Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 20 februari 2020

Uittreksel uit arrest nr. 22/2020 van 13 februari 2020 Rolnummer 6736 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 19 maart 2017 « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » en van de wet van 26 ap Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020200948
pub.
20/02/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 22/2020 van 13 februari 2020 Rolnummer 6736 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » en van de wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten « houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft », ingesteld door de vzw « Syndicat des Avocats pour la Démocratie » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 september 2017 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 3 oktober 2017, is beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 maart 2017, tweede editie) en van de wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten « houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 mei 2017) door de vzw « Syndicat des Avocats pour la Démocratie », de vzw « L'Atelier des Droits Sociaux », de vzw « Ligue des Droits de l'Homme », de vzw « Belgisch Netwerk Armoedebestrijding », de vzw « Réseau wallon de lutte contre la pauvreté » en de vzw « Association Syndicale des Magistrats », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Robert en Mr. L. Laperche, advocaten bij de balie te Brussel. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » (hierna : de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten) en van de wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten « houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft » (hierna : de wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten).

B.2. De wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten richt een « Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » op bij de Federale Overheidsdienst Justitie (artikel 2). De opbrengsten van het Fonds worden gebruikt ter financiering van de vergoedingen van de advocaten belast met de juridische tweedelijnsbijstand alsmede van de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand (artikel 3).

B.3.1. Het Fonds wordt gefinancierd met bijdragen die worden geïnd in het kader van gerechtelijke procedures. In artikel 4 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten wordt bepaald in welke zaken de bijdrage verschuldigd is, wie deze dient te betalen en op welke wijze ze wordt geïnd. De wetgever maakt hierbij een onderscheid tussen zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld (artikel 4, § 2), strafzaken (artikel 4, § 3) en zaken voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (artikel 4, § 4).

B.3.2. Voor de zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, dient in beginsel elke eisende partij voor elke gedinginleidende akte een bijdrage te betalen op het ogenblik van de inschrijving op de rol. Zonder betaling van die bijdrage wordt de zaak niet ingeschreven. De verplichting om de bijdrage te betalen gaat evenwel gepaard met een aantal uitzonderingen.

Artikel 4, § 2, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten bepaalt : « Voor de zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, is voor elke gedinginleidende akte die op een van de rollen bedoeld in de artikelen 711 en 712 van het Gerechtelijk Wetboek wordt ingeschreven, op het ogenblik van die inschrijving, door elke eisende partij, een bijdrage aan het Fonds verschuldigd. Zonder betaling van deze bijdrage wordt de zaak niet ingeschreven.

Geen bijdrage wordt evenwel geïnd van de eisende partij : 1° indien zij juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet;2° indien zij een vordering inleidt, bedoeld in artikel 68 van de Arbeidsongevallen wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten en bedoeld in artikel 53, tweede lid, van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970;3° indien zij een vordering inleidt, bedoeld in de artikelen 579, 6°, 580, 581 en 582, 1° en 2° van het Gerechtelijk Wetboek betreffende vorderingen ingesteld door of tegen de sociaal verzekerden persoonlijk;4° indien zij een vordering inleidt, bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek;5° indien zij in de hoedanigheid van openbaar ministerie een vordering inleidt, bedoeld in artikel 138bis Gerechtelijk Wetboek. Tenzij de in het ongelijk gestelde partij van de juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, vereffent het rechtscollege het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst.

De Koning bepaalt de nadere regels voor de invordering van de bijdrage aan het Fonds ».

B.3.3. Voor strafzaken wordt iedere door een strafgerecht veroordeelde verdachte, inverdenkinggestelde, beklaagde, beschuldigde of voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, veroordeeld tot het betalen van een bijdrage aan het Fonds. Wanneer de burgerlijke partij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij en zij in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld tot het betalen van een bijdrage aan het Fonds. De voormelde personen worden evenwel niet veroordeeld tot de bijdrage indien ze juridische tweedelijnsbijstand genieten.

Artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten bepaalt : « Behalve indien hij van de juridische tweedelijnsbijstand geniet, wordt iedere door een strafgerecht veroordeelde verdachte, inverdenkinggestelde, beklaagde, beschuldigde of voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, veroordeeld tot het betalen van een bijdrage aan het Fonds.

Behalve indien zij van de juridische tweedelijnsbijstand geniet, wordt de burgerlijke partij, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij en zij in het ongelijk wordt gesteld, veroordeeld tot het betalen van een bijdrage aan het Fonds.

Het rechtscollege vereffent het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst.

De bijdrage wordt ingevorderd volgens de regels van toepassing op de invordering van de strafrechtelijke geldboeten ».

B.3.4. De wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten breidt de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand verder uit tot de procedures voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Overeenkomstig artikel 4, § 4, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten, is elke verzoekende partij voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen ook een bijdrage verschuldigd, tenzij zij juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet.

Artikel 4, § 4, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten bepaalt : « Voor de Raad van State is voor elk verzoekschrift dat een eis tot herstelvergoeding voor buitengewone, morele of materiële schade, een beroep tot nietigverklaring, een cassatieberoep, een verzoek tot schadevergoeding tot herstel, een administratief kort geding, een verzet, een derdenverzet of een beroep tot herziening inleidt, per verzoekende partij, een bijdrage aan het Fonds verschuldigd.

De inning van de in het eerste lid bedoelde bijdrage is aan dezelfde regels onderworpen als deze voor de inning van de in artikel 30, § 1, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, bedoelde rechten.

Voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is voor elke zaak die op de rol wordt ingeschreven, per verzoekende partij, een bijdrage aan het Fonds verschuldigd.

Voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is de partij die de juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, geen bijdrage aan het Fonds verschuldigd.

De Koning bepaalt de nadere regels voor de invordering van de bijdrage aan het Fonds ».

B.4. De wetgever heeft de bijdrage aan het Fonds vastgesteld op twintig euro. Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel 5 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, dat bepaalt : « § 1. De bijdrage bedoeld in artikel 4 bedraagt 20 euro. § 2. De bijdrage bedoeld in paragraaf 1 is gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan de inwerkingtreding van deze bepaling. Telkens als het indexcijfer met tien punten stijgt of daalt, wordt de bijdrage met tien procent vermeerderd of verminderd ».

Ten gronde Wat betreft de bijdrageverplichting aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand B.5. Het eerste onderdeel van het enige middel is afgeleid uit de schending, door de wetten van 19 maart 2017 en van 26 april 2017, van artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat de bijdrage van twintig euro aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor de rechtzoekenden een onevenredige belemmering zou vormen van de toegang tot de rechter, rekening houdend met reeds bestaande financiële drempels.

B.6.1. Artikel 13 van de Grondwet houdt een recht in op toegang tot de bevoegde rechter. Het recht op toegang tot de rechter wordt eveneens gewaarborgd bij de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en bij artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

B.6.2. De bestreden wetten hebben niet als doel het recht van de Europese Unie ten uitvoer te leggen. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie kan evenwel toepassing vinden in procedures waar de bestreden bijdrage verschuldigd is.

B.6.3. Het recht op toegang tot de rechter vormt een wezenlijk aspect van het recht op een eerlijk proces en is fundamenteel in een rechtsstaat. Het recht om zich tot een rechter te wenden, heeft bovendien zowel betrekking op het recht om in rechte op te treden als op het recht om zich te verdedigen.

B.6.4. Het recht op toegang tot een rechter is evenwel niet absoluut.

Het kan het voorwerp uitmaken van financiële beperkingen, voor zover die beperkingen geen afbreuk doen aan de essentie zelf van dat recht.

De beperkingen van dat recht moeten redelijk evenredig zijn met het gewettigde doel dat zij nastreven (EHRM, 7 juli 2009, Stagno t.

