Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 februari 2021

Uittreksel uit arrest nr. 116/2020 van 24 september 2020 Rolnummers 7053, 7061, 7062, 7064, 7065 en 7088 In zake : de beroepen tot vernietiging van één of meer bepalingen van titel 9 van de wet van 18 juni 2018 « houdende diverse bepalingen i Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020204083
pub.
19/02/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 116/2020 van 24 september 2020 Rolnummers 7053, 7061, 7062, 7064, 7065 en 7088 In zake : de beroepen tot vernietiging van één of meer bepalingen van titel 9 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten « houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing », ingesteld door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen » en anderen, door Peter Verhaeghe en Ides Debruyne, door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen » en anderen, door Pascal Malumgré en anderen, door Pascal Malumgré en anderen en door de beroepsvereniging « Assuralia » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen en Y. Kherbache, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 november 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 21 november 2018, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 222 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten « houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing » (vervanging van artikel 1728 van het Gerechtelijk Wetboek), bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 2 juli 2018, door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen », Pascal Malumgré, Geert Lambrechts, Peter Van Der Stuyft, Denis Malcorps en Jan Creve, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Vande Casteele, advocaat bij de balie te Antwerpen. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 november 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 november 2018, is beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde bepaling van de voormelde wet door Peter Verhaeghe en Ides Debruyne, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.P. Vande Casteele. c. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 november 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 november 2018, is beroep tot vernietiging ingesteld van titel 9 van dezelfde wet door de vzw « Aktiekomitee Red de Voorkempen », Pascal Malumgré, Geert Lambrechts, Peter Van Der Stuyft, Denis Malcorps, Jan Creve en Frank Bels, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.P. Vande Casteele. d. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 november 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 november 2018, is beroep tot vernietiging ingesteld van titel 9 van dezelfde wet door Pascal Malumgré, Geert Lambrechts, Peter Van Der Stuyft, Denis Malcorps en Jan Creve, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.P. Vande Casteele. e. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 november 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 november 2018, is beroep tot vernietiging ingesteld van titel 9 van dezelfde wet en het achtste deel van het Gerechtelijk Wetboek door Pascal Malumgré, Geert Lambrechts, Peter Van Der Stuyft, Denis Malcorps en Jan Creve, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.P. Vande Casteele. f. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 december 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 31 december 2018, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 227 tot 237 van dezelfde wet door de beroepsvereniging « Assuralia », de nv « AXA Belgium » en de nv « D.A.S., Belgische Rechtsbijstandsverzekeringsmaatschappij Naamloze Vennootschap », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Berger, advocaat bij de balie te Antwerpen, en Mr. A. Verlinden, advocaat bij de balie te Brussel.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7053, 7061, 7062, 7064, 7065 en 7088 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De verzoekende partijen vragen de vernietiging van één of meer bepalingen van titel 9 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten « houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing ».

De wet strekt ertoe alternatieve vormen van geschillenoplossing, zoals bemiddeling, « een gelijkwaardige plaats te geven in het gerechtelijk recht ». Ze vertrekt « vanuit de meerwaarde van een onderhandelde eerder dan een opgelegde oplossing » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2919/001, p. 55).

Tijdens de bespreking in de bevoegde commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers somde de minister van Justitie de voordelen van bemiddeling op : « Het grootste pluspunt is dat een oplossing in der minne die de uiteenlopende standpunten van de partijen verzoent, ruimer wordt gedragen dan een opgelegde beslechting van het geschil. Bemiddeling leidt tot een aanvaardbare, duurzame, persoonlijke, vertrouwelijke oplossing die op korte termijn kan worden toegepast. Deze methode stelt de partijen in staat actief te participeren aan het oplossen van hun conflict. Bij arbeidsrelaties is de vrijheid tot het instemmen met een bemiddeling duurzaam gevrijwaard, aangezien de partijen een win-win-oplossing nastreven. De onzekerheid over de uitkomst van de procedure verdwijnt. Niet alleen het eigenlijke geschil wordt beslecht, maar vaak ook het onderliggende geschil. Bovendien zorgt een toename van het aantal minnelijke oplossingen ervoor dat de hoven en de rechtbanken minder geschillen te beslechten krijgen » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2919/006, p. 13).

B.1.2. Om een onderhandelde oplossing aan te moedigen, dient de rechter in elke stand van het geding een minnelijke oplossing van het geschil te bevorderen (artikel 730/1, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 211 van de bestreden wet) en kan hij « op gezamenlijk verzoek van de partijen of op eigen initiatief maar met instemming van de partijen, een bemiddeling bevelen, zolang de zaak niet in beraad is genomen » (artikel 1734, § 1, van hetzelfde Wetboek, zoals vervangen bij artikel 225 van de bestreden wet). Het behoort tot de opdracht van de rechter om de partijen te verzoenen (artikel 731 van hetzelfde Wetboek, zoals vervangen bij artikel 212 van de bestreden wet).

