wordt van de effectenrekening waarnaar de financiële instrumenten worden overgedragen, wordt enkel de referentieperiode bij de laatste Belgische tussenpersoon waarbij de effectenrekening op het einde van de referentieperiode bedoeld in artikel 152, 6°, wordt gehouden, in aanmerking genomen voor het berekenen van de taks.

Wanneer de referentieperiode eindigt doordat de titularis die België verlaat en daardoor niet langer rijksinwoner is tezelfdertijd zijn effectenrekening verplaatst naar het buitenland of niet langer titularis of medetitularis is van een of meerdere effectenrekeningen, wordt het bedrag van de taks vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen waarop men nog rijksinwoner was in de referentieperiode als bedoeld in artikel 152, 6° en de noemer bestaat uit het aantal dagen dat de referentieperiode als bedoeld in artikel 152, 6° omvat.

In het geval bedoeld in artikel 152, 1°, b), wordt voor het bepalen van de gemiddelde waarde van de omgezette belastbare instrumenten rekening gehouden met een referentieperiode bedoeld in artikel 152, 6°. De referentiepunten tijdens de voornoemde referentieperiode waarop de belastbare instrumenten nog op een effectenrekening werden gehouden voor de omzetting ervan, worden geacht een nulwaarde te kennen. '.

Art. 7.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt artikel 155, opgeheven bij koninklijk besluit van 22 augustus 1934, hersteld als volgt : '

Art. 155.De Belgische tussenpersonen maken op elk referentietijdstip de in artikel 154 bedoelde staat op voor iedere titularis die de volgende gegevens vermeldt : 1° de naam en het adres van de titularis;2° het rekeningnummer van de titularis;3° het aandeel in de op dat referentietijdstip opgetekende waarde van de belastbare financiële instrumenten die op één of meerdere effectenrekeningen bedoeld in artikel 152, 1°, a), worden gehouden;4° de periode waarover het aandeel in de waarde als bedoeld in het 3° werd berekend. Met inachtneming van de in het eerste lid bedoelde vormvereisten, maken de Belgische tussenpersonen, behalve in geval van overdracht als bedoeld in artikel 154, § 2, derde lid, op het einde van elke referentieperiode een overzicht op met daarin vermelding van de in artikel 154 bedoelde gemiddelde waarde, de uiteindelijk verschuldigde taks, het tarief en in voorkomend geval de reeds ingehouden taks. Dit overzicht wordt medegedeeld aan de titularis uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op het einde van de referentieperiode.

De Belgische tussenpersoon stelt in het overzicht als bedoeld in het tweede lid de mogelijkheid tot inhouding voor aan de titularis indien zijn aandeel in de effectenrekeningen bedoeld in artikel 152, 1°, a), bij die Belgische tussenpersoon het in artikel 151, tweede lid, bedoelde bedrag niet overschrijdt. '.

Art. 8.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt artikel 156, opgeheven bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1934, hersteld als volgt : '

Art. 156.De taks is verschuldigd op de eerste dag die volgt op het einde van de referentieperiode. '.

Art. 9.In titel II van boek II van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt artikel 157, opgeheven bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1934, hersteld als volgt : '

Art. 157.Behalve in geval van overdracht bedoeld in artikel 154, § 2, derde lid, gaat de Belgische tussenpersoon over tot een bevrijdende inhouding, aangifte en betaling van de taks indien : 1° het aandeel van de titularis op de effectenrekeningen bedoeld in artikel 152, 1°, a), gehouden bij de Belgische tussenpersoon gelijk is aan of meer bedraagt dan het in artikel 151, tweede lid, bepaalde bedrag;of indien 2° de titularis, uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand die volgt op het einde van de referentieperiode, geopteerd heeft voor de bevrijdende inhouding op de effectenrekeningen bedoeld in artikel 152, 1°, a), door de Belgische tussenpersoon, wanneer de taks niet werd ingehouden zoals bepaald in 1°.'.

Art. 10.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt artikel 158/1, opgeheven bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1934, hersteld als volgt : '

Art. 158/1.In alle andere gevallen dan deze bedoeld in artikel 157, gaat de titularis zelf over tot aangifte en betaling van de taks, tenzij de titularis kan bewijzen dat de taks reeds ingehouden, aangegeven en betaald werd door een tussenpersoon die niet opgericht of gevestigd is in België.

In afwijking van artikel 152, 7°, kan de titularis die een of meerdere effectenrekeningen in onverdeeldheid of hetzij in zijn geheel, hetzij deels in vruchtgebruik of blote eigendom houdt, in zijn aangifte het aandeel in de onverdeeldheid, het vruchtgebruik of de blote eigendom opgeven dat hem wettelijk of contractueel toekomt. Hij voegt hiertoe de bewijsstukken toe die het wettelijke of contractuele aandeel vastleggen van de titularis, alsook dat van de andere medegerechtigden in de onverdeeldheid, het vruchtgebruik of de blote eigendom. Wat het vruchtgebruik of de blote eigendom op het geheel of delen van de effectenrekeningen betreft, wordt de waarderingsmethode zoals bedoeld in artikel 158/5, § 2, tweede lid, toegepast. Wanneer uit het vastleggen van het wettelijke of contractuele aandeel blijkt dat het aandeel van een medegerechtigde in de onverdeeldheid, van een vruchtgebruiker of een blote eigenaar, natuurlijke persoon, die geen titularis is, het bedrag als bepaald in artikel 151, tweede lid, bereikt of overschrijdt, wordt deze gelijkgesteld met een titularis voor de toepassing van deze titel.

Indien een titularis opteert om het wettelijke of contractuele aandeel op te geven als bedoeld in het tweede lid, wordt een gezamenlijke aangifte ingediend, waarvan de nadere regels door de Koning worden bepaald.

Indien een aangifte wordt ingediend als bedoeld in het derde lid, staat elke medegerechtigde in de onverdeeldheid, elke vruchtgebruiker of elke blote eigenaar, alsook de titularis, hoofdelijk in voor de betaling van de taks. '.

Art. 11.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt artikel 158/2, opgeheven bij het koninklijk besluit van 22 augustus 1934, hersteld als volgt : '

Art. 158/2.De niet in België gevestigde of opgerichte tussenpersonen kunnen, wanneer zij voor een natuurlijke persoon een aan de taks onderworpen rekening beheren, door of vanwege de minister van Financiën een in België gevestigde aansprakelijke vertegenwoordiger laten erkennen. Deze vertegenwoordiger verbindt zich hoofdelijk jegens de Belgische Staat, tot de betaling van de taks welke de tussenpersoon voor rekening van de titularis doet, en tot uitvoering van alle verplichtingen waartoe de tussenpersoon krachtens deze titel gehouden is.

In geval van overlijden van de aansprakelijke vertegenwoordiger, van intrekking van zijn erkenning of van een gebeurtenis die tot zijn onbevoegdheid leidt, wordt dadelijk in zijn vervanging voorzien.

De Koning bepaalt de voorwaarden en nadere regels van erkenning van de aansprakelijke vertegenwoordiger. '.

Art. 12.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt een artikel 158/3 ingevoegd, luidende : '

Art. 158/3.§ 1. De in artikel 157 bedoelde belastingschuldigen dienen een aangifte in bij het bevoegde kantoor, uiterlijk op de twintigste dag van de derde maand die volgt op het einde van de referentieperiode.

De taks wordt betaald op de in het eerste lid bedoelde dag door storting of overschrijving op de rekening van het bevoegde kantoor met vermelding van de heffingsbasis. De Koning bepaalt de wijze waarop de schuldenaars van de taks aangifte doen evenals het bevoegde kantoor. § 2. Niet aangifte, laattijdige, onnauwkeurige of onvolledige aangifte, alsook de laattijdige betaling, worden bestraft met een boete die wordt vastgelegd naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 pct. tot 200 pct. van de verschuldigde taks. Bij ontstentenis van kwade trouw kan worden afgezien van het minimum van 10 pct.

Wanneer de taks niet binnen de in paragraaf 1 vastgestelde termijn is betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd met ingang van de dag waarop de betaling had moeten geschieden. '.

Art. 13.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt een artikel 158/4 ingevoegd, luidende : '

Art. 158/4.§ 1. De in artikel 158/1 bedoelde belastingplichtigen dienen een elektronische aangifte in, uiterlijk op de laatste dag voor indiening van de aangifte in de personenbelasting via het elektronisch platform MyMinfin.