België, § 25). De reglementering dienaangaande moet de rechtszekerheid en de goede rechtsbedeling nastreven en mag dus geen beperkingen opleveren die de rechtzoekende verhinderen de inhoud van zijn geschil voor de bevoegde rechter te brengen (EHRM, 7 juli 2009, Stagno t.

België, § 25; 29 maart 2011, RTBF t. België, § 69).

B.7.1. De forfaitaire bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand beoogt de juridische tweedelijnsbijstand bijkomend te financieren, in het bijzonder gelet op de aanhoudende stijging van het aantal dossiers (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1851/001, p. 3; Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/006, p. 8). Zoals is bepaald in artikel 3 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, worden de opbrengsten van het Fonds gebruikt ter financiering van de vergoedingen van de advocaten belast met de juridische tweedelijnsbijstand alsmede de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand.

De doeltreffendheid van de juridische tweedelijnsbijstand is een legitiem doel, dat tegemoetkomt aan de verplichting van de wetgever, opgenomen in artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, om de juridische bijstand te waarborgen voor diegenen die anders hun fundamenteel recht op toegang tot de rechter niet zouden kunnen uitoefenen.

B.7.2. De bestreden forfaitaire bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand is vastgesteld op twintig euro, onverminderd indexering (artikel 5 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten).

B.7.3. De verplichting om de bijdrage te betalen gaat evenwel gepaard met uitzonderingen. In zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld en in de procedures voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kan de bijdrage nooit verschuldigd zijn door personen die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand genieten. In strafzaken kan de bijdrage evenmin worden opgelegd aan personen die juridische tweedelijnsbijstand genieten.

De toegang tot de juridische tweedelijnsbijstand en tot de rechtsbijstand wordt toegekend aan de aanvrager die niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen om de diensten van zijn advocaat en om de gerechtskosten te betalen. Door die personen van de bestreden bijdrage vrij te stellen, heeft de wetgever aldus het recht op toegang tot de rechter willen vrijwaren voor de mindervermogenden.

Voorts voorziet artikel 4, § 2, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten nog in een uitzondering op de bijdrageplicht voor sommige categorieën van personen die geacht worden zich in een kwetsbare positie te bevinden.

B.7.4. Voor de andere rechtzoekenden kunnen dergelijke kosten niet worden geacht op zichzelf een onoverkomelijk obstakel te vormen voor de toegang tot de rechter. Het feit dat de bijdrage mogelijkerwijs een stijging van de kosten van een gerechtelijke procedure met zich meebrengt, is niet van dien aard dat het recht op toegang tot de rechter zou worden aangetast.

B.7.5. Hoewel de kosten verbonden aan de toepassing van de bestreden wetten op zich niet de oorzaak zijn van de door de verzoekende partijen aangevoerde aantasting van het recht op toegang tot de rechter, hebben zij niettemin tot gevolg de financiële last verbonden aan de uitoefening van dat recht te verzwaren. De wetgever dient bijgevolg, wanneer hij een dergelijke maatregel aanneemt, rekening te houden met de andere maatregelen die de kosten van de gerechtelijke procedures verzwaren. Hij zal ook, wanneer hij andere maatregelen neemt die de kosten van de gerechtelijke procedures kunnen verzwaren, rekening moeten houden met het gecumuleerde effect van dergelijke maatregelen. Hij dient immers erover te waken het recht op toegang tot de rechtscolleges voor bepaalde rechtzoekenden niet op zodanige wijze te beperken dat dat recht daardoor in zijn essentie wordt aangetast.

Het bestaan van een dergelijke aantasting moet worden beoordeeld in het licht van alle maatregelen die de kosten van de gerechtelijke procedures kunnen verzwaren.

B.8. Het tweede onderdeel van het enige middel is afgeleid uit de schending, door de bestreden wetten, van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, doordat de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand enkel wordt gedragen door de rechtzoekenden en niet door alle belastingplichtigen.

B.9.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Artikel 172 van de Grondwet is een bijzondere toepassing van dat beginsel in fiscale zaken.