Advocaten dienen de rechtzoekende te informeren over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van geschillen. Indien zij van mening zijn dat een minnelijke oplossing van het geschil overwogen kan worden, trachten zij die zoveel mogelijk te bevorderen (artikel 444, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 205 van de bestreden wet). Ook gerechtsdeurwaarders streven, zoveel mogelijk, de minnelijke oplossing van geschillen na onder meer door de rechtzoekende te wijzen op de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van geschillen (artikel 519, § 4, van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 206 van de bestreden wet).

B.1.3. De bestreden bepalingen wijzigen een aantal specifieke bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek wat de regeling inzake minnelijke oplossingen van geschillen betreft. Zij hebben betrekking op de onverenigbaarheid van het ambt van magistraat met de functie van bemiddelaar (artikel 204), op de opdracht van advocaten (artikel 205) en gerechtsdeurwaarders (artikel 206) en, in het zevende deel (« Bemiddeling ») van het Gerechtelijk Wetboek, op de wijziging van « vrijwillige » in « buitengerechtelijke » bemiddeling (artikelen 207 tot 209), de opdracht van de rechters (artikelen 210 tot 212), de definitie van bemiddeling (artikel 213), het toepassingsgebied (artikel 214), de erkenning als bemiddelaar (artikel 215), de inrichting van een federale bemiddelingscommissie (artikelen 216 tot 221) en de vertrouwelijkheidsplicht (artikel 222). De bestreden bepalingen wijzigen voorts de regeling van de buitengerechtelijke en de gerechtelijke bemiddeling in het tweede en derde hoofdstuk van het zevende deel van het Gerechtelijk Wetboek (artikelen 223 tot 226 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten), en voeren een achtste deel van het Gerechtelijk Wetboek in, met als opschrift « Collaboratieve onderhandelingen » (artikelen 227 tot 237 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten).

B.1.4. De bemiddeling is « een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen met de medewerking van een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf een oplossing uit te werken » (artikel 1723/1 van het Gerechtelijk Wetboek).

De wet maakt een onderscheid tussen de buitengerechtelijke bemiddeling, voorheen vrijwillige bemiddeling genoemd (artikelen 1730 tot 1733 van hetzelfde Wetboek), en de gerechtelijke bemiddeling, die op bevel van de rechter plaatsvindt (artikelen 1734 tot 1737 van hetzelfde Wetboek).

B.1.5. De buitengerechtelijke bemiddeling houdt in dat elke partij vóór, tijdens of na een rechtspleging aan de andere partijen mag voorstellen een beroep te doen op de bemiddelingsprocedure (artikel 1730 van het Gerechtelijk Wetboek). De partijen bepalen onderling, in samenspraak met de bemiddelaar die door de partijen in onderlinge overeenstemming dan wel door een derde die zij daarmee belasten, wordt aangewezen, de nadere regels van het verloop van de bemiddeling, alsmede de duur ervan, in een bemiddelingsprotocol (artikel 1731, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek). Wanneer de partijen tot een bemiddelingsakkoord komen, wordt dat in een gedateerd en door hen en de bemiddelaar ondertekend geschrift vastgelegd (artikel 1732 van het Gerechtelijk Wetboek). Indien de bemiddelaar die de bemiddeling leidde, erkend is door de federale bemiddelingscommissie bedoeld in artikel 1727 van het Gerechtelijk Wetboek, kunnen de partijen of één van hen het bemiddelingsakkoord ter homologatie voorleggen aan de bevoegde rechter (artikel 1733, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek). De rechter kan de homologatie van het akkoord alleen weigeren indien het strijdig is met de openbare orde of indien het akkoord dat werd bereikt na een bemiddeling in familiezaken strijdig is met de belangen van de minderjarige kinderen (artikel 1733, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek). Krachtens artikel 1733, laatste lid, van het Gerechtelijk Wetboek heeft de homologatiebeschikking de gevolgen van een vonnis, in de zin van artikel 1043 van datzelfde Wetboek, waardoor het akkoord uitvoerbare kracht verkrijgt. Indien de bemiddelaar die de bemiddeling leidde, niet erkend is door de federale bemiddelingscommissie, kan het bemiddelingsakkoord niet worden gehomologeerd en dient de uitvoerbare kracht ervan op een andere wijze te worden vastgesteld (bijvoorbeeld bij een notariële akte).

