Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 maart 2021

Uittreksel uit arrest nr. 127/2020 van 1 oktober 2020 Rolnummer 7305 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel XX.20, § 3, tweede en derde lid, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 11 augustus 2017 « h Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, de rechters J.-(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021200506
pub.
31/03/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 127/2020 van 1 oktober 2020 Rolnummer 7305 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel XX.20, § 3, tweede en derde lid, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten « houdende invoeging van het Boek XX ' Insolventie van ondernemingen ', in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht », gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, de rechters J.-P. Moerman, P. Nihoul, T. Giet en Y. Kherbache, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter A. Alen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 246.083 van 14 november 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 november 2019, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel XX.20, § 3, tweede en derde lid, zoals ingevoegd in het Wetboek van economisch recht bij de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten, de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en niet-retroactiviteit en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre artikel XX.20, § 3, de Koning machtigt om de regels en de barema's betreffende de vaststelling van de erelonen van de curatoren anders te bepalen dan hetgeen is vastgelegd voor de vergoeding van de andere insolventiefunctionarissen, wier kosten en erelonen worden vastgesteld in verhouding tot het belang en de complexiteit van hun opdracht en op grond van de tijd die nodig is voor de vervulling van hun prestaties en, in voorkomend geval, rekening houdend met de waarde van de activa, waarbij hun ook een terugbetaling van hun kosten, bovenop hun vergoeding, wordt toegekend ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel XX.20, § 3, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij artikel 3 van de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten « houdende invoeging van het Boek XX ' Insolventie van ondernemingen ', in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht » (hierna : de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten), bepaalt : « De kosten en erelonen van de curatoren worden vastgesteld [in] verhouding tot het belang en de complexiteit van hun opdracht, in de vorm van een proportionele vergoeding op de gerealiseerde activa en desgevallend rekening houdend met de tijd nodig voor de vervulling van hun prestaties.

De kosten en erelonen van de andere insolventiefunctionarissen worden vastgesteld in verhouding tot het belang en de complexiteit van hun opdracht en op grond van de tijd nodig voor de vervulling van hun prestaties en desgevallend rekening houdend met de waarde van de activa.

De Koning bepaalt de regels en de barema's betreffende de vaststelling van de erelonen van de curatoren en stelt de grondslag vast waarop de insolventiefunctionarissen worden vergoed ».

B.2. Na te hebben vastgesteld dat het koninklijk besluit van 26 april 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011863 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit houdende vaststelling van de regels en barema's tot bepaling van de kosten en het ereloon van de insolventiefunctionarissen type koninklijk besluit prom. 26/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011864 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel XX.1, § 1, laatste lid, van het Wetboek van economisch recht wat betreft de toepassing van boek XX van het Wetboek van economisch recht op de beoefenaars van een vrij beroep sluiten « houdende vaststelling van de regels en barema's tot bepaling van de kosten en het ereloon van de insolventiefunctionarissen » (hierna : het koninklijk besluit van 26 april 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011863 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit houdende vaststelling van de regels en barema's tot bepaling van de kosten en het ereloon van de insolventiefunctionarissen type koninklijk besluit prom. 26/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011864 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel XX.1, § 1, laatste lid, van het Wetboek van economisch recht wat betreft de toepassing van boek XX van het Wetboek van economisch recht op de beoefenaars van een vrij beroep sluiten), waartegen een beroep tot nietigverklaring is ingesteld, met betrekking tot de terugbetaling van de kosten en erelonen van de curatoren in een regeling voorziet die verschilt van die waarin voor de andere insolventiefunctionarissen is voorzien, is de Raad van State van oordeel dat dat verschil in behandeling zijn grondslag zou kunnen vinden in artikel XX.20, § 3, van het Wetboek van economisch recht.