B.9.2. De verplichte forfaitaire bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand die wordt geïnd in het kader van gerechtelijke procedures is een heffing met een algemene draagwijdte, die gezagshalve door de overheid wordt opgelegd om een uitgave van algemeen nut te dekken. Zij dient derhalve te worden beschouwd als een belasting in de zin van de artikelen 170 en 172 van de Grondwet. Het gegeven dat de opbrengst van de heffing voor een specifieke beleidsuitgave wordt aangewend en daartoe in een afzonderlijk fonds wordt gestort, zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, ontneemt niet haar karakter van belasting in de zin van voormelde grondwetsbepalingen (zie RvSt, advies nr. 60.429/3 van 15 december 2016, Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/008, pp. 6-7).

B.9.3. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.10. Bij het bepalen van zijn beleid in fiscale zaken beschikt de wetgever over een ruime beoordelingsvrijheid. Dat is met name het geval wanneer hij bepaalt wie de belastingplichtigen zijn. Het Hof vermag, in die aangelegenheid, de beleidskeuzen van de wetgever, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden berusten of indien zij zonder redelijke verantwoording zouden zijn.

B.11.1. In de parlementaire voorbereiding wordt de keuze om de forfaitaire bijdrage te innen in het kader van gerechtelijke procedures en om deze ten laste te leggen van de rechtzoekenden verantwoord doordat « elke gebruiker van de openbare dienst van de rechtspraak baat heeft bij een goede juridische tweedelijnsbijstand » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/006, p. 9).

B.11.2. Met de forfaitaire bijdrage van twintig euro voor personen die betrokken zijn in gerechtelijke procedures, beoogt de wetgever, om, in overeenstemming met artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, de juridische bijstand te waarborgen voor diegenen die anders hun fundamenteel recht op toegang tot de rechter niet zouden kunnen uitoefenen. Dat doel kan verantwoorden dat de bijdrage wordt opgelegd aan de rechtzoekenden die geacht worden over de nodige financiële draagkracht beschikken.

B.12.1. Uit het voorgaande volgt dat de keuze van de wetgever om het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand te financieren met een beperkte forfaitaire bijdrage die wordt geïnd in het kader van gerechtelijke procedures, het recht op toegang tot de rechter niet aantast en niet zonder redelijke verantwoording is in het licht van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

B.12.2. Het eerste en het tweede onderdeel van het enige middel zijn niet gegrond.

B.13.1. In ondergeschikte orde voeren de verzoekende partijen in het vierde onderdeel van het enige middel aan dat het gegeven dat de bijdrage aan het Fonds verschuldigd is per eisende of verzoekende partij voor elke inleidende akte in zaken die volgens de burgerlijke en de administratieve rechtspleging worden behandeld, niet berust op een adequaat criterium en onevenredige gevolgen kan hebben.

B.13.2. Het gegeven dat in beginsel elke eisende of verzoekende partij voor elke gedinginleidende akte in zaken die volgens de burgerlijke of de administratieve rechtspleging worden behandeld, de forfaitaire bijdrage van twintig euro aan het Fonds dient te betalen, is objectief en pertinent in het licht van de doelstelling die is vermeld in B.11.1, om die bijdrage op te leggen aan elke gebruiker van de openbare dienst van de rechtspraak.

Evenwel, gecombineerd met het gegeven dat de rechter dit bedrag vereffent in de eindbeslissing die in de kosten verwijst, hebben de bestreden bepalingen tot gevolg dat de in het ongelijk gestelde partij, wanneer zij geen juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, de betaling opgelegd kan krijgen van een forfaitaire bijdrage die heel wat hoger is dan het door de wetgever vastgelegde bedrag van twintig euro. Indien verscheidene eisers of verzoekers de vordering instellen tegen een enkele verweerder en indien die laatste in het ongelijk wordt gesteld, kan het bedrag van de bijdrage van twintig euro, vermenigvuldigd met het aantal eisers of verzoekers, immers te zijnen laste worden gelegd, zonder dat enig maximumbedrag wordt vastgelegd.