B.1.6. De gerechtelijke bemiddeling houdt in dat de rechter bij wie een zaak aanhangig is gemaakt, op gezamenlijk verzoek van de partijen, of op eigen initiatief maar met instemming van de partijen, een bemiddeling kan bevelen zolang de zaak niet in beraad is genomen (artikel 1734, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek). De beslissing die een bemiddeling beveelt, vermeldt de naam en de hoedanigheid van de erkende bemiddelaar of erkende bemiddelaars, legt de duur vast van hun opdracht, zonder dat die zes maanden kan overschrijden, en stelt de zaak vast op de eerste nuttige datum na het verstrijken van die termijn (artikel 1734, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek). Gedurende de bemiddeling blijft de zaak bij de rechter aanhangig, kan hij op elk ogenblik elke door hem noodzakelijk geachte maatregel nemen, en kan hij op verzoek van de bemiddelaar of van één van de partijen, ook vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn, een einde maken aan de bemiddeling (artikel 1735, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek). Bij afloop van zijn opdracht meldt de bemiddelaar de rechter schriftelijk of de partijen al dan niet tot een akkoord zijn gekomen (artikel 1736, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek). Wanneer de bemiddeling tot een - zelfs gedeeltelijk - bemiddelingsakkoord leidt, kunnen de partijen of één van hen overeenkomstig artikel 1043 van het Gerechtelijk Wetboek de rechter verzoeken dat akkoord te homologeren, waarbij de homologatie alleen kan worden geweigerd indien het akkoord strijdig is met de openbare orde of indien het akkoord dat bereikt werd na een bemiddeling in familiezaken strijdig is met het belang van de minderjarige kinderen (artikel 1736, derde en vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek). Wanneer de bemiddeling niet tot een volledig bemiddelingsakkoord heeft geleid, wordt de gerechtelijke procedure op de vastgestelde dag voortgezet, maar behoudt de rechter de mogelijkheid om, zo hij dat opportuun acht en alle partijen ermee instemmen, de opdracht van de bemiddelaar voor een door hem bepaalde termijn te verlengen (artikel 1736, laatste lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

B.1.7. De collaboratieve onderhandelingsprocedure is « een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing door onderhandeling, waarbij conflicterende partijen en hun respectieve advocaten betrokken zijn en laatstgenoemden optreden in het kader van een exclusief en beperkt mandaat van bijstand en adviesverlening teneinde een minnelijk akkoord te bewerkstelligen » (artikel 1738 van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 228 van de bestreden wet).

Het verschil tussen de bemiddeling en de collaboratieve onderhandelingsprocedure bestaat erin dat bemiddeling door een derde wordt geleid, de bemiddelaar, terwijl bij collaboratieve onderhandelingen in beginsel geen derde aanwezig is. Het zijn in dat geval de collaboratieve advocaten van de conflicterende partijen die de onderhandelingen voeren.

B.1.8. Ten slotte voorziet titel 9 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten in een strafbepaling (artikel 238), een overgangsbepaling (artikel 239) en een bepaling die de inwerkingtreding regelt (artikel 240).

B.1.9. De grieven van de verzoekende partijen hebben betrekking op het bevel tot gerechtelijke bemiddeling (tweede middel in de zaak nr. 7062), op het bevel om persoonlijk te verschijnen (zevende middel in de zaak nr. 7062), op de kosten van de bemiddeling (vierde middel in de zaak nr. 7062), op de vertrouwelijkheid van de bemiddelingsdocumenten (vijfde middel in de zaak nr. 7062), op de openbaarheid van bestuur (enig middel in de zaken nrs. 7053 en 7061), op de samenstelling van de federale bemiddelingscommissie en haar organen (eerste tot vierde middel in de zaak nr. 7064), op de onverenigbaarheid van het ambt van magistraat met de functie van bemiddelaar (eerste middel in de zaak nr. 7062), op de mogelijkheid om als bemiddelaar op te treden (derde en zesde middel in de zaak nr. 7062) en op de collaboratieve onderhandelingen, inzonderheid de mogelijkheid om als collaboratieve onderhandelaar op te treden (eerste en tweede middel in de zaak nr.7065 en eerste tot derde middel in de zaak nr. 7088).

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen B.2.1. De Ministerraad vraagt dat de verzoekende vereniging in de zaken nrs. 7053 en 7062 het bewijs voorlegt van de beslissing om de bestreden wet aan te vechten. Hij betwist ook het vermoeden van mandaat ad litem verleend door de natuurlijke personen die verzoekende partij zijn in de zaken nrs. 7053, 7061, 7062, 7064 en 7065 en vraagt dat zij een schriftelijk bewijs neerleggen van hun machtiging aan de raadsman om het beroep tot vernietiging in te stellen.

B.2.2. De verzoekschriften zijn ondertekend door de advocaat van de verzoekende partijen.

Krachtens artikel 440, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek verschijnt de advocaat als gevolmachtigde van de partij zonder dat hij van enige volmacht moet doen blijken, behalve indien de wet een bijzondere lastgeving eist. Het mandaat ad litem wordt dus wettelijk vermoed te bestaan bij de advocaat. Dat vermoeden is weerlegbaar, zowel ten aanzien van natuurlijke personen als van rechtspersonen.