De taks wordt uiterlijk op 31 augustus van het jaar volgend op het jaar waarin de gronden voor belastbaarheid aanwezig zijn, betaald door storting of overschrijving op de rekening van het bevoegde kantoor met vermelding van de heffingsbasis. De Koning bepaalt het bevoegde kantoor, alsook de nadere regels van de aangifte. Er moet slechts overgegaan worden tot betaling van de taks wanneer het door de aangifte verschuldigde bedrag meer bedraagt dan 10 euro. § 2. De elektronische aangifte bedoeld in paragraaf 1, die moet worden ingevuld en overgezonden overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, wordt door de Federale Overheidsdienst Financiën ter beschikking gesteld en wordt gelijkgesteld met een nauwkeurig gewaarmerkte, gedagtekende en ondertekende aangifte.

In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, zijn de in artikel 158/1 bedoelde belastingplichtigen vrijgesteld van de verplichting een aangifte in te dienen langs elektronische weg in de gevallen door de Koning bepaald of zolang zij of in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangifte namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van de aangifte geschieden op papier bij het bevoegde kantoor.

De door de belastingplichtigen ingediende aangiften bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, alsook de hierbij gevoegde documenten en verantwoordingsstukken, die door de administratie die bevoegd is voor de vestiging, inning of invordering van de taks op effectenrekeningen, fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de bepalingen van het Wetboek diverse rechten en taksen. § 3. De niet aangifte, laattijdige, onnauwkeurige of onvolledige aangifte, alsook de laattijdige betaling, worden bestraft met een boete die wordt vastgelegd naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 pct. tot 200 pct. van de verschuldigde taks. Bij ontstentenis van kwade trouw kan worden afgezien van het minimum van 10 pct.

Wanneer de taks niet binnen de in paragraaf 1 vastgestelde termijn is betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd met ingang van de dag waarop de betaling had moeten geschieden. '.

Art. 14.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt een artikel 158/5 ingevoegd, luidende : '

Art. 158/5.§ 1. De taks wordt teruggegeven wanneer deze een hogere som vertegenwoordigt dan die welke wettelijk verschuldigd was op de laatste dag van de referentieperiode. De Koning bepaalt de nadere regels en het bevoegde kantoor voor de vraag tot teruggave. § 2. Indien het aandeel in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op effectenrekeningen bepaald in artikel 152, 7°, een hogere som vertegenwoordigt dan het aandeel in de onverdeeldheid dat wettelijk of contractueel toekomt aan de titularis, kan de titularis teruggave van de betaalde taks vorderen. De titularis legt hiertoe de nodige bewijsstukken voor die het wettelijke of contractuele aandeel vastleggen.

Wanneer de taks werd ingehouden voor een titularis die delen of het geheel van een of meerdere effectenrekeningen hetzij in vruchtgebruik, hetzij in blote eigendom heeft, en het aandeel waarop de inhouding is berekend een hogere som vertegenwoordigt dan het wettelijke of contractuele aandeel in het vruchtgebruik of de blote eigendom, kan die titularis teruggave van de betaalde taks vorderen. Voor de berekening van het wettelijke of contractuele aandeel van de vruchtgebruiker of blote eigenaar in de gemiddelde waarde met het oog op teruggave, wordt het vruchtgebruik gewaardeerd volgens de regels van de bijlage bij het ministerieel besluit van 1 juli 2017 tot bepaling van de omzettingstabellen van het vruchtgebruik als bedoeld in artikel 745sexies, § 3, van het Burgerlijk Wetboek.

In geval van teruggave wordt het deel dat het wettelijke of contractuele aandeel in de belastbare financiële instrumenten zoals bedoeld in het eerste of het tweede lid, al dan niet gehouden over meerdere effectenrekeningen, overstijgt, gevoegd bij het aandeel van de medegerechtigden, van de vruchtgebruiker of van de blote eigenaar, zoals bepaald in artikel 152, 7°, om de uiteindelijk verschuldigde taks te berekenen. Het verschil tussen de uiteindelijk verschuldigde taks en de reeds betaalde taks wordt aangerekend aan de medegerechtigde in de onverdeeldheid, de vruchtgebruiker of de blote eigenaar. Wanneer de medegerechtigden in de onverdeeldheid, de vruchtgebruiker of de blote eigenaar natuurlijke personen zijn die geen titularissen zijn van een effectenrekening, worden deze in geval van teruggave gelijkgesteld met een titularis wanneer het aangerekende deel gelijk is aan of meer bedraagt dan het in artikel 151 bedoelde bedrag.

Wanneer de in het derde lid bedoelde teruggave aanleiding geeft tot een aanrekening van het deel dat het wettelijke of contractuele aandeel van de titularis overstijgt, aan een of meerdere medegerechtigden in de onverdeeldheid, aan de vruchtgebruiker of aan de blote eigenaar, staat elke medegerechtigde in de onverdeeldheid, elke vruchtgebruiker of elke blote eigenaar, alsook de titularis, hoofdelijk in voor de taks die verschuldigd is door de aanrekening van dat deel.

De Koning kan bepalen in welke gevallen voor een gezamenlijke aangifte geopteerd moet worden en de nadere regels hiervoor vastleggen. § 3. In het geval wordt overgegaan tot teruggave van een deel of het geheel van de taks, zijn de moratoire interesten op de terug te betalen sommen van rechtswege verschuldigd volgens het percentage in burgerlijke zaken, en uiterlijk vanaf de eerste dag van de achtste maand die volgt op de maand tijdens dewelke de aanvraag tot teruggave is ingediend voor zover het bevoegde kantoor reeds heeft bevestigd dat het dossier volledig is. Die interest wordt berekend per kalendermaand op het bedrag van elke betaling afgerond op het hoger veelvoud van 10 euro. De maand waarin de betaling wordt uitgevoerd, wordt niet meegerekend. § 4. Er wordt slechts overgegaan tot teruggave wanneer het bedrag dat het voorwerp vormt van de teruggave meer bedraagt dan 10 euro. § 5. De Koning bepaalt de wijze en de voorwaarden volgens welke de terugbetaling geschiedt en bepaalt tevens de termijn binnen dewelke de terugbetaling moet worden gevraagd met een maximumgrens van twee jaar te rekenen van de dag waarop de taks opeisbaar is geworden. '.

Art. 15.In boek II, titel II, van hetzelfde Wetboek hersteld bij artikel 2, wordt een artikel 158/6 ingevoegd, luidende : '

Art. 158/6.Met het oog op het onderzoek van de fiscale toestand van de titularis van een effectenrekening mag de administratie aan die titularis elke inlichting vragen die de administratie nodig acht om de juiste heffing van de taks te verzekeren.

Voor elke foutieve mededeling of gebrek aan mededeling gevraagd met toepassing van het eerste lid kan een geldboete van 750 tot 1 250 euro opgelegd worden. De Koning legt de schaal van de administratieve geldboetes vast en regelt hun toepassingsmodaliteiten. Bij ontstentenis van kwade trouw kan worden afgezien van de minimumboete van 750 euro. '. HOOFDSTUK 3. - Diverse bepaling ter begeleiding van de taks op effectenrekeningen

Art. 16.In artikel 307, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de programmawet van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1/1, eerste lid, wordt een bepaling onder e ingevoegd, luidende : ' e) het bestaan van meerdere in artikel 152, 1°, a), van het Wetboek diverse rechten en taksen bedoelde effectenrekeningen waarvan de belastingplichtige titularis is als bedoeld in artikel 152, 5°, van hetzelfde Wetboek.'; 2° in hetzelfde artikel wordt een paragraaf 1/5 ingevoegd, luidende : ' § 1/5.De belastingplichtigen onderworpen aan de belasting van niet-inwoners als bedoeld in artikel 227, 1°, vermelden in de jaarlijkse aangifte het bestaan van meerdere in artikel 152, 1°, a), van het Wetboek diverse rechten en taksen bedoelde effectenrekeningen waarvan de belastingplichtige titularis is als bedoeld in artikel 152, 5°, van hetzelfde Wetboek. '. HOOFDSTUK 4. - Overgangsbepaling en inwerkingtreding

Art. 17.De eerste referentieperiode vangt aan op de dag van inwerkingtreding van deze wet en eindigt op 30 september 2018.

Art. 18.Deze wet treedt in werking de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad ».