B.13.3. De bestreden bepalingen hebben aldus tot gevolg dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.14. Het vierde onderdeel van het enige middel is gegrond. In artikel 4, § 2, eerste lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten dienen de woorden « door elke eisende partij » en in artikel 4, § 4, eerste en derde lid, van dezelfde wet, zoals het is ingevoerd door artikel 2 van de wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten, dienen de woorden « per verzoekende partij » te worden vernietigd.

Wat betreft de procedures die van rolrechten zijn vrijgesteld of die eenmalige rolrechten genieten B.15. Het derde onderdeel van het enige middel is afgeleid uit de schending, door de wetten van 19 maart 2017 en van 26 april 2017, van de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in zoverre de bijdrageverplichting ook geldt in procedures die van rolrechten zijn vrijgesteld.

B.16.1. Aan het opleggen van rolrechten, enerzijds, en het opleggen van de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, anderzijds, liggen verschillende procedurele beleidskeuzes ten gronde.

Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.

B.16.2. De bestreden wetten brengen, zoals is vermeld in B.7, geen onevenredige beperking met zich mee van het recht op toegang tot de rechter van de personen die de forfaitaire bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand verschuldigd zijn.

B.17. Het derde onderdeel van het enige middel is niet gegrond.

B.18.1. Het vijfde onderdeel van het enige middel is afgeleid uit de schending, door de wetten van 19 maart 2017 en van 26 april 2017, van de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in zoverre de forfaitaire bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand telkens verschuldigd is door elke eisende partij voor elke gedinginleidende akte voor de familierechtbank, terwijl bij een permanente saisine van die rechtbank rolrechten slechts eenmaal verschuldigd waren overeenkomstig artikel 2692 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals vervangen bij artikel 4 van de wet van 28 april 2015Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/04/2015 pub. 26/05/2015 numac 2015003178 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen type wet prom. 28/04/2015 pub. 11/06/2015 numac 2015003220 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen. - Addendum sluiten « tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen ». Die laatstgenoemde bepaling is vernietigd bij het arrest nr. 13/2017 van 9 februari 2017. Het Hof heeft evenwel tot 31 augustus 2017 de gevolgen gehandhaafd van de vernietigde bepaling ten aanzien van de vorderingen die bij een rechtscollege zijn ingesteld tot die datum.

B.18.2. Met toepassing van artikel 2691, vijfde lid, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zoals dat lid is ingevoegd bij artikel 2, c), van de wet van 14 oktober 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 14/10/2018 pub. 20/12/2018 numac 2018015308 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen type wet prom. 14/10/2018 pub. 21/12/2018 numac 2018012962 bron federale overheidsdienst financien Wet tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen sluiten « tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten teneinde de griffierechten te hervormen », is een eenmalig rolrecht verschuldigd in geval van aanhangigmaking bij de familierechtbank van een zaak die wordt geacht spoedeisend te zijn zoals bedoeld in artikel 1253ter/7 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer de nieuwe aanhangigmaking bij die rechtbank het wijzigen van een vordering waarover zij zich reeds heeft uitgesproken, of van een vordering betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag waarover de jeugdrechtbank zich reeds heeft uitgesproken, tot doel heeft.

B.18.3. Zoals is vermeld in de memorie van toelichting met betrekking tot die bepaling, gaat het om een « stelsel eigen aan de voortdurende aanhangigheid bij de familierechtbank » dat slechts van toepassing is wanneer er een « voldoende band bestaat tussen de oorspronkelijke vordering en de nieuwe vordering waardoor de familierechtbank opnieuw wordt gevat op basis van het bestaan van nieuwe elementen » (Parl.

St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2569/001, pp. 11-12).

B.19.1. Het mechanisme van de blijvende saisine van de familierechtbank heeft tot gevolg dat de zaak ingeschreven blijft op de rol van de rechtbank, zelfs na een eindvonnis, zodat zij opnieuw kennis ervan kan nemen wanneer de situatie is geëvolueerd. De rechtbank kan aldus ertoe worden gebracht haar oorspronkelijke beslissing te wijzigen zonder dat de zaak met een nieuwe gedinginleidende akte bij haar aanhangig is gemaakt.