Artikel 7, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof voorziet erin dat het bewijs van de beslissing van het bevoegde orgaan van de rechtspersoon om in rechte te treden « op het eerste verzoek » moet worden voorgelegd. Die formulering laat het Hof toe af te zien van een dergelijk verzoek, met name wanneer de rechtspersoon door een advocaat wordt vertegenwoordigd. Een partij mag opwerpen dat de beslissing om in rechte op te treden niet is genomen door de bevoegde organen van de rechtspersoon, maar zij moet haar opwerping aannemelijk maken, wat kan met alle middelen van recht.

B.2.3. De Ministerraad maakt niet aannemelijk dat de verzoekende partijen hun advocaat geen mandaat hebben verleend. Hij maakt evenmin aannemelijk dat de verzoekende vereniging haar beroepen niet op rechtsgeldige wijze heeft ingesteld. Er is geen aanleiding om de vertrouwelijke stukken die de verzoekende partijen als bijlage bij hun memorie van antwoord hebben ingediend in het debat te betrekken. Er is evenmin aanleiding om te onderzoeken of de Ministerraad, door het vermoeden van mandaat ad litem te betwisten, de goede naam van de raadsman van de verzoekende partijen heeft aangetast.

B.2.4. De exceptie is niet gegrond.

B.3.1. De Ministerraad betwist ook het belang van de verzoekende partijen.

B.3.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.

B.3.3. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7053 en 7061 vragen de vernietiging van artikel 222 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten, dat de vertrouwelijkheid van de bemiddelingsdocumenten regelt. Het vervangt artikel 1728 van het Gerechtelijk Wetboek als volgt : « § 1. De documenten opgemaakt en de mededelingen gedaan in de loop van en ten behoeve van een bemiddelingsprocedure zijn vertrouwelijk.

Zij mogen niet worden aangevoerd in enige gerechtelijke, administratieve of arbitrale procedure of in enige andere procedure voor de oplossing van conflicten en zijn niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis.

Behoudens schriftelijk uitgedrukte andersluidende wil van de partijen, vallen het bemiddelingsprotocol en het (de) door de partijen ondertekende bemiddelingsakkoord(en) alsook het eventuele document opgesteld door de bemiddelaar dat het feit van de mislukking van de bemiddeling vaststelt, niet onder deze vertrouwelijkheidsplicht.

Daarnaast kan de vertrouwelijkheidsplicht, met schriftelijke instemming van de partijen, en binnen de grenzen die zij bepalen, worden opgeheven. Omgekeerd kunnen de partijen, in onderling akkoord en op schriftelijke wijze, documenten of mededelingen daterend van vóór de aanvang van het bemiddelingsproces vertrouwelijk maken. § 2. Onverminderd zijn wettelijke verplichtingen, mag de bemiddelaar de feiten waarvan hij uit hoofde van zijn ambt kennis krijgt, niet openbaar maken. Hij mag door de partijen niet worden opgeroepen als getuige in een burgerrechtelijke, administratieve of arbitrale procedure met betrekking tot de feiten waarvan hij kennis heeft genomen in de loop van zijn bemiddeling. Hij mag evenmin de reden van de mislukking van deze vorm van minnelijke conflictoplossing onthullen, ook niet aan de rechter of arbiter bij wie een geschil tussen de partijen van de bemiddeling aanhangig is gemaakt.

Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de bemiddelaar. § 3. In het kader van en ten behoeve van zijn opdracht kan de bemiddelaar, met instemming van de partijen, de derden horen die daarmee instemmen of, wanneer de complexiteit van de zaak zulks vereist, een beroep doen op de diensten van een deskundige in het desbetreffende domein. Zij zijn gehouden tot de vertrouwelijkheidsplicht bedoeld in paragraaf 1, eerste lid. Paragraaf 2 is van toepassing op de deskundige. § 4. Bij schending van de vertrouwelijkheids- of geheimhoudingsplicht door degenen die daartoe gehouden zijn krachtens deze bepaling, doet de rechter of arbiter in billijkheid uitspraak over de eventuele toekenning van schadevergoeding, en over de omvang ervan.

Vertrouwelijke documenten en mededelingen die desondanks zijn meegedeeld of waarop een partij steunt in strijd met de vertrouwelijkheidsplicht, worden ambtshalve uit de debatten geweerd ».

De verzoekende partijen tonen niet aan dat zij betrokken zijn in een bemiddelingsprocedure, noch dat zij benadeeld zijn door een bemiddelingsakkoord waarvan de partijen de vertrouwelijkheid hebben bedongen, zodat hun belang bij de vernietiging van artikel 222 louter hypothetisch is. Voorts maken zij niet aannemelijk dat de bestreden bepaling afbreuk dreigt te doen aan een aspect van de democratische rechtsstaat dat dermate essentieel is dat de vrijwaring ervan alle burgers aanbelangt.