Ten aanzien van de door de bestreden wet in het leven geroepen taks B.2. De artikelen 2 tot 15 van de wet van 7 februari 2018 brengen wijzigingen aan in het Wetboek diverse rechten en taksen, met het oog op het invoeren van een taks op effectenrekeningen.

B.3.1. Krachtens artikel 151, eerste lid, van dat Wetboek, zoals hersteld bij de wet van 7 februari 2018, is de natuurlijke persoon die tijdens de referentieperiode titularis is van één of meer effectenrekeningen in België of in het buitenland, een taks verschuldigd over zijn aandeel in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op die rekeningen. De taks is verschuldigd op de eerste dag die volgt op het einde van de referentieperiode (artikel 156 van het Wetboek diverse rechten en taksen). Het tarief van de taks is vastgesteld op 0,15 % (artikel 153 van het Wetboek diverse rechten en taksen).

Onder het begrip « titularis » dient te worden begrepen de natuurlijke persoon, ongeacht of deze volle eigenaar, blote eigenaar of vruchtgebruiker is, die houder is van een effectenrekening of die door de tussenpersoon die de rekening beheert, is geregistreerd of wordt geïdentificeerd als de houder van een effectenrekening (artikel 152, 5°, van het Wetboek diverse rechten en taksen).

B.3.2. Krachtens artikel 151, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen, is de taks evenwel niet verschuldigd indien het aandeel van de titularis in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op effectenrekeningen minder bedraagt dan 500 000 euro.

B.4.1. Wat betreft de effectenrekeningen die in aanmerking worden genomen bij het berekenen van het bedrag van de bestreden taks en bij het bepalen van het al dan niet verschuldigd zijn van die taks, maakt artikel 152, 1°, a), van het Wetboek diverse rechten en taksen een onderscheid tussen rijksinwoners en niet-inwoners. Bij de rijkinwoners wordt rekening gehouden met alle effectenrekeningen gehouden bij één of meer tussenpersonen, ongeacht waar de tussenpersoon is opgericht of gevestigd. Bij de niet-inwoners wordt uitsluitend rekening gehouden met de effectenrekeningen gehouden bij « een of meer in België opgerichte of gevestigde tussenpersonen ».

Onder het begrip « tussenpersoon » dienen kredietinstellingen, beursvennootschappen en beleggingsondernemingen die krachtens nationaal recht toegelaten worden om financiële instrumenten, voor rekening van de klanten aan te houden, te worden begrepen (artikel 152, 8°, van het Wetboek diverse rechten en taksen).

B.4.2. De belastbare financiële instrumenten zijn limitatief opgesomd in artikel 152, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen en betreffen al dan niet beursgenoteerde aandelen en obligaties alsmede certificaten betreffende dergelijke instrumenten, al dan niet beursgenoteerde rechten van deelneming in gemeenschappelijke beleggingsfondsen of aandelen in beleggingsvennootschappen, die niet zijn gekocht of waarop niet werd ingeschreven in het kader van een levensverzekering of een regeling voor pensioensparen, kasbons en warrants.

B.4.3. De referentieperiode waarvan sprake is in artikel 151 van het Wetboek diverse rechten en taksen betreft een periode van twaalf opeenvolgende maanden die aanvangt op 1 oktober en eindigt op 30 september van het volgende jaar (artikel 152, 6°, van het Wetboek diverse rechten en taksen). De eerste referentieperiode vangt evenwel aan op de datum van inwerkingtreding van de wet van 7 februari 2018, zijnde 10 maart 2018 (artikel 18 van de wet van 7 februari 2018), en eindigt op 30 september 2018 (artikel 17 van de wet van 7 februari 2018).

Doorheen de referentieperiode vormt de laatste dag van elke driemaandelijkse periode een referentietijdstip. Op elk referentietijdstip wordt een staat opgemaakt van de waarde van de belastbare financiële instrumenten ingeschreven op de effectenrekeningen. De waarden van de staten opgemaakt op de verschillende referentietijdstippen worden opgeteld en gedeeld door het aantal referentietijdstippen om de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op de effectenrekeningen te bepalen (artikel 154, § 1, van het Wetboek diverse rechten en taksen).

Het « aandeel » in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten betreft het gedeelte van de op de effectenrekeningen staande belastbare financiële instrumenten van de titularis dat wordt vermoed proportioneel te zijn met het aantal geregistreerde titularissen van de effectenrekeningen (artikel 152, 7°, van het Wetboek diverse rechten en taksen).

Artikel 154, § 2, van het Wetboek diverse rechten en taksen voorziet, wat de referentieperiode en de referentietijdstippen betreft, in specifieke bepalingen voor bijzondere situaties die zich tijdens de referentieperiode kunnen voordoen, zoals het openen, het wijzigen of het afsluiten van een effectenrekening, het titularis worden van een effectenrekening of die hoedanigheid verliezen, en het verhuizen door een rijksinwoner naar een ander land gekoppeld aan de verplaatsing van zijn effectenrekening naar dat land.

B.5.1. Met betrekking tot de aangifte en de betaling van de taks dient een onderscheid te worden gemaakt, naargelang de effectenrekeningen worden aangehouden bij Belgische tussenpersonen of niet.

Krachtens artikel 152, 9°, van het Wetboek diverse rechten en taksen, dient onder een « Belgische tussenpersoon » te worden begrepen een tussenpersoon naar Belgisch recht, evenals een tussenpersoon die gevestigd is in België. De niet in België gevestigde tussenpersonen worden op het vlak van de aangifte en de betaling van de taks evenwel als Belgische tussenpersonen beschouwd, wanneer zij een vertegenwoordiger hebben aangesteld, zoals bedoeld in artikel 158/2 van hetzelfde Wetboek.

Krachtens die laatste bepaling kunnen de niet in België gevestigde of opgerichte tussenpersonen, wanneer zij voor een natuurlijke persoon een aan de taks onderworpen rekening beheren, door of vanwege de minister van Financiën en overeenkomstig de door de Koning bepaalde voorwaarden en nadere regels, een in België gevestigde aansprakelijke vertegenwoordiger laten erkennen, die zich hoofdelijk jegens de Belgische Staat verbindt, enerzijds, tot de betaling van de taks welke de tussenpersoon voor rekening van de titularis doet en, anderzijds, tot uitvoering van alle verplichtingen waartoe de tussenpersoon gehouden is.

B.5.2. Een Belgische tussenpersoon dient in beginsel over te gaan tot een bevrijdende inhouding, aangifte en betaling van de taks indien het aandeel van de titularis op de effectenrekeningen gehouden bij die Belgische tussenpersoon gelijk is aan of meer bedraagt dan 500 000 euro. Die verplichting geldt eveneens wanneer de titularis, uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand die volgt op het einde van de referentieperiode, geopteerd heeft voor de bevrijdende inhouding door de Belgische tussenpersoon, wanneer de taks niet reeds door een Belgische tussenpersoon van rechtswege werd ingehouden (artikel 157 van het Wetboek diverse rechten en taksen).

De Belgische tussenpersoon maakt daartoe voor iedere titularis op elk referentietijdstip een staat op van de waarde van de belastbare financiële instrumenten ingeschreven op de effectenrekeningen. Op het einde van elke referentieperiode maakt die tussenpersoon een overzicht op met daarin vermelding van de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten, de uiteindelijk verschuldigde taks, het tarief en in voorkomend geval de reeds ingehouden taks. Hij deelt dat overzicht mee aan de titularis uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op het einde van de referentieperiode (artikel 155 van het Wetboek diverse rechten en taksen).

Artikel 158/3 van het Wetboek diverse rechten en taksen voorziet in regels betreffende het tijdstip waarop de aangifte uiterlijk dient te gebeuren en betreffende de wijze waarop de taks dient te worden betaald. Dat artikel bepaalt eveneens de sancties die kunnen worden opgelegd wanneer een tussenpersoon niet voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bestreden wet.

B.5.3. In alle andere gevallen dan die welke zijn bedoeld in artikel 157 van het Wetboek diverse rechten en taksen, onder meer wanneer de effectenrekeningen worden aangehouden bij tussenpersonen die niet als Belgische tussenpersonen kunnen worden gekwalificeerd, dient de titularis zelf over te gaan tot de aangifte en de betaling van de taks, tenzij hij kan bewijzen dat de taks reeds ingehouden, aangegeven en betaald werd door een tussenpersoon die niet opgericht of gevestigd is in België (artikel 158/1, eerste lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen).