Hij stelt het Hof bijgevolg een vraag over de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en niet-retroactiviteit en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.3.1. Luidens artikel 2 van de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten, waarbij in boek I, titel 2, van het Wetboek van economisch recht een hoofdstuk 14 (« Definities eigen aan boek XX ») wordt ingevoegd, worden de insolventiefunctionarissen in artikel I.22, 7°, als volgt gedefinieerd : « ' insolventiefunctionaris ' : elke persoon of instantie waarvan de taak, mede op tussentijdse basis, erin bestaat, een of meer van de volgende taken te vervullen : i) de in het kader van een insolventieprocedure ingediende vorderingen te verifiëren en te aanvaarden; ii) het collectieve belang van de schuldeisers te behartigen; iii) het geheel of een deel van de goederen waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking werd ontzegd, te beheren; iv) de onder iii) bedoelde goederen te vereffenen en in voorkomend geval de opbrengst te verdelen onder de schuldeisers; of v) toe te zien op het beheer van de onderneming van de schuldenaar ». B.3.2. Aldus kan de insolventiefunctionaris niet alleen de curator zijn, maar ook de beoefenaar van een vrij beroep die ertoe wordt gebracht op te treden in het kader van een insolventieprocedure : de medecurator (aangewezen indien de procedure is geopend tegen de beoefenaar van een vrij beroep), een deurwaarder, een voorlopige bewindvoerder, een gerechtsmandataris die wordt aangesteld bij een grove tekortkoming van de schuldenaar, een deskundige-bewaarder, een beoefenaar van een boekhoudkundig beroep.

Onder al die functionarissen heeft de curator een bijzonder statuut, aangezien hij de enige is die het faillissement kan beheren en, daarmee samenhangend, de aansprakelijkheid voor dat beheer op zich neemt ten aanzien van derden, de schuldeisers en de gefailleerde.

In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, volstaat de omstandigheid dat de curatoren en de andere insolventiefunctionarissen zich in verschillende situaties bevinden, niet om te besluiten dat die categorieën van personen niet vergelijkbaar zijn. Verschil en vergelijkbaarheid mogen immers niet met elkaar worden verward. De onderscheiden situaties waarin enerzijds de curatoren en anderzijds de andere insolventiefunctionarissen zich met name gelet op hun respectieve opdrachten bevinden, kunnen weliswaar een element zijn in de beoordeling van een verschil in behandeling, maar zij kunnen niet volstaan om tot de niet-vergelijkbaarheid te besluiten, anders zou de toetsing aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van elke inhoud worden ontdaan.

B.4. Artikel 5 van het koninklijk besluit van 26 april 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011863 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit houdende vaststelling van de regels en barema's tot bepaling van de kosten en het ereloon van de insolventiefunctionarissen type koninklijk besluit prom. 26/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011864 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel XX.1, § 1, laatste lid, van het Wetboek van economisch recht wat betreft de toepassing van boek XX van het Wetboek van economisch recht op de beoefenaars van een vrij beroep sluiten bepaalt de samenstelling van het ereloon van de curatoren : « Het ereloon vormt de vergoeding voor : 1° de prestaties die de curator gewoonlijk verricht in het kader van een normale vereffening van de failliete boedel, zoals vaststelling van het tijdstip van staking van betaling, opmaak van de inventaris, hypothecaire inschrijvingen op naam van de boedel, verificatie van de schuldvorderingen, realisatie en vereffening van de activa, de rechtsgeschillen of andere rechtsvorderingen, hetzij als eiser, hetzij als verweerder, teneinde niet gegronde of overdreven schuldvorderingen te voorkomen, opsporing en inning van schuldvorderingen, onderhandelingen met schuldeisers of derden, onderzoek van de boekhouding en de stukken van de gefailleerde, verrichtingen inzake de beëindiging van het faillissement, briefwisseling en pleidooien.2° de kosten bedoeld in artikel 4, § 2, met inbegrip van de kosten verbonden aan de werking van het personeel en de boekhouding van de curator ». B.5. Terwijl de curatoren luidens artikel XX.20, § 3, van het Wetboek van economisch recht gedeeltelijk worden betaald op grond van de tijd die zij aan hun opdracht hebben besteed, rekening houdend met de complexiteit ervan, en gedeeltelijk in de vorm van een proportionele vergoeding die wordt berekend ten aanzien van de gerealiseerde activa, worden de kosten en de erelonen van de andere insolventiefunctionarissen vastgesteld op grond van de tijd die nodig is voor het vervullen van hun opdracht, rekening houdend met de complexiteit van de zaak.