De bestreden bepaling houdt geen verband met het collectief belang van de verzoekende vereniging in de zaak nr. 7053, dat de bescherming van het leefmilieu beoogt in de zogenaamde Voorkempen, een gebied in het noordwesten van de provincie Antwerpen.

De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7053 en 7061 doen niet blijken van het vereiste belang. Hun beroep is niet ontvankelijk.

B.3.4. De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7062 en 7064 vragen de vernietiging van de gehele titel 9 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten. Zij tonen evenwel niet aan dat zij betrokken zijn in een bemiddelingsprocedure.

De bestreden bepalingen houden geen verband met het collectief belang van de verzoekende vereniging in de zaak nr. 7062, die dezelfde is als de verzoekende vereniging in de zaak nr. 7053.

De verzoekende partijen in de zaken nrs. 7062 en 7064 die tevens advocaat zijn, voeren aan dat zij niet langer beroepsmatig mogen bemiddelen zonder door de federale bemiddelingscommissie te zijn erkend. Zij doen blijken van een belang bij de vernietiging van artikel 215 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten, dat de erkenning afhankelijk maakt van een theoretische opleiding en een praktische vorming, en van artikel 238 van dezelfde wet, dat het onrechtmatig optreden als bemiddelaar strafbaar stelt. Aangezien de verzoekende partijen geen gewezen magistraat of plaatsvervangend magistraat zijn, worden zij niet rechtstreeks en ongunstig geraakt door artikel 204 van dezelfde wet, dat de verenigbaarheid van die ambten met de functie van bemiddelaar regelt.

De verzoekende partijen die advocaat zijn, doen blijken van een belang bij de vernietiging van artikel 216 van dezelfde wet in zoverre het de erkenning van de bemiddelaars opdraagt aan de federale bemiddelingscommissie. Hun grief beoogt evenwel niet de vernietiging van dat artikel, maar de afwezigheid van een bepaling in de wet die de rechter toestaat een ombudsman als bemiddelaar aan te wijzen (derde middel in de zaak nr. 7062). De verzoekende partijen, die zelf geen ombudsman zijn, doen niet blijken van het vereiste belang bij de vernietiging van die leemte. Zij tonen ten slotte niet aan dat zij, als burger of als advocaat, rechtstreeks en ongunstig kunnen worden geraakt door de bepalingen die de samenstelling van de federale bemiddelingscommissie en haar organen regelen (artikelen 217 tot 221 van de bestreden wet), noch door de overige bestreden bepalingen.

De beroepen in de zaken nrs. 7062 en 7064 zijn ontvankelijk wat de artikelen 215 en 238 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten betreft. Enkel in hun zesde middel formuleren de verzoekende partijen concrete grieven tegen die bepalingen. Hun beroepen zijn voor het overige niet ontvankelijk.

B.3.5. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7065 vragen de vernietiging van de bepalingen die betrekking hebben op de collaboratieve onderhandelingen (artikelen 227 tot 237 van de bestreden wet). Het voeren van dergelijke onderhandelingen is voorbehouden aan advocaten die een bijzondere opleiding hebben genoten, de vereiste erkenning van collaboratieve advocaat hebben verkregen en het reglement voor collaboratieve advocaten hebben onderschreven.

De verzoekende partijen die advocaat of licentiaat in de rechten zijn, kunnen rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de onmogelijkheid om zonder aan de voormelde vereisten te voldoen collaboratieve onderhandelingen te voeren. Zij doen blijken van het vereiste belang bij de vernietiging van de bestreden regeling. Het is niet nodig na te gaan of ook de andere verzoekende partijen van het vereiste belang doen blijken.

Het beroep in de zaak nr. 7065 is ontvankelijk.

B.3.6. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7088 vragen de vernietiging van dezelfde bepalingen als de verzoekende partijen in de zaak nr. 7065. De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 7088 is een beroepsvereniging, die de belangen van de verzekeringsondernemingen beoogt te verdedigen. De tweede en de derde verzoekende partij zijn verzekeringsondernemingen. Zij voeren aan dat hun juristen zijn uitgesloten van de mogelijkheid om collaboratieve onderhandelingen te voeren.

De vraag of de bestreden bepalingen de belangen van de verzekeringsondernemingen rechtstreeks en ongunstig zouden kunnen raken, hangt samen met de draagwijdte van die bepalingen. Het onderzoek van het belang valt samen met het onderzoek ten gronde.

Ten gronde Wat betreft de mogelijkheid om als bemiddelaar op te treden B.4.1. De verzoekende partijen voeren aan dat in bemiddelingsprocedures tussen ondernemingen geen formalisme geldt, terwijl de bestreden bepaling het beroepsmatig bemiddelen zonder erkend te zijn of van erkenning vrijgesteld te zijn strafbaar stelt.