B.19.2. Aangezien de bestreden bijdrage « voor elke gedinginleidende akte » verschuldigd is op het ogenblik van de inschrijving ervan op de rol, is zij niet verschuldigd voor elke nieuwe vordering die bij de familierechtbank wordt ingesteld in het kader van een zaak die bij haar permanent aanhangig is gemaakt, vermits de zaak slechts het voorwerp uitmaakt van een enkele « gedinginleidende akte », bij de inschrijving ervan op de rol, waarbij de latere vorderingen geen « gedinginleidende akten » zijn.

B.20. Onder voorbehoud van de in B.19.2 vermelde interpretatie is het vijfde onderdeel van het enige middel niet gegrond.

Wat betreft het toepassingsgebied van artikel 4 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten B.21. Het zesde onderdeel van het enige middel is afgeleid uit de schending, door de wetten van 19 maart 2017 en van 26 april 2017, van de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in zoverre de bestreden bijdrage enkel verschuldigd is in procedures bedoeld in artikel 4 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten. In het bijzonder achten de verzoekende partijen het niet verantwoord dat de bijdrage aan het Fonds niet verschuldigd is in zaken die het voorwerp uitmaken van andere procedures, zoals de bemiddeling in burgerlijke zaken en de opschorting van de uitspraak, de minnelijke schikking of het verval van de strafvordering door de uitvoering van de maatregelen en de naleving van de voorwaarden in strafzaken. Evenmin zou het verantwoord zijn dat de bijdrageverplichting enkel geldt voor partijen die een procedure instellen voor de Raad van State of de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en niet voor de andere, al dan niet federale, administratieve rechtscolleges.

B.22. Zoals is vermeld in B.10, beschikt de wetgever bij het bepalen van zijn beleid in fiscale zaken over een ruime beoordelingsvrijheid.

Het Hof vermag, in die aangelegenheid, de beleidskeuzen van de wetgever, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden berusten of indien zij zonder redelijke verantwoording zouden zijn.

B.23.1. Voor de zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, heeft de wetgever ervoor gekozen de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand afhankelijk te maken van het bestaan van een gedinginleidende akte bij het betrokken rechtscollege.

B.23.2. Het vermeende verschil in behandeling steunt aldus op een objectief criterium, zijnde de gedinginleidende akte. Het criterium van onderscheid is ook pertinent in het licht van de doelstelling van de wetgever om de juridische tweedelijnsbijstand bijkomend te financieren door een forfaitaire bijdrage van twintig euro van personen die betrokken zijn in gerechtelijke procedures.

B.23.3. Aldus is het niet zonder redelijke verantwoording dat een bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand overeenkomstig artikel 4, § 2, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten enkel verschuldigd is naar aanleiding van de inleiding van de zaak bij de rechter.

Voorts dient erop te worden gewezen dat in het kader van een gerechtelijke bemiddeling, er reeds een bijdrage is betaald naar aanleiding van de inleiding van de zaak bij de rechter. Bij een rolzetting van de homologatie van een bemiddelingsakkoord in het kader van een vrijwillige bemiddeling, zal er eveneens een bijdrage verschuldigd zijn door elke eisende partij.

B.24.1. In strafzaken is een bijdrage aan het Fonds verschuldigd, behalve indien de betrokkene van juridische tweedelijnsbijstand geniet, door iedere door een strafgerecht veroordeelde verdachte, inverdenkinggestelde, beklaagde, beschuldigde of voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, evenals door de burgerlijke partij wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij en zij in het ongelijk wordt gesteld.