Daaruit vloeit een verschil in behandeling voort inzake de wijze van vergoeding van die twee categorieën van insolventiefunctionarissen, waarbij de vergoeding van de curatoren aan een variabele is onderworpen.

B.6. In de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling is vermeld : « In paragraaf 2 wordt verwezen naar de specifieke regulering voor de curatoren. De aard van hun opdracht verdient een meer specifieke omschrijving (ook in verband met de nodige vorming die zij nodig hebben). Zoals § 2 het bepaalt, zal ook hun vervanging specifiek onder de titel faillissementen vallen.

In paragraaf 3 wordt ingegaan op de vergoeding van de curatoren en insolventiefunctionarissen. De Koning kan barema's opstellen voor de vergoeding van de curatoren, wat de eenvormigheid van de vergoeding in het land zal verzekeren. De toepasselijke parameters zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de (redelijke) tijdsinvestering. Deze parameter wordt verfijnd door een verwijzing naar de waarde van de activa en de complexiteit van de zaak.

Paragraaf 4 voorziet in de mogelijkheid om een afzonderlijke vergoeding aan te vragen voor bepaalde kosten. Deze paragraaf geeft een oplossing aan het probleem van faillissementen die zeer weinig activa bevatten en [waarbij] de opbrengst ervan niet volstaat om de curator te honoreren.

Daarom bepaalt het artikel thans dat de curator vergoed wordt deels op grond van de geleverde arbeid, deels op grond van de opbrengst van de realisatie van de boedel. Het stelsel moet immers een incentive inhouden voor de curator om de boedel zo goed mogelijk weder samen te stellen.

Voor de faillissementen die onmiddellijk worden afgesloten met een minimale kost voor de openbare dienst, bepaalt het artikel dat een forfaitaire vergoeding moet worden betaald waarvan het bedrag vastgesteld wordt door de Koning. In het koninklijk besluit betreffende de kosten en de erelonen zal worden voorzien in een indexeringsformule.

Teneinde te voorkomen dat de curator vergoeding vraagt voor kosten die hij niet heeft moeten dragen, moet hij de stukken die deze kosten verantwoorden voorleggen aan de rechtbank. Op die manier wordt vermeden dat kosten gemaakt in een faillissementsboedel andermaal worden aangerekend in een separatistenboedel (gehypothekeerd onroerend goed).

Zo kan onder meer worden gedacht aan : bewijzen van aangetekende brieven, mutapost, telefoonverkeer, lijsten circulaires, sociale documenten, overzicht verplaatsingen, ... Het voorleggen van deze stukken is een regel van goed (boekhoudkundig) beheer en vermijdt betwistingen over de omvang van de vergoeding.

In de praktijk werd immers vastgesteld dat sommige curatoren de neiging hebben deze kosten te overschatten. De nieuwe tekst laat de rechtbank toe, indien nodig, een gerichte controle uit te voeren » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2407/001, pp. 41-42).

B.7.1. Het criterium van onderscheid tussen, enerzijds, de wijze van vergoeding van de curatoren en, anderzijds, die van de andere insolventiefunctionarissen is een objectief criterium. Zoals in B.3.2 is vermeld, hebben enkel de curatoren de bevoegdheid om de activa te beheren van de persoon die zich in een toestand van insolvabiliteit bevindt en zijn zij bijgevolg aansprakelijk voor dat beheer ten opzichte van die persoon, zijn schuldeisers maar ook ten opzichte van derden. De omvang en de aard van de opdracht die hun is toebedeeld, alsook de aansprakelijkheid die zij dragen, verantwoorden dat hun wijze van vergoeding verschilt van die waarin voor de andere insolventiefunctionarissen is voorzien.