Aldus zou de wetgever op discriminerende wijze afbreuk doen aan de vrijheid van handel en ondernemen (zesde middel in de zaak nr. 7062).

B.4.2. Om als bemiddelaar in de zin van het Gerechtelijk Wetboek te kunnen optreden, is een erkenning vereist die kan worden verkregen na « het gevolgd hebben van een theoretische opleiding, met inzonderheid een juridische component, en praktische vorming in bemiddelingsvaardigheid en het bemiddelingsproces, waarbij de focus ligt op de algemene en specifieke kennis en competenties eigen aan een bijzonder domein van de bemiddelingspraktijk in de zin van dit Wetboek en geslaagd zijn voor de desbetreffende evaluatieproeven » (artikel 1726, § 1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 215, 2°, van de bestreden wet).

Artikel 227quater, eerste lid, 1°, van het Strafwetboek, zoals ingevoegd bij artikel 238 van de bestreden wet, bepaalt : « Wordt gestraft met geldboete van tweehonderd euro tot twintigduizend euro : 1° hij die zonder dat hij is opgenomen op de lijst van erkende bemiddelaars bedoeld in artikel 1727 en zonder van erkenning vrijgesteld te zijn, beroepsmatig bemiddelt in de zin van het Gerechtelijk Wetboek met uitzondering van hij die beroepsmatig bemiddelt in de zin van het Gerechtelijk Wetboek in het kader van geschillen tussen ondernemingen ». B.4.3. Die strafbepaling doet een verschil in behandeling ontstaan tussen de bemiddelaar die zonder erkenning optreedt in geschillen tussen particulieren of tussen particulieren en ondernemingen, en de bemiddelaar die zonder erkenning optreedt in geschillen tussen ondernemingen onderling.

De vrijheid van handel en nijverheid of de vrijheid van ondernemen is weliswaar geen autonome toetsingsgrond voor het Hof, maar kan in de toetsing aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet worden betrokken.

Die vrijheid is geschonden wanneer daaraan op discriminerende wijze afbreuk wordt gedaan.

B.4.4. De vrijheid van ondernemen kan niet als een absolute vrijheid worden opgevat. Zij belet niet dat de bevoegde wetgever de economische bedrijvigheid van personen en ondernemingen regelt. De wetgever zou pas onredelijk optreden indien hij de vrijheid van ondernemen zou beperken zonder dat daartoe enige noodzaak bestaat of indien die beperking onevenredig zou zijn met het nagestreefde doel.

B.4.5. Rekening houdend met de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover hij in sociaaleconomische aangelegenheden beschikt, kon de wetgever redelijkerwijze oordelen dat in geschillen waarin particulieren zijn betrokken vaker sprake is van een zwakke partij, die bijgevolg een ruimere juridische bescherming behoeft, dan in geschillen waarin enkel ondernemingen zijn betrokken.

B.4.6. De voorwaarden om als bemiddelaar te worden erkend zijn bovendien niet onevenredig. De erkenning is niet beperkt tot advocaten of tot enige andere beroepsgroep. Het volstaat de bovenvermelde opleiding te hebben gevolgd en voorts de nodige waarborgen inzake onafhankelijkheid, neutraliteit en onpartijdigheid te bieden, niet het voorwerp te zijn geweest van een in het strafregister opgenomen veroordeling of van een tucht- of administratieve sanctie die onverenigbaar is met de rol van bemiddelaar en in te stemmen met de deontologische code (artikel 1726, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 215 van de bestreden wet).

B.4.7. Het middel is niet gegrond.

Wat betreft de mogelijkheid om als collaboratieve onderhandelaar op te treden B.5.1. De overige bepalingen die op ontvankelijke wijze zijn bestreden, vormen het nieuwe achtste deel van het Gerechtelijk Wetboek, met als opschrift « Collaboratieve onderhandelingen » (ingevoegd bij artikel 227 van de bestreden wet).

B.5.2. Indien de partijen worden bijgestaan door een collaboratieve advocaat, kunnen hun geschillen het voorwerp uitmaken van een collaboratieve onderhandelingsprocedure, dat wil zeggen een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing door onderhandeling, waarbij conflicterende partijen en hun respectieve advocaten betrokken zijn en laatstgenoemden optreden in het kader van een exclusief en beperkt mandaat van bijstand en adviesverlening teneinde een minnelijk akkoord te bewerkstelligen (artikel 1738 van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 228 van de bestreden wet).

In elke stand van het geding, alsook in kort geding, behalve voor het Hof van Cassatie en voor de arrondissementsrechtbank, kan de rechter voor wie een zaak hangende is, op gezamenlijk verzoek van de partijen en na hen gehoord te hebben over de beoogde maatregel, zolang de zaak niet in beraad is genomen, bevelen hun geschil door een collaboratieve onderhandeling trachten op te lossen (artikel 1740 van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 230 van de bestreden wet).