De titularis die een of meer effectenrekeningen in onverdeeldheid of hetzij in hun geheel, hetzij deels in vruchtgebruik of in blote eigendom houdt, kan, in afwijking van het in artikel 152, 7°, van het Wetboek diverse rechten en taksen vervatte vermoeden, eveneens een aangifte doen waarin hij het aandeel in de onverdeeldheid, het vruchtgebruik of de blote eigendom opgeeft dat hem wettelijk of contractueel toekomt (artikel 158/1, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen).

Artikel 158/4 van het Wetboek diverse rechten en taksen voorziet in regels betreffende de wijze waarop de natuurlijke personen hun aangifte dienen te doen, het tijdstip waarop de aangifte uiterlijk dient te gebeuren en betreffende de wijze en het tijdstip waarop de taks dient te worden betaald. Dat artikel bepaalt eveneens de sancties die kunnen worden opgelegd wanneer een natuurlijke persoon niet voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bestreden wet.

B.5.4. Krachtens artikel 158/5 van het Wetboek diverse rechten en taksen wordt de taks teruggegeven wanneer deze een hogere som vertegenwoordigt dan die welke wettelijk verschuldigd was op de laatste dag van de referentieperiode. De titularis van één of meer effectenrekeningen kan onder meer teruggave vorderen indien het aandeel in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op die rekeningen bepaald in artikel 152, 7°, van het Wetboek diverse rechten en taksen (het vermoeden dat wanneer meerdere personen titularis zijn van een effectenrekening, hun aandeel in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op die rekening proportioneel is met het aantal geregistreerde titularissen van die rekening) een hogere som vertegenwoordigt dan het aandeel in de onverdeeldheid dat wettelijk of contractueel toekomt aan de titularis.

B.5.5. Volgens artikel 158/6 van het Wetboek diverse rechten en taksen mag de administratie, met het oog op het onderzoek van de fiscale toestand van de titularis van een effectenrekening, aan die titularis elke inlichting vragen die de administratie nodig acht om de juiste heffing van de taks te verzekeren. Dat artikel voorziet eveneens in sancties die kunnen worden opgelegd wanneer de gevraagde inlichting niet of foutief wordt verstrekt.

B.6. Artikel 16 van de wet van 7 februari 2018 wijzigt ten slotte artikel 307, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met het oog op het invoeren van een « bijkomende verplichting [...] waardoor iedere belastingplichtige in de personenbelasting en de belasting der niet-inwoners het bestaan moet vermelden van meerdere in artikel 152, 1°, a, WDRT [Wetboek diverse rechten en taksen] bedoelde effectenrekeningen waarvan de belastingplichtige titularis is als bedoeld in artikel 152, 5°, WDRT » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2837/001, pp. 26-27).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.7. De Ministerraad voert aan dat de verzoekende partijen in de zaken nrs. 6877, 6887 en 6900 niet aantonen dat zij een belang hebben bij hun beroep.

B.8.1. Uit artikel 151 van het Wetboek diverse rechten en taksen, zoals hersteld bij artikel 3 van de wet van 7 februari 2018, volgt dat natuurlijke personen door de bestreden wet worden geraakt wanneer zij titularis zijn van één of meer effectenrekeningen waarbij het aandeel in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op die rekeningen 500 000 euro of meer bedraagt.

B.8.2. Hoewel de verzoekende partijen in de zaken nrs. 6877, 6887 en 6900 reeds door middel van de eerste door de Ministerraad in de desbetreffende zaken ingediende memorie ervan op de hoogte waren gebracht dat hun belang door die laatste wordt betwist, tonen zij, in tegenstelling tot de verzoekende partijen die natuurlijke personen zijn in de zaken nrs. 6901, 7004 en 7005, niet in hun memorie van antwoord, door middel van concrete financiële gegevens, aan dat zij rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de bestreden wet. Zij tonen evenmin aan dat er een voldoende graad van waarschijnlijkheid bestaat dat zij door die wet in de toekomst zouden kunnen worden geraakt.

B.8.3. Gelet op het feit dat elke partij, krachtens artikel 30quater van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, in elke stand van de rechtspleging en zelfs na de uitspraak van het arrest, de voorzitter van het Hof kan verzoeken te beslissen dat vermeldingen die van dien aard zijn dat zij daardoor rechtstreeks kunnen worden geïdentificeerd, zullen worden weggelaten in elke publicatie waartoe het Hof zou overgaan of is overgegaan, kan de omstandigheid dat de verzoekende partijen concrete financiële gegevens dienen over te leggen om hun belang bij hun beroep tot vernietiging te staven, in tegenstelling tot wat de verzoekende partij in de zaak nr. 6887 aanvoert, niet leiden tot een schending van het recht op eerbiediging van het privéleven.

B.9. De beroepen in de zaken nrs. 6877, 6887 en 6900 zijn niet ontvankelijk.

B.10. In zoverre de Ministerraad het belang van de overige verzoekende partijen bij sommige middelen betwist, volstaat het eraan te herinneren dat, wanneer de verzoekende partijen een belang hebben bij de vernietiging van de bestreden bepalingen, zij daarbovenop niet moeten doen blijken van een belang bij elk van de middelen.

Ten gronde B.11. In hun middelen voeren de verzoekende partijen in de zaken nrs. 6901, 7004, 7005 en 7006 in essentie meerdere schendingen aan van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, van het wettigheidsbeginsel in fiscale zaken en van het recht van de Europese Unie.

Wat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie betreft B.12. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 6901, 7004, 7005 en 7006 voeren onder meer aan dat de bestreden wet de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schendt, doordat bepaalde financiële instrumenten die op een effectenrekening zijn ingeschreven onder het toepassingsgebied van de bestreden taks vallen, terwijl andere financiële instrumenten die eveneens op een effectenrekening kunnen worden ingeschreven buiten dat toepassingsgebied vallen (eerste en derde onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 6901; eerste middel in de zaak nr. 7004; eerste onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7005; tweede onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7006) en doordat de door de bestreden wet beoogde belastbare financiële instrumenten slechts onder het toepassingsgebied van die taks vallen wanneer zij op een effectenrekening zijn ingeschreven, wat met zich meebrengt dat zij buiten dat toepassingsgebied vallen wanneer zij op een andere wijze worden aangehouden (eerste onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 6901; tweede middel in de zaak nr. 7004; tweede onderdeel van het tweede middel in de zaak nr. 7005; eerste onderdeel van het eerste middel in de zaak nr. 7006). Zij zijn van oordeel dat voor de voormelde verschillen in behandeling geen redelijke verantwoording bestaat.

B.13.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.13.2. Artikel 172, eerste lid, van de Grondwet vormt, in fiscale aangelegenheden, een bijzondere toepassing van het in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet vervatte beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

B.13.3. Het komt de wetgever toe de grondslag van de belasting vast te stellen. Hij beschikt ter zake over een ruime beoordelingsbevoegdheid.

Fiscale maatregelen maken immers een wezenlijk onderdeel uit van het sociaaleconomische beleid. Zij zorgen niet alleen voor een substantieel deel van de inkomsten die de verwezenlijking van dat beleid mogelijk moeten maken, maar zij laten de wetgever ook toe om sturend en corrigerend op te treden en op die manier het sociale en economische beleid vorm te geven.

De maatschappelijke keuzen die bij het inzamelen en het inzetten van middelen moeten worden gemaakt, behoren derhalve tot de beoordelingsvrijheid van de wetgever. Het Hof vermag een dergelijke beleidskeuze, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden berusten of indien zij kennelijk onredelijk zouden zijn.

B.14.1. Zoals is vermeld in B.3.1, voert de bestreden wet een taks in die verschuldigd is door de natuurlijke personen die tijdens de referentieperiode titularis zijn van één of meer effectenrekeningen in België of in het buitenland, en die wordt geheven over hun aandeel in de gemiddelde waarde van de in artikel 152, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen omschreven belastbare financiële instrumenten op die rekeningen, voor zover dat aandeel 500 000 euro of meer bedraagt.