B.24.2. Artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten zou volgens de verzoekende partijen een niet-verantwoord verschil in behandeling doen ontstaan tussen de personen die in strafzaken wel een bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand dienen te betalen, enerzijds, en, personen ten aanzien van wie de strafvordering vervalt overeenkomstig de artikelen 216bis of 216ter van het Wetboek van strafvordering of van wie de uitspraak van de veroordeling wordt opgeschort, overeenkomstig artikel 3 van de wet van 29 juni 1964Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1964 pub. 27/11/2009 numac 2009000776 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie », anderzijds.

B.24.3. In tegenstelling tot de zaken die volgens de burgerlijke of administratieve rechtspleging worden behandeld, gebeurt de heffing van de bestreden bijdrage in strafzaken pas aan het einde van de procedure, bij de uitspraak ten gronde. De bijdrage is overigens slechts verschuldigd bij een veroordeling.

B.24.4. In het geval van een verval van de strafvordering door betaling van een geldsom, overeenkomstig artikel 216bis van het Wetboek van strafvordering, of door de uitvoering van de maatregelen en de naleving van de voorwaarden, overeenkomstig artikel 216ter van het Wetboek van strafvordering, wordt de zaak buitengerechtelijk afgehandeld.

B.24.5. Bij de opschorting van de uitspraak van de veroordeling, overeenkomstig artikel 3 van de wet van 29 juni 1964Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1964 pub. 27/11/2009 numac 2009000776 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie », beslist de rechter enkel over de bewezenverklaring van de feiten en wordt er geen strafrechtelijke veroordeling uitgesproken.

Nochtans, in tegenstelling tot wat de verzoekende partijen stellen, zal in dergelijke gevallen evenzeer een bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand verschuldigd zijn, aangezien de betrokkene wordt veroordeeld in de gerechtskosten krachtens artikel 6 van de wet van 29 juni 1964Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/06/1964 pub. 27/11/2009 numac 2009000776 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten.

Hieruit vloeit voort dat het door de verzoekende partijen aangevoerde verschil in behandeling niet bestaat.

B.25.1. Ten slotte zou artikel 4, § 4, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten, volgens de verzoekende partijen een niet-verantwoord verschil in behandeling teweegbrengen, doordat elke verzoekende partij voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen een bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand verschuldigd is, tenzij zij juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, terwijl een dergelijke bijdrageverplichting niet geldt voor andere administratieve rechtscolleges.

B.25.2. In haar advies bij het wetsvoorstel dat tot de bestreden wet heeft geleid, heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State met betrekking tot de beperking van de bijdrageverplichting tot procedures voor de Raad van State en voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen opgemerkt : « De in het geamendeerde wetsvoorstel bedoelde betaling vindt in het bestuurlijke procesrecht enkel toepassing ' in de zaken voor de Raad van State en de Raad voor [V]reemdelingenbetwistingen '. Dat doet de vraag rijzen naar de verenigbaarheid met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van het onderscheid dat voortvloeit uit de niet-toepasselijkheid van de verplichting tot betaling op andere bestuurlijke rechtscolleges, zoals het Mededingingscollege van de Belgische Mededingingsautoriteit of de kamers van eerste aanleg en van beroep bij de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en invaliditeitsverzekering. Zo de wetgever van oordeel is dat het genoemde onderscheid de grondwettigheidstoets kan doorstaan, verdient het aanbeveling de verantwoording voor het zo-even genoemde onderscheid in de loop van de parlementaire behandeling te expliciteren. Bij gebreke van zulk een verantwoording kan de voorgestelde regeling slechts worden tot stand gebracht zo het toepassingsgebied wordt verruimd tot (de) andere bestuurlijke rechtscolleges.