In het collectief onderhandelingsprotocol verbinden de partijen zich met name ertoe tijdens de collaboratieve onderhandeling geen geding op te starten of voort te zetten. De ondertekening van het collaboratief onderhandelingsprotocol schorst de verjaringstermijn voor de duur van de collaboratieve onderhandeling (artikel 1741 van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 231 van de bestreden wet).

Elke partij kan te allen tijde een einde maken aan de collaboratieve onderhandeling, zonder dat dit tot haar nadeel kan strekken. De partij stelt haar collaboratieve advocaat hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis. De collaboratieve advocaat meldt dit onverwijld aan de collaboratieve advocaten van de overige betrokken partijen (artikel 1742, § 1, van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 232 van de bestreden wet).

Desgewenst kan in het kader van een collaboratieve onderhandeling een beroep worden gedaan op een of meer deskundigen om een neutraal en objectief verslag en advies te verlenen. Het advies van de deskundige is vertrouwelijk en uitsluitend bedoeld om het zoeken naar een minnelijke oplossing te vergemakkelijken. De deskundige beslist in geen geval over het geschil dat het voorwerp uitmaakt van de collaboratieve onderhandeling (artikel 1744, § 1, van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 234 van dezelfde bestreden wet).

Wanneer de partijen voor het gehele geschil of een deel ervan, voorlopig of definitief tot een oplossing komen via een collaboratieve onderhandeling, dan wordt de oplossing schriftelijk door de collaboratieve advocaten vastgelegd in het collaboratief onderhandeld akkoord (artikel 1746, § 1, van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 236 van de bestreden wet).

De kosten verbonden aan het voeren van een collaboratieve onderhandeling en het ereloon en de kosten van de deskundige komen gelijkelijk ten laste van de partijen, tenzij die daar anders over beslissen. Elke partij draagt zelf de erelonen en de kosten van haar collaboratieve advocaat, behoudens andersluidende overeenkomst (artikel 1747 van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 237 van de bestreden wet).

Het toepassingsgebied van de collaboratieve onderhandelingsprocedure is ten slotte identiek aan dat van de bemiddelingsprocedure. Artikel 1738 van het Gerechtelijk Wetboek verwijst immers naar artikel 1724 van hetzelfde Wetboek, dat bepaalt : « Elk al dan niet grensoverschrijdend geschil van vermogensrechtelijke aard, met inbegrip van een geschil waar een publiekrechtelijke rechtspersoon is bij betrokken, kan het voorwerp van een bemiddeling uitmaken. Niet-vermogensrechtelijke geschillen die vatbaar zijn voor dading, evenals de geschillen bedoeld in artikel 572bis, 3°, 4°, 6° tot 10° en 12° tot 15° en de geschillen voortvloeiend uit de feitelijke samenwoning kunnen eveneens het voorwerp van een bemiddeling uitmaken ».

B.5.3. De verzoekende partijen bekritiseren het feit dat het voeren van collaboratieve onderhandelingen is voorbehouden aan advocaten (eerste middel in de zaak nr. 7065 en eerste en tweede middel in de zaak nr. 7088) en daardoor op onevenredige wijze afbreuk doet aan de vrijheid van ondernemen (tweede middel in de zaak nr. 7065 en derde middel in de zaak nr. 7088) en de vrije keuze van een raadsman (eerste middel in de zaak nr. 7065).

Uit de uiteenzetting van de middelen blijkt dat alleen artikel 229 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten wordt bestreden en dat andere bepalingen van die wet enkel worden bestreden in zoverre zij onlosmakelijk verbonden zouden zijn met dat artikel 229.

B.6.1. Artikel 1739 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 229 van de bestreden wet, bepaalt : « § 1. Enkel collaboratieve advocaten mogen collaboratieve onderhandelingen voeren. § 2. De collaboratieve advocaat is een advocaat die staat ingeschreven op de lijst van collaboratieve advocaten opgesteld door de Orde van Vlaamse balies of van de Ordre des barreaux francophones et germanophone.

Alleen advocaten die een bijzondere opleiding hebben genoten, de vereiste erkenning van collaboratieve advocaat hebben toegekend gekregen en het reglement voor collaboratieve advocaten hebben onderschreven, kunnen opgenomen worden in deze lijst.

De Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone, richten een gezamenlijke paritaire commissie op die de voorwaarden bepaalt voor de bijzondere opleiding, de permanente vorming, de vereiste erkenning, de waarborgen op het gebied van collaboratieve onderhandeling en het toepasselijke reglement voor advocaten ».