B.14.2. Krachtens artikel 152, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen zijn de belastbare financiële instrumenten : « a) al dan niet beursgenoteerde aandelen alsmede certificaten betreffende dergelijke instrumenten; b) al dan niet beursgenoteerde obligaties alsmede certificaten betreffende dergelijke instrumenten;c) al dan niet beursgenoteerde rechten van deelneming in gemeenschappelijke beleggingsfondsen of aandelen in beleggingsvennootschappen, die niet zijn gekocht of waarop niet werd ingeschreven in het kader van een levensverzekering of een regeling voor pensioensparen;d) kasbons;e) warrants ». B.15. De bestreden taks is aldus uitsluitend verschuldigd door natuurlijke personen wanneer zij beschikken over bepaalde financiële instrumenten die ingeschreven zijn op een of meer effectenrekeningen, en wanneer hun aandeel in de gemiddelde waarde van die financiële instrumenten 500 000 euro of meer bedraagt.

De omstandigheid dat een natuurlijke persoon beschikt over op een effectenrekening ingeschreven financiële instrumenten waarbij zijn aandeel in de gemiddelde waarde van die instrumenten 500 000 euro of meer bedraagt, leidt op zich niet tot een onderwerping aan de bestreden taks, vermits die taks uitsluitend wordt geheven over het aandeel in de gemiddelde waarde van de in artikel 152, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen limitatief opgesomde financiële instrumenten.

De omstandigheid dat een natuurlijke persoon beschikt over een of meer van de in artikel 152, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen omschreven financiële instrumenten waarbij zijn aandeel in de gemiddelde waarde van die instrumenten gedurende de referentieperiode 500 000 euro of meer bedraagt, leidt op zich evenmin tot een onderwerping aan de bestreden taks, vermits de bestreden wet voor die onderwerping vereist dat de financiële instrumenten zijn ingeschreven op een effectenrekening.

B.16. De bestreden wet roept aldus verschillen in behandeling in het leven, naar gelang van de aard van de financiële instrumenten die op een effectenrekening zijn ingeschreven, en naargelang financiële instrumenten al dan niet zijn ingeschreven op zulk een rekening.

B.17. Hoewel die verschillen in behandeling berusten op objectieve criteria, dient te worden nagegaan, onder meer rekening houdend met het doel en de gevolgen van de bestreden wet, of zij redelijk zijn verantwoord. Gelet op wat is vermeld in B.13.3, dient meer bepaald te worden nagegaan of de beleidskeuzes die ten grondslag liggen aan de voormelde verschillen in behandeling al dan niet berusten op een manifeste vergissing, dan wel al dan niet kennelijk onredelijk zijn.

B.18.1. De parlementaire voorbereiding van de bestreden wet vermeldt : « Deze wet heeft tot doel om vanaf 1 januari 2018 een taks in te voeren op effectenrekeningen van natuurlijke personen die, wat de rijksinwoners betreft, zowel in België als in het buitenland gehouden worden, en, wat de niet-inwoners betreft, in België worden gehouden, en waarbij diens aandeel in de totale gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten 500 000 euro of meer bedraagt.

In lijn met het zomerakkoord wordt deze taks ingevoerd met het oog op een meer rechtvaardig fiscaal beleid, doordat enkel het aandeel van de titularis in één of meerdere effectenrekeningen geviseerd wordt waarvan de gemiddelde waarde 500 000 euro of meer bedraagt, uitgezonderd het aandeel in de gemiddelde waarde dat gehouden wordt in het kader van een levensverzekering of een regeling voor pensioensparen. [...] De grens van 500 000 euro werd vastgesteld opdat in lijn met dit gedachtegoed enkel de grotere vermogens zouden belast worden » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2837/001, p. 4) ».

Met betrekking tot de uitsluiting van de aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen van de bestreden taks, vermeldt de parlementaire voorbereiding : « Het onderwerpen aan de huidige taks van de effectenrekeningen die deze entiteiten zouden aanhouden voor het beheer van de in het kader van hun doelstelling verworven middelen houdt dan ook geen enkel verband met de doelstelling van de nieuwe heffing die gericht is op een bijdrage door de grotere vermogens » (ibid., p. 15).

B.18.2. Daaruit blijkt dat de wetgever met de bestreden taks heeft gestreefd naar een meer rechtvaardig fiscaal beleid, door middel van een belasting die uitsluitend verschuldigd is door de « grotere vermogens ». De nagestreefde doelstelling is legitiem.

B.19. Zoals is vermeld in B.12, heeft de kritiek van de verzoekende partijen onder meer betrekking op het feit dat andere financiële instrumenten die kunnen worden ingeschreven op een effectenrekening dan die welke zijn bedoeld in artikel 152, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen, niet als belastbare instrumenten worden beschouwd.

Zij verwijzen daarbij onder meer naar afgeleide financiële producten (zoals opties, futures en swaps), vastgoedcertificaten, thesauriebewijzen en depositobewijzen.

B.20.1. In haar advies nr. 62.219/1-3-4 van 11 oktober 2017 heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State opgemerkt dat « gelet op het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel [...] voor alle soorten van effecten die mogelijk op een effectenrekening kunnen worden geplaatst maar die niet in de opsomming zijn opgenomen » een verantwoording moet kunnen worden gegeven (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2746/001, p. 190). B.20.2. De parlementaire voorbereiding vermeldt : « a) de uitsluiting van andere belastbare financiële instrumenten die op een effectenrekening gehouden kunnen worden, wordt als volgt verantwoord : - wat andere instrumenten betreft die op een effectenrekening kunnen voorkomen, zoals bijvoorbeeld opties, futures of swaps, moet opgemerkt worden dat deze taks instrumenten viseert die een vermogensverrijkend karakter hebben waardoor deze een zelfstandige en substantiële vermogenswaarde moeten kennen. Dit is niet het geval bij de voornoemde categorieën van instrumenten, die contracten zijn en waarbij hun waarde slechts een afgeleide is van het onderliggend instrument dat het voorwerp uitmaakt van het contract. Deze contracten dienen slechts tot indekking van een bepaald risico tot vermogensverlies, zij vormen geen vermogensverrijking doordat het onzekere element (waarde van onderliggend financieel instrument) dat de grond vormt van het contract, niet gekend is zolang het afgeleide instrument in handen is van de contractant. Deze instrumenten kunnen ook gehouden worden met een louter speculatieve gerichtheid, waarbij zij mogelijks in hoofde van de geviseerde natuurlijke personen kunnen leiden tot het behalen van belastbare diverse inkomsten onder artikel 90, 1°, WIB 92 » (Parl.

St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2837/001, p. 12). « Ook de derivatenmarkt wordt gekenmerkt door speculatieve elementen.

Maar er zijn op deze markt heel wat hedging activiteiten die van groot belang zijn voor de reële economie. De bedrijven moeten zich kunnen indekken tegen risico's op het niveau van wisselkoersen, interestvoeten, prijsschommelingen van grondstoffen. Daarom heeft men de derivaten vrijgesteld van de effectentaks. De fiscus kan bij de derivaten immers geen onderscheid maken tussen de speculatieve en niet-speculatieve onderdelen, die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de reële economie en de werkgelegenheid » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2837/003, p. 24).

B.20.3. De wetgever heeft de uitsluiting van de afgeleide financiële producten van de bestreden taks aldus verantwoord geacht omdat die taks uitsluitend instrumenten zou viseren die een vermogensverrijkend karakter hebben en die een zelfstandige en substantiële vermogenswaarde hebben, wat niet het geval zou zijn bij de afgeleide producten vermits hun waarde slechts een afgeleide is van een onderliggend instrument. Hij heeft ook gemeend dat het aangewezen was de afgeleide producten niet te onderwerpen aan de bestreden taks omdat die instrumenten « van groot belang zijn voor de reële economie », gelet op het feit dat zij worden aangewend ter indekking tegen risico's op het vlak van de wisselkoersen, de interestvoeten en de prijsschommelingen van grondstoffen. Hij heeft ten slotte ook erop gewezen dat wanneer de afgeleide instrumenten worden aangehouden vanuit speculatieve beweegredenen « zij mogelijks in hoofde van de geviseerde natuurlijke personen kunnen leiden tot het behalen van belastbare diverse inkomsten onder artikel 90, 1°, WIB 92 ».