Wat voorafgaat geldt in beginsel ook voor de bestuurlijke rechtscolleges die door de gemeenschappen en de gewesten zijn georganiseerd met toepassing van de impliciete bevoegdheden. De federale overheid is immers eveneens principieel bevoegd om de juridische tweedelijnsbijstand te regelen voor die rechtscolleges, met inbegrip van de financiering ervan en derhalve de in het geamendeerde wetsvoorstel bedoelde bijdrage. De uitsluiting van die bestuurlijke rechtscolleges dient derhalve eveneens te worden verantwoord. Bij gebreke van zulk een verantwoording kan de voorgestelde regeling slechts worden tot stand gebracht zo het toepassingsgebied eveneens wordt verruimd tot (de) bestuurlijke rechtscolleges van de gemeenschappen en de gewesten. De federale wetgever zal zich in dat geval evenwel moeten beperken tot het regelen van de bijdrageverplichting en de hoogte ervan. Hij mag zich niet inmengen in de rechtspleging voor die colleges, bijvoorbeeld door de bijdrage op te vatten als een ontvankelijkheidsvereiste of als deel uitmakende van de gerechtskosten » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/008, pp. 8-9).

B.25.3. Ingevolge die opmerkingen vermeldt de parlementaire voorbereiding : « De verplichting tot betaling van de bijdrage wordt in administratiefrechtelijke procedures beperkt tot procedures voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Voor deze federale administratieve rechtscolleges die zijn samengesteld uit beroepsrechters zijn de procedures in principe nu al niet kosteloos; het zijn de enige procedures voor een administratief rechtscollege waarvoor rolrechten wordt geïnd. Indieners kiezen er uitdrukkelijk voor om administratieve procedures die op heden voor alle rechtsonderhorigen kosteloos zijn ook kosteloos te houden in de toekomst.

In de procedures voor Raad van State en Raad voor Vreemdelingenbetwistingen heeft de bijstand van minvermogende partijen door een advocaat verder ook een wezenlijke invloed op de kwaliteit en het efficiënt verloop van de procedure, onder meer door het schriftelijk karakter ervan en bijgevolg onder meer ook door het belang van door de advocaat opgestelde procedurestukken.

Bovendien voorziet de nomenclatuur van de juridische tweedelijnsbijstand voor deze procedures een puntenaantal dat vergelijkbaar is met het aantal punten dat wordt toegekend voor een procedure voor een gewone rechtbank (gemiddeld 7 à 10 punten), terwijl voor de overige administratiefrechtelijke procedures slechts 3 punten per procedure worden toegekend.

De procedures voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen vertegenwoordigen ook een aanzienlijk aandeel van het jaarlijks totaalbudget van de juridische tweedelijnsbijstand (ongeveer 12,5 %), daar waar de andere procedures voor administratieve rechtscolleges een verwaarloosbaar aandeel vertegenwoordigen (minder dan 1 %), waardoor de kosten om in deze laatste procedures een bijdrage te innen of in te vorderen té hoog zouden oplopen in verhouding tot het inbare of invorderbare totaalbedrag voor het begrotingsfonds » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/009, p. 13).

B.25.4. De bestreden bijdrage beoogt de financiering van de juridische tweedelijnsbijstand. De wetgever kon bijgevolg rekening houden met het respectieve aandeel in de kosten voor die bijstand van de procedures voor de Raad van State en voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, enerzijds, en voor de andere administratieve rechtscolleges, anderzijds. Hij kon ook het gegeven in aanmerking nemen dat de organisatorische kosten die het innen van de bijdrage met zich brengt, in verhouding moeten staan met de opbrengst ervan.

Uit het voorgaande volgt dat het niet zonder redelijke verantwoording is dat de bijdrageverplichting in het kader van de toegang tot de administratieve rechtscolleges enkel geldt voor de procedures voor de Raad van State en voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

B.26. Het zesde onderdeel van het enige middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof 1. vernietigt : - in artikel 4, § 2, eerste lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » de woorden « door elke eisende partij »; - in artikel 4, § 4, eerste en derde lid, van dezelfde wet, zoals het is ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 26 april 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/04/2017 pub. 22/05/2017 numac 2017012158 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft sluiten « houdende de regeling van de oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor wat de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen betreft » de woorden « per verzoekende partij »; 2. onder voorbehoud van de in B.19.2 vermelde interpretatie, verwerpt het beroep voor het overige.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 13 februari 2020.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^