B.7.2. Vervolgens dient te worden opgemerkt dat, rekening houdend met de opdracht van de curator, die hij uitoefent vanaf het ogenblik dat hij door de ondernemingsrechtbank wordt aangewezen om een faillissement te beheren tot de sluiting ervan, en die zelfs langer kan duren indien nieuwe activa ontstaan, de vergoeding van de curator in de regel hoger zal zijn dan die van elk van de andere functionarissen, die steeds gerichter optreden. Het is redelijk verantwoord dat de vergoeding van de curatoren wordt berekend op grond van het belang en de complexiteit van hun opdracht, en op grond van de tijd die zij eraan hebben besteed, desgevallend rekening houdend met de waarde van de activa.

B.7.3. Wat de van toepassing zijnde « correctiefactor » betreft, op grond waarvan een deel van de vergoeding van de curatoren wordt berekend in verhouding tot de waarde van de door die laatsten gerealiseerde activa, is het redelijk verantwoord dat de wetgever een « incentive » heeft ingevoerd om de curator ertoe aan te moedigen de boedel van de gefailleerde zo goed mogelijk weer samen te stellen. Dat doel houdt niet alleen verband met het belang van de persoon die aan een faillissementsprocedure is onderworpen en van zijn schuldeisers, maar ook met dat van alle andere interveniënten in de procedure. In dat verband is het redelijk verantwoord dat de wetgever, zoals blijkt uit de in B.6 aangehaalde parlementaire voorbereiding, de vergoeding van de curatoren en de berekeningswijze ervan volgens strikte regels heeft willen omlijnen.

Daarenboven is de variatie in de erelonen van de curator een maatregel die niet onevenredig is. Luidens artikel 6, § 3, van het koninklijk besluit van 26 april 2018Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 26/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011863 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit houdende vaststelling van de regels en barema's tot bepaling van de kosten en het ereloon van de insolventiefunctionarissen type koninklijk besluit prom. 26/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011864 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel XX.1, § 1, laatste lid, van het Wetboek van economisch recht wat betreft de toepassing van boek XX van het Wetboek van economisch recht op de beoefenaars van een vrij beroep sluiten kan de rechtbank overigens, op grond van een met redenen omklede beslissing, de overeenkomstig het barema vastgestelde erelonen vermeerderen of verminderen door een correctiecoëfficiënt erop toe te passen die varieert van 0,6 tot 1,4, op basis van verscheidene factoren zoals, onder meer, de omvang en de complexiteit van de zaak, het tewerkgestelde personeel, het aantal schuldvorderingen, de realisatiewaarde van de activa, de spoed waarmee het faillissement wordt afgewikkeld en de bevoorrechte schuldeisers worden betaald. Hetzelfde artikel voorziet eveneens erin dat een coëfficiënt kleiner dan 0,8 slechts kan worden toegepast bij kennelijke nalatigheid van de curator in het beheer van het faillissement.

B.7.4. Ten slotte maakt het in het geding zijnde artikel XX.20, § 5, het mogelijk om aan de curator een provisioneel ereloon toe te kennen, op eensluidend advies van de rechter-commissaris, op voorwaarde dat de curator in het register omstandige verslagen betreffende de toestand van het faillissement heeft opgenomen, verplichting bedoeld in artikel XX.130.

B.8. De onmiddellijke toepassing van artikel XX.20 op alle faillissementsdossiers waarin een definitieve staat van kosten en erelonen nog niet is neergelegd, is niet van dien aard dat zij de curatoren verhindert om de rechtsgevolgen van hun handelingen te voorzien. Het toezicht dat door de ondernemingsrechtbank wordt uitgeoefend op de vorderingen die bij haar aanhangig worden gemaakt, zelfs na de inwerkingtreding van de in het geding zijnde bepaling, heeft niet tot gevolg dat het rechtszekerheidsbeginsel of het beginsel van gewettigd vertrouwen zouden zijn geschonden. Het blijkt evenmin in welk opzicht artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens zou zijn geschonden.

B.9. De in het geding zijnde bepaling is niet onbestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en niet-retroactiviteit en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel XX.20, § 3, tweede en derde lid, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten « houdende invoeging van het Boek XX ' Insolventie van ondernemingen ', in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht », schendt niet de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de beginselen van rechtszekerheid, gewettigd vertrouwen en niet-retroactiviteit en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 1 oktober 2020.

De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut F. Daoût

^