B.21.1. Zoals de belastbare financiële instrumenten, kunnen afgeleide financiële producten die op een effectenrekening zijn ingeschreven, worden verhandeld, ten gevolge waarvan aan die instrumenten een bepaalde waarde toekomt, ook al wordt die waarde medebepaald door het onderliggende instrument. Die producten maken, net zoals de belastbare financiële instrumenten, deel uit van het vermogen van de natuurlijke persoon die een effectenrekening aanhoudt en kunnen worden aangewend met het oog op vermogensverrijking. Hoewel aan de beleggingen in afgeleide producten hoge risico's zijn verbonden, bieden zij de belegger de mogelijkheid om in verhouding tot de investering zeer hoge winsten te behalen. De aard van de afgeleide financiële producten brengt met zich mee dat die producten doorgaans worden aangehouden door personen die, gelet op de omvang van hun vermogen, in de mogelijkheid zijn om de eraan verbonden risico's het hoofd te bieden.

B.21.2. De omstandigheid dat die producten van belang zijn voor de « reële economie », kan het bekritiseerde verschil in behandeling op zich niet verantwoorden, vermits de financiële instrumenten die wel door de bestreden taks worden geviseerd, zoals aandelen en obligaties, eveneens een groot belang vertonen voor de economie. De omstandigheid dat, wanneer de afgeleide producten worden aangehouden vanuit speculatieve beweegredenen, de betrokken personen in voorkomend geval kunnen worden belast op grond van artikel 90, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, kan het verschil in behandeling evenmin verantwoorden, vermits, enerzijds, personen die belastbare financiële instrumenten vanuit speculatieve beweegredenen aanhouden eveneens in voorkomend geval op grond van die bepaling kunnen worden belast en, anderzijds, de bestreden taks niet wordt geheven op het behalen van winsten uit financiële instrumenten, maar op het loutere bezit van zulke instrumenten.

B.21.3. Ten aanzien van de doelstelling te komen tot een meer rechtvaardig fiscaal beleid door middel van een belasting die verschuldigd is door de « grotere vermogens », is het kennelijk onredelijk dat de afgeleide financiële instrumenten die op een effectenrekening worden ingeschreven, niet door de bestreden taks worden beoogd.

B.22.1. Hoewel de parlementaire voorbereiding vermeldt dat thesauriebewijzen en depositobewijzen, zoals bedoeld in de wet van 22 juli 1991 « betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen », in het kader van de bestreden taks dienen te worden beschouwd als obligaties en aldus als belastbare financiële instrumenten (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2837/001, p. 7), doet de Ministerraad, met verwijzing naar de circulaire 2018/C/65 van 25 mei 2018 « betreffende de taks op de effectenrekeningen, met voorbeelden in specifieke situaties inzake het bepalen van de referentieperiodes en referentietijdstippen en het berekenen van de gemiddelde waarde als heffingsgrondslag », terecht gelden dat dit niet het geval is, vermits die financiële instrumenten, bij gebrek aan een kapitaalgarantie, niet kunnen worden gekwalificeerd als een obligatie. De Ministerraad is van oordeel dat het redelijk is verantwoord dat die instrumenten niet onder het toepassingsgebied van de bestreden wet vallen, precies vanwege het feit dat zij geen kapitaalgarantie bieden. Ook met betrekking tot de vastgoedcertificaten voert de Ministerraad aan dat hun uitsluiting van de bestreden taks verantwoord is vanwege het feit dat die certificaten geen kapitaalgarantie bieden.

B.22.2. Gelet op het feit dat niet bij alle in artikel 152, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen opgesomde financiële instrumenten een terugbetaling van het kapitaal is gewaarborgd, kan de omstandigheid dat aan een financieel instrument al dan niet een kapitaalgarantie is verbonden, het bestreden verschil in behandeling niet verantwoorden. Vastgoedcertificaten, thesauriebewijzen en depositobewijzen kunnen op een effectenrekening worden ingeschreven, zijn verhandelbaar en vertegenwoordigen een bepaalde waarde. Zij maken aldus deel uit van het vermogen van een natuurlijke persoon die zulke instrumenten op een effectenrekening aanhoudt. Ten aanzien van de doelstelling te komen tot een meer rechtvaardig fiscaal beleid door middel van een belasting die verschuldigd is door de « grotere vermogens », is het kennelijk onredelijk dat die instrumenten niet door de bestreden taks worden beoogd.

B.23. Uit het voorgaande volgt dat meerdere verschillen in behandeling die door artikel 152, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen, zoals hersteld bij artikel 4 van de wet van 7 februari 2018, in het leven worden geroepen, berusten op beleidskeuzes die kennelijk onredelijk zijn.

B.24. In zoverre ze betrekking hebben op de uitsluiting van de bestreden taks van de afgeleide financiële producten, de thesauriebewijzen, de depositobewijzen en de vastgoedcertificaten, zijn het eerste middel in de zaak nr. 6901, in zijn eerste en derde onderdeel, het eerste middel in de zaak nr. 7004, het tweede middel in de zaak nr. 7005, in zijn eerste onderdeel, en het eerste middel in de zaak nr. 7006, in zijn tweede onderdeel, gegrond.

Artikel 152, 2°, van het Wetboek diverse rechten en taksen, zoals hersteld bij artikel 4 van de wet van 7 februari 2018, dient te worden vernietigd.

Vermits het onderzoek van andere door de verzoekende partijen bekritiseerde verschillen in behandeling op het vlak van de in dat artikel omschreven belastbare instrumenten niet zou kunnen leiden tot een ruimere vernietiging, dienen de desbetreffende middelen en onderdelen van middelen niet te worden onderzocht.

B.25. Zoals is vermeld in B.12, bekritiseren de verzoekende partijen ook het feit dat financiële instrumenten uitsluitend aan de bestreden taks worden onderworpen wanneer zij zijn ingeschreven op een effectenrekening. Zij voeren meer in het bijzonder aan dat de uitsluiting van de bestreden taks van aandelen op naam die in een register van aandelen op naam zijn ingeschreven, niet redelijk is verantwoord.

B.26.1. In haar advies nr. 62.219/1-3-4 van 11 oktober 2017 heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State ter zake opgemerkt : « De vraag rijst of voor het verschil in behandeling tussen gedematerialiseerde effecten en effecten op naam een deugdelijke verantwoording voorhanden is : als het erom gaat de gegoede burger te belasten, lijkt een uitsluiting zonder meer van de effecten op naam alles behalve evident. Er kan immers moeilijk worden aangenomen dat wie een aandelenportefeuille op naam aanhoudt waarvan de waarde hoger is dan de vrijstellingsgrens, niet evenzeer als een gegoede burger kan worden beschouwd en de belasting van een dergelijke portefeuille daarom niet evenzeer deel zou moeten uitmaken van een rechtvaardiger fiscaal beleid » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2746/001, p. 191).

B.26.2. Naar aanleiding van die opmerking van de Raad van het State werd het bekritiseerde verschil in behandeling in de memorie van toelichting bij het voorontwerp van wet dat heeft geleid tot de bestreden wet, verantwoord aan de hand van het argument dat op een effectenrekening ingeschreven aandelen zich « onderscheiden [...] van aandelen die enkel gehouden worden in een register door hun betere verhandelbaarheid en het gemakkelijk liquide kunnen maken van deze effecten ». Aandelen op namen zouden « moeilijker verhandelbaar [zijn] en hun omzetting met het oog op verhandeling [zou] omslachtig en inefficiënt [zijn] » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2837/001, p. 49).

B.26.3. In haar advies nr. 62.375/3 van 28 november 2017 over het voorontwerp van wet dat heeft geleid tot de bestreden wet, heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State vervolgens opgemerkt : « Beide soorten van effecten, met name effecten die op een effectenrekening staan en effecten op naam die niet op een effectenrekening staan, zijn een vermogensbarometer; de wijze waarop een effect gehouden wordt, lijkt weinig relevant gelet op het doel, namelijk het in het licht van het streven naar een meer rechtvaardig fiscaal beleid doen bijdragen van de grotere vermogens aan het staatsbudget. Bovendien kunnen ook aandelen op naam tegenwoordig door middel van een aandelenregister in elektronische vorm vlotter worden verhandeld. De vraag rijst derhalve of de aangegeven argumenten voldoende pertinent zijn om het gemaakte onderscheid te verantwoorden » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2837/001, pp. 49-50).