B.6.2. De collaboratieve onderhandelingsprocedure vertoont volgens de parlementaire voorbereiding van de bestreden wet « veel gelijkenissen met bemiddeling (er is een proces, er worden vergelijkbare instrumenten gebruikt, vertrouwelijkheid...) ». Tegelijkertijd verschillen de twee vormen van minnelijke oplossing van geschillen grondig van elkaar : « Zo wordt er bij bemiddeling een beroep gedaan op een neutrale derde, die vaak het enige communicatiemiddel is van de partijen. De bemiddeling leidt niet altijd tot het sluiten van een akkoord omdat sommige partijen niet in staat zijn om zichzelf te verdedigen, omdat de bemiddelaar geen juridisch advies geeft en omdat de bemiddeling vaak moet worden onderbroken opdat de partijen zich over hun rechten kunnen informeren.

Het collaboratieve recht, naast de bemiddeling en de andere vormen van minnelijke oplossingen van geschillen, biedt de burger dus alternatieven voor de gerechtelijke procedures inzake geschillen. Het is dan ook wenselijk om het proces van het nog zeer miskende collaboratief recht te promoten met een wetgevende erkenning, waarvoor zowel de OVB als de OBFG pleiten. De burger zal zo beschikken over een ander middel om zijn geschillen op te lossen, dat op ongeveer dezelfde manier als bemiddeling begeleid en gereglementeerd zal worden » (Parl.

St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2919/001, p. 259).

De parlementaire voorbereiding preciseert voorts dat de collectieve onderhandelingsprocedure « moet worden gevoerd door daartoe opgeleide advocaten » (ibid., p. 260).

B.6.3. De invoering van het nieuwe achtste deel (« Collaboratieve onderhandelingen ») in het Gerechtelijk Wetboek heeft als bedoeling het juridisch kader te schetsen van onderhandelingen wanneer die door raadslieden van de betrokken partijen worden gevoerd, zonder tussenkomst van een bemiddelaar. Het volgt dus uit de aard zelf van de regeling, dat de collaboratieve onderhandelingen door advocaten en niet door andere juristen of deskundigen worden gevoerd.

Om de slaagkansen van de onderhandelingen te verhogen, vermocht de wetgever bovendien in bijkomende waarborgen te voorzien. Alleen advocaten die een bijzondere opleiding hebben genoten, de vereiste erkenning van collaboratieve advocaat hebben gekregen en het reglement voor collaboratieve advocaten hebben onderschreven, mogen collaboratieve onderhandelingen voeren.

Bovenop die waarborgen heeft de wetgever voorzien in een terugtrekkingsplicht. Artikel 1743, § 3, van hetzelfde Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 233 van de bestreden wet, bepaalt : « Indien een van de partijen zich terugtrekt uit de collaboratieve onderhandeling of indien de collaboratieve onderhandeling eindigt, met of zonder akkoord, zijn de collaboratieve advocaten ertoe gehouden hun tussenkomst te beëindigen en mogen zij niet meer tussenkomen in een geding tussen dezelfde partijen in het kader van een geschil dat het voorwerp heeft uitgemaakt van de collaboratieve onderhandelingen.

Hetzelfde geldt voor iedere advocaat die van hun advocatenkantoor deel uitmaakt, inclusief de interne of externe medewerkers en stagiairs ».

B.6.4. De mogelijkheid van collaboratieve onderhandelingen doet geen afbreuk aan de overige vormen van onderhandelen en bemiddelen, waaraan andere juristen en deskundigen hun medewerking kunnen verlenen.

Daaruit volgt dat de bestreden regeling geen afbreuk doet aan de vrijheid van ondernemen van die juristen en deskundigen. De verplichting voor advocaten om een opleiding te volgen opdat zij collaboratieve onderhandelingen mogen voeren, doet evenmin afbreuk aan de vrijheid van ondernemen.

B.6.5. De vereiste van erkenning als collaboratieve advocaat beperkt niet op onevenredige wijze het recht op vrije keuze van een advocaat.

Zoals de advocaten in de regel over het pleitmonopolie beschikken (artikel 440, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek), met het oog op de goede werking van de gerechtelijke instellingen, beschikken collaboratieve advocaten over het monopolie om collaboratieve onderhandelingen te voeren, met het oog op de doeltreffendheid van die onderhandelingsprocedure.

B.6.6. De terugtrekkingsplicht beperkt evenmin het recht op vrije keuze van een advocaat. Een mogelijke vermenging van de rol van collaboratieve advocaat en procesadvocaat zou de vooropgestelde doeltreffendheid van de onderhandelingen ondergraven. De terugtrekkingsplicht is een bijzondere toepassing van de deontologische regel die de advocaat verhindert op te treden wanneer dat tot een belangenconflict kan leiden. De collaboratieve advocaat en zijn kantoorgenoten uitgezonderd, blijft de vrije keuze van een advocaat onverkort bestaan voor de rechtsonderhorige, die overigens voorafgaandelijk heeft ingestemd met de collaboratieve onderhandelingsprocedure.

B.6.7. De middelen zijn niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 24 september 2020.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen

^