B.26.4. Ingevolge dit laatste advies werd de memorie van toelichting bij de bestreden wet aangevuld als volgt : « Het onderscheid tussen de gedematerialiseerde effecten versus de effecten op naam die niet gedematerialiseerd zijn wordt als volgt verantwoord : - de taks op effectenrekeningen beoogt enkel de financiële instrumenten te belasten die op een effectenrekening kunnen worden gehouden, waarbij de taks werd geconcipieerd rond het idee dat inhouding gebeurt aan de bron door de tussenpersoon waarbij de effectenrekening wordt gehouden. Indien ook aandelen op naam die in een register maar niet op een effectenrekening worden gehouden geacht worden belastbaar te zijn, zal de eigenaar van deze aandelen steeds een aparte aangifte moeten indienen op voorwaarde dat de waarde van deze aandelen op naam gehouden in een register maar niet op een effectenrekening samen genomen met de waarde van de andere belastbare financiële instrumenten op een of meerdere effectenrekeningen het drempelbedrag bereiken. De eigenaar van deze niet-gedematerialiseerde aandelen op naam zou steeds zelf aangifte moeten doen aangezien inhouding door een tussenpersoon hier onmogelijk is, wat indruist tegen het uitgangspunt van inhouding aan de bron in het licht van administratieve vereenvoudiging [...]; - in het kader van het belasten van de grotere vermogens, worden vooral de financiële instrumenten geviseerd die makkelijk verhandelbaar zijn doordat zij gehouden worden op effectenrekeningen die een flexibele marktverhandeling vooropstellen en dus een instrument bij uitstek vormen om het vermogen te beleggen en herbeleggen. Aandelen op naam zijn vaak investeringen voor langere tijd die veelal aangehouden worden met het oog op een actievere deelname als aandeelhouder aan het ' leven ' van de emitterende vennootschap. Zij zijn dus moeilijker verhandelbaar en hun omzetting met het oog op verhandeling is omslachtig en inefficiënt. Daarom werd dan ook gekozen deze moeilijk verhandelbare instrumenten die niet op een effectenrekening worden gehouden niet als belastbaar te beschouwen; - waar aandelen op naam, die niet op een effectenrekening worden gehouden, ook op elektronische wijze geregistreerd kunnen worden in een aandeelhoudersregister, kan dit niet onmiddellijk gelijkgesteld worden met een makkelijke verhandelbaarheid omdat dit register een elektronische vorm zou aannemen. [...] De gedematerialiseerde effecten op naam worden gehouden in het kader van een achterliggende beleggersmentaliteit, zoals hierboven werd uiteengezet. Aandelen gehouden in een aandelenregister en niet op een effectenrekening worden gekenmerkt door andere motieven, die een nauwere band veronderstellen met de onderneming waarin deze aandelen worden verworven. De wijze waarop de aandelen geregistreerd staan in een aandelenregister maar niet op een effectenrekening, namelijk schriftelijk of elektronisch, is hierbij een modaliteit van het verwerken en registreren van aandelen die niet gedematerialiseerd worden, wat van ondergeschikt belang is en niets afdoet van het illiquide karakter van de aandelen op naam » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2837/001, pp. 12-14).

B.27. Daaruit blijkt dat de wetgever het bekritiseerde verschil in behandeling in essentie heeft verantwoord aan de hand van twee elementen : (1) het feit dat de taks is geconcipieerd rond de idee dat de inhouding, de aangifte en de betaling ervan gebeurt door tussenpersonen, en (2) het feit dat aandelen ingeschreven op een effectenrekening gemakkelijker verhandelbaar zouden zijn en gemakkelijker liquide zouden kunnen worden gemaakt dan aandelen op naam die niet op een effectenrekening zijn ingeschreven.

B.28.1. Zoals is vermeld in B.5.2, geldt de verplichting die rust op de tussenpersonen om over te gaan tot een bevrijdende inhouding, aangifte en betaling van de taks enkel voor de Belgische tussenpersonen. Zoals is vermeld in B.5.1, worden de niet in België gevestigde tussenpersonen als Belgische tussenpersonen beschouwd, wanneer zij een vertegenwoordiger hebben aangesteld, zoals bedoeld in artikel 158/2 van het Wetboek diverse rechten en taksen. In dat geval rust de verplichting om over te gaan tot een bevrijdende inhouding, aangifte en betaling van de taks eveneens op de niet in België gevestigde tussenpersonen.

De niet in België gevestigde tussenpersonen zijn evenwel niet verplicht om over te gaan tot het aanstellen van een vertegenwoordiger in België. Wanneer zij zulk een vertegenwoordiger niet aanstellen, zijn zij niet gehouden om over te gaan tot een bevrijdende inhouding, aangifte en betaling van de taks. Onder meer om die reden bepaalt artikel 158/1, eerste lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen dat « in alle andere gevallen dan deze bedoeld in artikel 157 », de titularis zelf dient over te gaan tot de aangifte en de betaling van de taks.

B.28.2. Ook in andere situaties dient de titularis zelf over te gaan tot aangifte en betaling van de taks en wordt die taks aldus niet ingehouden door een tussenpersoon.

Een Belgische tussenpersoon is krachtens artikel 157 van het Wetboek diverse rechten en taksen slechts verplicht om over te gaan tot een bevrijdende inhouding indien het aandeel van de titularis in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten ingeschreven op de effectenrekeningen « gehouden bij de Belgische tussenpersoon « minstens 500 000 euro bedraagt of indien de titularis voor de inhouding heeft geopteerd, wat met zich meebrengt dat natuurlijke personen die gehouden zijn tot de betaling van de taks in sommige situaties zelf dienen over te gaan tot aangifte en betaling van de taks.

Ook wanneer een titularis overgaat tot een omzetting van belastbare financiële instrumenten ingeschreven op een effectenrekening naar niet-belastbare financiële instrumenten op naam ingeschreven in een register van effecten op naam, in welk geval die financiële instrumenten, krachtens artikel 152, 1°, b), van het Wetboek diverse rechten en taksen, als belastbare financiële instrumenten worden beschouwd voor de referentieperiode waarin de omzetting plaatsvindt, kan op de titularis de verplichting rusten om, bij gebrek aan een tussenpersoon, zelf over te gaan tot aangifte en betaling van de taks.

B.29. Gelet op het feit dat de bestreden wet zelf voorziet in situaties waarin de titularis van een of meer effectenrekeningen, wegens het ontbreken van een inhouding door een tussenpersoon, dient over te gaan tot aangifte en betaling van de bestreden taks, kan de omstandigheid dat die taks is geconcipieerd rond de idee dat de inhouding, de aangifte en de betaling ervan gebeurt door tussenpersonen, op zich geen verantwoording vormen voor het feit dat aandelen op naam die niet op een effectenrekening zijn ingeschreven niet als belastbare instrumenten worden beschouwd.

B.30.1. Zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State heeft opgemerkt, is de wijze waarop een aandeel wordt aangehouden, meer bepaald al dan niet op een effectenrekening, niet pertinent ten aanzien van het nagestreefde doel dat erin bestaat te komen tot een meer rechtvaardig fiscaal beleid door middel van het doen bijdragen van de grotere vermogens aan het staatsbudget. De mate waarin een aandeel verhandelbaar is en liquide kan worden gemaakt is evenmin relevant ten aanzien van dat doel. Ofschoon het juist is dat aandelen op naam die zijn ingeschreven in een register van aandelen op naam op een minder eenvoudige wijze kunnen worden verhandeld en liquide kunnen worden gemaakt dan aandelen die zijn ingeschreven op een effectenrekening, kunnen zij eveneens worden verhandeld en liquide worden gemaakt en kunnen zij aldus eveneens worden aangewend als een instrument in het kader van het beheer van een vermogen.

B.30.2. De omstandigheid dat de taks niet wordt geheven op aandelen op naam die niet zijn ingeschreven op een effectenrekening stimuleert de belastingplichtige overigens om zijn aandelen die wel op zulk een rekening zijn ingeschreven, om te zetten in aandelen op naam. Artikel 152, 1°, b), van het Wetboek diverse rechten en taksen voorziet weliswaar in een antimisbruikbepaling, naar luid waarvan de belastbare financiële instrumenten die worden omgezet naar niet-belastbare financiële instrumenten ingeschreven in een register op naam, geacht worden belastbare financiële instrumenten te blijven, maar het toepassingsgebied van die bepaling is beperkt tot de referentieperiode waarin de omzetting plaatsvindt, zodat voor de daaropvolgende referentieperiodes de omgezette financiële instrumenten niet langer worden beschouwd als belastbare financiële instrumenten.

B.31. Het verschil in behandeling dat de bestreden wet in het leven roept tussen natuurlijke personen, naargelang de financiële instrumenten waarover zij beschikken al dan niet op een effectenrekening zijn ingeschreven, is niet redelijk verantwoord.

B.32. Het eerste middel in de zaak nr. 6901, in zijn eerste onderdeel, het tweede middel in de zaak nr. 7004, het tweede middel in de zaak nr. 7005, in zijn tweede onderdeel, en het eerste middel in de zaak nr. 7006, in zijn eerste onderdeel, zijn in die mate gegrond.

Artikel 151, eerste lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen, zoals hersteld bij artikel 3 van de wet van 7 februari 2018, dient te worden vernietigd.

B.33. De verzoekende partijen voeren onder meer ook aan dat de artikelen 151, tweede lid, 152, 7°, en 158/1, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen, in samenhang gelezen, de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schenden, doordat bepaalde titularissen van effectenrekeningen die in werkelijkheid beschikken over een aandeel in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten van 500 000 euro of meer, niet aan de bestreden taks worden onderworpen (derde middel in de zaak nr. 7004).

B.34.1. Krachtens artikel 151, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen, is de bestreden taks niet verschuldigd indien het aandeel van de titularis in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op effectenrekeningen minder bedraagt dan 500 000 euro.

B.34.2. Artikel 152, 7°, van hetzelfde Wetboek omschrijft de notie « aandeel in de gemiddelde waarde » als het gedeelte van de op de effectenrekeningen staande belastbare financiële instrumenten van de titularis dat wordt vermoed proportioneel te zijn met het aantal geregistreerde titularissen van de effectenrekeningen.

Het in dat artikel vervatte vermoeden brengt met zich mee dat een tussenpersoon, wanneer een effectenrekening op naam staat van meerdere titularissen, ervan dient uit te gaan dat het aandeel van elke titularis in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op die rekening, proportioneel is met het aantal geregistreerde titularissen van die rekening, en dit ook wanneer de titularissen onderling een andere regeling zouden hebben uitgewerkt.

De toepassing van het voormelde vermoeden kan aldus met zich meebrengen dat de tussenpersoon die in beginsel instaat voor de inhouding, de aangifte en de betaling van de bestreden taks, die taks niet inhoudt voor rekening van een titularis die in werkelijkheid beschikt over een aandeel in de gemiddelde waarde van belastbare financiële instrumenten op een effectenrekening van meer dan 500 000 euro.

B.35.1. Krachtens artikel 158/1, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen, « kan », in afwijking van artikel 152, 7°, de titularis die een of meer effectenrekeningen in onverdeeldheid houdt, zelf een aangifte indienen en daarin het aandeel in de onverdeeldheid dat hem wettelijk of contractueel toekomt, opgeven. In dat geval dient een gezamenlijke aangifte te worden ingediend (artikel 158/1, derde lid).

Uit de bewoordingen van artikel 158/1, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen volgt dat een titularis die een effectenrekening in onverdeeldheid houdt, de mogelijkheid heeft om de fiscale administratie op de hoogte te brengen van zijn werkelijke aandeel in de onverdeeldheid, maar daar niet toe is verplicht.

B.35.2. Naar aanleiding van een in de Kamer van volksvertegenwoordigers gestelde parlementaire vraag, heeft de bevoegde minister bevestigd dat artikel 158/1, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen voorziet in een mogelijkheid voor de titularis en aldus niet in een verplichting : « Met het oog op administratieve vereenvoudiging houdt de bank de taks af aan de bron op de beschreven proportionele wijze.

Indien de taks niet aan de bron werd ingehouden, zal de titularis er steeds toe gehouden zijn de taks aan te geven, indien diens totale aandeel in de effectenrekeningen gelijk is aan of meer bedraagt dan 500 000 euro.

Niet alleen de bank maar ook de titularis zelf kan bij de aangifte de proportionele verdeling aanwenden op basis van een vermoeden van bezit.

In elk geval wordt bij de aangifte de mogelijkheid geboden het werkelijke aandeel op te geven, om latere teruggave te vermijden. Ze is echter geen verplichting. [...] Artikel 152/1, 5° van het WDRT [lees : artikel 152, 7°, van het Wetboek diverse rechten en taksen] voert inderdaad een weerlegbaar vermoeden in met betrekking tot het aandeel van de titularis. Toch is het belangrijk op te merken dat het uitgangspunt van de taks de proportionele verdeling blijft, zowel bij aangifte door de banken als bij aangifte door de titularis zelf. Wanneer alleen bij aangifte door de titularis zelf het werkelijke aandeel verplicht zou worden aangegeven, zou dat een discriminatie inhouden ten opzichte van inhouding door de banken.

Het tegenbewijs dat hier bedoeld werd, is dus alleen toepasselijk in het kader van de teruggave wanneer de titularis op eigen initiatief en rekening houdend met diens werkelijke aandeel een andere verdeelsleutel wenst toegepast te zien.

Om te vermijden dat de titularis die zelf een aangifte moet indienen, eerst proportioneel zou moeten aangeven om daarna de teruggave te vragen met betrekking tot het werkelijke aandeel, kan het werkelijke aandeel anticipatief aangegeven worden, maar ook dat is geen verplichting » (Integraal Verslag, Kamer, 22 mei 2018, CRIV 54 COM 901, pp. 26-27).

B.36. Het vermoeden dat het aandeel van de verschillende titularissen van een effectenrekening in de gemiddelde waarde van de op die rekening ingeschreven belastbare financiële instrumenten proportioneel is met het aantal titularissen van die rekening en het ontbreken van een verplichting voor die titularissen om hun werkelijke aandeel in die gemiddelde waarde aan te geven, brengen met zich mee dat bepaalde titularissen die in werkelijkheid beschikken over een aandeel in de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten van 500 000 euro of meer niet aan de bestreden taks worden onderworpen, terwijl de natuurlijke personen die hun effectenrekeningen niet in onverdeeldheid houden wel aan die taks worden onderworpen wanneer de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten 500 000 euro of meer bedraagt. Dat verschil in behandeling berust op een beleidskeuze die kennelijk onredelijk is.

Het voormelde vermoeden leidt overigens ertoe dat natuurlijke personen die een effectenrekening aanhouden, door middel van het toevoegen van titularissen aan die rekening, kunnen ontsnappen aan de bestreden taks.

B.37. Het derde middel in de zaak nr. 7004 is in die mate gegrond.

De artikelen 151, tweede lid, 152, 7°, en 158/1, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen, zoals hersteld bij de artikelen 3, 4 en 10 van de wet van 7 februari 2018, dienen te worden vernietigd.

Wat betreft de draagwijdte van de te vernietigen bepalingen en het onderzoek van de overige door de verzoekende partijen aangevoerde middelen B.38.1. Uit het onderzoek van de in B.12 en B.33 omschreven middelen volgt dat de artikelen 151, 152, 2° en 7°, en 158/1, tweede lid, van het Wetboek diverse rechten en taksen, zoals hersteld bij de artikelen 3, 4 en 10 van de wet van 7 februari 2018, dienen te worden vernietigd.

B.38.2. De desbetreffende bepalingen hebben, onder meer, betrekking op de belastbare materie van de bestreden taks, evenals op bepaalde aspecten van de heffingsgrondslag van die taks. De vernietiging van die bepalingen brengt met zich mee dat de bestreden taks niet meer kan worden geheven.

B.39. Gelet op het feit dat de overige bepalingen van de wet van 7 februari 2018 onlosmakelijk verbonden zijn met de te vernietigen bepalingen, dienen ook die bepalingen te worden vernietigd.

B.40. Vermits het onderzoek van de overige door de verzoekende partijen aangevoerde middelen niet zou kunnen leiden tot een ruimere vernietiging, dienen zij niet te worden onderzocht.

Wat de handhaving van de gevolgen van de te vernietigen bepalingen betreft B.41. Teneinde rekening te houden met de budgettaire en administratieve gevolgen en met het gerechtelijk contentieux die uit het vernietigingsarrest zouden kunnen voortvloeien, dienen de gevolgen van de vernietigde bepalingen, met toepassing van artikel 8, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, te worden gehandhaafd voor de taks die verschuldigd is voor de referentieperiodes die eindigen vóór of op 30 september 2019.

Om die redenen, het Hof - vernietigt de wet van 7 februari 2018 « houdende invoering van een taks op de effectenrekeningen »; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepalingen voor de taks die verschuldigd is voor de referentieperiodes die eindigen vóór of op 30 september 2019.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 17 oktober 2019.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen

^